De sproke van de MINSTREEL 0pen brie\ r a Het Kerstevanglie X t X X X X s KERSTBIJLAGE 1963 EEN GOEDE TRADITIE KON WORDEN GEHANDHAAFD. OOK VOOR DE KERSTBIJL AGE 1963 SCHREEF DE AUTEUR HERM. STEGGERDA WEER EEN SPROKE. HET VERHAAL KREEG DITMAAL TOT TITEL "VWAT is er oud, wat is er nieuw in elke sproke? Schrijft en herschrijft de wereld niet, het eeuwig oude en steeds nieuw verhaal van liefd' en haat, van goed en kwaad, van priesters en van Sam'rita- nen, van wijs en dwaas, van dood en kwaal? Gezegend wie de waarheid onderkennen en ook zichzelf in soms verweerde spie gels van de tijd. Zo dan het wonderlijk verhaal van slot voogd Crinowitz, meedogenloos voor ieder, een meester op zijn dodend zwaard. Hij eiste koude van het vuur en warmte van de stenen; een fel despoot, door zijn wan trouwig hart aan elke levensvreugd ge speend. Zijn slot lag op een berg gelijk een grimmig dier, met spitse opgestoken ho rens. steeds loerend op elk levend wezen, dat zich door 't vlakke land rondom be woog. Beneden slopen de trawanten, die luisterden aan elke muur, aan elke deur en elke schuur, of dronken met het lands- volk in taveernen en hoonden openlijk de heer van 't slot en wee hem die zich soms tot spot of hoon liet lokken. Het Ju dasloon voor die trawanten was altijd bit- ter-zoet. De rode feesten in de kaarsverlichte za len, met veel en wreed vermaak, waar Crinowitz bij wijn en hoon gelach onzinnige gerichten voerde, zij waren wijd en zijd bekend, zelfs buiten zijn gebied. Doch op een dag bij d'avondval, daar trokken door dit arme land recht naar het grimmig slot, twee zangers op, een grijs aard in een monnikspij te paard, naast hem een jongeling. De luit hing hem als achteloos ter zijde. Zij zongen liederen uit een oude tijd, van heldenmoed en liefd', de wonderlijkste sagen, bij 't haardvuur in kasteel of rid derslot voor eed'len en voor adelijke vrou wen. Zo trokken zij het Franse land, als twee minstrelen, in wijde bogen rond. Of zij van Crinowitz' verdorven leven wisten, wordt nergens verteld, maar zeker is, dat zij op 't stijgend pad, een oude en gebogen boer ontmoetten, die vroeg hen zeer verbaasd: Gij gaat toch niet naar boven, eed'le heren? Zo gij het leven mint en zingen wil, haast u van hier voordat het krijgsvolk u op dit gevaarlijk bergpad vindt. Nog niemand ging die weg en keer de blij terug. De slotvoogd is een duivels- man en speelt met levens om zich te vermaken. Hoor wat ik zeg, gij zult voor deze jonge man en voor uw eigen leven moeten waken...haast u dan toch, vraag verder niets, ik ga voordat men boven aan mijn strop gaat spinnen...vaarwel... en zo gij toch mijn raad versmaad, God sta u bij." Nog voor de oude zanger iets had kun nen zeggen, verdwenen was de boer in 't dichte groen. Toen keek de grijsaard met een glimlach, naar de jongen en zei: „Hij heeft ons niet herkend. De zorgen en de angsten hebben hem te diep naar d'aard gebogen. De hemel is hem ver en toch zo heel nabij." T7R was geen zweem van twijfel of van vrezen toen beide zangers langs het pad ter slotpoort gingen en duldden elke spot van 't brute krijgsvolk op de muur en op de binnenplaats. Zij waren meer ge boeid door het rumoeren en soms ook door een kreet van pijn of angst, dat angstver- DOOR HERM. STEGGERDA wekkend neerviel uit de hoge vensters waarachter zicfh de slotvoogd blijkbaar duis'tre vreugden schiep. „Wij willen graag de vreugde met uw slotheer delen", zo sprak de oudere min streel. Gezag en moed sprak uit zijn we zen. „Ga, dien mij aan en snel of anders zal geen man mij tegenhouden, dan vind ik deze rode vos wel in zijn eigen stin kend hol....ga bange wezels, kruipers, stumperds, doe eindelijk iets wat goed en recht is zonder vrees. Dit wilverloren knuipersvolk, versuft door de barbaar en zijn bevelen, vol deed gedacht'loos aan de wens van elk gezag, als het maar brulde en maar dreigde, dus liep men ook voor de min streel. De slotvoogd, eerst verstrooid, voorzag opeens een nieuwe vreugde aha, een grijsaard en een jongeling.... Hij wist niet goed nog, hoe.... doch kom, welaan, laat deze brave lieden binnen, schenk ons intussen weer de bekers in.... De kilheid van een zielloos mens, de dompe lucht van walmende flambouwen, de holklank van de tred op blauwsteen en plavuizen, besloop de zangers op de weg de gangen door de trappen op tot waar de slotvoogd in de grote zaal zijn bachanalen vierde. - met schone vrou wen, laffe helden, met vleiers en de gluiperds, die vreesden voor zijn macht. Alzo de zanger en zijn jongen niet. Hij liep tot vlak voor Crinowitz en rondom viel een diep geladen stilte. Wie was die vreemd'ling die zo onverschrokken tot voor de slotvoogd trad? En ook heer Crinowitz keek stom ver baasd, doch na de eerste stilte brak hij in duivels lachen uit en wierp zijn wijn- gevulde gouden beker, de oude zanger naar het hoofd. Hij trof geen doel en niet in 't minst bewees de zanger vrees te voelen en vroeg met vaste stem: „Be groet gij elke gast op deze wijze? Ik wist reeds hoe beminnelijk gij zijt, voor allen die u hier in vreze dienen.... doch zie, ik dien u niet. Ik hoef u niet te d»enen, ik ben een vrije en ook hij, de jonge man naast mij, dus waarom die onheuse groet heer Crinowitz?" „Gij kent mij, grijze uil, hoe durft gij dan nog hier te komen? Ik speel mijn spel zo ik het wil. Ik geef geen ant woord op uw vraag, dat doen voor mij altijd de beulen". Weer barstte Crinowitz in lachen uit en uit zijn ogen sprak een ziek verlangen naar wreed en gruw'lijk spel. „Let wel, ik heb je niet gevraagd, je bent vanzelf gekomen.... doch zing. Misschien kunt gij mijn gasten en ook mij vermaken en is het waarlijk schoon, ik laat u nooit meer gaan". Weer lachte Crinowitz en al zijn vleiers lachten mee. „Ik vrees, dat gij u sterk vergist. Wij zijn niet zomaar uit onszelf gekomen. Wij staan in opdracht hier en namens Een die sterker is dan gij, dan alle machten van de wereld samen.... wie zijt gij nog voor Hem, heer Crinowitz." Het rood verhit gelaat van Crinowitz verstrakte, de grimmigheid versloeg op eens zijn vrolijkheid. „Heb ik het goed verstaan, gij zijt gezonden? Door wie? Hoe is zijn naam?" „Gij kent die naam en 'k weet dat gij die dagelijks vervloekt, terwijl uw vade ren hem toch beleden. Als gij uw haat- verblinde ogen opent allicht kunt gij ver moeden, van wie ik kom.... of moet ik hem nog noemen?" „Een sterke macht, die vrome kwezels stuurt? Liet ik wel eens zó met me spot ten? Ik ken alleen soldaten, helden, die vechten voor hun eis.... maar wie zijt gij, een dwaze kloosterling. Weet, dat mijn zwaard is wet, de wijn mijn vreugde, een vrouw de hitte van mijn bloed.... Welaan, ik ken geen vrees: uw opdracht, laat hem horen. Wee, als die mij niet welgevallig is." „Dat „wee" treft u, niet mij, wij zul len zien of gij niet weet van angst en vrezen, al breng ik u in opdracht nog gena voor recht, want hoor, rpijn Mees ter zegt, dat thans uw uren zijn geme ten. de dood wacht aan het eind der zaal. Gij hebt uw kost'bre tijd verbrast met knechting en met bloedvergieten. Het daav'rend onrecht dat gij deed klom tot de hemel op. Wat wilt gij nog, de tiid die het zagen, zij weken vol van vrezen achteruit. „Dit is geen mens, dit moeten eng'len zijn, vlucht Crinowitz, zij zullen nu u do den", en Crinowitz week achteruit als uit een koortsdroom naar de dag gestoten, en staam'lend bracht hij uit: „Wie zijt gij dan, dat u geen zwaard verslaat?" ,,Ik ken geen wraak, ik kom niet om te doden, doch hoor mijn last: „Maak goed, nog voor gij sterft het onrecht wat gij hebt bedreven, er is geen hand die u meer redden kan. Waar zijn uw helden, uw aan bidders.. wel? Geef weder wat gij hebt geroofd, maak rijk uw armen, steun de ouden, vertroost de droeven, help de zie ken... laat ieder, die g' in smart hebt neergeworpen komen en hoor hun aan klacht aan en doe in haast nog recht aan die g* in tyranie vertrapte, misschien dat gij de hemelpoort nog open vindt.. Wij wachten op uw daad, op uw oprecht be rouw." Heer Crinowitz stond diep verslagen en keek als niet begrijpend naar het zangers paar. Zijn zwaard tot machtloosheid ge dwongen smeet hij ter aard en wankelde als een vermoeide naar zijn potsierlijk gou den stoel. Doch plots, alsof een nieuwe drift zijn geest doorwoelde, daar brulde hij een streng bevel: „Gaat allen uit en niemand uitgezonderd en brengt mij hier een ieder die mij dient, uit elke hoek, uit de ta veernen, de zieken, blinden, zwakken.... iedereen want ik wil uit hun mond ver nemen hoe slecht ik ben." En ieder haast te zich de slotpoort uit., en zie, opeens was ook de zanger met zijn metgezel ver dwenen. Die nacht doorbracht heer Crino witz met zijn geweten; geplaagd en ziek vond hem de morgenstond. TYAAR stonden zij vol angst en beven ■*-' voor CrinowiU, de armen, zieken en verminkten. Het doorgestane leed gete kend op hun aangezicht. De slotvoogd vroeg him naar hun wensen, maar nie mand sprak uit angst voor zijn gericht. „Geloof me toch, ik zal heus niemand doden, ik smeek u zelfs: vraag wat ge wilt... vraag goud, vraag land, vraag nieuwe huizen, boerderijen, vraag paar den, ploegen... spreek toch spreek..." Doch zie de monden bleven door de angst gesloten. „Is dat dan niet genoeg? Wat moet ik anders geven? Kan ik uw doden soms her geven? Ben ik een trooster van verdriet? Wie denkt ge dat ik ben... zeg op..." Toen knakte Crinowitz in smart verloren voor over in zijn stoel. Opeens, daar stonden weer de zangers en plechtig sprak de grijsaard nu: „Heer Crinowitz, hoor wat ik zeg: Ik wist dat dit hier zou gebeuren. Geen mens nog kon zich redden van de hellepoort. Wie 't kwa de zaait, zal 't kwade oogsten. Wie kan zichzelf of anderen genezen, waar hij de liefde heeft verzaakt. Doch kom, heer Cri nowitz. ik weet een deurvoor jaren her gesloten, en volg mij zonder tegen spraak. Kom, aarzel niet..." Zo gingen weer de zangers, de somb're gangen door, de slotvoogd achter hen en achter Crinowitz, schoorvoetend nog, de kleine stoet die wreed naar ziel en lijf gehavend, de voeten nauwelijks durfden zetten, op dit nog onbegrepen pad. Misschien is dit een boze list om ons te zamen in het martelhuis te doden.. Doch plots'ling stonden beide zangers stil. Dit deel van 't slot was aardedon ker... doch zonder aarz'ling was hun gang alsof zij dagelijks hier gingen. „Ga hier ons voor, heer Crinowitz. Is dit het deel niet van uw leven, wat gij zo gaarne sloot? Die deur daar voor u wacht al jaren op uw wederkomst... en open nu die deur, ga binnen, wij volgen u terstond en allen die gij hier ter aan klacht hebt geroepen." Nog twijfelde heer Crinowitz. „Naar binnen ga ik niet." „Het zal toch moeten", zo dwong de grijsaard weer. „Weet gij, ik haat de vrome, de dwaze beeldaanbidders en hun huich'larij, hun vroomheid is het kleed waarachter zij het boze voeden. Werd ik voor niets tyran? Hier immers, stak een slaaf een dolk mijn vader in de rug terwijl hij op de knieën lag te bidden en God verhoede 't. niet... wat zal ik nog geloven van Hem en van zijn vromen?" 'POEN ging de deur zwaar knarsend open. Diep in verwon'ring bleef de slotvoogd staan... de oude en vergeten slot kapel stond vol met wonder licht... van waar? en duid'lijk blonk de gouden kroon van de Madonna, die neerzag op haar hei lig Kind. Nog stond hij spraak'loos stil. doch hoorde achter uit de stoet de kreten van verbazing slaken en toen hij omkeek la gen velen reeds geknield en langzaam schreed heer Crinowitz naar voren tot waar de lichtende Madonna siond. De zanger sprak waarbij zijn stem in 't hoog gewelf de klank kreeg van een hemeling „Hier knielden eens uw vaad'ren vol devotie. Hun hart verstond een stem, die niet kwam van de mensen. Een stem, die reeds een lange tijd voor u en voor zovelen verloren ging, omdat het hart vol weerwraak en vol aardse lusten geen weerklank bood aan deze stem. Gij zijt gevallen in uw eigen kwaad. Zie om en zie die gij ontrechtte. Hun armoe, leed en pijn klopt bij u aan van Christuswege, doch zie, gij hebt geen antwoord meer; zo niemand óóit een ant woord heeft als God hem rekenschap komt vragen. Ik gaf u ruim de tijd. Gij kon die niet benutten. Ik wist, dat gij die eisen niet volbrengen kon, nu is de tijd voorbij en zie, ik zal u uit dit lichaam moeten nemen, dan kunt ge rekenschap afleggen voor uw God, want weet dit is het einde van elke ziel, wie hij ook is, dit geldt voor armen en voor rijken, voor ko ningen en bedelaars, dus ook voor u..." Hier zakte Crinowitz als een beklaagde op de knieën. „Ik heb geen weerwoord meer, mijn hart kan geen genade vragen... doe wat ge wilt" en vragend keek hij op naar de Wat is het dan het icliil, twee kleine letters veül, tussen onvrede en vre Maar stil moet men den, tot binnenin stil, om echt te verstaan w»ns zeggen, wil die geboorte eeuwen ;den: God in het vlees, God le tijd, met ons een mens, eeteuw leven, over de kloof die vereenen scheidt van de Heilige, aan omgeven. Niet minder dan het vhil, het hemelwijde versch tussen onvrede en vred „Vrees niet!" zei de eno, zwijg niet stil bij zoveel erbarmen, k<met gebeden, kom met het enige datj wil: kom met uw hart hieeft vrede. INGE LIEVAART Madonna... Doch zag hij 't goed? Wat was er met zijn ogen? Verblindend werd het licht, de grijze pijen werden blinkend wit en daar voor hem bewoog de heilige Madonna en droeg het Kind tot vlak voor zijn gezicht. Hij hoorde ook een stem, haar stem?, een beeld dat spreekt? „Wat gij niet kunt kan Hij voor u. Dit Kind werd mij en heel de wereld als een pand van liefd' geschonken, voor ieder mens, voor ieder volk, voor elke taal en tong. Kom en aanbid. Hij is de Heer, die ons in alles is nabij gekomen. Hij kent uw hart, uw nood. Hij weet hoe diep gij zijt verloren en allen die hier met u zijn, die voor u gingen en nog zullen komen. Hij was hier immer in uw huis, en ook in alle huizen, steeds wachtend op uw al ler komst... wat aarzelt.gij?" Hier rees de slotvoogd overeind en keek verwezen rond en wreef zich in de ogen... even eroerd en zie de blinkende witte zangewaren ook verdwenen... Toeep hij luid: „Ik leef! Ik mag nog leven; kreeg genade door dit God'lijk Kind. mt allen naderbij, aanbidt met mij eaort uw slotvoogd zal, zo God het wil, iter hergeven wat moog'lijk is, wij zu weer in vrede leven... mijn zwaartl niemand doden, geen pijn be dreigt ieer." Toen klonken in het hoog gewelfor 't eerst weer ruisende gebe- den. Wat >r nieuw, wat is er oud in deze sproke", dit het evangelie van Zijn lief de nietior allen die het Christuskind aanbidc dat God zijn wereld schonk en ons de «de wil hergeven... de een'ge vrede, i zielen draagt tot door de he melpool IJIER rees de slotvoogd als een wraak- 11 god uit zijn zetel. „Vermetele, gij weet niet wat ge zegt. Ik doodde vaak een man voor minder dan uw tarten, zo waar, dit kost u en uw metgezel de dood. Zij zullen u de poort uitdragen tot schrik voor ieder die mij durft weerstreven. Ik duld geen preken van zo'n grijze pij." De slotvoogd sprong daarbij de tafel over en stond nu met getrokken zwaard recht voor de zanger die. voor dit geweld, volkomen onbewogen, glimlachend vroeg: „Hoe nu, wilt gij het uur van uwe dood verhaasten, en zonder dat gij hebt ge hoord, wat Hij, mijn Meester van u eist en ook van al die vleiers die u zo trouw omringen en al de boze duistre harten in uw huis? Het is ons goed., sla toe!" Dit werd de slotvoogd angstig vreemd. „Gij vreest mij niet, terwijl ik u kan do den". De zaal werd achter hem snel vol rumoer. Men riep: „Dood hem, sla neer, waarom laat gij u tarten? Bewijs uw kracht, uw meesterschap op 't. zwaard!" Nog aarzelde de heer Crinowitz. Hier was een macht die hij niet kende. Een nooit gekende vrees besloop zijn hart Doch voor zijn gasten wilde hij de sterke blijven. „Ga heen., verlaat dit slot., of an ders dood ik u." „Hoe kan ik gaan, terwijl ik nog mijn opdracht moet vervullen?" Toen was de heer Crinowitz zichzelf niet meer. Hij stortte zich vooruit en sloeg zijn zwaard tot doden in 't grijze veld der mon nikspij.. doch zie., de uitval bleek ver geefs, de pij bleef ongeschonden en allen y Jjf WTAAROM staan er bloemen in ro een huis waar anders geen i» behoefte is aan „die luxe"? Waar- om moeten kinderen noodzakelijk maal uitgenodigd (jj 'POEN ik ging zitten om deze Kerst-Open-Brief te schrij ven, wist ik wel dertig manieren om te starten; ze buitelden over elkaar heen, die manieren, en met hen buitelden evenzoveel Open Brief-vriendinnen met hun vragen en invallen. Daartussen buitelde ik uw aller Christine, £n Veluw met slagzinnen en vondsten wintersport en toen stopte ik voor ik begon nen was en dacht: waarom wil len we er bij het Kerstfeest weleer wordt Ja? Bestaat dat? Of moeten wij deze eerste Kerstdagen-alleen toch allemaal een schepje op het tekortschieten ven dat ons dan later, door zijn herinnering, over het gesnauw en onderlin- doen? Waarom wil iedereen en ik vooraan het nu juist met Ker«t een beetje mooter, dieper, beter maken dan anders? ge verwijdering en de kopzorgen en de zaken-waarvan-jij-toch-geen- verstand-hebt heendraagt. Veel huwelijken krijgen 'is fo de Veel gezinnen zijn gezind, veel huizen lijken warme beslotenheid uit te stralen, heer lijk Kerstfeest. De paar eenzamen die er, nu ook nog zijn. hebben we alle- uitgenodigd (ja toch?), en ziekenhuizen, sanatoria en rusthuizen betreft, daar is een extra allerlei dennennaaldenstrooiend takwerk in huis halen, i illen zij feestelijk zijn. mijn Moeder een paar jaar gele den bij ons was gekomen voor de isv<i>| Kersttijd en een dochtertje ook zingen de zusters weer met de bekende takken be- verenigingen en de meisjes de meisjesclub zich i werd de foto van mijn Vader door dit kleinkind extra jn Christus toe door domweg bedacht (zij heeft hem nooit ge- soms met .tegenzin dit schepje er kend) en blies zij mijn Moeder bovenop te doen. En vinden zie- voor horen dat ook Hij Die deze reld kwam verlichten, van m sen verlaten was, een man 1 beter smarten. die tobt met En de ir heel zieke schreef dat hij niet die konijn, en wie zich een kipje per- T> mitteerde. wil nu kalkoen (..en A nog goed gelukt ook. jè". schreef me vorig jaar een trouwe brief- Lf vriendin). Wie thuis al altijd ex- tra-heerlijk at. wil iccepteert wat een ander hem, iltijd van diens gezichtspunt uit. vil geven, van harte. (Nietwaar, nijn Joodse vriend?) Zo bestaat het dat van eten en drinken en zingen anderer harten hotel op de Veluwe. te kind in Bethlehem liefhebben. Arosa en ons gaan van Rotterdam naar Doorn en. ons heerlijk eten in Den Haag en het zingen van de kinderen om de piano doen is: zoeken naar een feest. En een feest is het Kerstfeest niet. In ieder geval niet een men selijk feest. De weduwe uit de Open Brief de van haar". Er is geen die maar één ding bidt: dat zij de zo droef, geen schande weet hoe het moet, straks zal hij haar in anderer zorg moeten geven en hoe moet het dan met hem? hij mag weten dat het Licht der wereld vertrouwd was met ziek ten en alles verdroeg. "TiE dame op gevorderde leef- -L' tijd die me schreef dat ze me altijd met genoegen pleegt te vol gen en „is het nog te verko pen, dat verhaal van Jezus van Nazareth?", die is vlakbij het feest. Voor haar is alle poespas er af en ik zeg: ja, mevrouw aan u is het te verkopen, juist aan u. Wat zult u Jezus goed en zuiver kunnen zien vanwaar u staat: als een Lam ter slachting, gedul dig, als een schaap dat stom is. Dat geloven wij ook, en dat is ons enig begin bij het „Want al zo li«*f heeft God de wereld (de wéreld) gehad al lijkt het er soms op of we Jezus verbergen achter onze meningen en fraaie voorstellingen. U hebt gelijk: wie Jezus vroeger tegenkwam, die kon met recht zeggen: „O ja, da's waar ook, dat is de zoon van Maria en die wonderlijke verloof- gried of Jezus kent ze, kent u. het duivelse in de mens herk en u schrikt, dan staat J Hij vlak bij u, en Hij zegt dat het al wist. AL me vertelt van een gezin luw buurt, christelijke mens waarvan het hoofd des huizech af en toe bedrinkt (waai?) en zich dan afschu- welijkedraagt tegenover zijn docht «van 14 en 16. zodat zijn vrouwi ellende bijna niet meer op sti durft komen, dan zeg ik: Ewilt u me dat voor de voeten^jen? Of hiermee zeg- gen d&od ver weg is? Maar ^7 Hij is ir. Het feestelijke van Góds h van het Kerstfeest is, jj dat al verschrikkelijke dingen A op eemi hun verzoening tege- moet g-n omdat Eén ze op KT zich na Alleen God kon zó mens zlDit neemt niet weg oi dat ik »w vraag toch ook de andere lg hoor: waar waren J£ wij aan. Christus deze wedu- fo we. dez«t>bende man, dat ge- i zin in ntheeft gegeven? Ik begizo ook uw vraag: is Jto het nog zerkopen? Is het nog mogelijk us Christus duidelijk r-i te makeihn de wereld, ld ie <A verworpeinochtans Heer van T* ons leven- als nergens blijkt dat Zijn jelingen weten wat het is: dtknechtgestalte aan JA te nemen?aar is de gemeente? ra Een zich kkerende predikant, V* een wijkzu, een maatschappe- lijk werkszijn slagen in de lucht zondfe mens die gaat skiën, zing-eten en huisversie ren. ja, m tot dienst, als het goed is. a 1st féést is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 28