De sproke
van de
MINSTREEL
0pen brie\
r
a
Het
Kerstevanglie
X
t
X
X
X
X
s
KERSTBIJLAGE 1963
EEN GOEDE TRADITIE KON WORDEN GEHANDHAAFD. OOK VOOR DE
KERSTBIJL AGE 1963 SCHREEF DE AUTEUR HERM. STEGGERDA WEER
EEN SPROKE. HET VERHAAL KREEG DITMAAL TOT TITEL
"VWAT is er oud, wat is er nieuw in
elke sproke? Schrijft en herschrijft
de wereld niet, het eeuwig oude en steeds
nieuw verhaal van liefd' en haat, van goed
en kwaad, van priesters en van Sam'rita-
nen, van wijs en dwaas, van dood en kwaal?
Gezegend wie de waarheid onderkennen
en ook zichzelf in soms verweerde spie
gels van de tijd.
Zo dan het wonderlijk verhaal van slot
voogd Crinowitz, meedogenloos voor ieder,
een meester op zijn dodend zwaard. Hij
eiste koude van het vuur en warmte van
de stenen; een fel despoot, door zijn wan
trouwig hart aan elke levensvreugd ge
speend.
Zijn slot lag op een berg gelijk een
grimmig dier, met spitse opgestoken ho
rens. steeds loerend op elk levend wezen,
dat zich door 't vlakke land rondom be
woog. Beneden slopen de trawanten, die
luisterden aan elke muur, aan elke deur
en elke schuur, of dronken met het lands-
volk in taveernen en hoonden openlijk de
heer van 't slot en wee hem die zich
soms tot spot of hoon liet lokken. Het Ju
dasloon voor die trawanten was altijd bit-
ter-zoet.
De rode feesten in de kaarsverlichte za
len, met veel en
wreed vermaak,
waar Crinowitz
bij wijn en hoon
gelach onzinnige
gerichten voerde,
zij waren wijd en
zijd bekend, zelfs
buiten zijn gebied.
Doch op een dag bij d'avondval, daar
trokken door dit arme land recht naar het
grimmig slot, twee zangers op, een grijs
aard in een monnikspij te paard, naast
hem een jongeling. De luit hing hem als
achteloos ter zijde.
Zij zongen liederen uit een oude tijd,
van heldenmoed en liefd', de wonderlijkste
sagen, bij 't haardvuur in kasteel of rid
derslot voor eed'len en voor adelijke vrou
wen. Zo trokken zij het Franse land, als
twee minstrelen, in wijde bogen rond.
Of zij van Crinowitz' verdorven leven
wisten, wordt nergens verteld, maar zeker
is, dat zij op 't stijgend pad, een oude en
gebogen boer ontmoetten, die vroeg hen
zeer verbaasd: Gij gaat toch niet naar
boven, eed'le heren? Zo gij het leven mint
en zingen wil, haast u van hier voordat
het krijgsvolk u op dit gevaarlijk bergpad
vindt. Nog niemand ging die weg en keer
de blij terug. De slotvoogd is een duivels-
man en speelt met levens om zich te
vermaken. Hoor wat ik zeg, gij zult voor
deze jonge man en voor uw eigen leven
moeten waken...haast u dan toch, vraag
verder niets, ik ga voordat men boven
aan mijn strop gaat spinnen...vaarwel...
en zo gij toch mijn raad versmaad, God
sta u bij."
Nog voor de oude zanger iets had kun
nen zeggen, verdwenen was de boer in 't
dichte groen. Toen keek de grijsaard met
een glimlach, naar de jongen en zei: „Hij
heeft ons niet herkend. De zorgen en de
angsten hebben hem te diep naar d'aard
gebogen. De hemel is hem ver en toch zo
heel nabij."
T7R was geen zweem van twijfel of van
vrezen toen beide zangers langs het
pad ter slotpoort gingen en duldden elke
spot van 't brute krijgsvolk op de muur en
op de binnenplaats. Zij waren meer ge
boeid door het rumoeren en soms ook door
een kreet van pijn of angst, dat angstver-
DOOR
HERM. STEGGERDA
wekkend neerviel uit de hoge vensters
waarachter zicfh de slotvoogd blijkbaar
duis'tre vreugden schiep.
„Wij willen graag de vreugde met uw
slotheer delen", zo sprak de oudere min
streel. Gezag en moed sprak uit zijn we
zen. „Ga, dien mij aan en snel of anders
zal geen man mij tegenhouden, dan vind
ik deze rode vos wel in zijn eigen stin
kend hol....ga bange wezels, kruipers,
stumperds, doe eindelijk iets wat goed en
recht is zonder vrees.
Dit wilverloren knuipersvolk, versuft
door de barbaar en zijn bevelen, vol
deed gedacht'loos aan de wens van elk
gezag, als het maar brulde en maar
dreigde, dus liep men ook voor de min
streel.
De slotvoogd, eerst verstrooid, voorzag
opeens een nieuwe vreugde aha, een
grijsaard en een jongeling.... Hij wist
niet goed nog, hoe.... doch kom, welaan,
laat deze brave lieden binnen, schenk
ons intussen weer de bekers in....
De kilheid van een zielloos mens, de
dompe lucht van walmende flambouwen,
de holklank van de tred op blauwsteen
en plavuizen, besloop de zangers op de
weg de gangen door de trappen op tot
waar de slotvoogd in de grote zaal zijn
bachanalen vierde.
- met schone vrou
wen, laffe helden,
met vleiers en
de gluiperds, die
vreesden voor
zijn macht.
Alzo de zanger
en zijn jongen niet.
Hij liep tot vlak voor Crinowitz en rondom
viel een diep geladen stilte. Wie was die
vreemd'ling die zo onverschrokken tot
voor de slotvoogd trad?
En ook heer Crinowitz keek stom ver
baasd, doch na de eerste stilte brak hij
in duivels lachen uit en wierp zijn wijn-
gevulde gouden beker, de oude zanger
naar het hoofd. Hij trof geen doel en niet
in 't minst bewees de zanger vrees te
voelen en vroeg met vaste stem: „Be
groet gij elke gast op deze wijze? Ik wist
reeds hoe beminnelijk gij zijt, voor allen
die u hier in vreze dienen.... doch zie,
ik dien u niet. Ik hoef u niet te d»enen,
ik ben een vrije en ook hij, de jonge man
naast mij, dus waarom die onheuse groet
heer Crinowitz?"
„Gij kent mij, grijze uil, hoe durft gij
dan nog hier te komen? Ik speel mijn
spel zo ik het wil. Ik geef geen ant
woord op uw vraag, dat doen voor mij
altijd de beulen". Weer barstte Crinowitz
in lachen uit en uit zijn ogen sprak een
ziek verlangen naar wreed en gruw'lijk
spel. „Let wel, ik heb je niet gevraagd,
je bent vanzelf gekomen.... doch zing.
Misschien kunt gij mijn gasten en ook
mij vermaken en is het waarlijk schoon,
ik laat u nooit meer gaan". Weer lachte
Crinowitz en al zijn vleiers lachten mee.
„Ik vrees, dat gij u sterk vergist. Wij
zijn niet zomaar uit onszelf gekomen. Wij
staan in opdracht hier en namens Een
die sterker is dan gij, dan alle machten
van de wereld samen.... wie zijt gij nog
voor Hem, heer Crinowitz."
Het rood verhit gelaat van Crinowitz
verstrakte, de grimmigheid versloeg op
eens zijn vrolijkheid. „Heb ik het goed
verstaan, gij zijt gezonden? Door wie?
Hoe is zijn naam?"
„Gij kent die naam en 'k weet dat gij
die dagelijks vervloekt, terwijl uw vade
ren hem toch beleden. Als gij uw haat-
verblinde ogen opent allicht kunt gij ver
moeden, van wie ik kom.... of moet ik
hem nog noemen?"
„Een sterke macht, die vrome kwezels
stuurt? Liet ik wel eens zó met me spot
ten? Ik ken alleen soldaten, helden, die
vechten voor hun eis.... maar wie zijt gij,
een dwaze kloosterling. Weet, dat mijn
zwaard is wet, de wijn mijn vreugde, een
vrouw de hitte van mijn bloed.... Welaan,
ik ken geen vrees: uw opdracht, laat hem
horen. Wee, als die mij niet welgevallig
is."
„Dat „wee" treft u, niet mij, wij zul
len zien of gij niet weet van angst en
vrezen, al breng ik u in opdracht nog
gena voor recht, want hoor, rpijn Mees
ter zegt, dat thans uw uren zijn geme
ten. de dood wacht aan het eind der
zaal. Gij hebt uw kost'bre tijd verbrast
met knechting en met bloedvergieten. Het
daav'rend onrecht dat gij deed klom tot
de hemel op. Wat wilt gij nog, de tiid
die het zagen, zij weken vol van vrezen
achteruit.
„Dit is geen mens, dit moeten eng'len
zijn, vlucht Crinowitz, zij zullen nu u do
den", en Crinowitz week achteruit als uit
een koortsdroom naar de dag gestoten, en
staam'lend bracht hij uit: „Wie zijt gij
dan, dat u geen zwaard verslaat?"
,,Ik ken geen wraak, ik kom niet om te
doden, doch hoor mijn last: „Maak goed,
nog voor gij sterft het onrecht wat gij
hebt bedreven, er is geen hand die u meer
redden kan. Waar zijn uw helden, uw aan
bidders.. wel? Geef weder wat gij hebt
geroofd, maak rijk uw armen, steun de
ouden, vertroost de droeven, help de zie
ken... laat ieder, die g' in smart hebt
neergeworpen komen en hoor hun aan
klacht aan en doe in haast nog recht aan
die g* in tyranie vertrapte, misschien dat
gij de hemelpoort nog open vindt.. Wij
wachten op uw daad, op uw oprecht be
rouw."
Heer Crinowitz stond diep verslagen en
keek als niet begrijpend naar het zangers
paar. Zijn zwaard tot machtloosheid ge
dwongen smeet hij ter aard en wankelde
als een vermoeide naar zijn potsierlijk gou
den stoel.
Doch plots, alsof een nieuwe drift zijn
geest doorwoelde, daar brulde hij een
streng bevel: „Gaat allen uit en niemand
uitgezonderd en brengt mij hier een ieder
die mij dient, uit elke hoek, uit de ta
veernen, de zieken, blinden, zwakken....
iedereen want ik wil uit hun mond ver
nemen hoe slecht ik ben." En ieder haast
te zich de slotpoort uit., en zie, opeens
was ook de zanger met zijn metgezel ver
dwenen. Die nacht doorbracht heer Crino
witz met zijn geweten; geplaagd en ziek
vond hem de morgenstond.
TYAAR stonden zij vol angst en beven
■*-' voor CrinowiU, de armen, zieken en
verminkten. Het doorgestane leed gete
kend op hun aangezicht. De slotvoogd
vroeg him naar hun wensen, maar nie
mand sprak uit angst voor zijn gericht.
„Geloof me toch, ik zal heus niemand
doden, ik smeek u zelfs: vraag wat ge
wilt... vraag goud, vraag land, vraag
nieuwe huizen, boerderijen, vraag paar
den, ploegen... spreek toch spreek..."
Doch zie de monden bleven door de
angst gesloten.
„Is dat dan niet genoeg? Wat moet ik
anders geven? Kan ik uw doden soms her
geven? Ben ik een trooster van verdriet?
Wie denkt ge dat ik ben... zeg op..." Toen
knakte Crinowitz in smart verloren voor
over in zijn stoel.
Opeens, daar stonden weer de zangers
en plechtig sprak de grijsaard nu: „Heer
Crinowitz, hoor wat ik zeg: Ik wist dat
dit hier zou gebeuren. Geen mens nog kon
zich redden van de hellepoort. Wie 't kwa
de zaait, zal 't kwade oogsten. Wie kan
zichzelf of anderen genezen, waar hij de
liefde heeft verzaakt. Doch kom, heer Cri
nowitz. ik weet een deurvoor jaren
her gesloten, en volg mij zonder tegen
spraak. Kom, aarzel niet..."
Zo gingen weer de zangers, de somb're
gangen door, de slotvoogd achter hen en
achter Crinowitz, schoorvoetend nog, de
kleine stoet die wreed naar ziel en lijf
gehavend, de voeten nauwelijks durfden
zetten, op dit nog onbegrepen pad.
Misschien is dit een boze list om ons
te zamen in het martelhuis te doden..
Doch plots'ling stonden beide zangers
stil. Dit deel van 't slot was aardedon
ker... doch zonder aarz'ling was hun
gang alsof zij dagelijks hier gingen.
„Ga hier ons voor, heer Crinowitz. Is
dit het deel niet van uw leven, wat gij
zo gaarne sloot? Die deur daar voor u
wacht al jaren op uw wederkomst... en
open nu die deur, ga binnen, wij volgen
u terstond en allen die gij hier ter aan
klacht hebt geroepen."
Nog twijfelde heer Crinowitz. „Naar
binnen ga ik niet."
„Het zal toch moeten", zo dwong de
grijsaard weer.
„Weet gij, ik haat de vrome, de dwaze
beeldaanbidders en hun huich'larij, hun
vroomheid is het kleed waarachter zij het
boze voeden. Werd ik voor niets tyran?
Hier immers, stak een slaaf een dolk
mijn vader in de rug terwijl hij op de
knieën lag te bidden en God verhoede 't.
niet... wat zal ik nog geloven van Hem en
van zijn vromen?"
'POEN ging de deur zwaar knarsend
open. Diep in verwon'ring bleef de
slotvoogd staan... de oude en vergeten slot
kapel stond vol met wonder licht... van
waar? en duid'lijk blonk de gouden kroon
van de Madonna, die neerzag op haar hei
lig Kind.
Nog stond hij spraak'loos stil. doch
hoorde achter uit de stoet de kreten van
verbazing slaken en toen hij omkeek la
gen velen reeds geknield en langzaam
schreed heer Crinowitz naar voren tot
waar de lichtende Madonna siond.
De zanger sprak waarbij zijn stem
in 't hoog gewelf de klank kreeg van een
hemeling „Hier knielden eens uw
vaad'ren vol devotie. Hun hart verstond
een stem, die niet kwam van de mensen.
Een stem, die reeds een lange tijd voor
u en voor zovelen verloren ging, omdat
het hart vol weerwraak en vol aardse
lusten geen weerklank bood aan deze
stem. Gij zijt gevallen in uw eigen
kwaad. Zie om en zie die gij ontrechtte.
Hun armoe, leed en pijn klopt bij u aan
van Christuswege, doch zie, gij hebt geen
antwoord meer; zo niemand óóit een ant
woord heeft als God hem rekenschap
komt vragen. Ik gaf u ruim de tijd. Gij
kon die niet benutten. Ik wist, dat gij die
eisen niet volbrengen kon, nu is de tijd
voorbij en zie, ik zal u uit dit lichaam
moeten nemen, dan kunt ge rekenschap
afleggen voor uw God, want weet dit is
het einde van elke ziel, wie hij ook is, dit
geldt voor armen en voor rijken, voor ko
ningen en bedelaars, dus ook voor u..."
Hier zakte Crinowitz als een beklaagde op
de knieën.
„Ik heb geen weerwoord meer, mijn
hart kan geen genade vragen... doe wat
ge wilt" en vragend keek hij op naar de
Wat is het dan het icliil,
twee kleine letters veül,
tussen onvrede en vre
Maar stil moet men den,
tot binnenin stil,
om echt te verstaan w»ns zeggen, wil
die geboorte eeuwen ;den:
God in het vlees, God le tijd,
met ons een mens, eeteuw leven,
over de kloof die vereenen scheidt
van de Heilige, aan omgeven.
Niet minder dan het vhil,
het hemelwijde versch
tussen onvrede en vred
„Vrees niet!" zei de eno, zwijg niet stil
bij zoveel erbarmen, k<met gebeden,
kom met het enige datj wil:
kom met uw hart hieeft vrede.
INGE LIEVAART
Madonna... Doch zag hij 't goed? Wat
was er met zijn ogen? Verblindend werd
het licht, de grijze pijen werden blinkend
wit en daar voor hem bewoog de heilige
Madonna en droeg het Kind tot vlak voor
zijn gezicht. Hij hoorde ook een stem,
haar stem?, een beeld dat spreekt?
„Wat gij niet kunt kan Hij voor u. Dit
Kind werd mij en heel de wereld als een
pand van liefd' geschonken, voor ieder
mens, voor ieder volk, voor elke taal en
tong. Kom en aanbid. Hij is de Heer, die
ons in alles is nabij gekomen. Hij kent
uw hart, uw nood. Hij weet hoe diep gij
zijt verloren en allen die hier met u zijn,
die voor u gingen en nog zullen komen.
Hij was hier immer in uw huis, en ook
in alle huizen, steeds wachtend op uw al
ler komst... wat aarzelt.gij?"
Hier rees de slotvoogd overeind en keek
verwezen rond en wreef zich in de ogen...
even eroerd en zie de blinkende witte
zangewaren ook verdwenen...
Toeep hij luid: „Ik leef! Ik mag nog
leven; kreeg genade door dit God'lijk
Kind. mt allen naderbij, aanbidt met
mij eaort uw slotvoogd zal, zo God het
wil, iter hergeven wat moog'lijk is,
wij zu weer in vrede leven... mijn
zwaartl niemand doden, geen pijn be
dreigt ieer." Toen klonken in het hoog
gewelfor 't eerst weer ruisende gebe-
den.
Wat >r nieuw, wat is er oud in deze
sproke", dit het evangelie van Zijn lief
de nietior allen die het Christuskind
aanbidc dat God zijn wereld schonk en
ons de «de wil hergeven... de een'ge
vrede, i zielen draagt tot door de he
melpool
IJIER rees de slotvoogd als een wraak-
11 god uit zijn zetel. „Vermetele, gij
weet niet wat ge zegt. Ik doodde vaak
een man voor minder dan uw tarten, zo
waar, dit kost u en uw metgezel de dood.
Zij zullen u de poort uitdragen tot schrik
voor ieder die mij durft weerstreven. Ik
duld geen preken van zo'n grijze pij."
De slotvoogd sprong daarbij de tafel
over en stond nu met getrokken zwaard
recht voor de zanger die. voor dit geweld,
volkomen onbewogen, glimlachend vroeg:
„Hoe nu, wilt gij het uur van uwe dood
verhaasten, en zonder dat gij hebt ge
hoord, wat Hij, mijn Meester van u eist
en ook van al die vleiers die u zo trouw
omringen en al de boze duistre harten
in uw huis? Het is ons goed., sla toe!"
Dit werd de slotvoogd angstig vreemd.
„Gij vreest mij niet, terwijl ik u kan do
den". De zaal werd achter hem snel vol
rumoer. Men riep: „Dood hem, sla neer,
waarom laat gij u tarten? Bewijs uw
kracht, uw meesterschap op 't. zwaard!"
Nog aarzelde de heer Crinowitz. Hier
was een macht die hij niet kende. Een
nooit gekende vrees besloop zijn hart
Doch voor zijn gasten wilde hij de sterke
blijven. „Ga heen., verlaat dit slot., of an
ders dood ik u."
„Hoe kan ik gaan, terwijl ik nog mijn
opdracht moet vervullen?"
Toen was de heer Crinowitz zichzelf niet
meer. Hij stortte zich vooruit en sloeg zijn
zwaard tot doden in 't grijze veld der mon
nikspij.. doch zie., de uitval bleek ver
geefs, de pij bleef ongeschonden en allen
y
Jjf WTAAROM staan er bloemen in
ro een huis waar anders geen
i» behoefte is aan „die luxe"? Waar-
om moeten kinderen noodzakelijk maal uitgenodigd (jj
'POEN ik ging zitten om deze
Kerst-Open-Brief te schrij
ven, wist ik wel dertig manieren
om te starten; ze buitelden over
elkaar heen, die manieren, en
met hen buitelden evenzoveel
Open Brief-vriendinnen met hun
vragen en invallen. Daartussen
buitelde ik uw aller Christine, £n Veluw
met slagzinnen en vondsten wintersport
en toen stopte ik voor ik begon
nen was en dacht: waarom wil
len we er bij het Kerstfeest
weleer wordt Ja? Bestaat dat? Of moeten wij deze eerste Kerstdagen-alleen
toch allemaal een schepje op het tekortschieten
ven dat ons dan later, door zijn
herinnering, over het gesnauw en
onderlin-
doen?
Waarom wil iedereen en ik
vooraan het nu juist met
Ker«t een beetje mooter, dieper,
beter maken dan anders?
ge verwijdering en de kopzorgen
en de zaken-waarvan-jij-toch-geen-
verstand-hebt heendraagt.
Veel huwelijken krijgen
'is
fo de
Veel gezinnen zijn
gezind, veel huizen lijken warme
beslotenheid uit te stralen, heer
lijk Kerstfeest.
De paar eenzamen die er, nu
ook nog zijn. hebben we alle-
uitgenodigd (ja toch?), en
ziekenhuizen, sanatoria en
rusthuizen betreft, daar is een extra
allerlei dennennaaldenstrooiend
takwerk in huis halen, i
illen zij feestelijk zijn.
mijn Moeder een paar jaar gele
den bij ons was gekomen voor de isv<i>|
Kersttijd en een dochtertje ook zingen de zusters
weer met de bekende takken be- verenigingen en de meisjes
de meisjesclub zich i
werd de foto van mijn
Vader door dit kleinkind extra jn Christus toe door domweg
bedacht (zij heeft hem nooit ge- soms met .tegenzin dit schepje er
kend) en blies zij mijn Moeder bovenop te doen. En vinden zie-
voor horen dat ook Hij Die deze
reld kwam verlichten, van m
sen verlaten was, een man 1
beter smarten.
die tobt met
En de ir
heel zieke
schreef dat hij niet
die
konijn, en wie zich een kipje per-
T> mitteerde. wil nu kalkoen (..en
A nog goed gelukt ook. jè". schreef
me vorig jaar een trouwe brief-
Lf vriendin). Wie thuis al altijd ex-
tra-heerlijk at. wil
iccepteert wat een ander hem,
iltijd van diens gezichtspunt uit.
vil geven, van harte. (Nietwaar,
nijn Joodse vriend?)
Zo bestaat het dat van eten en
drinken en zingen anderer harten
hotel op de Veluwe. te kind in Bethlehem liefhebben.
Arosa en ons gaan van Rotterdam
naar Doorn en. ons heerlijk eten
in Den Haag en het zingen van
de kinderen om de piano doen
is: zoeken naar een feest.
En een feest is het Kerstfeest
niet. In ieder geval niet een men
selijk feest.
De weduwe uit de Open Brief de van haar". Er is geen
die maar één ding bidt: dat zij de zo droef, geen schande
weet
hoe het moet, straks zal hij haar
in anderer zorg moeten geven en
hoe moet het dan met hem?
hij mag weten dat het Licht der
wereld vertrouwd was met ziek
ten en alles verdroeg.
"TiE dame op gevorderde leef-
-L' tijd die me schreef dat ze me
altijd met genoegen pleegt te vol
gen en „is het nog te verko
pen, dat verhaal van Jezus van
Nazareth?", die is vlakbij het
feest. Voor haar is alle poespas
er af en ik zeg: ja, mevrouw aan
u is het te verkopen, juist aan u.
Wat zult u Jezus goed en zuiver
kunnen zien vanwaar u staat:
als een Lam ter slachting, gedul
dig, als een schaap dat stom is.
Dat geloven wij ook, en dat is
ons enig begin bij het „Want al
zo li«*f heeft God de wereld (de
wéreld) gehad al lijkt het er
soms op of we Jezus verbergen
achter onze meningen en fraaie
voorstellingen. U hebt gelijk: wie
Jezus vroeger tegenkwam, die
kon met recht zeggen: „O ja,
da's waar ook, dat is de zoon van
Maria en die wonderlijke verloof-
gried of Jezus kent ze, kent
u. het duivelse in de mens
herk en u schrikt, dan staat J
Hij vlak bij u, en Hij zegt
dat het al wist.
AL me vertelt van een gezin
luw buurt, christelijke
mens waarvan het hoofd des
huizech af en toe bedrinkt
(waai?) en zich dan afschu-
welijkedraagt tegenover zijn
docht «van 14 en 16. zodat zijn
vrouwi ellende bijna niet meer
op sti durft komen, dan zeg
ik: Ewilt u me dat voor de
voeten^jen? Of hiermee zeg-
gen d&od ver weg is? Maar ^7
Hij is ir. Het feestelijke van
Góds h van het Kerstfeest is, jj
dat al verschrikkelijke dingen A
op eemi hun verzoening tege-
moet g-n omdat Eén ze op KT
zich na Alleen God kon zó
mens zlDit neemt niet weg oi
dat ik »w vraag toch ook de
andere lg hoor: waar waren J£
wij aan. Christus deze wedu- fo
we. dez«t>bende man, dat ge- i
zin in ntheeft gegeven?
Ik begizo ook uw vraag: is Jto
het nog zerkopen? Is het nog
mogelijk us Christus duidelijk r-i
te makeihn de wereld, ld ie <A
verworpeinochtans Heer van T*
ons leven- als nergens blijkt
dat Zijn jelingen weten wat
het is: dtknechtgestalte aan JA
te nemen?aar is de gemeente? ra
Een zich kkerende predikant, V*
een wijkzu, een maatschappe-
lijk werkszijn slagen in de
lucht zondfe mens die gaat
skiën, zing-eten en huisversie
ren. ja, m tot dienst, als het
goed is. a 1st féést is.