VOOR ISRAËL MOET HET
NOG PASEN WORDEN
TUSH THUÏEÏÏ,
LÉVEN
Nieuwe poëzie-uitgaven
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 13 APRIL 1963
OOK VOOR ISRAËL-
Arthur A. Cohen zegt:
De ballingschap
is nog niet voorbij
Jaren achtereen heeft deze pagina op deze dag
in het teken geslaan van het komend paasfeest.
Ditmaal echter willen wij niet in de eerste plaats
aandacht schenken aan het open graf, maar aan
het volk in wier midden Christus werd begraven
en uit wier midden Christus opstond. Terwijl wij
mogen zingen: „Jezus leeft en wij met Hem",
geldt voor de joden nog immer het citaat dat Pau-
lus aanhaalt: „God gaf him een geest van diepe
slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te
horen". Deze slaap, deze doodsslaap, ligt nog
steeds over dit volk van God. Israël is begraven
in de geschiedenis der volkeren.
Maar als Paulus over zijn volk schrijft, spreekt
hij ook over een nieuwe toekomst: „Wat zal hun
aanneming anders wezen dan leven uit de doden".
Hij verwacht nog een nieuw pasen, een pasen
voor het joodse volk. Die verwachting straalt ook
door in een boek dat in de Verenigde Staten zo
juist is uitgekomen, en dat wij uitvoerig bespreken.
Hier is het geluid van een man die geen aan
sluiting meer kan vinden met zijn traditionalistische,
orthodoxe geloofsgenoten, die zich vervreemd
voelt van het optimistisch liberalisme; die ontdekt
heeft dat de staat Israël niet de oplossing geeft.
Traditionalisme, liberalisme en nationalisme heb
ben voor hem hun aantrekkingskracht verloren. Al
le drie doen zij tekort aan de hoge roeping van
Israël. Cohen wijst geen vierde weg. Hij is een
zoeker, maar een nieuwe weg kan alleen gevonden
worden als men tot het besef is gekomen dat oude
wegen dood lopen. Dat is het belang van dit boek
van Cohen.
ARTHUR A. COHEN
(Van otaze kerkredactie)
De vlag van een vrij en
autonoom Israël mag dan wap
peren tussen de vlaggen van
andere volkeren, de joden zijn
nog steeds in ballhigschap.
Dat is de visie van een joli
ge intellectueel van joodsen
bloede, Arthur A. Cohen, die
het Amerikaanse paspoort be
zit. Maar hij gelooft niet al
leen in de ballingschap, maar
ook in de „komende verlos
sing", die voor hem de* terug
keer vaVi de joden naar het be
loofde land betekent, de rege
ring van de Messias-vorst. Hij
verlangt naar een nieuw profe
tisch getuigenis, maar hij be
seft dat deze eeuw voor de
joden een eeuw zonder profe
tie is en „daarom moeten de
joden teruggrijpen op hun tra
ditie opdat de valse profeet
niet zal opstaan". Tegelijker
tijd evenwel gelooft hij niet
dat het de taak van de joden
is om zich zonder meer aan
die traditie vast te klampen,
die traditie ten koste van al-
'les in leven te houden, hij wil
dat er eèn nieuw begin ge
maakt wordt, waarin niet de
traditie, maar de roeping van
het uitverkoren volk de drijf
veer is.
Cohen publiceerde dezer dagen
een boek getiteld „The Natural
and the Supernatural Jetv" (De
natuurlijke en de bovennatuurlij
ke jood). Het gaat hem om de
plaats van het „uitverkoren volk"
in het midden van de geschiede
nis op dit ogenblik. Hij gelooft in
de roeping van dit volk en gaat
dan ook uit van de volgende ge
dachte: „Het besef van de boven
natuurlijke roeping, als een con
ditie voor het joodse bestaan,
wordt dubbel belangrijk door de
blijvende betekenis van de bal
lingschap. De ballingschap, zoals
ik die versta, is geen toevallige
Sebeurtenis in de geschiedenis.
ie verholpen kan worden door ze
kerheid in de diaspora, of door
Deze woorden vormen het be
gin van zijn boek. Zij zijn ook
eigenlijk weer het slot. Cohen
hamert op het aambeeld van de
gedachte dat deze huidige wereld
nog niet het komende Koninkrijk
Gods is. ..Als de joden ..uitver
koren zijn", schrijft hij. dan zijn
ze „uitverkoren voor een buiten
gewone belangrijke opdracht
om de wereld en haar tijdelijke
oplossingen te overleven. om
naar het einde der tijden gedra
gen te worden ais Zijn (Gods)
volk, om de trots van deze we
reld te krenken en te wannen,
om te bewijzen dat de last van
deze onvolkomen tijd en van de
ze onvolmaakte geschiedenis on
verdraaglijk is. terwijl alle ideo
logieën van deze wereld haar
juist draaglijk willen maken."
En zo kan hij schrijven: „De
Jood gelooft dat In deze tijd en
geschiedenis van de wereld wij
geen voorproefje krijgen van het
Koninkrijk Gods. maar hij weet
ook niet wanneer Gods tijd en
Gods geschiedenis van de verlos
sing aanbreekt."
Messianisme
Cohen gaat bij al deze dingen
niet over een nacht ijs. Zijn ge
schrift is niet gebouwd op enkele
bijbelteksten uit het Oude Testa
ment. Het gaat hem eigenlijk
niet in de eerste plaats om de
uitspraken van Gods Woord, als
wel om wat leeft binnen de kring
van de levende joden van dit
ogenblik. In een aantal sublieme,
maar voor de niet filosofisch ge
schoolde lezer, allesbehalve ge
makkelijke hoofdstukken, geeft
ficiënt van het onverlost zijn.
Maar juist omdat dat zo is,
vervolgt hij. is „het doel van de
bovennatuurlijke roeping van de
jood om de gehele geschiedenis
te confronteren met haar eigen
(innerlijke) onvolkomenheden".
Maar daaruit volgt voor hem dat
„de jood een messiaans wezen is.
voor wie er geen verlossing is
theolo-
houc'
dit „uitverkoren volk.'
Hij begint bij de mannen die ge
grepen zijn door de eeuw vatt de
vprlichtfóg. In dé ban'Vaft'de fi
losofen van het verlichte westen
„verdwijnt langzamerhand hét mes
sianisme van de klassieke jood en
een nieuw Europees messianisme
moet zijn plaats innemen, het
messianisme van de cultuur, de
emancipatie, van de gelijkheid."
Zionisme
Natuurlijk komt er verweer. De
namen Samson Raphael Hirsch
en Moses Hess zijn bekend genoeg
geworden als de grondleggers van
het zionisme. Maar toch kan Co-
hen niet met hen meedenken.
Scherp is zijn kritiek: „Niet de
hoop van Israël, maar de wan
hoop van de assimilatie was uit
eindelijk de impuls om tot de na
tionale oplossing te komen van
wat toen genoemd werd en nog
wel zo genoemd wordt het
joodse probleem." Enkele bladzij
den verder schrijft hij: „In weer
wil van de grootsheid en het he
roïsche van wat het zionisme be
reikte om de jood te normali
seren door de joodse bestemming
te integreren met de twijfelachti
ge bestemming van de nationale
staat moeten we het toch betwij
felen of dit zionisme er in ge
slaagd is te komen tot de hereni
ging van het natuurlijke en het bo
vennatuurlijke, dat de geschiede
nis van de joodse existentie be
paalt."
Het is niet helemaal voor het
eerst dat een dergelijk geluid in
joodse kringen klinkt. Het is wel
De vlag t an Israel wappert tus
sen de vlaggen van de volkeren.
Israël heeft een plaats gekregen
tussen de volkeren, maar, zegt
Arthur Cohen, de ballingschap
is nog niet ten einde.
ten. Hij
met de vraag: "Wie is een naar.de taak
jood?" Cohen komt tot die veel ™ep?ng\ lo®
belangrijker vraag: „Wat is een dus. de bj
jood"? Israël antwoordt op de "*zicht is. vc
vraag: ..Wie is een jood": „HU die s« .ge,m,ee„nscba:
u «n ««(houdt mm da
tradities Of ook wel: „Hij die ge-
inzicht is. volgens Cohen, de jood- wing,
gemeenschap een permanente
gemeenschap
Rosenzweig
tot het inzicht ge
komen dat er twee wegen van
waarheid zijn (die gedachte
steeds levend bij Buber),
lijk de waarheid van Christus
de waarheid var
ie veei oezig mei nei verieaen.
da traditie, de ««boden die de 5," S nptimume
Profeten
boren is uit Joodse ouders
naar een ander geloof is overge
gaan" (ook al is hü dan athëïst ge
worden).
Zo is men in Israël eigenlijk al
veel bezig met het verleden.
Catastrofe
jood moet houden. Cohen ant
woordt echter door te wijzen op
de toekomst, op de roeping, een
toekomst die niet los is te maken
van het verleden, waarin werd ge-
roepen, maar die toch de jood Europese denker geworden,
voortdrijft in de geschiedenis naar dat de catastrofe kwam.
de verlossing.
Renaissance
schreef voor Auschwitz
de massamoorden in Polen. Cohen
is een jongere denker (en mis
schien
stige groten)
schap als een kracht
Voor zijn gevoel is va
pese joden niet veel n
wachten. Hun getal is
worden.
Hij meent dat nu het verlossen
de woord uit Amerika moet ko
men. waar juist nog steeds, on
danks Israël een grote joodse ge
meenschap is. Deze gemeenschap
leeft onder totaal andere omstan
digheden. Het is een gemeen
schap die geen strijd behoeft te
voeren met een staatsgodsdienst,
maar volledige erkenning vindt.
En daarom beschrijft hij de ge
dachten van een aantal vooraan
staande Amerikaanse denkers als
Mordechai M. Kaplan, Milton
Steinberg, Abraham Joschua He-
schel, Will Herberg in hun zoeken
naar een toekomst. Want als er
gens het gevaar van assimilatie
groot is, dan is het wel in het
huidige Amerika.
Nieuwe weg
Kaplan zocht een uitweg uit
het gevaar voor assimilatie door
de nadruk te leggen op de joodse
cultuur en beschaving. Cohen wil
hier niets van weten. Hij schrijft:
„Wij geloven dat de toekomst
van het jodendom als een bescha
ving alleen maar rust op een
vernieuwing van Israëls verhou
ding tot God en het hernieuwde
besef van de roeping van Jacob
als een gevolg daarvan. Jacob
immers worstelde met God tot
Hij (God) hem vond en liet Hem
pas gaan toen hij de belofte van
de verlossing van Hem had ontvan
gen."
Duidelijk blijkt hoe deze nog
jonge jood hij is even in de
-■ dertig geen antwoord vindt in
bij. wat hu noemt, de denkers de opinies tan de mensen om bem
w J°odse r®na:ssance- Dat heen. Hij ontdekt veel in al de-
eyn Hermann Cohen. Leo Baeck. 7e schrijters dat hij kan waarde-
Franz Rosenrweig en Martin Bu- re„. maar hij vindt niet dat rij de
ber Buber is de enige die nog kcr„ raken JCohen geloo„ nieJ,
ms sr tssifcjis
is wel „de laatste -dat het échte geloof veel dieper.
pe geloof is nu dood en het con
ventionele geloof is saai en ver
moeiend, zowel voor de gelovige
als de ongelovige. We hebben lang
gewacht op een nieuw moment.
Misschien is dat moment aange
broken." Maar toch eindigt hij
zijn boek met die donkere vraag
„is het mogelijk dat het besef
van een bovennatuurlijke roeping
vergaan als het is in de af
grond van ons natuurlijk lot
vernieuwd kan worden?"
Op 20 juli 1149 werd de strijd in Israël beslecht. Er werd een
tvapenstilstand gesloten. Israël had zich een eigen gebied veroverd.
De joden voelden dit moment als het begin van een nieuwe toe
komst. Maar nu, veertien jaar later, begint het besef baan te breken
dat wel de nationale, de natuurlijke verlangens van dit bijzondere
volk vervuld zijn, maar dat de staat Israël toch niet het antwoord
is op de bovennatuurlijke roeping van hel uitverkoren volk.
Meer
Cohen is een opmerkelijk schrij
ver. Een jood, die is gaan besef
fen dat de staat Israël hoe be
langrijk voor de joden en voor
de wereld overigens ook, niet
het laatste woord heeft. Enkele
jaren geleden hebben wij op de
ze pagina bij de bespreking van
enkele boekjes gewaarschuwd te
gen een al te groot christelijk op
timisme, als zou in de huidige
staat Israël de beloften van God
voor Israël vervuld zijn. We heb
ben toen geschreven dat er meer
moet gebeuren.
Zacharia schreef daarvan
reeds: „Ik zal over het huis van
David en over de inwoners van
Jeruzalem uitgieten de Geest der
genade en der gebeden." Maar
Zacharia gaat met zijn belofte
verder en schrijft: „Zij zullen
hem aanschouwen, dien zij door
stoken hebben, en over Hem een
rouwklacht aanheffen als de
rouwklacht over een enig kind...
te dien dage zal er een bron ont
sloten zijn voor het huis
de
razalem ter ontzondiging e
Je-
Verlossing
Israël heeft een geestelijke roe
ping. In Europa breekt steeds
meer in de christelijke kerk het
besef door dat Cohen gelijk heeft,
als hij dat zo stelt. Maar Israël
moet verlost worden. Voor Cohen
is die verlossing identiek met de
terugkeer uit de ballingschap.
Daarin kunnen wij het niet met
hem eens zijn. Die terugkeer is
niet de verlossing. maar de
vrucht van de verlossing.
De verlossing is voor Israël, ook
voor het Israël van de toekomst,
alleen te vinden in het erkennen
van Christus, die de joden (maar
zij niet alleen, ook de tien stam
men en ook de heidenwereld)
doorstoken hebben. Cohens ogen
zijn opengegaan voor de hoge
roeping van Israël, maar nog niet
voor de Roeper van Israël, voor
zijn Messias.
De tragiek is dat Cohen
schrijft: „Jezus kan de Christus
zijn voor de Griek (heiden), maar
niet voor de Jood. Maar zolang
Israël Christus niet erkent is het
nog steeds in de „dood der zon
de." Israël is in het graf van de
geschiedenis en wacht, nog steeds
op de opstanding. Voor Israël moet
het nog steeds pasen worden.
The Natural and the Super
natural Jew. door Arthur A.
Cohen. Uitgave Pantheon
Books, New York.
Vietnamees diplomaat,
onidekie hei echie leven
de ballingschap"
noemd. Maar dén dacht mei
termen van het zionisme, als
t de staat Israël het einde van ..._P_I
deel ballingschap betekenen. Cohen veel te veel hun toekomst richten
in evenwel helemaal niet
sitie van wat wij zouden kunnen
i de vrijzinnige joden, die
voor het eerst, dunkt
zo bezonnen gezegd kan worden,
door iemand die geen vijand is
van de joodse toekomst,
juist naar verlangt om
van uit te maken. Dit zou echter
zeker niet gezegd kunnen worden - ------ r-
in Israël zelf. Daar immers wordt tergrond. Hij schildert Rosenzweig cultuur verlost moet worden. En
als de man die het niet veel kon zo heeft deze jood, die ook gestu-
schelen waar de joden woonden, deerd heeft onder Reinhold Nie-
het beloofde land of daarbui- bulir, ook de christenen iets te
man die zocht zeggen, zeker de Amerikaanse
de jood en zijn christenen die zozeer hun toe
zijn terugkeer, komst vastgebonden hebben aan
de ballingschap. Naar zijn een optimistische wereldbeschou-
wil orthodox noch vrij-
n°g zinnig zijn. Hij wil zich niet op
het verleden richten om der wil-
dat verleden.
Plotseling vindt Cohen dan ook tijd. Hij gelooft niet meer
als de orthodoxie dat ziet,
evenmin een man „van zijn tijd".
Hij wil een man van de toekomst
zijn. een toekomst die profetisch
begonnen is met de roeping van
de laatste grote zijn volk, een roeping die door de
J- ballingschap niet teniet is gedaan,
maar die weer opnieuw beleefd
moet worden.
Hij ziet dat, maar weet niet
hoe. Hij mist de profeten om
de toekom- zich heen die Gods Woord verkon-
i de naoorlogse digen: „De opleving van het ge-
j00]f wenj reeds een paar
grote mate van aansluiting herstel van de joodse gemeen- lang verwacht. Het innige en die-
„Het christendom is geen dog
matiek. Het is een leven dat ge
leefd moet worden, een leven dat
getuigenis voor Jezus Christus be
hoort, te zijn, want het christelijk
getuigenis schuilt in de houding
vgn de christen, in zijn gedrag
onder alle omstandigheden en
overal. Een christen is „een mens
in Christus"; hij-zelf leeft niet
meer, maar Christus leeft in hem.
Hij doet afstand van zichzelf, ver
geet zichzelf, gaat op in Christus
om door en voor Hem te leven."
Deze woorden zijn te vinden op
een van de laatste pagina's van
een zojuist verschenen boekje.
Darbi beschrijft een Vietnamees,
Tran Tliuyen, hoe hij zijn weg
vond tot Christus.
Men kan dit boekje, „Ik ver
koos Jezus Christus", wat sma
lend afdoen met de betiteling:
een bekeringsgeschiedenis. Dat is
het. En bovendien nog in de eerste
ste persoon enkelvoud, een per
soonlijk getuigenis dus. Maar
evenmin als wij autobiografieën
van Augustinus en C. S. Lewis
(om maar twee heel verschillen
de en ver uit elkaar liggende fi
guren te noemen) allerminst sma
lend kunnen afdoen, kunnen we
dat doen met dit boekje.
Anti-christen
Tran Thuyen was, zoals hij het
zelf noemt, een anti-christen. Het
boeddhisme in zijn geboorteland
had weinig aantrekkingskracht voor
hem, maar de rocms-katholieke
school wekte allerminst een ver
langen naar de christelijke gods
dienst bij hem op. „De missiona
rissen waren alleen maar voor
posten (van de Franse kolonis
ten)zij waren uitgezonden om de
inwoners te onderwerpen en om
de weg van strijdende legers te
Na de oorlog voltooide Tran
Thuyen zijn opleiding irj frank
rijk. Op het punt van de gods
dienst werd hij verdraagzaam.
„Ik vond het alleen grappig dat
zovele Europeanen niet minder
de bijgelovige praktijken met
godsdienst vereenzelvigden: ter
wijl mijn landgenoten papier en
wierookstokken brandden, en voor
een boeddha van gelakt hout
knielden, zag ik hier de mensen
kaarsen branden en bronzen of
marmeren beelden kussen."
Ziek
Eind 1954 werd hij ziek. Twee
jaar lang moest hij doorbrengen
in een Frans sanatorium in de
Alpen. Hij was toen reeds werk
zaam op de Vietnamese ambassa
de. Daar in de stilte doken de
oude vragen op waarmee de we
reld steeds weer heeft moeten
worstelen: „Waar komen wij van
daan? Wat doen wij hier op aar
de? Waar gaan wij heen?" Hij be
gon de westerse filosofen te le
zen. Hij wendde zich tot de eigen
oude godsdiensten, het confucia
nisme en boeddhisme. Maar zijn
geestelijke honger werd niet ge
stild.
Toen kwam de dag dat een
Franse evangelist René Masson
op een tocht door het sanatorium
met hem in gesprek kwarti. Tran
Thuyen was te beleefd om hem
onmiddellijk de deur te wijzen.
Deze "jonge man liet een nieuw*
testamentje bij hem achter. Juist
omdat deze Fransman hem tel
kens weer kwam opzoeken voelde
de jonge Vietnamees zich wel ge
dwongen om het te gaan lezen.
Hij begon met weerzin: „Kort
daarop deed zich iets merkwaar
digs voor: ik kreeg plezier in het
lezen van dit boekje als ware het i
de. meest opwindende roman."
Bestond God echt? Was Jezus i
Christus de weg tot God? Vragen
doken op, steeds meer vragen.
Tran Thuyen besloot met Aristo-
teles dat de „beste manier om te
leren harpspelen is het te probe
ren". Zo kwam hij tot God en
toen kon hij schrijven: „Weldra
week de duisternis in mijn geest
om plaats te maken voor het
Licht, Jezus Christus: ik wist mij
in persoonlijk contact met Hem
en mijn twijfelingen begonnen
een voor een te verdwijnen. De
schellen schenen van mijn ogen
te vallen."
Nieuwe naam
Zoals de andere kinderen van
zijn volk koos ook deze diplomaat
toen hij gedoopt werd een nieuwe
naam. Voortaan zal hij als Tai-
sinh door het leven gaan. De
naam betekent in zijn taal „we
dergeborene".
In dit boekje vertelt Tran
Thuyen niet slechts van zijn be
kering. Hij laat zien wat de bij
bel en het gebed en de kerkgang
voor hem zijn gaan betekenen.
Hij spreekt vanuit dat nieuw ge
vonden levende geloof. En juist
daarom heeft hij ons zoveel te
zeggen.
Ik koos Jezus Christus, door
Trau Thüyen. Uitgave T. We
ver. Franeker.
De Regenboog is
een gedicht van Michel van
der Plas (schuilnaam van B.
G. F. Brinkel, geb. 1927) dat,
met tekeningen van Kees
Bantzinger versierd, door El
sevier, Amsterdam/Brussel
als een aardig boekje is uit
gegeven. Het is een poëtisch
verhaal van de zondvloed, zo
nagedicht, dat het voor kinde
ren vatbaar is.
Ze gaan de ark in. op een rij;
het kleinste diertje is erbij.
Voorop meneer de haan
persoonlijk,
haantje de voorste als
gewoonlijk.
Dan komt, haast niet te zien,
de mier;
die neemt de deur niet, maar
een kier.
Hier is de olifant; nu beven
de dikke wanden toch wel
even.
De apen buitelen aan boord,
langs de dakrand, of het zo
hoort.
Hoog op de rug van de
kamelen
zitten twee kakatoe's te
spelen.
De eekhoorn („Kom!" roept
Noë, „Kom!")
kijkt op de plank nog even
Twee ijsen twee gewc
beren:
twee pauwen, elk met duimend
veren.
De kat komt vechtend met de
hond;
de master in een jas van
bont.
Het gedicht heeft de typisch
roomse toon en de bekende nei
ging de gebeurtenissen af en toe
in het humoristische te trekken.
Dichterkeur
Dlchterkeur, een keuze uit
verzen dezer eeuw door dr. W.
L. Brandsma (een uitgave van
L. Stafleu Zoon te Leiden), is
een tweede, geheel herziene
druk. ..Veel nieuwe dichters
zijn toegevoegd. Bij de samen
stelling is ernaar gestreefd het
boek geschikt te maken voor
het gebruik op scholen voor
v.h.m.o."
„Mensen zijn wolken: waar
zij komen, betrekt de lucht", al
dus oordeelt de Haagse schilder
dichter W. Hussem. Een paar
jaar geleden besprak ik zijn
bundeltjeSteltlopen op zee
(Haagse Cahiers No. 5); het
nieuwe verzenboekje heet Len
te in de herfst en is verschenen
bij De Bezige Bij te Amster
dam. Ook dit bundeltje bevat
schetsjes in woorden, zoals een
schilder krabbels maakt in een
schetsboek. niet dit verschil,
dat de zeer korte notities zorg
vuldig uitgebalanceerd zijn, zo
dat de benaming „schets" toch
niet opgaat. Misschien kan men
beter van miniaturen spreken.
Maar daarop is nog te veel te
zien: de beste vergelijking is
wel met vignetjes.
Niet altijd wordt het een
uiting van kunst. Is dit poëzie?:
„Na de storm bracht de zee zo
veel wrakhout op het strand, dat
ik er een vuur van kan sto
ken." Het is toch niet de wijze
van drukken, die zulk een me
dedeling tot dichtkunst ver
heft?
na de storm
bracht de zee
zo veel wrakhout
op het strand
dat ik er een vuur
van kan stoken
het smetteloze van de diamant
bracht mij zo in verwarring
dat ik de ring heb afgedaan
Maar dit is toch ook nog pro
za. Het zou een citaat kunnen
zijn uit Frank Rozelaar van Lo-
dewijk van Deyssel.
Aan dit merkwaardige, mis
schien vergeten en stellig mis
kende werk wordt men telkens
herinnerd. Ook daar uitgeba
lanceerde notities van wat de
auteur heeft gezien waarbij
„zien" in een bijzondere zin is
bedoeld, namelijk als een vorm
van scheppend waarnemen.
Persoonlijk ben ik daar nogal
op gesteld. De directe medede
ling van wat er in iemand om
gaat. kan vervalst worden door
de bijkomende zelfwaarneming.
Maar wie vertelt wat hij ziet.
zegt tevens iets authentieks
over zichzelf. Daarom mag de
beschrijvende poëzie niet ver
dwijnen. En de laatste tijd
merkt men, dat dit ook niet ge-
de heesters en de bomen
staan blootshoofds
aan het sterfbed van
de laatste asters
de merel zoekt haar heul
bij de gevallen bladeren
Dat hier sprake is
vleugels van de geest
zijn naar de maan op reis
de horizon is on2e horizon
niet meer
het blote oog stelt in
op andere maten
de regenboog
verkeert in doodsgevaar
Geboorte-stad
De Bezige Bij te Amsterdam
heeft Sybren Polets bundel Ge
boorte-Stad herdrukt en daar
aan toegevoegd Lady Godiva op
scooter, een latere verzengroep
Beide bundeltjes vormen een
Literaire Pocket, even laag ge-
Geboorte-Stad
geringsopdracht geschreven en
bekroond met de Jan Campert-
prijs. Lady Godiva op scooter
(van I960) verwierf een rege
ringsreisbeurs. Ongetwijfeld
heeft Polet een eigen, herken
bare stem. Ik wil mij ditmaal
beperken tot het citeren van één
DE DICHTER ALS DOKTER
Klop klop,
Hier komt de dokter met
zijn woorden,
als een vriendelijk geklede
avond,
een avond in sportkostuum
Tril maar niet.
Ik zal de pijn wegzuigen uit
je wang
en als je wilt
leg ik mij op je als een
warm kom pres.
Zo wen je misschien gemak
kelijker aan je lichaam.
Ben je alleen? Stel je maar
iedere minuut treed ik op
nieuw de kamer binnen,
ik steek de lamp aan en
schik je bed:
één woord leg ik op je voor
hoofd als een hand koel ijs,
twee woorden duw ik als kus
sens in je rug,
één woord laat ik achter om
je te strelen.
Zo heeft mijn gedicht toch
een funktie.
En als je wakker wordt en
wil drinken,
twee jonge in het wit gesto
ken woorden geven je te
drinken,
en als je slapen wilt
dit is een woord zo zacht
dat je wel moet slapen.
Klop klop. de dokter,
hier komt de dokter met zijn
woorden.
Een héél klein tikje banaal
vind ik deze herhaling aan het
slot, met juist iets te veel aan
woorden. Na die prachtige regels
over het slapen verdraagt men
hoogstens:
Klop klop,
de dokter.
Dat hij woorden brengt is in
tussen wel tot de imbeciele le
zer doorgedrongen.
Twee bundels
Dit korte overzicht wil eindi
gen met twee bundels, versche
nen bij G. F. Callenbach te Nij-
kerk: Wijn van Elisabeth Chei-
xaou en De Kinkhoorn van Mar-
tien Beversluis. Deze laatste is
van een nog iets oudere genera
tie. Beiden vertonen een neiging
tot het retorische; Beversluis
meer uit verstandelijkheid. Eli
sabeth Cheixaou uit gepassio
neerdheid Soms vind ik de
vrouw de beste van de twee; een
enkele maal de man. Beversluis'
verstandelijkheid is geen hoge in
telligentie, nergens kom je een
verrassende gedachte tegen en
soms, zoals in het aandoenlijke
dubbelgedichtje Kee's Hofje,
meen je met een negentiend'
eeuwse huiselijk-romantische
dichter te doen te hebben, tot
woorden als dancing en jukebox
deze gezellige droom verstoren.
Zo kan men ten aanzien van Be
versluis beweren, dat het ver
stand tegelijk een te kleine en
een te grote rol speelt. P. N.
van Eyck, Vestdijk en Schmidt
Degener weten met hun verfijn
de intelligentie toch altijd te boei
en. Aan zulke figuren kan hij
niet nippen. Tegelijkertijd ech
ter hindert de verstandelijke
rangschikking. de geordende
gladheid van de redenering, het
meer of minder vaardige rij
men. waartegen het zwakke dich
terlijke gehalte niet opweegt.
In mijn literaire jeugd, toen
ik zelf zwaar-retorische verzen
schreef, heb ik Beversluis een
tijd lang bewonderd om zijn be
drevenheid. Daarom heb ik al
tijd een zwak plekje in mijn re-
censentenhart voor hem be
waard en schrijf ik nu graag een
van de beste geslaagde verzen
LAAT LOVER
Ik ben een simpel blad, ver
weerd en oud,
ik ben een vogeltje dat uit
wil breken.
Maar wat ik meeneem nog
is enkel goud
en lachend, lachend kom ik
neergestreken-
Met zon en hagel ben ik diep
vertrouwd,
en al dit aardse is onvast
gebleken.
Zoals gij mij straks in Uw
hand beschouwt
en 'k U ontroer, daar ik U
ben tot teken.
Al wat mij vorm gaf groeide
ten verderve.
't Is alles droomspel wat
hier wuift en glanst,
'l is alles denkbeeld en het
valt aan scherven.
En 'k was gebonden toch bij
'al mijn zwerven.
Nu, tussen duizenden hier
moe gedanst,
dans ik verlost. En dansend
zal ik sterven.
Bekijk het nu maar niet op de
keper, lees het met oren en ogen
half dicht en beoordeel het naar
zijn intentie. Er staat althans
geen uitroepteken in, dat verra
derlijke teken van machteloos
heid. of. in het beste geval, van
overbodigheid. „Het eerst paard
is wit!"; „Het tweede paard is
rood.'", dicht Beversluis. Elisa
beth Cheixaou schrijft:
We bouwden aan liefde als
het is een kathedraal gewor-
We begrijpen er zwijgend,
voor 't vorm aannemende ge
heim.
prevelen gelijktijdig „Amen"
als God ons de passie preekt.
Het is een kathedraal gewor
den! Dit uitroepteken hier doet
regelrecht pijn. Een mooie ge
dachte is hier smakeloos voorge
dragen. Nare nawerking van de
ouderwetse retoriek. Want dit be
grijpen de hedendaagse dichters
beter. Zij zouden het zo zeggen:
We bouwden aan liefde als aan
een huis
(het werd een kathedraal).
i bij
bene geen kleinigheid.
Maar dat uitroepteken slokt
hem helemaal op tot een „ca-
thédrale engloutiehoewel niet
als bij Debussy Passie is iets
kostelijks. Deze vrouw bezit een
zeer krachtig temperament, een
volgestort dichterlijk kapitaal.
Maar men moet dat ook uit vrij
wel elk vers opnieuw horen en
die passie, die de bron is van
veel moois, vertroebelt heel
vaak het resultaat. Tempera
ment is op zichzelf geen dich
terlijkheid. maar het moet er
toe worden getransformeerd. Dit
transformatieproces is meestal
maar half voltrokken. Deze ver
zen zijn dikwijls dichterlijke
Hunnenbiefstukken. Toch is
Cheixaou's niveau duidelijk an
ders en hoger dan dat van Be
versluis. Ik zou niet graag ont
kennen dat ze dichteres is en
heb- dat ook nooit gedaan. Maar
ik kan ditmaal niet van harte
prijzen. Pluisjes van een paar
debloem zijn tere dingetjes,
nietwaar? De dichteres verge-
de hand.
Ze stopt
..Fop je me heus niet?" vroeg
Hij streng.
„Is dit werkelijk je stralings-
zelf,
het doodgewoon resterende?"
Kapot is het vers. En zo gaat
tiet vaak.
Ze woelen in mijn bloed
de doperse leraars,
de nooit wijkende Friezen op
hun dijk.
Mijn Slavonen hebben eeuwig
heimwee,
dolen doelloos door de tijd.
H?t Franse komt niet
slag.
Zoveel levens moet ik leven
op één enkele zomerdag!
Jawel, maar de poëzie is er
voor om dit alles tot een een
heid te versmelten, al is het
maar een labiel evenwicht tus
sen uitersten. Bij zulk een rijke
geschakeerdheid past een extra
behoedzame vormgeving. Wc we
ten het nu langzamerhand wel
van dat temperament Maar gun
ons het genoegen het zelf eens
te ontdekken en sla er ons niet
altijd mee om de oren. Goede
wijn is vurig èn bezonken
C. RIJNSDORP