WAAROM WORDT AFSTAND Albert Schweitzer componist-publiek steeds groter? HALVE EEUW LAMBARENE KLASSIEKE KOORZANG OP DE GRAMMOFOONPLAAT I Eerstelingen prijs uis lot ljuir ZONDAGSBLAD ZATERDAG 6 APRIL 1963 Problemen rond de concertzaal (II) Behandelden wij in ons vorig artikel enkele oorzaken waarom de concertzaal op het ogenblik minder publiek trekt, nu zullen wij ons bezighouden met een van de kernproblemen, n.l. de steeds gro ter wordende afstand tussen com ponist en publiek. Misschien zullen wij dan stoten op een diepere en meer algemene verklaring van de ze problemen. Welnu wij stelden vast, dat het publiek zich niet meer interes seert voor nieuwe werken. Het zal heus niet een pas verzetten als b.v. een nieuw werk van Stra vinsky ten doop wordt gehouden. En dan is Stravinsky een alge meen aanvaard componist. Inte gendeel het blüft weg. Dat was vroeger toch wel an ders. pleegt men vervolgens te zeggen. Vroeger vond een com ponist inderdaad een belangstel lend gehoor. Het kwam luisteren als Schumann zijn nieuwe com posities uitvoerde of als Brahms zijn werken kwam dirigeren en spelen. Het discussieerde hevig over Wagner's opera's. In elk ge val het had er verstand van. het stelde belang in wat er aan nieuwe muziek geschreven werd. Niet zo scherp Nu zal men alweer opmerken, dat de nieuwe muziek van toén wel heel wat anders was dan de nieuwe muziek van nü. Het is in derdaad waar. dat het v erschil tussen oud en nieuw niet zo scherp Igor Strawinsky: nog volle zalen voor compositie? Hoeden en petten N.V. Amsterdam. Als we het .hoeden" en „pet ten" vervangen door het meer conventionele „witte boordje" en „overall" zijn we gelijk bij het uitgangspunt van deze korte ro man. namelijk het verschil tussen werknemers, die het dagelijks brood en wat daarbij komt resp. met het hoofd en de handen ver dienen. Een overbekend thema dus. waar voor een goed schrij ver echter nog wel wat mee te beginnen is. Anton Kloppers heeft er evenwel weinig mee gedaan. Het literaire is bij hem belangrij ker geweest dan het sociale en dat zou op zich zelf zó erg niet zijn als we dan nog maar kon den spreken van een indrukwek kend stuk proza. Maar dat kun nen we niet. De honderd vijftig pagina's, uit een flinke letter ge zet (grote stappen, gauw thuis...) bevatten maar weinig dat indruk op ons vermocht te maken, 't Is een lauwig. weinig interessant verhaal, waarin enkele krachtter men blijkbaar voor wat pit moe ten zorgen. Er zijn andere manie ren om een verhaal wat rugge- graat te geven; betere ook. Nee, Anton Kloppers is met dit boek (z'n tweede) niet gelukkig ge weest en we vragen ons eerlijk gezegd af wie er bijna negen gul den voor dit letterlijk en figuur lijk magere boek over zal heb ben. was. De muziektaal onderging niet een dergelijk grote wijziging. Maar men schrok heus toen de Eerste Symfonie van Beet hoven ingezet werd en Goe the vond diens Zevende Symfonie het werk van een krankzinnige. Goethe stond daarin heus niet alleen! Maar men aanvaardde dez muziek desondanks, omdat de „men" van die dagen het ge niale toch besefte. Sociale status Het grote verschil tussen toen en nu ligt o.i. niet zo zeer in de veranderde wijze van compone ren, maar in de verandering van de sociale status van het publiek. Het 19e eeuwse publiek musiseer- de voor het overgrote deel zelf, het verdiepte zich in de parti tuur. in de geestelijke waarde van de muziek kortom, het nam actief deel aan het muziekleven. En nu wij geloven, dat er in de concertzaal niet velen zijn, die zelfs noten kunnen lezen om maar over enig inzicht in de parti tuur te zwijgen. Het huidige pu bliek gedraagt aich passief tegen over de muziek, het herkent ver schillende melodiën, verschillende fragmenten dank zij het veelvul dig beluisteren in concertzaal, of in radio of op de gramofoon- plaat. Maar de actieve muziekbe oefening is ernstig achteruitge gaan en de feitelijke muzïekken- nis is evenzeer gereduceerd. Tot het minimale. Natuurlijk zitten er ook goede muziekkenners in de concertzaal dat weten wij ook wel. Maar wij stellen met opzet het verschil scherp. Want wij me nen, dat dit verschil de kern van het bovenvermelde probleem vormt en dat daarin wellicht ook de oplossing te vinden is. Hoe nu is de verandering in het publiek gekomen? Deze hangt sa men met de grote sociale veran deringen. die zich voltrokken heb ben en zich nog voltrekken. In de 18de-eeuw, in het „an cien régime" dus, was de muziek een aangelegenheid van hof en adel. Zij hadden een orkest, een dirigent, die altijd ook componist was, in dienst en zij kochten el kaar de componisten af. Deze moesten altijd klaar staan om werken te componeren. te werd altijd opge merkt en gewaardeerd door hun heer en meester, die in heel veel gevallen zelf ook musiceerde en niet voor de beroepsmusicus on derdeed. Onder hof en adel stond de rijke burgerij, die in navolging van de adelijke gewoonten ook aan muziek deed en soms een mu ziekmeester in dienst had. Wan- men in de concertzaal, maar de belangstelling gaat zich op andere vormen van maatschappelijk le ven richten: sport en spel, het verblijven in de buitenlucht istrand, bos en wei). En daar komt dan bij de grote invloed van de amusementsmuziek via radio en grammofoonplaat en in de laatste jaren televisie. De aandacht wordt dus verdeeld over veel meer facet ten en de muziek heeft daarvan een stevige baisse ondervonden. De muziekbeoefening verdwijnt uit het huiselijk milieu: ouders en kinderen trekken er op uit. doen ziek. In plaats van de piano staat daar een glimmende radio en gra- mofooninstallatie, die de hele dag aanstaat en de oren muziekdoof Waarvandaan? En waar komen deze nieuwe gezichten vandaan? Deze komen uit die lagen van de maatschap pij, die nog niet aan bod geko men waren en nu aan bod komen. Maar bij deze nieuwe lagen staat de eigen muziekbeoefening niet meer in het middelpunt en nu komt de „werkbasis" van de componist in de lucht te hangen. De nieuwe concertbezoeker heeft niet meer een „ouderwets" ver stand van muziek en wil zich bij de steeds drukker wordende be zigheden en bij het steeds groei end gebrek aan tijd ook niet meer inspannen dan nodig is. Hij kan de vooruitgang van de muziek niet meer bijhouden en vat de muziek op als „ontspanning" en niet als „inspanning". Het is hetzelfde verschijnsel als de popularisatie van de wetenschap. Om zich in een wetenschappelijk onderwerp Jrondig te verdiepen, ontbreekt e tegenwoordige mens de lust of zoals hij het noemt „de tijd". Hij wil 't allemaal gemakkelijk voor- gelepeld krijgen, in sterk vereen voudigde vorm. En zo groeit de vervlakking, het klakkeloos aan- het gebrek aan critisch i dit regir dwijnt de politieke omwente ling is immers de Franse Revolu tie. dan neemt de rijke burgerij de culturele taak van de „hoge re" stand over. maar een derge lijk mecenaat kan het niet bekos tigen. Dan ontstaat een „gemeen schappelijk mecenaat", nl. het openbaar concert, waarop de rij ke burgerij zich abonneert. Deze bare leven. Er worden thuis strijkkwartetten gespeeld, aan de piano hét instrument! ge zongen. de zangverenigingen, de amateurorkesten hebben een bloei end leven. Het is de tijd van de Liedertafel! En er is een verba zingwekkende muziekconsumptie. een levendige belangstelling voor de muziek in al haar vormen, de componist, de compositie, de uit voerende kunstenaar, het concert. En op deze basis kan de compo nist ook werken: hij vindt weer klank bij het publiek. Maar dan komen de sociale ver anderingen. Nieuwe gezichten ko- denken. Aangepast Ook het conce: -leven heeft zich hierbij aangepast: de program ma's zijn niet meer „modern", kunnen het niet meer zijn. Moder ne muziek kan alleen bij de „ge specialiseerde" happy few waar dering vinden. En de programme ring houdt zich aan de oude. wei- gewaardeerde meesters, waartus sen heel voorzichtig een eigen tijds componist komt gluren. Zo Hg-t de situatie momenteel. Wat eraan te doen? Heel eenvou dig: beginnen bij het begin. Muziekonderwijs op de lagere en middelbare scholen zal een nieu we generatie „muziekkenners" kweken en dit zal dan het nieuwe, meer ontvankelijke en meer eru diete publiek moeten gaan vor- Dit zal enige tijd vergen. Maar bij de jeugd van de middelbare scholen vallen al goede resulta ten te boeken. Schoolorkesten be ginnen weer te komen, het eigen musiceren krijgt weer aandacht misschien komt uit deze jeugd In film van ontroerende eenvoud Zoals de rome Hill heeft grand docteur". e dat zijn leven voi Anderson, die de c Deze Goede Vrijdag, onze krant heeft er reeds uitvoerig de aandacht op gevestigd is het vijftig jaar geleden, let wel: een halve eeuw, dat Al- bert Schweitzer voor het eerst naar Lambarene ging. Het is dunkt me een goede gelegenheid de prachtige film over Albert Schweitzer, die fa ons land door Film centrum wordt uitgebracht in het midden der belang stelling te plaatsen. ..ALBERT SCHWEIT ZER" heet de film. een titel even kort en eenvoudig als past bij deze man. Men zou er achter willen zetten: ..Een Heldenleven", of „Het leven van een genie", maar kort, zonder meer irAIbert Schweitzer" zegt iedereen in de gehele wereld al ge- Hij keling is voorgegaan: onze technische vindingen in dienst gesteld de lijdenden in de onontwikkelde gebieden. Hij heeft dit kun- doen omdat hij een genie is; hij heeft dit gedaan omdat hij voudige van hart is. is ook de film zakelijk en eenvoudig. Je- sn jarenlange briefwisseling de dokter. ..Ie moeten overtuigen, dat het noodzakelijk is, ;t nageslacht werd vastgelegd en met Erica ;ra voerde, heeft hij dit leven uitgebeeld, zo als de dokter zelf het vertelde: zonder opsmuk, zonder pathetiek, zonder grootse filmmiddelen, soms zelfs amateuristisch en al te schamel. Maar meen niet. dat hierdoor iets van de ontroering wordt afgedaan, die een ieder aangrijpt, die zich in dit leven ver diept. Trouwens wat past er beter bij een man, die een halve eeuw reeds onder de primitiefste omstandigheden in het oerwoud van Afrika een schamel leven leidt. Hij is de grote dokter, maar zijn ziekenhuis is nog steeds een noodgeval van bamboehutten. Schweitzer zelf vindt, dat dit de enige manier is, waarop zelfs de primitiefste mensen zich er zullen thuis voelen. In deze film vertelt Albert Schweitzer zelf zijn eigen leven. Het is uitermate ontroerend deze oude stem te horen vertellen van zijn jeugd in Günsbach, zijn gymnasiumjaren in Mühlhausen. zijn stu die in Straatsburg en Berlijn, zijn orgelstudie bij Widor in Parijs, zijn levensfilosofie gebaseerd op één noemer: „Eerbied voor het leven". En dan zijn werk in Lambarene. Het is alsof deze man, die de schitterendste carrière in Europa of Amerika zou gehad kunnen hebben, nu al een halve eeuw kampeert in de jungle, te midden van de lijdende mensheid, maar ook tussen de dieren van het oerwoud en de myste- .rieuze natuur van Equatoriaal Afrika. Zo nu en dan wordt zijn verblijf daar onderbroken door een reis naar zijn huis in Günsbach, waar zovele jaren zijn thans overleden vrouw alleen was achtergebleven en waar de oude Schweit zer zijn vroegere dorpsgenoten in steeds slin- kender aantal weer terugziet. Met vreugde f spreekt Schweitzer over zijn Heimat en denkt dan aan die miljoenen vluchtelingen op deze wereld aan wie deze weldaad is ontzegd: eens de Heimat weer te zien. Zijn kleinzoon Philip Eckart heeft de jonge Schweitzer uitgebeeld op weg naar de school in Günsbach. Met welk een ontroering zal de gro te Schweitzer deze kleine jongen in die rol heb ben aanschouwd: het leven gaat voort; eens, zo zegt Schweitzer het aan het slot v^n deze film: "...zal de dag komen, dat ik zelf zal zijn opge roepen voor de grote reis naar een andere we reld...". Tot zo lang zal hij, zolang hem de kracht gegeven is, in Lambarene dagelijks zijn plicht doen en langzaam en kaarsrecht zijn da gelijkse inspectietocht -houden" door het dorp langs de ziekenbedden, want dat is zijn leven.., Deze füm, die ons 'op zo een ontroerende wij ze voert langs Schweitzers lange leven, leert ons, hoe er gereisd moet worden op deze aarde, voordat de Grote Reis aanbreekt: in eerbied voor het leven, en (voegen wij er aan toe:) in dankbaarheid aan de Schepper, die dit leven gaf. Een film, waarin Albert Schweitzer tot ons komt, zoals hij is; een getuigenis van zijn le ven, waardoor men zeer getroffen zal zijn. EV. GROLLE Enkele scènes uil Albert Schweitzer, momenten', die ieder voor zichzelf spreken. Zocht Brahms, zoals wij in ons artikel van vorige week zagen, voor zijn Requiem zelf de teksten uit de Bijbel, Haydn, Mozart en Schubert gebruiken de traditione le Latijnse mistekst. Wij noemen eerst de platen op: Haydn-De Mis in d-moll, bijge naamd de N c I s o n - - m 1 s op Argo R G 3 2 5 Mozart, de Mlssa Brevis K.V. 275 op Philips Go5434 R Geestelijk Str ziek r k (muziek van Mozart) op Decca BLK 16173 en Schubert -Mis I n Es-d u r op Philips A o 2 2 5 2 L Behalve nu, dat het dus allemaal missen zijn, is er nog een overeenkomst: er wordt nl. voor de uitvoering steeds ge bruik gemaakt van een koor be staande uit jongensstemmen en mannenstemmen, waarbij soms de sopraan- en alt-partij door jon gens gezongen worden. Dit geeft aan de weergaven een heel eigen bekoring: jongensstemmen zijn strakker en helderder dan vrou wenstemmen en dit scherpere timbre (in de goede zin van het woord) doet het heel goed in deze Haydr dit is werkelijk een ster-opname: de voordracht, de zang van so listen en koor, de eenheid tussen alle uitvoerenden, alsook de tech nische afwerking zijn magnifiek! Daar zijn ze dan: de glanzende sopraanstem van Sylvia Stahl- man. de warme kleur van Helen Watts' alt, de stralende tenor stem van Wilfred Brown en de sonore omvangrijke bariton van Tom Krause voegen zich bij het vermaarde koor van King's Col lege in Cambridge. Het London Symphony Orchestra begeleidt en David Willcocks dirigeert met een vurigheid, die de muziek doet vlammen. En wat een muziek schreef Haydn hier! Daar barst het kyrie los met vol orkest en koor. waarboven de trompetten schel uitkomen. En steeds barsten deze tortissimi triomfantelijk los: men denkt dan onwillekeurig aan Beethoven! „Une messe bruyante", zei graaf Zinzendorf ervan. Men zou natuurlijk denken, dat dit alles slaat op de overwin ningen van Nelson. Maar deze mis werd in 1798 geschreven in Eisenstadt ter uitvoering op de naamdag vpn Prinses Esterhazy, en toen de mis geschreven was. wist Haydn nog niets van de overwinning, die Nelson behaalde op de Franse vloot in Aboekir (het is de tijd van Napoleon's verovering van Egypte). Maar vanaf de eerste uitvoering kreeg dit werk de naam van de Nelson- Mis. De Engelse admiraal heeft het werk wel gehoord, toen hij in september 1800 in Wenen was en drie dagen in Eisenstadt lo geerde. Haydn had in Engeland op muziekgebied zeker een even grote naam als Nelson op het ge bied van de oorlog ter zee en bei de mannen hadden een grote be wondering voor elkaar. Bovendien hield Lady Hamilton bijzonder veel van Haydn's muziek en Haydn schreef toen voor haar een cantate. „Lines from the Battle of the Nile". Een hoogst merk waardig werk dus. deze Nelson- Mis en een bijzonder mooi werk ook. dat wij van harte aanbeve len. zeker in de authentieke tekst, die de Haydn-kenner H. C. Rob- bins Landon hersteld heeft. Mozart Mozart's kerkmuziek, zoals ook die van Haydn, was in wezen „gebruiksmuziek", dus niet be doeld voor een „eenmalige" uit voering, maar voor regelmatige toepassing In de dienst. Als men deze kerkmuziek op het ogenblik In de concertzaal hoort zingen, dan moet men wel beseffen, dat ze voor een dusdanige openbaar heid niet geschreven zijn. Men be seft dit des te sterker als men in Wenen In de gelegenheid is zo'n dienst in de Hofburgkapelle bij te wonen. Dan voert daar een vast ensemble, bestaande uit de Wie ner Sangerknaben, enkele teno ren en bassen alsook een orkestje, allen leden van de bestaande ko ren (meestal het Operakoor) en orkesten (meestal de Wiener Phll- harmoniker) onder leiding van een dirigent (de directeur of een van de onderdirigenten), een mis uit in het kader van de gehele dienst. En ik moet bekennen, dat Ik er in het begin vreemd tegen overstond, zo zeer plegen wij deze misonderdelen uit het geheel te lichten en als aparte composities te beschouwen. Zo'n mis nu is Mozart's Mlssa Brevis in Bes-dur K.V. 275. Hier in nu zingt zo'n bedoeld koor van de Wiener Sangerknaben en als so listen dienen een jongenssopraan en -alt, plus Erich Majkut, tenor en Walter Berry, bas. Leden van de Wiener Symphoniker begeleiden en Rudolf Moralt dirigeert. Een uitnemend voorbeeld van 18e eeuwse kerkmuziek in Oostenrijk en op zichzelf beschouwd na tuurlijk prachtige muziek, zoals men van Mozart verwachten kan. uit Mozart's laatste levensjaar, muziek van een wonderbaarlijke schoonheid. Het is met dit al een interessante plaat, die in Parijs de „Grand Prix du disque" ge kregen heeft. Het is ook een ty pisch Franse plaat, omdat de klank van koor, orkest en solist het typisch Frans-penetrante timbre heeft. Als men de andere Weense Mozartplaat er naast legt. is het verschü wel opvallend dui delijk. Schubert Het ensemble van de Hofburg kapelle in optima forma hoort men in de prachtige opname van Schubert's Es-dur Mis. De „baas" zelf, prof. Ferdinand Grossmann, artistiek directeur van de Wiener Sangerknaben en van wat al niet in Wenen, befaamd zangpedagoog, dirigeert en als echte Wener geeft hij aan Schubert's muziek die onnavolgbare zangerigheid en die wonderlijke menging van lief lijkheid en smart, die deze muziek zo Weens in hart en nieren maken. Vooral de Es-dur Mis, ontstaan in Schubert's sterfjaar 1828, bezit deze lieflijke ernst, en men kan niet de gedachte onderdrukken, dat de dood hierin meegecompo- neerd heeft. Opvallend is verder het veelvuldig gebruik van het VIA NAALO IN «.AAI voerenden zijn hier het koor van de kathedraal van Straatsburg, het kamerorkest van Radio- Straatsburg. de sopraan Monique Linval en de dirigent is monseig neur Alphonse Hoch. Ook hier wordt deze muziek dus uit het grotere verband gerukt zoals „Be- nedictus sit Deus" en „Jubila te Deo" die thuis horen in een driedelig Offertorium uit 1769, of „Kyrie" uit de Missa Brevis. K.V. 194 uit 1773—'76,. Het is als 't ware een staalkaart van Mozart's scheppen op dit gebied en naar mate Mozart ouder wordt, rijpt ook zijn muziek. Daarvan getui gen het Laudate Dominum" uit de „Vesperae solennes de confes- sore" uit 1780, het beroemde werk dus voor sopraansolo, koor en or kest. alsook het wellicht nog be roemdere „Ave verum corpus" contrapunt (men weet, dat Schu bert op het eind van zijn leven nog lessen in contrapunt nam) en de mooie orkestrale partij, waarin de blazers een typisch ro mantische kleuring hebben. De so listische partijen zijn eenvoudig gehouden. Mis-composities Voordat wij sluiten met de drie plaatjes getiteld „Das evangeli sche Kirchenlied" even een curio siteit: de Deutsche Bauernmesse en de „Stcrzingcr Mettenjodler". uitgevoerd op DGG 30627 EPL door het mannenkoor Mayrhofen, Ar thur Kanetscheider, cither, onder leiding van Fritz Lechner. Eige lijk nog een Kerstplaatje: hi nl. is opgenomen de Kerstmis op middernacht, zoals deze in de Al pen volgens heel oude tradities ge vierd wordt. De „Sterzinger Met tenjodler" ste deel van de „Boerenmis", waarnaar het boerenvolk van heinde en verre in de winter nacht komt, en ze berusten op een oude cultus-zang. Iets van de ze heel bijzondere sfeer in de bergkerkjes heeft dit plaatje ge vangen. maar wie van vlekkeloze zang houdt, moet het beslist niet hopen! Want hier zingt het een voudige volk. dat Christus' ge boorte bejubelt met het Gloria. Tenslotte dan het ,.E v a n g e - liscge Kirchenlie d". De D.G.G. heeft de goede gedachte gehad om een reeks ,,Das evange lische Kirchenlied" samen te stellen, en de voorzitter van de bond van Evangelische kerkkoren in Duitsland, decaan Friedrich Hofmaan, maakte daarvoor de keuze. Het Hugo-Distlerkoor uit Berlijn onder Klaus Fischer-Dies- kau (broer van de grote bariton zanger) voert ze uit, waarbij de organist Wolfgang Meyer assis- Onder de titel „Singt Lob und Dank" (DGG 30.624 E L P) zijn bijeengebracht „Lo be den Herren den machtigen Kö- nig", „Ich singe dir mit Herz und Mund" (Crüger), Wunderba- rer König (Neander), Nun danket alle Gott (Crüger). De „Chrlstllche Trost- 11 e d e r (D. G. G. 3 0 6 2 5 EPL) omvatten „Befiehl du deine Wege" (Geslus), „Lebens- brunnlein tief und gross", „Gib dich zufrieden en sei stille" (Hint- ze) en „Was Gott tut, das ist wohl- getan". En de „Abendlied er" vermelden „Nun ruhen alle Wal- der", „Hirunter 1st der Sonncn Schein" (Vulpius), „Mit meinem Gott geh' ich zur Ruh" en „Der Mond 1st aufgegangen" (Schulz). Hier heeft men nu het voor beeld hoe geestelijke liederen te zingen: rustig, eenvoudig, zonder enige sentimentaliteit en altijd in een duidelijk, zingend klankge heel. De bewerking is ook 'uitste kend gedaan: het kerklied wordt vierstemmig gezongen en dan komt elke stem als cantus firmus aan de beurt, waarbij de overige stemmen contrapunteren. Ook de orgelpartij wordt rustig, strak- helder gehouden. Zo is het geheel bijzonder verheugend. Wij beve len dan ook deze drie plaatjes sterk in de belangstelling aan. aai Ai API API ïpi APÏ be: be BE De N.V. Uitgeversmij. „Kos mos" te Amsterdam en Ant werpen, die enkele jaren vóór de oorlog onder deze naam een letterkundige romanprijs had ingesteld ter aanmoediging van debuterende schrijvers, heeft besloten deze prijs opnieuw in te stellen. Met deze prijs werd indertijd de thans algemeen be kende schrijver Jan Mens be kroond. Het ligt in de bedoeling de K.E.P.. zo mogelijk jaarlijks BE toe te kennen. tweede van 2000, en een derde van 1000. Daarnevens zullen de auteurs van de bekroonde ro mans honorarium genieten vol gens een normale uitgave-over- eenkomst. Naar deze prijs kunnen alle in het Nederlands schrijvende auteurs meedingen, van wier hand niet eerder een roman in boekvorm is verschenen. Publicatie van gedichten, essays en novellen, alsmede van romans in tijd schriften sluit deelneming aan deze prijsvraag niet uit. De jury bestaat uit de volgende letterkundigen: Voorzitter: Wil lem Brandt, seer. Ned. Pen- centrum, leden: Jan Willem Hofstra. C. J. Kelk. Jan Mens. Jan Walravens. Secretaresse van de jury is mevrouw Joan Bruineman, adres: Huurman- laan 10, Bussum. Voor de K.E.P. 1963 kunnen ma nuscripten worden ingezonden tot 1 juni 1963. De uitspraak van de jury zal vóór 1 november 1963 worden bekendgemaakt. Het programma met voorwaar den is voor belanghebbenden op aanvraag verkrijgbaar bij de secretaresse der jury en bij N.V. Uitgeversmij. Kosmos te Amsterdam. Henriëttc van Eyk Is een voor aanstaand humoristisch schrijf ster, die de laatste jaren een beetje achter Godfried Bomans en Simon Carmiggelt schuilgaat. Men weet dat zij in haar jeugd enige tijd biologie heeft gestu deerd, maar al spoedig haar ta lent als humoristisch schrijfster heeft ontdekt. Bekend van haar zijn i kle (1932) met liet vervolg Intieme revue (1936), Michel, de mug (1940), Vader Valen- tijn viert feest (1948) en Vanhuistothuis (1949). Diit laatstgenoemde werkje was in 1946 als feuilleton in het Algemeen Handelsblad versche nen. Thans is bij Bert Bakker/ Daamen N.V., Den Haag, een vermeerderde druk uitgekomen en wel als Ooievaar 161, in de beken de Ooievaarserie. Het is geen ge bruik een herdruk enigszins uit voerig te bespreken, zodat hier met een aankondiging wordt vol staan. Wel moet het de recensent van het hart. dat de humor in dit boekje op menige plaats gefor ceerd aandoet. De lezer moet de illusie hebben dat de humor onop zettelijk ontstaat, ook al is dat ef fect met geraffineerde kunstmid delen door de auteur voorbereid. Bij gemis van die schijnbare spontaneïteit wordt humor een pijnlijke zaak. Wanneer men dit werkje b.v. vergelijkt met Corne- lis Veth's „prikkelidylle" Briglt- ta. Onthullingen van een kame nier ten Hove (kent men deze meesterlijke prikkelidyllen nog?), een boekje dat bijna een halve eeuw oud is. wordt het verschil wel heel duidelijk. Als men voor pocketedities naar humoristische kopij zoekt, dan is er geen betere hommage aan deze Nederlandse graficus, karikaturist en schrijver denkbaar dan een herdruk van Prikkelidyllen (3 dln., 191015), Parodieën c 191819) en Ongere gelde goederen 1940), nog afge zien van zijn ander werk. Veths humoristisch oeuvre is in zijn soort klassiek, maar vrijwel ver geten. En de Onthullingen van een kamenier ten Hove is een ju weeltje. Dat kan ik van Henriëtte van Eyks Van huis tot buis he laas niet zeggen, C. R. 't Gaat goed of niet? Het gaat goed Li Nederland of niet?, door H. Wigbold. ABC-pocket. Uitgave N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam. De televisie-journalist H. Wig bold laat in dit boekje, waarvan de meeste hoofdstukken eerder in een opinie-weekblad werden gepubliceerd, de keerzijde zien van een aantal medailles dei- welvaart. Wie deze medailles wel overwogen omdraait en de ande re kant eens rustig beschouwt komt onvermijdelijk tot de con clusie. dat er slechts heel voor zichtig van welvaart (in algeme ne zin) gesproken mag worden en dat er nog talrijke schokken de problemen „verborgen" zijn. Problemen, die Wigbold voorna melijk ziet op het terrein van wat hij noemt de onrendabele in vesteringen, in casu doorgaans de gemeenschappelijke voorzie ningen. De grote verdienste van dit boekje is, dat het door zijn een voud van opzet en voorbeeld ieder die het leest moet aanspre ken, zowel de econoom als de man. die met cijfers geen raad weet. Natuurlijk ontkwam ook Wigbold niet aan enkele treffen de cijfers, maar nóg treffender toont hij de twee zijden der wel vaartsmedailles als hij bijv. schrijft: „we produceren elektri sche punteslijpers en cognacglas- verwarmers. maar Amsterdam vervuilt door personeelsgebrek bij de reinigingsdienst" of „we ko pen ijskasten en centrifuges, maar de keukens zijn dikwijls te klein om ze neer te zetten". Het boekje is zeer lezenswaar dig. al is het dan in zekere zin een pleidooi voor nóg meer staats bemoeiing. DE DO :D0 DR

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 18