WAAROM WORDT AFSTAND
Albert Schweitzer
componist-publiek steeds groter?
HALVE EEUW LAMBARENE
KLASSIEKE KOORZANG OP
DE GRAMMOFOONPLAAT
I
Eerstelingen
prijs
uis lot ljuir
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 6 APRIL 1963
Problemen rond de concertzaal (II)
Behandelden wij in ons vorig
artikel enkele oorzaken waarom
de concertzaal op het ogenblik
minder publiek trekt, nu zullen wij
ons bezighouden met een van de
kernproblemen, n.l. de steeds gro
ter wordende afstand tussen com
ponist en publiek. Misschien zullen
wij dan stoten op een diepere en
meer algemene verklaring van de
ze problemen.
Welnu wij stelden vast, dat
het publiek zich niet meer interes
seert voor nieuwe werken. Het zal
heus niet een pas verzetten als
b.v. een nieuw werk van Stra
vinsky ten doop wordt gehouden.
En dan is Stravinsky een alge
meen aanvaard componist. Inte
gendeel het blüft weg.
Dat was vroeger toch wel an
ders. pleegt men vervolgens te
zeggen. Vroeger vond een com
ponist inderdaad een belangstel
lend gehoor. Het kwam luisteren
als Schumann zijn nieuwe com
posities uitvoerde of als Brahms
zijn werken kwam dirigeren en
spelen. Het discussieerde hevig
over Wagner's opera's. In elk ge
val het had er verstand van.
het stelde belang in wat er aan
nieuwe muziek geschreven werd.
Niet zo scherp
Nu zal men alweer opmerken,
dat de nieuwe muziek van toén
wel heel wat anders was dan de
nieuwe muziek van nü. Het is in
derdaad waar. dat het v erschil
tussen oud en nieuw niet zo scherp
Igor
Strawinsky:
nog volle
zalen voor
compositie?
Hoeden en petten
N.V. Amsterdam.
Als we het .hoeden" en „pet
ten" vervangen door het meer
conventionele „witte boordje" en
„overall" zijn we gelijk bij het
uitgangspunt van deze korte ro
man. namelijk het verschil tussen
werknemers, die het dagelijks
brood en wat daarbij komt resp.
met het hoofd en de handen ver
dienen. Een overbekend thema
dus. waar voor een goed schrij
ver echter nog wel wat mee te
beginnen is. Anton Kloppers heeft
er evenwel weinig mee gedaan.
Het literaire is bij hem belangrij
ker geweest dan het sociale en
dat zou op zich zelf zó erg niet
zijn als we dan nog maar kon
den spreken van een indrukwek
kend stuk proza. Maar dat kun
nen we niet. De honderd vijftig
pagina's, uit een flinke letter ge
zet (grote stappen, gauw thuis...)
bevatten maar weinig dat indruk
op ons vermocht te maken, 't Is
een lauwig. weinig interessant
verhaal, waarin enkele krachtter
men blijkbaar voor wat pit moe
ten zorgen. Er zijn andere manie
ren om een verhaal wat rugge-
graat te geven; betere ook. Nee,
Anton Kloppers is met dit boek
(z'n tweede) niet gelukkig ge
weest en we vragen ons eerlijk
gezegd af wie er bijna negen gul
den voor dit letterlijk en figuur
lijk magere boek over zal heb
ben.
was. De muziektaal onderging niet
een dergelijk grote wijziging.
Maar men schrok heus toen
de Eerste Symfonie van Beet
hoven ingezet werd en Goe
the vond diens Zevende Symfonie
het werk van een krankzinnige.
Goethe stond daarin heus niet
alleen! Maar men aanvaardde
dez muziek desondanks, omdat
de „men" van die dagen het ge
niale toch besefte.
Sociale status
Het grote verschil tussen toen
en nu ligt o.i. niet zo zeer in de
veranderde wijze van compone
ren, maar in de verandering van
de sociale status van het publiek.
Het 19e eeuwse publiek musiseer-
de voor het overgrote deel zelf,
het verdiepte zich in de parti
tuur. in de geestelijke waarde
van de muziek kortom, het nam
actief deel aan het muziekleven.
En nu wij geloven, dat er in
de concertzaal niet velen zijn, die
zelfs noten kunnen lezen om
maar over enig inzicht in de parti
tuur te zwijgen. Het huidige pu
bliek gedraagt aich passief tegen
over de muziek, het herkent ver
schillende melodiën, verschillende
fragmenten dank zij het veelvul
dig beluisteren in concertzaal,
of in radio of op de gramofoon-
plaat. Maar de actieve muziekbe
oefening is ernstig achteruitge
gaan en de feitelijke muzïekken-
nis is evenzeer gereduceerd. Tot
het minimale. Natuurlijk zitten er
ook goede muziekkenners in de
concertzaal dat weten wij ook
wel. Maar wij stellen met opzet
het verschil scherp. Want wij me
nen, dat dit verschil de kern van
het bovenvermelde probleem
vormt en dat daarin wellicht ook
de oplossing te vinden is.
Hoe nu is de verandering in het
publiek gekomen? Deze hangt sa
men met de grote sociale veran
deringen. die zich voltrokken heb
ben en zich nog voltrekken.
In de 18de-eeuw, in het „an
cien régime" dus, was de muziek
een aangelegenheid van hof en
adel. Zij hadden een orkest, een
dirigent, die altijd ook componist
was, in dienst en zij kochten el
kaar de componisten af. Deze
moesten altijd klaar staan om
werken te componeren.
te
werd altijd opge
merkt en gewaardeerd door hun
heer en meester, die in heel veel
gevallen zelf ook musiceerde en
niet voor de beroepsmusicus on
derdeed. Onder hof en adel stond
de rijke burgerij, die in navolging
van de adelijke gewoonten ook
aan muziek deed en soms een mu
ziekmeester in dienst had. Wan-
men in de concertzaal, maar de
belangstelling gaat zich op andere
vormen van maatschappelijk le
ven richten: sport en spel,
het verblijven in de buitenlucht
istrand, bos en wei). En daar
komt dan bij de grote invloed van
de amusementsmuziek via radio en
grammofoonplaat en in de laatste
jaren televisie. De aandacht wordt
dus verdeeld over veel meer facet
ten en de muziek heeft daarvan
een stevige baisse ondervonden.
De muziekbeoefening verdwijnt uit
het huiselijk milieu: ouders en
kinderen trekken er op uit. doen
ziek. In plaats van de piano staat
daar een glimmende radio en gra-
mofooninstallatie, die de hele dag
aanstaat en de oren muziekdoof
Waarvandaan?
En waar komen deze nieuwe
gezichten vandaan? Deze komen
uit die lagen van de maatschap
pij, die nog niet aan bod geko
men waren en nu aan bod komen.
Maar bij deze nieuwe lagen staat
de eigen muziekbeoefening niet
meer in het middelpunt en nu
komt de „werkbasis" van de
componist in de lucht te hangen.
De nieuwe concertbezoeker heeft
niet meer een „ouderwets" ver
stand van muziek en wil zich bij
de steeds drukker wordende be
zigheden en bij het steeds groei
end gebrek aan tijd ook niet meer
inspannen dan nodig is. Hij kan
de vooruitgang van de muziek niet
meer bijhouden en vat de muziek
op als „ontspanning" en niet als
„inspanning". Het is hetzelfde
verschijnsel als de popularisatie
van de wetenschap. Om zich in
een wetenschappelijk onderwerp
Jrondig te verdiepen, ontbreekt
e tegenwoordige mens de lust of
zoals hij het noemt „de tijd". Hij
wil 't allemaal gemakkelijk voor-
gelepeld krijgen, in sterk vereen
voudigde vorm. En zo groeit de
vervlakking, het klakkeloos aan-
het gebrek aan critisch
i dit
regir
dwijnt de politieke omwente
ling is immers de Franse Revolu
tie. dan neemt de rijke burgerij
de culturele taak van de „hoge
re" stand over. maar een derge
lijk mecenaat kan het niet bekos
tigen. Dan ontstaat een „gemeen
schappelijk mecenaat", nl. het
openbaar concert, waarop de rij
ke burgerij zich abonneert. Deze
bare leven. Er worden thuis
strijkkwartetten gespeeld, aan de
piano hét instrument! ge
zongen. de zangverenigingen, de
amateurorkesten hebben een bloei
end leven. Het is de tijd van de
Liedertafel! En er is een verba
zingwekkende muziekconsumptie.
een levendige belangstelling voor
de muziek in al haar vormen, de
componist, de compositie, de uit
voerende kunstenaar, het concert.
En op deze basis kan de compo
nist ook werken: hij vindt weer
klank bij het publiek.
Maar dan komen de sociale ver
anderingen. Nieuwe gezichten ko-
denken.
Aangepast
Ook het conce: -leven heeft zich
hierbij aangepast: de program
ma's zijn niet meer „modern",
kunnen het niet meer zijn. Moder
ne muziek kan alleen bij de „ge
specialiseerde" happy few waar
dering vinden. En de programme
ring houdt zich aan de oude. wei-
gewaardeerde meesters, waartus
sen heel voorzichtig een eigen
tijds componist komt gluren.
Zo Hg-t de situatie momenteel.
Wat eraan te doen? Heel eenvou
dig: beginnen bij het begin.
Muziekonderwijs op de lagere en
middelbare scholen zal een nieu
we generatie „muziekkenners"
kweken en dit zal dan het nieuwe,
meer ontvankelijke en meer eru
diete publiek moeten gaan vor-
Dit zal enige tijd vergen. Maar
bij de jeugd van de middelbare
scholen vallen al goede resulta
ten te boeken. Schoolorkesten be
ginnen weer te komen, het eigen
musiceren krijgt weer aandacht
misschien komt uit deze jeugd
In film van
ontroerende
eenvoud
Zoals de
rome Hill heeft
grand docteur". e
dat zijn leven voi
Anderson, die de c
Deze Goede Vrijdag,
onze krant heeft er reeds
uitvoerig de aandacht op
gevestigd is het vijftig
jaar geleden, let wel:
een halve eeuw, dat Al-
bert Schweitzer voor het
eerst naar Lambarene ging.
Het is dunkt me een goede
gelegenheid de prachtige
film over Albert Schweitzer,
die fa ons land door Film
centrum wordt uitgebracht
in het midden der belang
stelling te plaatsen.
..ALBERT SCHWEIT
ZER" heet de film. een
titel even kort en eenvoudig
als past bij deze man. Men
zou er achter willen zetten:
..Een Heldenleven", of „Het
leven van een genie", maar
kort, zonder meer irAIbert
Schweitzer" zegt iedereen
in de gehele wereld al ge-
Hij
keling is voorgegaan: onze technische vindingen in dienst gesteld
de lijdenden in de onontwikkelde gebieden. Hij heeft dit kun-
doen omdat hij een genie is; hij heeft dit gedaan omdat hij
voudige van hart is.
is ook de film zakelijk en eenvoudig. Je-
sn jarenlange briefwisseling de dokter. ..Ie
moeten overtuigen, dat het noodzakelijk is,
;t nageslacht werd vastgelegd en met Erica
;ra voerde, heeft hij dit leven uitgebeeld, zo
als de dokter zelf het vertelde: zonder opsmuk, zonder pathetiek,
zonder grootse filmmiddelen, soms zelfs amateuristisch en al te
schamel. Maar meen niet. dat hierdoor iets van de ontroering
wordt afgedaan, die een ieder aangrijpt, die zich in dit leven ver
diept.
Trouwens wat past er beter bij een man, die een halve eeuw
reeds onder de primitiefste omstandigheden in het oerwoud van
Afrika een schamel leven leidt. Hij is de grote dokter, maar zijn
ziekenhuis is nog steeds een noodgeval van bamboehutten.
Schweitzer zelf vindt, dat dit de enige manier is, waarop zelfs de
primitiefste mensen zich er zullen thuis voelen.
In deze film vertelt Albert Schweitzer zelf zijn eigen leven. Het
is uitermate ontroerend deze oude stem te horen vertellen van zijn
jeugd in Günsbach, zijn gymnasiumjaren in Mühlhausen. zijn stu
die in Straatsburg en Berlijn, zijn orgelstudie bij Widor in Parijs,
zijn levensfilosofie gebaseerd op één noemer: „Eerbied voor het
leven".
En dan zijn werk in Lambarene. Het is alsof
deze man, die de schitterendste carrière in
Europa of Amerika zou gehad kunnen hebben,
nu al een halve eeuw kampeert in de jungle, te
midden van de lijdende mensheid, maar ook
tussen de dieren van het oerwoud en de myste-
.rieuze natuur van Equatoriaal Afrika. Zo nu
en dan wordt zijn verblijf daar onderbroken
door een reis naar zijn huis in Günsbach, waar
zovele jaren zijn thans overleden vrouw alleen
was achtergebleven en waar de oude Schweit
zer zijn vroegere dorpsgenoten in steeds slin-
kender aantal weer terugziet. Met vreugde f
spreekt Schweitzer over zijn Heimat en denkt
dan aan die miljoenen vluchtelingen op deze
wereld aan wie deze weldaad is ontzegd: eens
de Heimat weer te zien.
Zijn kleinzoon Philip Eckart heeft de jonge
Schweitzer uitgebeeld op weg naar de school in
Günsbach. Met welk een ontroering zal de gro
te Schweitzer deze kleine jongen in die rol heb
ben aanschouwd: het leven gaat voort; eens, zo
zegt Schweitzer het aan het slot v^n deze film:
"...zal de dag komen, dat ik zelf zal zijn opge
roepen voor de grote reis naar een andere we
reld...". Tot zo lang zal hij, zolang hem de
kracht gegeven is, in Lambarene dagelijks zijn
plicht doen en langzaam en kaarsrecht zijn da
gelijkse inspectietocht -houden" door het dorp
langs de ziekenbedden, want dat is zijn leven..,
Deze füm, die ons 'op zo een ontroerende wij
ze voert langs Schweitzers lange leven, leert
ons, hoe er gereisd moet worden op deze aarde,
voordat de Grote Reis aanbreekt: in eerbied
voor het leven, en (voegen wij er aan toe:)
in dankbaarheid aan de Schepper, die dit leven
gaf.
Een film, waarin Albert Schweitzer tot ons
komt, zoals hij is; een getuigenis van zijn le
ven, waardoor men zeer getroffen zal zijn.
EV. GROLLE
Enkele scènes uil
Albert Schweitzer, momenten',
die ieder voor zichzelf spreken.
Zocht Brahms, zoals wij in ons
artikel van vorige week zagen,
voor zijn Requiem zelf de teksten
uit de Bijbel, Haydn, Mozart en
Schubert gebruiken de traditione
le Latijnse mistekst. Wij noemen
eerst de platen op: Haydn-De
Mis in d-moll, bijge
naamd de N c I s o n - - m 1 s
op Argo R G 3 2 5 Mozart,
de Mlssa Brevis K.V.
275 op Philips Go5434
R Geestelijk
Str
ziek
r k (muziek van
Mozart) op Decca BLK
16173 en Schubert -Mis
I n Es-d u r op Philips
A o 2 2 5 2 L Behalve nu, dat het
dus allemaal missen zijn, is er
nog een overeenkomst: er wordt
nl. voor de uitvoering steeds ge
bruik gemaakt van een koor be
staande uit jongensstemmen en
mannenstemmen, waarbij soms de
sopraan- en alt-partij door jon
gens gezongen worden. Dit geeft
aan de weergaven een heel eigen
bekoring: jongensstemmen zijn
strakker en helderder dan vrou
wenstemmen en dit scherpere
timbre (in de goede zin van het
woord) doet het heel goed in deze
Haydr
dit is werkelijk een ster-opname:
de voordracht, de zang van so
listen en koor, de eenheid tussen
alle uitvoerenden, alsook de tech
nische afwerking zijn magnifiek!
Daar zijn ze dan: de glanzende
sopraanstem van Sylvia Stahl-
man. de warme kleur van Helen
Watts' alt, de stralende tenor
stem van Wilfred Brown en de
sonore omvangrijke bariton van
Tom Krause voegen zich bij het
vermaarde koor van King's Col
lege in Cambridge. Het London
Symphony Orchestra begeleidt
en David Willcocks dirigeert met
een vurigheid, die de muziek doet
vlammen. En wat een muziek
schreef Haydn hier! Daar barst
het kyrie los met vol orkest en
koor. waarboven de trompetten
schel uitkomen. En steeds barsten
deze tortissimi triomfantelijk los:
men denkt dan onwillekeurig
aan Beethoven! „Une messe
bruyante", zei graaf Zinzendorf
ervan. Men zou natuurlijk denken,
dat dit alles slaat op de overwin
ningen van Nelson. Maar deze
mis werd in 1798 geschreven in
Eisenstadt ter uitvoering op de
naamdag vpn Prinses Esterhazy,
en toen de mis geschreven was.
wist Haydn nog niets van de
overwinning, die Nelson behaalde
op de Franse vloot in Aboekir
(het is de tijd van Napoleon's
verovering van Egypte). Maar
vanaf de eerste uitvoering kreeg
dit werk de naam van de Nelson-
Mis. De Engelse admiraal heeft
het werk wel gehoord, toen hij
in september 1800 in Wenen was
en drie dagen in Eisenstadt lo
geerde. Haydn had in Engeland
op muziekgebied zeker een even
grote naam als Nelson op het ge
bied van de oorlog ter zee en bei
de mannen hadden een grote be
wondering voor elkaar. Bovendien
hield Lady Hamilton bijzonder
veel van Haydn's muziek en
Haydn schreef toen voor haar een
cantate. „Lines from the Battle
of the Nile". Een hoogst merk
waardig werk dus. deze Nelson-
Mis en een bijzonder mooi werk
ook. dat wij van harte aanbeve
len. zeker in de authentieke tekst,
die de Haydn-kenner H. C. Rob-
bins Landon hersteld heeft.
Mozart
Mozart's kerkmuziek, zoals ook
die van Haydn, was in wezen
„gebruiksmuziek", dus niet be
doeld voor een „eenmalige" uit
voering, maar voor regelmatige
toepassing In de dienst. Als men
deze kerkmuziek op het ogenblik
In de concertzaal hoort zingen,
dan moet men wel beseffen, dat
ze voor een dusdanige openbaar
heid niet geschreven zijn. Men be
seft dit des te sterker als men in
Wenen In de gelegenheid is zo'n
dienst in de Hofburgkapelle bij te
wonen. Dan voert daar een vast
ensemble, bestaande uit de Wie
ner Sangerknaben, enkele teno
ren en bassen alsook een orkestje,
allen leden van de bestaande ko
ren (meestal het Operakoor) en
orkesten (meestal de Wiener Phll-
harmoniker) onder leiding van
een dirigent (de directeur of een
van de onderdirigenten), een mis
uit in het kader van de gehele
dienst. En ik moet bekennen, dat
Ik er in het begin vreemd tegen
overstond, zo zeer plegen wij deze
misonderdelen uit het geheel te
lichten en als aparte composities
te beschouwen.
Zo'n mis nu is Mozart's Mlssa
Brevis in Bes-dur K.V. 275. Hier
in nu zingt zo'n bedoeld koor van
de Wiener Sangerknaben en als so
listen dienen een jongenssopraan
en -alt, plus Erich Majkut, tenor
en Walter Berry, bas. Leden van
de Wiener Symphoniker begeleiden
en Rudolf Moralt dirigeert. Een
uitnemend voorbeeld van 18e
eeuwse kerkmuziek in Oostenrijk
en op zichzelf beschouwd na
tuurlijk prachtige muziek, zoals
men van Mozart verwachten kan.
uit Mozart's laatste levensjaar,
muziek van een wonderbaarlijke
schoonheid. Het is met dit al een
interessante plaat, die in Parijs
de „Grand Prix du disque" ge
kregen heeft. Het is ook een ty
pisch Franse plaat, omdat de
klank van koor, orkest en solist
het typisch Frans-penetrante
timbre heeft. Als men de andere
Weense Mozartplaat er naast legt.
is het verschü wel opvallend dui
delijk.
Schubert
Het ensemble van de Hofburg
kapelle in optima forma hoort
men in de prachtige opname van
Schubert's Es-dur Mis. De „baas"
zelf, prof. Ferdinand Grossmann,
artistiek directeur van de Wiener
Sangerknaben en van wat al niet
in Wenen, befaamd zangpedagoog,
dirigeert en als echte Wener
geeft hij aan Schubert's muziek
die onnavolgbare zangerigheid en
die wonderlijke menging van lief
lijkheid en smart, die deze muziek
zo Weens in hart en nieren maken.
Vooral de Es-dur Mis, ontstaan in
Schubert's sterfjaar 1828, bezit
deze lieflijke ernst, en men kan
niet de gedachte onderdrukken,
dat de dood hierin meegecompo-
neerd heeft. Opvallend is verder
het veelvuldig gebruik van het
VIA NAALO
IN «.AAI
voerenden zijn hier het koor van
de kathedraal van Straatsburg,
het kamerorkest van Radio-
Straatsburg. de sopraan Monique
Linval en de dirigent is monseig
neur Alphonse Hoch. Ook hier
wordt deze muziek dus uit het
grotere verband gerukt zoals „Be-
nedictus sit Deus" en „Jubila
te Deo" die thuis horen in een
driedelig Offertorium uit 1769, of
„Kyrie" uit de Missa Brevis. K.V.
194 uit 1773—'76,. Het is als 't
ware een staalkaart van Mozart's
scheppen op dit gebied en naar
mate Mozart ouder wordt, rijpt
ook zijn muziek. Daarvan getui
gen het Laudate Dominum" uit
de „Vesperae solennes de confes-
sore" uit 1780, het beroemde werk
dus voor sopraansolo, koor en or
kest. alsook het wellicht nog be
roemdere „Ave verum corpus"
contrapunt (men weet, dat Schu
bert op het eind van zijn leven
nog lessen in contrapunt nam)
en de mooie orkestrale partij,
waarin de blazers een typisch ro
mantische kleuring hebben. De so
listische partijen zijn eenvoudig
gehouden.
Mis-composities
Voordat wij sluiten met de drie
plaatjes getiteld „Das evangeli
sche Kirchenlied" even een curio
siteit: de Deutsche Bauernmesse
en de „Stcrzingcr Mettenjodler".
uitgevoerd op DGG 30627 EPL door
het mannenkoor Mayrhofen, Ar
thur Kanetscheider, cither, onder
leiding van Fritz Lechner. Eige
lijk nog een Kerstplaatje: hi
nl. is opgenomen de Kerstmis op
middernacht, zoals deze in de Al
pen volgens heel oude tradities ge
vierd wordt. De „Sterzinger Met
tenjodler"
ste deel van de „Boerenmis",
waarnaar het boerenvolk van
heinde en verre in de winter
nacht komt, en ze berusten op
een oude cultus-zang. Iets van de
ze heel bijzondere sfeer in de
bergkerkjes heeft dit plaatje ge
vangen. maar wie van vlekkeloze
zang houdt, moet het beslist niet
hopen! Want hier zingt het een
voudige volk. dat Christus' ge
boorte bejubelt met het Gloria.
Tenslotte dan het ,.E v a n g e -
liscge Kirchenlie d". De
D.G.G. heeft de goede gedachte
gehad om een reeks ,,Das evange
lische Kirchenlied" samen te
stellen, en de voorzitter van de
bond van Evangelische kerkkoren
in Duitsland, decaan Friedrich
Hofmaan, maakte daarvoor de
keuze. Het Hugo-Distlerkoor uit
Berlijn onder Klaus Fischer-Dies-
kau (broer van de grote bariton
zanger) voert ze uit, waarbij de
organist Wolfgang Meyer assis-
Onder de titel „Singt Lob
und Dank" (DGG 30.624
E L P) zijn bijeengebracht „Lo
be den Herren den machtigen Kö-
nig", „Ich singe dir mit Herz
und Mund" (Crüger), Wunderba-
rer König (Neander), Nun danket
alle Gott (Crüger).
De „Chrlstllche Trost-
11 e d e r (D. G. G. 3 0 6 2 5
EPL) omvatten „Befiehl du
deine Wege" (Geslus), „Lebens-
brunnlein tief und gross", „Gib
dich zufrieden en sei stille" (Hint-
ze) en „Was Gott tut, das ist wohl-
getan".
En de „Abendlied er"
vermelden „Nun ruhen alle Wal-
der", „Hirunter 1st der Sonncn
Schein" (Vulpius), „Mit meinem
Gott geh' ich zur Ruh" en „Der
Mond 1st aufgegangen" (Schulz).
Hier heeft men nu het voor
beeld hoe geestelijke liederen te
zingen: rustig, eenvoudig, zonder
enige sentimentaliteit en altijd in
een duidelijk, zingend klankge
heel. De bewerking is ook 'uitste
kend gedaan: het kerklied wordt
vierstemmig gezongen en dan
komt elke stem als cantus firmus
aan de beurt, waarbij de overige
stemmen contrapunteren. Ook de
orgelpartij wordt rustig, strak-
helder gehouden. Zo is het geheel
bijzonder verheugend. Wij beve
len dan ook deze drie plaatjes
sterk in de belangstelling aan.
aai
Ai
API
API
ïpi
APÏ
be:
be
BE
De N.V. Uitgeversmij. „Kos
mos" te Amsterdam en Ant
werpen, die enkele jaren vóór
de oorlog onder deze naam een
letterkundige romanprijs had
ingesteld ter aanmoediging van
debuterende schrijvers, heeft
besloten deze prijs opnieuw in
te stellen. Met deze prijs werd
indertijd de thans algemeen be
kende schrijver Jan Mens be
kroond. Het ligt in de bedoeling
de K.E.P.. zo mogelijk jaarlijks BE
toe te kennen.
tweede van 2000, en een derde
van 1000. Daarnevens zullen
de auteurs van de bekroonde ro
mans honorarium genieten vol
gens een normale uitgave-over-
eenkomst.
Naar deze prijs kunnen alle in het
Nederlands schrijvende auteurs
meedingen, van wier hand niet
eerder een roman in boekvorm
is verschenen. Publicatie van
gedichten, essays en novellen,
alsmede van romans in tijd
schriften sluit deelneming aan
deze prijsvraag niet uit.
De jury bestaat uit de volgende
letterkundigen: Voorzitter: Wil
lem Brandt, seer. Ned. Pen-
centrum, leden: Jan Willem
Hofstra. C. J. Kelk. Jan Mens.
Jan Walravens. Secretaresse
van de jury is mevrouw Joan
Bruineman, adres: Huurman-
laan 10, Bussum.
Voor de K.E.P. 1963 kunnen ma
nuscripten worden ingezonden
tot 1 juni 1963. De uitspraak van
de jury zal vóór 1 november
1963 worden bekendgemaakt.
Het programma met voorwaar
den is voor belanghebbenden op
aanvraag verkrijgbaar bij de
secretaresse der jury en bij
N.V. Uitgeversmij. Kosmos te
Amsterdam.
Henriëttc van Eyk Is een voor
aanstaand humoristisch schrijf
ster, die de laatste jaren een
beetje achter Godfried Bomans
en Simon Carmiggelt schuilgaat.
Men weet dat zij in haar jeugd
enige tijd biologie heeft gestu
deerd, maar al spoedig haar ta
lent als humoristisch schrijfster
heeft ontdekt. Bekend van haar
zijn i
kle
(1932) met liet vervolg Intieme
revue (1936), Michel, de
mug (1940), Vader Valen-
tijn viert feest (1948) en
Vanhuistothuis (1949).
Diit laatstgenoemde werkje
was in 1946 als feuilleton in het
Algemeen Handelsblad versche
nen. Thans is bij Bert Bakker/
Daamen N.V., Den Haag, een
vermeerderde druk uitgekomen en
wel als Ooievaar 161, in de beken
de Ooievaarserie. Het is geen ge
bruik een herdruk enigszins uit
voerig te bespreken, zodat hier
met een aankondiging wordt vol
staan. Wel moet het de recensent
van het hart. dat de humor in dit
boekje op menige plaats gefor
ceerd aandoet. De lezer moet de
illusie hebben dat de humor onop
zettelijk ontstaat, ook al is dat ef
fect met geraffineerde kunstmid
delen door de auteur voorbereid.
Bij gemis van die schijnbare
spontaneïteit wordt humor een
pijnlijke zaak. Wanneer men dit
werkje b.v. vergelijkt met Corne-
lis Veth's „prikkelidylle" Briglt-
ta. Onthullingen van een kame
nier ten Hove (kent men deze
meesterlijke prikkelidyllen nog?),
een boekje dat bijna een halve
eeuw oud is. wordt het verschil
wel heel duidelijk. Als men voor
pocketedities naar humoristische
kopij zoekt, dan is er geen betere
hommage aan deze Nederlandse
graficus, karikaturist en schrijver
denkbaar dan een herdruk van
Prikkelidyllen (3 dln., 191015),
Parodieën c 191819) en Ongere
gelde goederen 1940), nog afge
zien van zijn ander werk. Veths
humoristisch oeuvre is in zijn
soort klassiek, maar vrijwel ver
geten. En de Onthullingen van een
kamenier ten Hove is een ju
weeltje. Dat kan ik van Henriëtte
van Eyks Van huis tot buis he
laas niet zeggen,
C. R.
't Gaat goed
of niet?
Het gaat goed Li Nederland
of niet?, door H. Wigbold.
ABC-pocket. Uitgave N.V. De
Arbeiderspers, Amsterdam.
De televisie-journalist H. Wig
bold laat in dit boekje, waarvan
de meeste hoofdstukken eerder
in een opinie-weekblad werden
gepubliceerd, de keerzijde zien
van een aantal medailles dei-
welvaart. Wie deze medailles wel
overwogen omdraait en de ande
re kant eens rustig beschouwt
komt onvermijdelijk tot de con
clusie. dat er slechts heel voor
zichtig van welvaart (in algeme
ne zin) gesproken mag worden
en dat er nog talrijke schokken
de problemen „verborgen" zijn.
Problemen, die Wigbold voorna
melijk ziet op het terrein van
wat hij noemt de onrendabele in
vesteringen, in casu doorgaans
de gemeenschappelijke voorzie
ningen.
De grote verdienste van dit
boekje is, dat het door zijn een
voud van opzet en voorbeeld
ieder die het leest moet aanspre
ken, zowel de econoom als de
man. die met cijfers geen raad
weet. Natuurlijk ontkwam ook
Wigbold niet aan enkele treffen
de cijfers, maar nóg treffender
toont hij de twee zijden der wel
vaartsmedailles als hij bijv.
schrijft: „we produceren elektri
sche punteslijpers en cognacglas-
verwarmers. maar Amsterdam
vervuilt door personeelsgebrek bij
de reinigingsdienst" of „we ko
pen ijskasten en centrifuges,
maar de keukens zijn dikwijls te
klein om ze neer te zetten".
Het boekje is zeer lezenswaar
dig. al is het dan in zekere zin
een pleidooi voor nóg meer staats
bemoeiing.
DE
DO
:D0
DR