Han Jiingeling Sj'k. hem's De commissaris vertelt niet verder "Ruimte voor ons Een geschreven schets ZATERDAG 16 FEBRUARI 196S van LEO FAASE waarin een paar flessen soldaat, een treinreis en pseudo-Iaborant worden gemaakt. HIJ ZIT Op de eikenhouten redactietafel, tussen getypte artikelen, foto's en ingezonden brieven, stonden de afgelopen „ruimte"- vergadering inplaats van priklimonadeflessen. enkele in de haast aangevoerde glaasjes. Dit had z'n reden want aan het hoofd van de tafel zat een afscheidnemende en daarom toost ontvangende Leo Faase. Een bont feest ls het niet geworden; dat doe je nu eenmaal niet als iemand weg gaat; en vooral niet wanneer je weet dat de „vertrekken de'' zich lichamelijk en vóóral geestelijk voorbereidt op ie sprong over de kloof, die ligt tussen de ministeries van Cals en Visser; de gaping tussen schoolse gebonden heid en militaire discipline. (En verdere verschillen). HIJ SCHREEF Waarschijnlijk kennen jullie Leo Faase reeds een „wei nig", (hij marcheert reeds drie jaar in de voorste gele deren van onze Ruimte"-bent) maar we geloven dat het beeld dat jullie van hem opgevangen hebben, via zijn schrifturen, egn beetje vertekend is geweest. Het werk dat hij afleverde was vaak van e calvinistische gestrengheid. Een beschouwend artikel dan ook zijn specialiteit. Wanneer er een diepgravende (religieus of filosofisch-ge- tinte) pagina geschreven moest worden, dan was zijn naam vaak onder de medewerkers te vinden. (Pagina: „Christe- EEN KEER WEEMOEDIG Vandaag geen onderwerp zoals je dat van ons gewend bent. Meer een lijdend voorwerp en dat is dan Leo Faase, over wie overigens meer te zeggen valt dan je kunt lezen, 't Is een beetje een weemoedige pagina, omdat een (behoorlijk) deel ervan aan genoemde Leo en dan vooral aan zijn afscheid als ruimte- redaktielid is gewijd. Dat mag dan ook wel eens keer, omdat hij trouw van het prille ruimte-begin af zich behoorlijk met zijn vulpen heeft geweerd. De opmerkzame lezer hoeven we niet eens te zeggen hoe. Goed dan Leo Faase, hij schreef zich zelf uit met het stuk „De commissaris vertelt niet verder", terwijl Cees van Dop voor een portret achter zijn schrijfmachine ging zitten. Verder op deze pagina de vaste rubrieken, zoals (ge)Vraag(d) Gesprek (door Rolf Hoekstra), het Zo-Maartje (van Tjit Reinsma) en de kritische rubriek Kijk nou's (van Leo Kleyn). i keiharde, lijke kunst ..Oecumene"; ..Kerstpagina *62" Zijn kurkdroge humor bewaarde hij voor de redactiever- --- voor de niet-ondertekende dwarsfluiters, die i afschuwelijk blokkerig handschrift bij tien- gaderingen door hem inII I tallen werden geschreven. Dat was de andere kant schrijven. HIJ REISDE Tot voor kort wist ik nooit waar Leo gehuisvest was. Wan neer we, om de veertien dagen, een redactievergadering in Den Haag hadden, nam ik in Rotterdam de trein, Leo kon dan zowel in Schiedam als in Delft instappen. Het was altijd een verrassing vanuit welke stationsrestauratie hij tevoor schijn zou komen. Geruime tijd heb ik daarom gedacht, dat hij in een poldcrboerderijtje woonde, juist op de helft van de afstand Schiedam-Delft, en dat het geen verschil maakte of hij bij de jenever- of de slaolieopslagplaatsen in de trein De waarheid was echter dat hij in Delft aan de T.H. stu deerde en daar op kamers woonde, terwijl hij in Schiedam een kamer bij zijn ouders had. Altijd zal het willekeurige van het instappen voor mij een symbool blijven van zijn on grijpbare karakter: Een zweven tussen het ..trage" van de Delftse vloeistof en het „geestrijke" van de Schiedamse. HIJ IS Hoe hij eruit ziet? Soms kan je aan iemands uiterlijk het beroep aflezen dat hij uitoefent. Een onderwijzeres onder scheidt zich van haar medemensen door haar opgeheven hoofd en het zich voortbewegen op ..optima-forma's", terwijl een aannemer doorgaans dik en gezet, vegeteert in een om hulsel van sigarendamp. Het beroep dat met de gedragingen en het uiterlijk van Leo Faase schijnt te corresponderen, is dat van laborant. Als hij tegenover je zit, lijkt het of hij zojuist zijn witte jas aan de kapstok heeft gehangen; zijn costuum is vlekkeloos. Wanneer hij een sigaret opsteekt, bekijkt hij het witte staafje alsof hij een reageerbuisje op zijn inhoud controleert. Het roeren in zijn koffie gebeurt met een ingehouden nauwkeu- 'mm teveel aan beroering de melk zal doen Wanneer u het boekje ,.De commissaris vertelt niet ver der" niet in uw bezit hebt kan dat nauwelijks als een gemis worden beschouwd. Immers de heer van achter in de veertig, die onlangs het boekioerkje in een kiosk kocht in de mening dat zijn criminele bibliotheek een pracht exemplaar rijker waskwam bedrogen uit. Slechts het titelblad was be schreven, de overige 143 bladzij den bleken leeg, als betrof het een goedkope agenda. Crimi neel vond die heer het wel, maar hij moet ook boos zijn ge weest. Ten onrechte overigens, reeds de titel had hem duidelijk kunnen maken wat er met de commissaris aan de hand was. In tegenstelling hiermee staat ..Ruimte voor ons". Deze titel lijkt absoluut niets zeggend. Natuurlijk maken wekelijks vele heren zich boos en VQelen zich bekocht, maar nog meer mensen voelen zich ge grepen door het woordje „ons. Wie is ons? „Wij soms?" „Nee niet u maar wij" kunnen wij hier op antwoorden. Nog één probleem dient de wereld uit. Voor wie wordt „Ruimte voor ons" door ons geschreven? Voor de jeugd van nul tot dertien is het nog absoluut verboden lectuur, nog even wach ten dus. De jeugd van dertien tot drie-en-twintig wordt niet geacht de krant te lezen. De jeugd van drie-en-twintig tot dertig grijpt toch altijd eerst naar Spekkie en Blekkie. De jeugd van dertig tot het optimale leeftijds-gemiddelde is (conclusie) dus de lezer van „Ruimte voor ons". Uitzonderin gen daargelaten kloppen deze ge- Het is evenwel de groepen va kennen die na omzien. Een in enig belang lezers te her deze pagina waarschuwende Juist dan righeid (alsof klonteren). Het voorlezen i voorzichtigheid an zijn werk gebeurde met de aarzelende 1 iemand die nog maar nauwelijks gewend i het omgaan met dure, breekbare retorten, vandaar waarschijnlijk het vele keren „naar zijn hoofd grijpen", als kon hij zichzelf moed inwrijven door met de vlakke hand over zijn gladde haar te strijken. Het is goed dat hij bij „Ruimte" deze, bijna onopvallende manier van moed inspreken geleerd heeft, want hij kan er in militaire dienst zijn voordeel mee doen. CEES VAN DOP Daar is de man, die door zijn kinderen reeds „oude heer" wordt genoemd. Toegegeven, het is oneerbiedig, maar de grijze haren aan het kalend hoofd zijïi niet meer weg te praten. Juist op zaterdagavond eisen uw kinderen meer zakgeld op. Eerst hebt u niets in de gaten totdat u na een hevig gevecht op zolder tussen uw kroost de pagina „ruimte" ontdekt. En ja hoor, daar staat het zwart op wit. Over dat zakgeld. U bent nu waakzaam. Iedere zaterdag bent u voortaan de eerste. U gaat censureren. De dwarsflui ters: Aveg ermee. Een kritische rubriek: de schaar er in. Het openingsartikel over winkeldief stallen: ook er uit. U bent niet meer te houden Pas wanneer uw verbouwereerde echtgenote u opmerkzaam maakt op de ach terkant is het te laat, slechts een enkele tip is nog te lezen. Wanneer u tenslotte maar ge bakken vis gaat halen 't is zaterdag tenslotte voelt u zich -als een verkouden leeuw. Daar is de vader, wiens kinderen ongenaakbaar worden. Ik raad u. houdt hen in de gaten; zij gaan de verkeerde weg op. Op een woensdagavond sluipen zij naar boven, een vreemde glans in de ogen. Zaterdags heerst er versla genheid. U zult de beken de initialen in „Er uit gelicht" aantreffen; handelend optreden is nu geenszins overdreven, eventueel met medeweten van de leraar Nederlands. Doe-het-zelvers Laten wij ook de vader, die zelf stukjes schrijft, niet vergeten. Maanden waren nodig om zoon lief aan te zetten tot het opstu ren van ettelijke zonsondergan gen. Argumenten als: „klets niet, die dingen zijn goed, tan te Mies vindt het ook" doen op geld. Hij heeft het éénmaal ge daan, daarna bent u ze zelf gaan opsturen met hier en daar een kleine verbetering. Tenslotte werd u een trouwe klant van Tante Jos. Dan mogen wij nog even stilstaan bij hen die slechts lezen en ver der niet tot aktiviteiten over gaan. Voor twee soorten van hen zijn wij gewaarschuwd. Al lereerst de stiekeme lezers. Zij verschansen zich in de schuur, hiervoor speciaal ingericht. De pagina wordt opgeslagen met grote behoedzaamheid (als be trof het een fiks stuk pornogra fie). De handen beven, nog een snelle blik door het venstertje op leeshoogte. Wanneer deze lezer enige tijd later weer buiten komt kan hij er weer voor een week tegen. De dwarsfluiters kent hij uit zijn hoofd, maar be gin er niet over; hij weet van niets, niemand maakt hem wat. En tenslotte de woedende niet-le- zer. Reeds als de krantenjon gen behendig de straat in zwenkt heeft hij het geroken. Trillend van kwaadheid staat hij voor de deur en grijpt de pagina. In dui zend snippers ermee, bij hem komt die rommel de drempel niet over. Nagrommend zoekt hij de minimum temperatuur JOE BECKETT OF DE VINDPLAATS VAN SPRINGSTOF De onlangs als paperback bij A. W. Sijthoff te Leiden verschenen roman „De kamerbewoner" van Laura Del-Ri- vo is een modern boek. Modern niet zo zeer naar de vorm, die eerder traditio neel is te noemen, als wel naar de in houd. Daarmee is over die inhoud nog geen waarde-oordeel uitgesproken, want alles wat modern is, hoeft nog niet goed of slecht te zijn. Het is alleen een constatering, die de bedoeling heeft argwaan te wekken. Als ons op het om slag wordt meegedeeld dat de hoofdper soon een nihilist is en het leven zinloos vindt, zijn we geneigd het boek daar mee voor gelezen te houden. We kennen dit thema zo langzamerhand wel „De avonden" is niet voor niets al klassiek geworden. Het modernisme is eigenlijk niet zo modern meer en in ieder geval niet nieuw. Dat er in dit boek toch nieuwe gezichtspunten worden geopend, komt, doordat het modern is in de goede zin van het woord, d.w.z. niet afhankelijk van een mode. Ook als het hoogseizoen van wat nu nog moderne literatuur is, straks voorbij is, blijft deze roman zijn waarde behouden, en niet alleen als tijdsdocument. Die waarde ontleent hij aan het feit dat de hoofdpersoon. Joe Beckett, kamerbewo ner in Londen, niet zo modern is als hij oppervlakkig gezien lijkt Het is waar hij is nihilist, maar een ontkennen van de waarden van het leven in een maatschappij waarin de hoogste waarden ,,money-ma- king" en love-making" zijn, getuigt, hoe paradoxaal het ook klinken mag, van een positieve instelling. Hij rebelleert tegen die maatschappij en tracht voor zichzelf een andere zin van het leven te vinden een zin die uitstijgt boven de banale van zijn dubieuze vriend Dyce, de materialist, en zijn vriendinnetje Ilsa, die de liefde af meet naar de lengte van haar „beddelijst". Beckett heeft zijn geloof verloren en daar mee de mogelijkheid de zin van het leven in een religieus licht te zien. Anderzijds bestaat daardoor voor hem geen beletsel de misdaad als laatste redmiddel, als be vrijding te zien. Die misdaad obsedeert hem vanaf of eigenlijk al lang voor het moment dat hij tegen zijn vriend Dyce zegt: „Nihilisme is een toestand van inge sloten zijn; een gevangenis. Ik denk dat de misdaad een poging kan zijn om uit die gevangenis uit te breken; een springstof om de muren om te werpen." Als Beckett ten slotte de misdaad begaan heeft, komt hij tot het inzicht dat zijn oplossing een schijnoplossing is gebleken, dat hij de grens van de absurditeit heeft bereikt en dat de springstof die de muren omver moet wer pen, niet buiten hem ligt, maar in hem. Dit boek over de uitzichtloosheid van het leven eindigt daarmee niet uitzichtloos. Het kon ook zo niet eindigen, omdat Beckett zich die uitzichtloosheid te zeer bewust was sn omdat zijn nihilisme slechts in schijn negatief was. Laura Del-Rivo heeft met dit ooek, dat door S. Hovingh uitstekend in het Nederlands werd vertaald, bewezen dat ze ;chrijven kan en dit komt minder vaak /oor in boeken die iets dieper graven x>eiend schrijven kan. De karakterteke- ïing is zo. dat de lezer in haar Joe Beckett iets of veel van zichzelf zal herken- ten. Meer nog dan om het aan de orde lestelde probleem, is „De kamerbewoner" »elangrijk om de uitwerking daarvan. Vant juist in dit laatste onderscheidt het dch van veel wat als modern wordt aan- ediend en niets meer dan modern blijkt e zijn. LEO KLEYN van de afgelopen nacht op; om deze lezers tegemoet te komen is de achterkant van de pagina soms met advertenties bedrukt. Prijs u gelukkig Wanneer u zichzelf nog niet her kend hebt, mogen wij u geluk kig prijzen. De pagina werd voor u geschreven. Nee, nu geen verse sigaar aansteken, want er is werk aan de winkel. Laten we eens laten zien wat wij Nederlanders gezamenlijk presteren. U vult allemaal nog een bon in voor een extra abon nement. Heeft u dat gedaan, dan garanderen wij u twee ruimtepagina's per week per krant. Dus twee maal betalen en vier maar halen, een goed Hollands principe en de rest naar de lorreboer. Evenwel, de commissaris vertelt niet verder. Hij groet u allen. Elders op deze pagina kimt u lezen dat de commissaris met een aantrekkelijk pensioen ver dwijnt. Het spijt hem echter dat hij dat niet zelf mag schrij ven en als afscheid nemen een beetje sterven is, voelt hij zich als een begrafenisondernemer, die, zojuist overleden, merkt, niets meer te kunnen verdie nen. Misschien echter ziet u nog eens iets van hem, maar kom: bedwing die kinderachtige nei ging om het te willen lezen. LEO FAASE (ge)vraag(d) gesprek met: Ik moest weg, weg uit het huis. Ik heb je herinnerde, waren geitwit. Ik klom over de weer gezocht, zoals ik dat wel vaker doe op manshoge sneeuwhopen naar de stad, want ik was thuis onrustig geworden, toen ik aan je dacht. Ik voelde, dat ik je hier terug zou vindén. Dus liep ik overal en keek naar de mensen. Soms ontmoette ik je. Dan hoorde ik opeens je stem, vijf meter terug. Ik haal- achteren al. Het r mij, en daarna uit de hoogte, terwijl ik mij afvroeg, waar in zij op jou geleken had. Het is gemakke lijk, in zo'n stemming te raken, maar moei lijk, eruit. Ik zocht warmte in een café, waar iemand op een vermoeide toon grap pen vertelde, die hij al tijd vertelde in café's. was er een waas voor mijn ogen. Later heb ik De droefgeestige muziek vrolijkte mij niet op het gereconstrueerd, want de stad is toch nooit zoalsanders. Ik ging weg en merkte, dat leeg? Ook herinner ik mij nu botsingen met mijn schouders pijn deden. Ik liep terug, plotseling kwaad uitvallende mensen. Ik word aangezien de laatste bussen al gereden had- het mij bewust, als betrof het een ver verleden, den. Er was veel stilte in de stad, als na een Mijn blik moet ver zijn geweest als mijn ge- atoombom zonder overlevenden, dachten, als ik die had althans. De stilte in Qp mjjn kamer tikte de wekker met on- mij werd steeds verder aangevuld. Waar- verflauwde moed. Ik voelde, dat ik overdre- schijnlijk had het weer te veel invloed op ven had: ik had je jr--ners maar zelden ge- mij. De straten waren geplaveid met vuile, zjen. Morgen zal ik n. jn gevoelens belache- sneeuw, de ijsvlakken leken op onregelmatig lijk maken. Zij zijn zo banaal, zal ik denken, neergewalst asfalt. Ik zag in het vroegere En heel veel later zal ik zeggen: de periode water, dat de eenden zelfs geen tijd meer van zwarte romantiek. Het volgende sta- hadden gehad, om op te vüegen. De vorst F",3! f?." had hen overvallen. De hoge warmte van de zon was een mythe geworden. De eenper soons tulpenbedden, die ik mij uit een zomer TJIT REINSMA avonden, die later bij voorbaat verloren blij ken. Maar de hooibergen waren te talrijk en ik wist niet zeker, of je gevonden kon wor den. 's Morgens al dacht ik: wat is deze dag lang. Alles ging langzaam, het verkeer en mijn gedachten, als rijnaken. De mensen de je in en groette je schenen glijdender dan anders te lopen, hun meisje keek bevreemd voeten minder hoog opheffend. De kou maak- :i J~ 1 te beweging en gebaren spaarzaam. Ik zag geen doelbewuste, snel le pas zoals van men sen, die naar een sta tion lopen. Voetgangers kropen en fietsers lie pen, de adem voor- of achteruit, naar gelang hun snelheid. Toch zag ik ze niet. Misschien eei kust boor levei min belde Han Jiingeling: nerveuze handen, vermoeid en de blauwe ogen weggezonken achter brillegla- antiquair van het Kunstkabinet aan het I Noordeinde in Den Haag. Maar hij zelf zegt: „een bestrijder van Satur- nus, de god van de tijd". In zijn huiskamer zijn vier voorwerpen functioneel. ^Twee stoelen, een tafeltje en een bank. In de overgebleven ruimte drommen de meest vreemdsoortige kunstvoorwer pen samen. De lichtkroon geeft aan alles de geheimzinnige glans van ouderdom. Aan drie muren zwerven zwaar de donkere schilderijen; zij verdringen zich tot voor de twee kleine ramen. Gulzig hunkeren matte afbeeldingen naar het weinige licht. Op het tafeltje ligt „De Telegraaf". Daarnaast een bloemig" ontbijt bordje met een halve boterham. „Nee, wij heb ben al gegeten." Vriendelijk maar beslist wijzen wij het aanbod af. Han Jiingeling maakt een wat verstrooide indruk. Zijn duim en wijsvinger graaien verward in een pakje sigaretten. Wanneer hij vertelt tasten zijn gedachten naar woor- zijn stem. Zijn naast hem, jong, ei ondefinieerbare ogen onder het opgestoken zwarte haar. „De koper heeft weinig ver stand van antiek" horen we. „Net zo min als een legio antiquairs. Hun zaken houden het midden tussen een uitdragerij en een wer kelijke antiek-winkel, maar berei ken bijna nooit de status van de laatste. Er is een hoop kitsch bij. Veel klanten vinden misschien daarom niet wat zij zoeken". Hij lacht ingehouden, de sigaret aan de lip gekleefd. „Nee, de jonge ren zien wij hier niet veel. In hun ogen hangt de imuseumsfeer. Zij koesteren een haast heilige bewondering voor het voorwerp achter glas en onder schijnwer pers. Hier kunnen zij dezelfde dingen rustig bekijken, beetpak ken, maar ze durven bijna niet. Er is te Veel verering in hun han den. Toch bemerken wij tegen woordig een ruime belangstelling voor Efchnografie. De volkskunst. Kijk, dit bijvoorbeeld". Hij pakt een houten beeldje. Zijn handen glijden over de primitieve over de lange lijnen. „Ook de mo derne schilders hebben er de gro te mystische zeggingskracht van ondergaan. Wij vinden dat in hun werk terug. Ja, gelukkig zijn er nog jonge mensen die er toe komen de ka mer een persoonlijk karakter te geven door twee tijden bij elkaar te brengen, die eigenlijk hele maal niet bij elkaar passen. Twee tijden te binden door een intuïtief zwerend heft hij zijn hand op. ,.Een paar maal is het anij gelukt wer ken van heel oude meesters te ontdekken. Onlangs nog heb ik een prachtig oud stuk met hart zeer aan het Rijksmuseum Kijk en dat is nu het mooie het beroep van antiquair. Het her ontdekken. Het werk bij wijze van spreken terug geven aan de schil der. En daarom begrijpen wij niet dat onlangs een uniek schil derij aan het buitenland is ver- j wan kocht. Een werkstuk van Jan i ren Baptiste van Fornenburgh, schil- K der uit Den Haag n.b. Het was 1 het enige schilderij dat Nederland van hem bezat." Mevrouw Jünge- hart ling toont ons de reproduktie Als ik het niet gemist had ii het Haags Museum", vervolgt hij, „dan had misschien niemand het gemerkt. Het is een hele rel ge worden. Hadden ze er nu nog e veilinkje van gemaakt. Maar is het stiekum verkocht en ver t neden de prijs". Hij kijkt ons b na verwijtend aan. maar ook v weten het antwoord niet Wanneer wij even later schon kig de naakte trap afbonzen struikelend over schilderijen het nauwe portaaltje naar de klas sieke afscheidswoorden zoeken, legt Han een vertrouwelijke hand op onze schouder. „Dat laatste van dat stiekum verkopen verge ten jullie maar. Het was welling, begrijp je? Het de bedoeling, voel je?" En daarom nogmaals: Wanneer Bij deze laatste u jn ket Haags Museum het stil- woorden knikt Han Jungeling na- Rantistp van For- drukkelijk. zijn vrouw doet mee. ter van deze hobby zijn beroep Ook wij knikken bevestigend. Dan heeft gemaakt. Antiquair kan nenburgh mist, is dat niet omdat laat hij ons de reproducties zien men trouwens op allerlei manie- wij het niet mooi vonden, i uit zijn persoonlijke collectie van ren worden. Door studie, of door omdat wij er al zoveel van had- J. A. Zandleven. „Ik heb wel de ais volontair te werken op de vei- meeste, een stuk of vijftig, maar i,ng. Ook een tagrijn, d.i. een han- aen niet de mooiste" zegt hij spijtig, delaar in halfsleetse waren. „Deze foto's zijn gemaakt door brengt het wel eens zover. De Denis, de broer van mijn vrouw, meesten zijn het echter van huis Jullie zult in de toekomst nog uit. „Zoals mijn vrouw", glim- wel meer van hem horen". Wan- lacht Han. „Daarom ben ik niet neer hij ons over zijn schilderijen met haar getrouwd_ hoor. Dat had vertelt, horen we dat hij vroe ger verzamelaar is geweest en la- Een heel oude Chines ROLF HOEKSTRA (De foto's bij dit gesprek zijn niet bij de heer Jiingeling ge maakt, maar in een andere zaak en wel die van Stodel en Goud smit te Rotterdam). SOCLE reed derh stads giste een De spek dam voet; over radit c-mg. ding oorl< uitze were V' de t toek> tiieu' Opg< stich land' Zate sterc geho zoud vers punt en v kant dage derd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1963 | | pagina 18