Han
Jiingeling
Sj'k. hem's
De commissaris
vertelt niet verder
"Ruimte
voor ons
Een geschreven schets
ZATERDAG 16 FEBRUARI 196S
van
LEO FAASE
waarin een paar flessen soldaat, een treinreis en
pseudo-Iaborant worden gemaakt.
HIJ ZIT
Op de eikenhouten redactietafel, tussen getypte artikelen,
foto's en ingezonden brieven, stonden de afgelopen „ruimte"-
vergadering inplaats van priklimonadeflessen. enkele in de
haast aangevoerde glaasjes. Dit had z'n reden want aan
het hoofd van de tafel zat een afscheidnemende en daarom
toost ontvangende Leo Faase. Een bont feest ls het niet
geworden; dat doe je nu eenmaal niet als iemand weg
gaat; en vooral niet wanneer je weet dat de „vertrekken
de'' zich lichamelijk en vóóral geestelijk voorbereidt op
ie sprong over de kloof, die ligt tussen de ministeries
van Cals en Visser; de gaping tussen schoolse gebonden
heid en militaire discipline. (En verdere verschillen).
HIJ SCHREEF
Waarschijnlijk kennen jullie Leo Faase reeds een „wei
nig", (hij marcheert reeds drie jaar in de voorste gele
deren van onze Ruimte"-bent) maar we geloven dat het
beeld dat jullie van hem opgevangen hebben, via zijn
schrifturen, egn beetje vertekend is geweest.
Het werk dat hij afleverde was vaak van e
calvinistische gestrengheid. Een beschouwend artikel
dan ook zijn specialiteit.
Wanneer er een diepgravende (religieus of filosofisch-ge-
tinte) pagina geschreven moest worden, dan was zijn naam
vaak onder de medewerkers te vinden. (Pagina: „Christe-
EEN KEER WEEMOEDIG
Vandaag geen onderwerp zoals je dat van ons gewend bent. Meer een lijdend voorwerp
en dat is dan Leo Faase, over wie overigens meer te zeggen valt dan je kunt lezen, 't Is een beetje
een weemoedige pagina, omdat een (behoorlijk) deel ervan aan genoemde Leo en dan vooral
aan zijn afscheid als ruimte-
redaktielid is gewijd. Dat
mag dan ook wel eens keer,
omdat hij trouw van het
prille ruimte-begin af zich behoorlijk met zijn vulpen heeft geweerd. De opmerkzame lezer
hoeven we niet eens te zeggen hoe.
Goed dan Leo Faase, hij schreef zich zelf uit met het stuk „De commissaris vertelt niet
verder", terwijl Cees van Dop voor een portret achter zijn schrijfmachine ging zitten. Verder op
deze pagina de vaste rubrieken, zoals (ge)Vraag(d) Gesprek (door Rolf Hoekstra), het Zo-Maartje
(van Tjit Reinsma) en de kritische rubriek Kijk nou's (van Leo Kleyn).
i keiharde,
lijke kunst ..Oecumene"; ..Kerstpagina *62"
Zijn kurkdroge humor bewaarde hij voor de redactiever-
--- voor de niet-ondertekende dwarsfluiters, die
i afschuwelijk blokkerig handschrift bij tien-
gaderingen
door hem inII I
tallen werden geschreven. Dat was de andere kant
schrijven.
HIJ REISDE
Tot voor kort wist ik nooit waar Leo gehuisvest was. Wan
neer we, om de veertien dagen, een redactievergadering in
Den Haag hadden, nam ik in Rotterdam de trein, Leo kon
dan zowel in Schiedam als in Delft instappen. Het was altijd
een verrassing vanuit welke stationsrestauratie hij tevoor
schijn zou komen. Geruime tijd heb ik daarom gedacht, dat
hij in een poldcrboerderijtje woonde, juist op de helft van de
afstand Schiedam-Delft, en dat het geen verschil maakte of
hij bij de jenever- of de slaolieopslagplaatsen in de trein
De waarheid was echter dat hij in Delft aan de T.H. stu
deerde en daar op kamers woonde, terwijl hij in Schiedam
een kamer bij zijn ouders had. Altijd zal het willekeurige
van het instappen voor mij een symbool blijven van zijn on
grijpbare karakter: Een zweven tussen het ..trage" van de
Delftse vloeistof en het „geestrijke" van de Schiedamse.
HIJ IS
Hoe hij eruit ziet? Soms kan je aan iemands uiterlijk het
beroep aflezen dat hij uitoefent. Een onderwijzeres onder
scheidt zich van haar medemensen door haar opgeheven
hoofd en het zich voortbewegen op ..optima-forma's", terwijl
een aannemer doorgaans dik en gezet, vegeteert in een om
hulsel van sigarendamp.
Het beroep dat met de gedragingen en het uiterlijk van
Leo Faase schijnt te corresponderen, is dat van laborant.
Als hij tegenover je zit, lijkt het of hij zojuist zijn witte jas
aan de kapstok heeft gehangen; zijn costuum is vlekkeloos.
Wanneer hij een sigaret opsteekt, bekijkt hij het witte staafje
alsof hij een reageerbuisje op zijn inhoud controleert. Het
roeren in zijn koffie gebeurt met een ingehouden nauwkeu-
'mm teveel aan beroering de melk zal doen
Wanneer u het boekje ,.De
commissaris vertelt niet ver
der" niet in uw bezit hebt kan
dat nauwelijks als een gemis
worden beschouwd. Immers de
heer van achter in de veertig,
die onlangs het boekioerkje in
een kiosk kocht in de mening
dat zijn criminele bibliotheek
een pracht exemplaar rijker
waskwam bedrogen uit.
Slechts het titelblad was be
schreven, de overige 143 bladzij
den bleken leeg, als betrof het
een goedkope agenda. Crimi
neel vond die heer het wel,
maar hij moet ook boos zijn ge
weest. Ten onrechte overigens,
reeds de titel had hem duidelijk
kunnen maken wat er met de
commissaris aan de hand was.
In tegenstelling hiermee staat
..Ruimte voor ons". Deze titel lijkt
absoluut niets zeggend. Natuurlijk
maken wekelijks vele heren zich
boos en VQelen zich bekocht, maar
nog meer mensen voelen zich ge
grepen door het woordje „ons.
Wie is ons? „Wij soms?" „Nee
niet u maar wij" kunnen wij hier
op antwoorden. Nog één probleem
dient de wereld uit. Voor wie
wordt „Ruimte voor ons" door ons
geschreven? Voor de jeugd van
nul tot dertien is het nog absoluut
verboden lectuur, nog even wach
ten dus. De jeugd van dertien tot
drie-en-twintig wordt niet geacht
de krant te lezen. De jeugd van
drie-en-twintig tot dertig grijpt
toch altijd eerst naar Spekkie en
Blekkie. De jeugd van dertig tot
het optimale leeftijds-gemiddelde
is (conclusie) dus de lezer van
„Ruimte voor ons". Uitzonderin
gen daargelaten kloppen deze ge-
Het is evenwel
de groepen va
kennen die na
omzien. Een
in enig belang
lezers te her
deze pagina
waarschuwende
Juist dan
righeid (alsof
klonteren).
Het voorlezen i
voorzichtigheid
an zijn werk gebeurde met de aarzelende
1 iemand die nog maar nauwelijks gewend
i het omgaan met dure, breekbare retorten, vandaar
waarschijnlijk het vele keren „naar zijn hoofd grijpen", als
kon hij zichzelf moed inwrijven door met de vlakke hand
over zijn gladde haar te strijken.
Het is goed dat hij bij „Ruimte" deze, bijna onopvallende
manier van moed inspreken geleerd heeft, want hij kan er
in militaire dienst zijn voordeel mee doen.
CEES VAN DOP
Daar is de man, die door zijn
kinderen reeds „oude heer"
wordt genoemd. Toegegeven,
het is oneerbiedig, maar
de grijze haren aan het
kalend hoofd zijïi niet
meer weg te praten.
Juist op zaterdagavond eisen
uw kinderen meer zakgeld op.
Eerst hebt u niets in de gaten
totdat u na een hevig gevecht
op zolder tussen uw kroost de
pagina „ruimte" ontdekt. En ja
hoor, daar staat het zwart op
wit. Over dat zakgeld. U bent
nu waakzaam. Iedere zaterdag
bent u voortaan de eerste. U
gaat censureren. De dwarsflui
ters: Aveg ermee. Een kritische
rubriek: de schaar er in. Het
openingsartikel over winkeldief
stallen: ook er uit. U bent niet
meer te houden Pas wanneer
uw verbouwereerde echtgenote u
opmerkzaam maakt op de ach
terkant is het te laat, slechts
een enkele tip is nog te lezen.
Wanneer u tenslotte maar ge
bakken vis gaat halen 't is
zaterdag tenslotte voelt u zich
-als een verkouden leeuw.
Daar is de vader, wiens kinderen
ongenaakbaar worden. Ik raad
u. houdt hen in de gaten; zij
gaan de verkeerde weg op. Op
een woensdagavond sluipen zij
naar boven, een vreemde glans
in de ogen. Zaterdags heerst er
versla genheid. U zult de beken
de initialen in „Er uit gelicht"
aantreffen; handelend optreden
is nu geenszins overdreven,
eventueel met medeweten van
de leraar Nederlands.
Doe-het-zelvers
Laten wij ook de vader, die zelf
stukjes schrijft, niet vergeten.
Maanden waren nodig om zoon
lief aan te zetten tot het opstu
ren van ettelijke zonsondergan
gen. Argumenten als: „klets
niet, die dingen zijn goed, tan
te Mies vindt het ook" doen op
geld. Hij heeft het éénmaal ge
daan, daarna bent u ze zelf gaan
opsturen met hier en daar een
kleine verbetering. Tenslotte
werd u een trouwe klant van
Tante Jos.
Dan mogen wij nog even stilstaan
bij hen die slechts lezen en ver
der niet tot aktiviteiten over
gaan. Voor twee soorten van
hen zijn wij gewaarschuwd. Al
lereerst de stiekeme lezers. Zij
verschansen zich in de schuur,
hiervoor speciaal ingericht. De
pagina wordt opgeslagen met
grote behoedzaamheid (als be
trof het een fiks stuk pornogra
fie). De handen beven, nog een
snelle blik door het venstertje op
leeshoogte. Wanneer deze lezer
enige tijd later weer buiten
komt kan hij er weer voor een
week tegen. De dwarsfluiters
kent hij uit zijn hoofd, maar be
gin er niet over; hij weet van
niets, niemand maakt hem wat.
En tenslotte de woedende niet-le-
zer. Reeds als de krantenjon
gen behendig de straat in zwenkt
heeft hij het geroken. Trillend
van kwaadheid staat hij voor de
deur en grijpt de pagina. In dui
zend snippers ermee, bij hem
komt die rommel de drempel
niet over. Nagrommend zoekt
hij de minimum temperatuur
JOE BECKETT OF DE
VINDPLAATS
VAN SPRINGSTOF
De onlangs als paperback bij A. W.
Sijthoff te Leiden verschenen roman
„De kamerbewoner" van Laura Del-Ri-
vo is een modern boek. Modern niet zo
zeer naar de vorm, die eerder traditio
neel is te noemen, als wel naar de in
houd. Daarmee is over die inhoud nog
geen waarde-oordeel uitgesproken, want
alles wat modern is, hoeft nog niet
goed of slecht te zijn. Het is alleen
een constatering, die de bedoeling heeft
argwaan te wekken. Als ons op het om
slag wordt meegedeeld dat de hoofdper
soon een nihilist is en het leven zinloos
vindt, zijn we geneigd het boek daar
mee voor gelezen te houden.
We kennen dit thema zo langzamerhand
wel „De avonden" is niet voor niets al
klassiek geworden. Het modernisme is
eigenlijk niet zo modern meer en in ieder
geval niet nieuw. Dat er in dit boek toch
nieuwe gezichtspunten worden geopend,
komt, doordat het modern is in de goede
zin van het woord, d.w.z. niet afhankelijk
van een mode. Ook als het hoogseizoen van
wat nu nog moderne literatuur is, straks
voorbij is, blijft deze roman zijn waarde
behouden, en niet alleen als tijdsdocument.
Die waarde ontleent hij aan het feit dat
de hoofdpersoon. Joe Beckett, kamerbewo
ner in Londen, niet zo modern is als hij
oppervlakkig gezien lijkt Het is waar
hij is nihilist, maar een ontkennen van de
waarden van het leven in een maatschappij
waarin de hoogste waarden ,,money-ma-
king" en love-making" zijn, getuigt, hoe
paradoxaal het ook klinken mag, van een
positieve instelling. Hij rebelleert tegen die
maatschappij en tracht voor zichzelf een
andere zin van het leven te vinden een
zin die uitstijgt boven de banale van zijn
dubieuze vriend Dyce, de materialist, en
zijn vriendinnetje Ilsa, die de liefde af
meet naar de lengte van haar „beddelijst".
Beckett heeft zijn geloof verloren en daar
mee de mogelijkheid de zin van het leven
in een religieus licht te zien. Anderzijds
bestaat daardoor voor hem geen beletsel
de misdaad als laatste redmiddel, als be
vrijding te zien. Die misdaad obsedeert
hem vanaf of eigenlijk al lang voor
het moment dat hij tegen zijn vriend Dyce
zegt: „Nihilisme is een toestand van inge
sloten zijn; een gevangenis. Ik denk dat de
misdaad een poging kan zijn om uit die
gevangenis uit te breken; een springstof
om de muren om te werpen." Als Beckett
ten slotte de misdaad begaan heeft, komt
hij tot het inzicht dat zijn oplossing een
schijnoplossing is gebleken, dat hij de grens
van de absurditeit heeft bereikt en dat de
springstof die de muren omver moet wer
pen, niet buiten hem ligt, maar in hem.
Dit boek over de uitzichtloosheid van het
leven eindigt daarmee niet uitzichtloos. Het
kon ook zo niet eindigen, omdat Beckett
zich die uitzichtloosheid te zeer bewust was
sn omdat zijn nihilisme slechts in schijn
negatief was. Laura Del-Rivo heeft met dit
ooek, dat door S. Hovingh uitstekend in het
Nederlands werd vertaald, bewezen dat ze
;chrijven kan en dit komt minder vaak
/oor in boeken die iets dieper graven
x>eiend schrijven kan. De karakterteke-
ïing is zo. dat de lezer in haar Joe Beckett
iets of veel van zichzelf zal herken-
ten. Meer nog dan om het aan de orde
lestelde probleem, is „De kamerbewoner"
»elangrijk om de uitwerking daarvan.
Vant juist in dit laatste onderscheidt het
dch van veel wat als modern wordt aan-
ediend en niets meer dan modern blijkt
e zijn. LEO KLEYN
van de afgelopen nacht op; om
deze lezers tegemoet te komen is
de achterkant van de pagina
soms met advertenties bedrukt.
Prijs u gelukkig
Wanneer u zichzelf nog niet her
kend hebt, mogen wij u geluk
kig prijzen. De pagina werd
voor u geschreven. Nee, nu
geen verse sigaar aansteken,
want er is werk aan de winkel.
Laten we eens laten zien wat
wij Nederlanders gezamenlijk
presteren. U vult allemaal nog
een bon in voor een extra abon
nement. Heeft u dat gedaan,
dan garanderen wij u twee
ruimtepagina's per week per
krant. Dus twee maal betalen
en vier maar halen, een goed
Hollands principe en de rest
naar de lorreboer.
Evenwel, de commissaris vertelt
niet verder. Hij groet u allen.
Elders op deze pagina kimt u
lezen dat de commissaris met
een aantrekkelijk pensioen ver
dwijnt. Het spijt hem echter
dat hij dat niet zelf mag schrij
ven en als afscheid nemen een
beetje sterven is, voelt hij zich
als een begrafenisondernemer,
die, zojuist overleden, merkt,
niets meer te kunnen verdie
nen. Misschien echter ziet u nog
eens iets van hem, maar kom:
bedwing die kinderachtige nei
ging om het te willen lezen.
LEO FAASE
(ge)vraag(d)
gesprek met:
Ik moest weg, weg uit het huis. Ik heb je herinnerde, waren geitwit. Ik klom over de
weer gezocht, zoals ik dat wel vaker doe op manshoge sneeuwhopen naar de stad, want
ik was thuis onrustig geworden, toen ik aan
je dacht. Ik voelde, dat ik je hier terug zou
vindén. Dus liep ik overal en keek naar de
mensen. Soms ontmoette ik je. Dan hoorde
ik opeens je stem, vijf meter terug. Ik haal-
achteren al. Het
r mij, en daarna
uit de hoogte, terwijl ik mij afvroeg, waar
in zij op jou geleken had. Het is gemakke
lijk, in zo'n stemming
te raken, maar moei
lijk, eruit. Ik zocht
warmte in een café,
waar iemand op een
vermoeide toon grap
pen vertelde, die hij al
tijd vertelde in café's.
was er een waas voor mijn ogen. Later heb ik De droefgeestige muziek vrolijkte mij niet op
het gereconstrueerd, want de stad is toch nooit zoalsanders. Ik ging weg en merkte, dat
leeg? Ook herinner ik mij nu botsingen met mijn schouders pijn deden. Ik liep terug,
plotseling kwaad uitvallende mensen. Ik word aangezien de laatste bussen al gereden had-
het mij bewust, als betrof het een ver verleden, den. Er was veel stilte in de stad, als na een
Mijn blik moet ver zijn geweest als mijn ge- atoombom zonder overlevenden,
dachten, als ik die had althans. De stilte in Qp mjjn kamer tikte de wekker met on-
mij werd steeds verder aangevuld. Waar- verflauwde moed. Ik voelde, dat ik overdre-
schijnlijk had het weer te veel invloed op ven had: ik had je jr--ners maar zelden ge-
mij. De straten waren geplaveid met vuile, zjen. Morgen zal ik n. jn gevoelens belache-
sneeuw, de ijsvlakken leken op onregelmatig lijk maken. Zij zijn zo banaal, zal ik denken,
neergewalst asfalt. Ik zag in het vroegere En heel veel later zal ik zeggen: de periode
water, dat de eenden zelfs geen tijd meer van zwarte romantiek. Het volgende sta-
hadden gehad, om op te vüegen. De vorst F",3! f?."
had hen overvallen. De hoge warmte van de
zon was een mythe geworden. De eenper
soons tulpenbedden, die ik mij uit een zomer TJIT REINSMA
avonden, die later bij voorbaat verloren blij
ken. Maar de hooibergen waren te talrijk en
ik wist niet zeker, of je gevonden kon wor
den. 's Morgens al dacht ik: wat is deze dag
lang. Alles ging langzaam, het verkeer en
mijn gedachten, als rijnaken. De mensen de je in en groette je
schenen glijdender dan anders te lopen, hun meisje keek bevreemd
voeten minder hoog opheffend. De kou maak- :i J~ 1
te beweging en gebaren spaarzaam. Ik zag
geen doelbewuste, snel
le pas zoals van men
sen, die naar een sta
tion lopen. Voetgangers
kropen en fietsers lie
pen, de adem voor- of
achteruit, naar gelang
hun snelheid. Toch zag
ik ze niet. Misschien
eei
kust
boor
levei
min
belde
Han Jiingeling: nerveuze handen, vermoeid en
de blauwe ogen weggezonken achter brillegla-
antiquair van het Kunstkabinet aan het
I Noordeinde in Den Haag.
Maar hij zelf zegt: „een bestrijder van Satur-
nus, de god van de tijd". In zijn huiskamer zijn
vier voorwerpen functioneel. ^Twee stoelen, een
tafeltje en een bank. In de overgebleven ruimte
drommen de meest vreemdsoortige kunstvoorwer
pen samen. De lichtkroon geeft aan alles de
geheimzinnige glans van ouderdom. Aan drie
muren zwerven zwaar de donkere schilderijen;
zij verdringen zich tot voor de twee kleine
ramen. Gulzig hunkeren matte afbeeldingen
naar het weinige licht. Op het tafeltje ligt „De
Telegraaf". Daarnaast een bloemig" ontbijt
bordje met een halve boterham. „Nee, wij heb
ben al gegeten." Vriendelijk maar beslist wijzen
wij het aanbod af. Han Jiingeling maakt een wat
verstrooide indruk. Zijn duim en wijsvinger
graaien verward in een pakje
sigaretten. Wanneer hij vertelt
tasten zijn gedachten naar woor-
zijn stem. Zijn
naast hem, jong, ei
ondefinieerbare ogen onder het
opgestoken zwarte haar.
„De koper heeft weinig ver
stand van antiek" horen we. „Net
zo min als een legio antiquairs.
Hun zaken houden het midden
tussen een uitdragerij en een wer
kelijke antiek-winkel, maar berei
ken bijna nooit de status van de
laatste. Er is een hoop kitsch bij.
Veel klanten vinden misschien
daarom niet wat zij zoeken". Hij
lacht ingehouden, de sigaret aan
de lip gekleefd. „Nee, de jonge
ren zien wij hier niet veel. In
hun ogen hangt de imuseumsfeer.
Zij koesteren een haast heilige
bewondering voor het voorwerp
achter glas en onder schijnwer
pers. Hier kunnen zij dezelfde
dingen rustig bekijken, beetpak
ken, maar ze durven bijna niet.
Er is te Veel verering in hun han
den. Toch bemerken wij tegen
woordig een ruime belangstelling
voor Efchnografie. De volkskunst.
Kijk, dit bijvoorbeeld". Hij pakt
een houten beeldje. Zijn handen
glijden over de primitieve
over de lange lijnen. „Ook de mo
derne schilders hebben er de gro
te mystische zeggingskracht van
ondergaan. Wij vinden dat in hun
werk terug.
Ja, gelukkig zijn er nog jonge
mensen die er toe komen de ka
mer een persoonlijk karakter te
geven door twee tijden bij elkaar
te brengen, die eigenlijk hele
maal niet bij elkaar passen. Twee
tijden te binden door een intuïtief
zwerend heft hij zijn hand op. ,.Een
paar maal is het anij gelukt wer
ken van heel oude meesters te
ontdekken. Onlangs nog heb ik
een prachtig oud stuk met hart
zeer aan het Rijksmuseum
Kijk en dat is nu het mooie
het beroep van antiquair. Het her
ontdekken. Het werk bij wijze van
spreken terug geven aan de schil
der. En daarom begrijpen wij
niet dat onlangs een uniek schil
derij aan het buitenland is ver- j wan
kocht. Een werkstuk van Jan i ren
Baptiste van Fornenburgh, schil- K
der uit Den Haag n.b. Het was 1
het enige schilderij dat Nederland
van hem bezat." Mevrouw Jünge- hart
ling toont ons de reproduktie
Als ik het niet gemist had ii
het Haags Museum", vervolgt hij,
„dan had misschien niemand het
gemerkt. Het is een hele rel ge
worden. Hadden ze er nu nog e
veilinkje van gemaakt. Maar
is het stiekum verkocht en ver t
neden de prijs". Hij kijkt ons b
na verwijtend aan. maar ook v
weten het antwoord niet
Wanneer wij even later schon
kig de naakte trap afbonzen
struikelend over schilderijen
het nauwe portaaltje naar de klas
sieke afscheidswoorden zoeken,
legt Han een vertrouwelijke hand
op onze schouder. „Dat laatste
van dat stiekum verkopen verge
ten jullie maar. Het was
welling, begrijp je? Het
de bedoeling, voel je?"
En daarom nogmaals: Wanneer
Bij deze laatste u jn ket Haags Museum het stil-
woorden knikt Han Jungeling na- Rantistp van For-
drukkelijk. zijn vrouw doet mee. ter van deze hobby zijn beroep
Ook wij knikken bevestigend. Dan heeft gemaakt. Antiquair kan nenburgh mist, is dat niet omdat
laat hij ons de reproducties zien men trouwens op allerlei manie- wij het niet mooi vonden, i
uit zijn persoonlijke collectie van ren worden. Door studie, of door omdat wij er al zoveel van had-
J. A. Zandleven. „Ik heb wel de ais volontair te werken op de vei-
meeste, een stuk of vijftig, maar i,ng. Ook een tagrijn, d.i. een han- aen
niet de mooiste" zegt hij spijtig, delaar in halfsleetse waren.
„Deze foto's zijn gemaakt door brengt het wel eens zover. De
Denis, de broer van mijn vrouw, meesten zijn het echter van huis
Jullie zult in de toekomst nog uit. „Zoals mijn vrouw", glim-
wel meer van hem horen". Wan- lacht Han. „Daarom ben ik niet
neer hij ons over zijn schilderijen met haar getrouwd_ hoor. Dat had
vertelt, horen we dat hij vroe
ger verzamelaar is geweest en la-
Een heel oude Chines
ROLF HOEKSTRA
(De foto's bij dit gesprek zijn
niet bij de heer Jiingeling ge
maakt, maar in een andere zaak
en wel die van Stodel en Goud
smit te Rotterdam).
SOCLE
reed
derh
stads
giste
een
De
spek
dam
voet;
over
radit
c-mg.
ding
oorl<
uitze
were
V'
de t
toek>
tiieu'
Opg<
stich
land'
Zate
sterc
geho
zoud
vers
punt
en v
kant
dage
derd