s
w
DE
GOEDE
GUNST
IS
HET
DIE
BLIJFT
M
De Nieuwe Kerk te Delft in december:
een zee van bloemen ter ere van wijlen
Koningin Wilhelmina, wier stoffelijk
overschot daar de volgende dag werd bij
gezet.
K-S POEDIGER toch weer dan vermoed, is daar het
einde van het jaar. Wij, mensen van deze twintigste
eeuw, worden zozeer in beslag genomen door allerlei zaken
van groter en kleiner gewicht, dat we wel eens dreigen de
blik over het geheel te verliezen. De tijd schept afstand,
schept ook de mogelijkheid om hetgeen gebeurt te zien in
de juiste omvang. Maar wat zullen we zolang we er
middenin zijn?
Dit weten we, dat opnieuw het vergleden jaar een be
wogen jaar was. We leven al sneller en beleven al meer.
We zijn ook steeds meer betrokken bij wat, waar ook ter
wereld, voorvalt. De kring van onze belangstelling breidt
zich uit; tegelijkertijd komt hetgeen ver was ons nabij.
De krant draagt daartoe wezenlijk bij, in samenwerking
met die andere middelen die ons laten zien als met eigen
oog, laten horen als met eigen oor. Elke dag opnieuw heeft
ons de krant haar dagverslag uitgebracht, heeft ze melding
gemaakt van haar bevindingen, heeft ze de inlichtingen
bijeengegaard, heeft die geordend en, waar nodig en mo
gelijk, van toelichting en voorlichting voorzien.
Wat was het weer veel, dat ons dit jaar te beleven is
gegeven. Wat zijn we als mensheid weer door tal van
Oudejaarsbijlage 1962
Nieuwe Leidsche Courant
spanningen heengegaan. Daar was Cuba. Daar was Nieuw-
Guinea. Daar was de Aziatische wereld die in beweging
raakte. Daar was de vreemde ontwikkeling binnen de
communistische landen.
We mogen dankbaar zijn, dat, met het voortglijden van
het jaar, enkele spanningen wat zijn afgenomen, ja voor
ontspanning plaats hebben mogen maken.
Cuba heeft ons dicht bij de afgrond gebracht, maar op
het juiste moment brak de bezinning zich baan en een
verstoord evenwicht in de krachtsverhoudingen kon wor
den hersteld.
_LTJLAAR het is een vreemde rust, die ons nog is ge
laten. Want het is een rust die van dat moeilijk
bereikte en moeizaam bewaarde evenwicht afhankelijk is.
Hoezeer is het in feite een wankele situatie. Dit jaar heeft
opnieuw bewezen, tot welke wetenschappelijke prestaties
de mens in staat is. De ontwikkeling van de ruimtevaart
is metterdaad duizelingwekkend. Maar het kan niet afdoen
aan het menselijk tekort in het vinden van de medemens.
We zijn op zoek naar verre werelden. Het universum
schijnt zich te ontsluiten. Maar weten we de weg naar het
hart van de ander, dicht bij of ver weg?
Dwars door al hetgeen we hebben ontsloten of ook niet
hebben kunnen ontsluiten zijn we nu genaderd tot de
afsluiting van het jaar. Het is nog een enkel moment van
bezinning dat ons is gelaten. Die bezinning is nuttig en
goed. Zij laat ons nog even toeven bij het jaar dat ging.
Het voorbijglijden van de tijd doet ons bewust zijn de
betrekkelijkheid van de dingen. Maar de plicht tot afslui
ting van het jaar legt ons toch tevens de plicht op, te
denken aan de zin die ze hebben.
Dit laatste temeer, nu de afsluiting van hetgeen is ge
weest tegelijk de betekenis hebben mag van een nieuw
begin. Heel wat kansen en mogelijkheden hebben we in
het voorbije jaar onbenut gelaten of bedorven. Soms is
het om moedeloos van te worden. Maar een nieuw jaar
kondigt zich straks aan. Of liever: een nieuw jaar gaat
ons straks geboden worden, stellig met de oude zorgen en
problemen, maar tegelijk toch ook met in zich de gave
van het nog eens weer proberen.
Zullen we opnieuw proberen? Trouwens, is er in wer
kelijkheid wel reden tot moedeloosheid? Ook het jaar dat
ging was er weliswaar een van zorg, maar dan in zoverre
het een jaar was van eigen menselijk tekort. Waaraan wij
echter niet zijn tekort gekomen is aan Gods trouw en
liefde. Hij had ons het nu afgelopen jaar geschonken in
Zijn liefde en Zijn trouw. Louter menselijk gezien, heeft
Hij reden, meer dan wij, ontmoedigd te zijn. Maar Hij
blijft in genade aan ons denken. Ons eigen tekort heeft
Hij vervuld. En wat nu komen gaat is een nieuw jaar als
weer een nieuwe kans en mogelijkheid.
Zijn bewaring is ook in het afgelopen jaar wel ons deel
geweest. Zelden was de wereld zo dicht bij de vernietiging.
Maar de bewaring won. En wat hebben we daarnaast niet
aan goede gunst mogen ervaren.
Wij denken en willen ons daartoe thans beperken
aan de dankbare weemoed die dit jaar ons deel is geweest
bij het heengaan van onze koningin Wilhelmina. Zó het
sterven te mogen beleven, zó ook nog na het heengaan
een getuigenis te mogen geven, ja tot een getuigenis te
mogen zijn behoort het ons niet allen met het leven te
verzoenen? Maar het was dan ook de vrucht van de ver
zoening zelf.
J J E staan in ons leven als mensen niet aneen. r^erus
is Gods Zoon zelf afgedaald in ons onvolkomen
bestaan en Hij bracht voor ons de bevrijding. We staan
niet alleen en we gaan niet alleen. We mogen ons bij onze
menselijke gang door het leven begeleid weten. We lezen
daarvan heel mooi in de herderspsalm van David, in
Psalm 23.
Daar lezen we van een dal van diepe duisternis. Nu,
daar hebben we ook in het afgelopen jaar wel iets van
geweten. Maar we lezen ook van een Herder die voorop
gaat, en van heil en goedertierenheid die volgen.
O OK in dit jaar heeft de krant lezer en lezeres wil
len begeleiden, elke dag opnieuw. Zij heeft verslag
gedaan, heeft verteld wat er geschiedde, heeft de aandacht
gevestigd op kleine dingen en op gebeurtenissen van
formaat.
Zij zou het nauwelijks durven, indien er ook niet wafl
die begeleiding door het leven waarvan Psalm 23 spreekt,
dat heil en die goedertierenheid. Zij waren er, alle men
selijk tekort ten spijt, volop. Ook in het jaar 1962. En zij
zullen er zijn in 1963. Zij zijn voorzegd voor wie in hel
geloof bereid zijn om ze met eigen lege handen te aan
vaarden.
Zo maken we de gang naar en door het nieuwe jaar
niet alleen. Eén is er die als een herder ons vóórgaat. Eu
daar blijft óók hetgeen al de dagen van ons leven
ons volgt. Zou men zich veiliger kunnen denken?