Schuil 'Ruimte voor ons. rrrTT VYAA$ Een leuk „pocketje" YJevehAAY 3 ZATERDAG 25 AUGUSTUS 1962 Voordat een strenger seizoen weer zijn eisen aan ons zal gaan stellen, bieden wij nog eenmaal een pagina aan die representatief ge acht mag worden voor de wijze waarop hij doorgaans niet samengesteld wordt. Natuur lijk betekent dit niet dat hij beneden de maat zou zijn. Maar het feit dat de door ons gewoonlijk aangelegde maatstaf ondanks de vakantie naukeurig geijkt is, dwingt ons er nog niet toe een geijkte pagina te brengen. Het is dus niet nodig bij het door de vingers laten glijden van deze krant, onze Ruimte ook door die vingers te zien. Alleen het karakter ervan is enigszins afwijkend: Zwaarwichtige problemen, waartoe wij anders door de nood der tijden worden aangedreven, hebben wij met het oog op de mo- gelijk hogere temperaturen in de ijskast laten verdwijnen. Het resultaat van deze door ons huidige kabinet beproefde politiek is in ieder geval dat deze pagina boven de voorafgaande en komende het voordeel biedt, dat hij zonecht is. Hij kan daarom zonder bezwaar gelezen wor den in een luie stoel, liggend m de zon. Want alleen zo zal hij volledig tot zijn recht komen. r Hoog van de toren blies de engel het donker aan flarden van vroeg morgenlicht. Weerbarstig ontwaakte de stad. Manchester morgenman nen rekten zich geeuwend uit en startten hun bromfietsen met een hoofd vol van wekkergerinkel. Lang nadat zij vertrokken waren, werd ook het meisje wakker. De zon scheen al in haar kamer, toen zij langzaam opstond om een dag te beginnen als gisteren en morgen, een dag die, als er niets gebeurde, weer weinig opzien zou baren. Niet dat dit haar benauwde het was een gewoon meisje aan wie alle Weltschmerz ter wereld met een boog was voorbijgegaan. Soms droomde ze overdag weg over haar kleine tiran, de schrijfmachine, maar het zou eerder verontrustend Seweest zijn, als ze dat niet had ge- aan. Bovendien waren haar dag- J^Q^nerijen concreet genoegom d§ fenzen van het voorstelbare trouwen en kinderen krijgen niet te buiten te gaan. Binnen die grenzen waren er trouwens expansie mogelijkheden te over. Het was misschien een meisje waarvan er dertien in een dozijn gaan, maar daarmee is niets ten ongunste 'ge zegd, want iedere dertiende is de bestaansvoorwaarde van de eenling die misschien de wereld verbete ren zal. Waarom juist zij, volstrekt niet bijgelovig als ze was, de der tiende moest zijn, zal wel altijd een raadsel blijven, zoals ook nooit met zekerheid bewezen zal kunnen wor den dat de man die haar op het kruispunt met zijn auto overreed, niet hard genoeg remde. Tegenover de politie verklaarde hij dat hij geen schuld had, maar schuld of geen schuld, er moest onmiddellijk een dokter komen om een noodver band aan te leggen, want anders bloedde het meisje nog dood. Bloedde het meisje dood? Bleef zij in leven? Niemand die het wist. Niemand die het ooit zou weten. Zelfs de jongen niet die het voor zijn ogen had zien gebeuren. Hij had de politieagent die hem enkele vra gen gesteld had, een uitvoerig oog- getuigeverslag gegeven; veel te uit voerig, dacht hij achteraf, en bo vendien volkomen zinloos, want het omstandig onder woorden brengen van wat hij zojuist had gezien, was geen afdoende geneesmiddel ge bleken tegen de schok die de aan rijding hem gegeven had. Het enige gevolg was dat hij die morgen te laat op kantoor kwam, waar zijn collega's hem vroegen wat er aan de hand was. Maar zo dringend was hun vragen, dat hij besefte dat het onmogelijk een reactie op zijn telaatkomen alleen kon zijn. Toen hij zwijgend zijn gezicht in de spie gel bekeek, begreep hij alles. Hij zag Wit als een lijk. Alles begreep hij. en niets. Hij had dit meisje nooit gekend. Op de vraag van de verdediger kon hij dit met stelligheid antwoorden. Het was de laatste zekerheid die hij had, het enige dat hij zich herinnerde. Een negatieve herinnering, zoals zijn he le optreden als ooggetuige ter recht zitting een negatieve indruk maak te. Een slungelachtige jongen met fletsblauwe ogen in een wit gezicht, die alles scheen te willen herroe- pen van wat hij op de plaats van het ongeluk met zo'n omhaal van woorden naar voren had gebracht. Waarom ontkende hij nu wat hij toen gezegd had? Was het te ver klaren uit een misplaatst gevoel van medelijden met de bestuurder van de auto, voor wie zijn aanvan kelijke beweringen wel zeer belas tend waren geweest? Met dergelijke gevoelens kon in een rechtszaal geen rekening worden gehouden; hier diende recht gesproken te wor den: het publiek op de tribune, dat in deze zaak ,,de maatschappij" vertegenwoordigde, eiste dit en had er recht op. Was de man schuldig? Daar ging het om. Had hij te hard, of erger nog, onder invloed gere den. had hij niet hard genoeg ge remd of niet snel genoeg gerea geerd? Dit waren de vragen die be antwoord dienden te worden, niet of het meisje nog leefde of lang zaam was doodgebloed aan onher stelbare wonden. De jongen, recht op staande in de getuigenbank met in zijn rug de ogen van de haar recht opeisende maatschappij, bleef het antwoord schuldig. Schuldig. Onschuldig. Schuld en onschuld. De woorden vormden in zijn hoofd een macaber danspaar dat een sinistere dans opvoerde, een dodendans die hem belette helder te denken. Zijn handen omklemden de rand van de bank, want het rode waas dat voor zijn ogen trok en de stem van de of ficier van justitie deed golven en dalen als een begeleiding bij de dreuenende danspassen in zijn her sens, gaf hem een gevoel of hij zweefde en los in de ruimte hing als een vreemde vogel die bij vergissing door het raam naar bin nen was gevlogen. Toen hoorde hij zichzelf zeggen en er steeg een golf van gemompel op in dc zaal die hem overspoelen ging als was hij een drenkeling Het gaat er niet om \yie .er schuldig i^. Of ejgen- lijk hét gaat er wel om. Ik ben schuldig. U bent schuldig. Zij met een breed gebaar wees hij naar de tribune allen zijn schuldig. Blijft het meisje in leven? Dit is de vraag, waarbij alle andere vragen in het niet verzinken. Maar nie mand weet het. Gisteren gebeurden er ongelukken, en vandaag, en mor gen zullen er nog meer gebeuren. De kranten staan er vol van. Maar niemand vraagt naar de afloop. Ieder vraagt naar schuld. Schuld die er niet is, omdat er geen on schuld is. Zoals er geen daglicht zou zijn, zonder de duisternis van de nacht. Maar de nacht gaat voorbij dankzij een engel die hoog van de toren blaast. Te hoog, want de dag begint voordat hij geblazen heeft en de zon schijnt uren te De rest van wat hij zei ging in het lawaai verloren. Twee zaal wachters zetten hem buiten de deur. De beklaagde werd veroordeeld tot een geldboete die hij niet kon be talen, zodat hij voor het eerst in zijn leven de nacht in een cel moest doorbrengen. Misschien kwam het daardoor dat hij de volgende mor gen wakker werd van een luid bon zen, met regelmatige tussenpozen, als beklom iemand langzaam de treden van een trap, daarin belem merd door zijn houten been. LEO KLEYN „Wanneer je zelf een bepaalde visie op een foto hebt, schrijf hem onsvroegen we op de derde vakantie-foto-pagina. Die visie is gekomen. Van verschillende kanten zelfs. We lichten er een paar uit en zetten er voor alle duidelijkheid de foto's nog een keer bij. In de wind, tussen water en hemel, waaien de zorgen uit het hart. Heer lijk de belevenissen in de eenvoud van de natuur. Waarom het zo hoog gezocht, als alles voor de hand ligt, voor het grijpen, waarom zo ver ge reisd als het zo dichtbij is? De tele visie, de radio, de krant brengen ons zover dat we zelf ver gaan zien, ho ren en lezen. Geloven we dan, dat het ware geluk ver weg is en hebben we daarvoor onze bliksemsnelle ver voermiddelen nodig om er achter aan te rijden en te proberen het te vin- s alles zó nabij. Zet uw R. BROER soms schijnbaar twee maar meestal niet meer dan een vage silhouet als een woordeloos gesprek laat in de nacht moe leunend tegen een morgen (het geeft niet welke) met ogen die kijken maar niet op durven nemen PETER VAN DER SCHAFT Wij haasten ons je tussen de va- kantiebedrijven door de verschij ning mee te delen van de Elsevier- pocket „Levenskunst voor jonge mensen". Een leuke alfabetische gids vol foto's en tekeningen. Op de achterzijde wordt over „het moeras der ongemanierdheid" en „het drijfzand der verouderde etiquette". Welnu, dit werkje houdt ons wat dit betreft op de been. Voor geïnteresseerden enkele on derwerpen uit deze pocket: welle vendheid, schoonheidsverzorging, kamérinrichting, korrespondentie, formaliteiten en gebruiken op het gebied van verloving, huwelijk enz. Het alfabetisch register maakt een snelle informatie mogelijk, maar hoe naïef hierin zaken op te nemen, die (waarschijnlijk) nie mand op zal slaan, zoals leugentje- om-bestwil, vloeken, hatelijkheid, roddelen, plagerij, jalouzie. Maar, beter uitweiding dan een tekort. Het prettig verzorgde boekje telt ruim 200 bladzijden. En helaas, le zers, daar niemand van u en ons op het gebied der omgangsvormen volleerd is, zullen wij dit „pocketje" maar een ieder aanbevelen. WIM ROUW Na de twee verhalen (van Claesina Huizebosch) over Droevenaar vandaag het derde. Daar nummer twee nog een vrij recent verleden heeft geven we dit keer maar geen „inhoud" van fiet voorafgaande", 't Spreekt allemaal wel een beetje vanzelf (dachten we). De gedachten aan Droevenaar waren niet bepaald geruststel lend en ze wekten een vreemde weemoed bij hem op, gemengd- met bijna genotzuchtige jaloezie Hij kent haar hart, dacht Jongen. Hij kan haar zien, meer dan ik wellicht ooit van haar zal zien. En ik, ik ben met stomheid ge slagen als ik haar op straat staan de kan houden; mijn handen be wegen langs haar onmogelijk ble ke wangen en het nooit meer vergeten; het dons van de alleen spraak, de droom en de onaan tastbaarheids .Maar hij-twijfelde aan zijn ver mogen, ooit in werkelijkheid tot dit gebaar over te kunnen gaan. En omdat Jongen zichzelf vrij goed wist te analyseren, werd de twijfel een onuitwisbaar deel van zijn wezen; een schijnbaar on werkelijke samenvoeging van ge zichtsbedrog, onmachtsgevoelens en misschien een teveel aan fan tasie. In het uur college, dat hij had doorgemaakt, had hem de gedachte aan Droevenaar -de onuitputtelijke-, niet verlaten. En aan het einde van de les had hij last gekregen van on dragelijke jeuk, die niet ophield, voor hij zich had teruggetrokken en zichzelf verachtend, in de schouders had gebeten. Pas bij het zien van rode sporen op zijn overhemd, was de jeuk opgehouden. Nu liep hij over het plein en de storm was geluwd. De bomen, in zijn gedachten gepersonificeerd als betoverde vrouwen, bewogen slechts nog met sierlijk driftige rukjes. -Ik wou dat ik deze lantaren was; ik zou de bomen kunnen bereiken-, mompelde Jongen. Vanaf het plein, in de straat ko mend, liep hij het eerste huis voor bij, om zijn fiets recht te zetten, die enkele meters verder, nog steeds scheef gezakt tegen het paneel hing Hij liefkoosde de fiets en zei; Ou- we-lieve-rotfiets-, hebben ze je weg- ge-waaid?- En Jongen verbaasde zich opnieuw over de tegenstrijdig heid, zélfs voor onbelangrijkheden, in zijn gemoed. Hij vermeed naar het andere raam te kijken, al wist hij dat het meisje daar toch niet Reeds bij het openduwen van de kamerdeur, zwartgeverfd en aan de Kleine oorlog in poëzie woorden bouwen tot zinnen vol schoonheid heb ik getracht maar het papier weer verscheurd tussen de regels las ik jouw ogen en achter de woorden sprak jij tot mij iedere zin heeft je bedrogen ieder gedicht sluit een nederlaag in omsingeld door woorden geef ik me over een oorlog van verzen zelfs maakt mij niet vrij LEO KLEYN bovenkant beprikt met gedroogde rozen, voelde Jongen zich overval len door een verdovende vermoeid heid. Hij meende ook een geur te ruiken, die niet van hem kon zijn cn die hij onaangenaam vond. Een soort houtgeur of de geur die na het gebruik van een oude stofzuiger ach terblijft. Hij gooide het bebloede overhemd over e'en stoel, waste de wondjes met in alcohol gedrenkte watten en sloot de gordijnen, om de gedroch telijke rode tekening niet te zien. -Het gelukraam- dacht Jongen en staarde de gedeeltelijke duisternis in. Ondanks zag hij, nadat hij ach ter het kleine tafeltje was gaan zit ten, dat de kamer opgeruimd was- het tafeltje voorzien van een bloe- menkleedje. Hij dacbt onmiddellijk weer aan de tekening, die de hospi ta toch had laten hangen. -Lief wijs hospitaatje-, sprak Jon gen, de handen afwezig in zijn ha ren stekend, -maar je kleedje is gek-. Droevenaar had de kerk verlaten, geheel onzichtbaar. Als een zuchtje rees hij over de daken van de Ber kenlaan, tot het plein. Daar maakte hij zich los van alle verantwoording en liet zich nu vormen door de eerst door hemzelf geharmonieerde krach ten der elementen; deze vervorming kenmerkte zich door de verdelingen waaraan Droevenaar zich bij stuk jes en beetjes overgaf. Een gedeelte van zijn bestaan trok naar de kamer van Jongen en vond deze achteroverliggend op het harde bed, dat eigenlijk meer een brits was. Jongen sliep niet maar droom de wakker, door gedachten aan het laatste college, een droom aan het meisje. Hij droeg de beelden aan haar op, zoals hij uiteindelijk ook met de tekening had gedaan. Toen voelde hij een koelte langs zijn voorhoofd gaan, als een onher roepelijk teken. Jongen opende de ogen, maar hij zag Droevenaar niet; zelfs geen slui er of lichtstreep. De kamer bleef zoals hij was en ook speelde er niet de zachte meeslepende wind. En Jongen herinnerde zich dat Droe venaar geurloos was. Hij voelde dat de aderen langs zijn slapen gezwol len waren en het kloppen van zijn bloed wist hij meer van vervoering, dan uit angst. Want angst kende Jongen te weinig, behalve dan een machteloze nietszeggendheid die hem bij tijden onderwierp, aan iets dat hij -stroomloos- noemde en dat op angst kon duiden. -Ik wil haar zien-, fluisterde hij. -Ik wil haar zien; mijn droom in haar handen tastbaar maken.- -Het bloed op mijn schouders draag ik deze nacht als een nutte loos teken voor haar.- Is Droeve naar dan dood; onsterfelijke ben je dan toch dood-? Maar antwoord kreeg Jongen niet. Droevenaar was tijdelijk verdeeld in de door hem zelf geordende sferen. CLAESINA HULZEBOSCH trachten te leven trachten een auto te besturen zonder rijbewijs trachten een huis te bouwen zonder de vereiste vergunning tot heien trachten voor een examen te slagen maar te dronken geweest zijn om te studeren trachten een vrouw lief te hebben zonder te weten hoe je kinderen krijgt trachten een leven te leiden waartoe je niet bent geboren wellicht ontstaat uit het pogen een vuurwerk waaraan elk zich vergaapt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 18