Eindelijk vakantie kroten Als je een mannetje hebt gezien r Zussen seyvet en tJelUken er uit gelicht. VA W WlfJ ZATERDAG 14 JULI 1962 ^e Het hele jaar hebben we hard ge werkt. Soms, in een repetitietijd, 's avonds Iaat naar bed en 's mor gens vroeg op om nog even iets na te kijken. Dan hebben we eindelijk vakantie. We zijn over of we hebben eindexamen gedaan. En dan gaan we, niet, xoals voor de hand zou lig gen, heerlijk uitrusten van de door stane emoties, nee, we gaan zo snel mogelijk werken alsof wc maanden lang geluierd en gebaliekluifd heb- Natuurlijk is het wel zo dat de meeste vakantie-werkers een arbeid verrichten die totaal verschillend is aan die van het schoolwerk. Maar toch arbeiden na een jaar van hard werken is op z'n zachtst gezegd „zeer vreemd". Waarom werken? Bij de meeste zal dit wel zijn om zo snel mogelijk zo veel mogelijk te verdienen. Bij enke len komt dan nog even de school opleiding om de hoek kijken. Nou, wij doen het voornamelijk om de centen. Wat we doen kun je le zen nu enkele redactieleden op deze pagina over hun tijdelijke vakantie werkkring schrijven. Leo Faase die bouwkunde studeert, houdt tijdens zijn vakantiejob het (hoge)-schoolleven nog in gedach ten want hij werkt bij de bouw van enkele bungalows. Marianne van Raay, die naar de zesde klas van het gymnasium is verhuisd, werkt in de witvak-afde- ling van een groot warenhuis. Cees van Dop, die dit jaar zijn on derwijzersdiploma heeft behaald, zit in de agrarische sector en is momen teel in de kroten. Lees hun indrukken! Die nacht had ik mij het kasregis ter in het leslokaal gedroomd als een angstig monster, de vierladige tong dik, uitgestoken, de toetsjes, die mijn handen de vorige dag zoekood had den betast, evenzovel e grijns tand jes. De zon scheen nu op het dikke dier, gaf het een nieuwe gestalte, die van een man met een ronde buik. Ik had graag willen oefenen, zoals van ochtend in mijn halfslaap, het schrij ven van een kassabon, met of zonder een schuifkasregister, de bon voor de centralekassa, de expeditie bonthuis, op de kassa of per giro, maar dat kan niet, een paar ijveraars hadden de rol opgemaakt. Buiten begonnen boren weer met een Slechte imitatie van het tand- artswerk. Wij waren de laatsten die afgehaald werden door onze chef. v. Ik noemde mijn naam en gaf een hand, die ik als een kind eerst ter-, sluiks af wilde vegen. De gang, de rommelige naar stof smakende gang, werklui, de lift, een stoffige trap, een donker halletje en dan...ineens de overweldigende ruim te van de winkel. In mijn angst vie len licht (er is geen schaduw hier om in te schuilen, nooit) en geluid (het geroesemoes van de vraag- en antwoord stemmen, triangelgeluiden van kassa's) als een doek over een gevangen vogel. Ik nam de zoete geur van veel nieuwe dingen in mij op. Anders was nu de verdeling wij-zij, achter die toonbanken was mijn plaats, ervoor waren nu anderen, ik vroeg, nee ik antwoordde: ik aarzel de niet meer, ik wist, ik keek niet meer naar de dingen als voorwerpen die mij zouden kunnen gaan toebeho ren, scheidend mooi en niet mooi, ik bekeek ze als voorwerpen om over de toonbank kwijt te raken alle re latief wat kwalificatie betrof, nu eens mooi door die ogen bezien, dan weer afschuwelijk. Zo vond ik de plek die vier weken lang mijn thuis in het warenhuis vormen. Namen gezegd krijgen, han den geven, nog even leren dit zo doen, dat staat daar, het tien keer fout doen en alles vergeten. De kassa die niet bruikbaar is, modern staal en die niets lijkt op die van de les. Alle knopjes zitten anders. Dan de ee ste klant „Een loflied op het geduld' Ik zoek in deze volkomen vreemde omgeving op de verkeerde plaatsen. Ik wist niet hoe het bleef in de was. Ik moest zelf ook op de prijskaart jes kijken. Ik maaide levensgevaarlijk met de stok toen het op meten aankwam. Ik kreukte de stof in de zak, sloeg twee keer verkeerd aan. Ik gaf na een lan ge berekening nog een tientje te wei nig terug. Kortom, het was om heel heel vier weg te lopen naar stil hoekje om daar langzaam rood te worden en mij diep, diep klunzig te voelen. Dat kon niét. Ik stond met die kleur te kijk, ik maakte maar mijn excuses, borg met twee onhan dige handen de rol weer weg. En zuchtte heel diep voor ik weer durf de zeggen: „Mevrouw, waarmee kan ik u van dienst zijn?" Ik ben niet hard weggelopen na die middag. Ik ben zelfs de volgende och tend teruggekomen, met loden schoe nen en het ultimatum van: als het vandaag weer niet goed gaat...én eer nieuw groot verlangen naar school, naar de beschutte veilige school zonder verantwoordelijkheid, giftige klanten, benepen klanten, lastige klanten, haastige klanten mensen van wie de eerste verkoopster zei toen het wat luwde: „Als je lang achter de toonbank staat krijg je soms een hekel aan Mensen, die je alles tevoorschijn laten halen en niets kopen, mensen, die met honderd gulden komen voor iets van 88 cent, die staat te trappe len van een wisseltocht streng ver boden! langs zes kassa's, mensen Niet ieder*» helderziende «iel ille» voorwit Dit kan blijken uit het feit, dat de waar*eg»1er Mary Dryan te Londen bij de politie vcrecheen om te vertellen, dat een onbekende haar kristallen hol had gestolen. Mieaehien kan Croiset uit Utrecht er nog iete aan doen.a In Amsterdam i* een train ronder bestuurder uit de remiee gereden. Het gebrek aan arbeadakrarhten arhijnt in de hoofdetad nijpend te lijn. Nog even wachten en dan rijden de tram* in Amsterdam ook nog tonder paaeagiere vo!automati»ch. Bij een veiling in Londen rijn vorige week drie brieven, welke Vin cent van Gogh aan aijn huisbaas heeft ge«chreven, voor ruim 12.000 gulden in andere handen overgegaan. Het ia niet hekend hoeveel rjjn badmuts en breteU hebben opge bracht. Vier traan(faahommen rijn vorige week ontploft tijdena een door de V S aangeboden jarrconcert in Cara cas dat werd bijgewoond door de vrouw van de Venerolaanae president Betancourt. Het waa een programma om te Frante vi**era hebben in een r> viertje bij Perigueux ongeveer 400 gloeilampen opgevist. Volgen# de politie waa dit een deel van de buil In Cluatotung heeft men een club ran pantoffelhelden, die geregeld In Nederland ook. alleen lijn niet genoeg clubhuizen. van een inbraak, gepleegd in een gloeilampenfabriek Ook een tegenvaller De viaaera hadden al gedacht dat het knitechie- tende gÜmpalingen waren. die om half zes nog 135 cm. van 1,95 willen hebben, mensen die wantrou wend naar de deur kijken, terwijl je zegt dat ze er niet meer door kun nen, maar van de mensen achter de toonbank ga je houden. Van hun ge duld, hun vriendelijkheid om vijf voor half zes. hun scheldpartijen als de klant weg is. hun vrolijkheid, zelfs als ze moe zijn; htm behulpzaamheid bereidheid als vraagbaak voor zo'n kluns als jij. Zelfs al plaatsen ze je net als je gewend bent tussen ,de theedoeken over naar de lakens, waarvan je niets anders weet dan dat je ertussen kunt slapen en de einde loze plank en tafeltjes met kleedjes en ontbijtlakens. Na een paar dagen ben je op dit terrein ook al weer een beetje gewend, dit met onvermoeiba re steun van de vaste verkoopsters. Ze zegt deskundig of er pap of geen pap in zit, je verkoopt met binnen pretjes een geborduurde set (er zit premie op dure winkeldames) je zegt, „Voelt u maar, mevrouw" met een gezicht of je hetzelf geweven hebt, je weet precies wie er lits-jumeaux of tweepersoons bedden hebben, en je hanteert het kasregister als je bes te vriendje. Ook de moeheid ver dwijnt, je hoeft niet meer te gaan zitten tegen twaalven ergens onge makkelijk op een uitgeschoven plank, je bent niet meer schor om half drie en de prijskaartjes zijif alleen maar controle op je geheugen. Het is een prachtig moment als ze je roepen als twee Frangaises „une drap sans des sin de bon qualité" willen hebben, maar het mooiste moment is als een mevrouw je warm bedankt: „Je hebt zo gezellig geholpen.." MARIANNE VAN RAAY. Wie onlangs, ergens in het westen des lands, tot zijn grote verbazing een mannetje heeft aangetroffen, dat hard het werk was in een bouwput, moet mij gepasseerd zijn. Want inderdaad, ik houd mij gedurende enige tijd bezig met het versnellen van de afwerking van het bouwpro gramma en ik hoop binnen afzienbare tijd de woningnood opgeheven te heb- in Den Haag koel ontvangen. Dit is onbegrijpelijk, want mijn palenwo ning zou het deltawerk en vele an dere projecten overbodig maken en menig civiel ingenieur zou naar het onderwijs kunnen, hetgeen van uit bouwkundig standpunt gezien een aan zienlijke opruiming zou betekenen. Ik zie echter in, dat op den duur de Euromast minder attractief zou wor- NIET VEEL VERDER Gewapend met hamers en schoppen, die qua lengte in generlei verhouding, tot de eigenaar staan, begeef ik mij j Maar intussen is de beton gestort keer op keer de bouwput in om peulen en bouwt men kelders tot steeds gro te graven en koppen te hakken. Dit tere diepten, die ons wellicht een alles om een goede fundering voor het\schuilplaats bieden. En dan zien we huisje klaar te maken. Huisje. want\dat we met al ons gewurm niet ver- Nederland gauw tevreden meer dan een ton zal dit bouw werkje ook niet kosten.'. WAAROM NIET? Lang heeft het echter geduurd voor de noodzaak van mijn werk mij duidelijk werd. Waarom niet de fun dering op de begane grond gelegd in- plaats van erin? Het zou veel graaf werk gespaard hebben, doch de nan us er tegen. En ook mijn plan om het huis direkt op palen te zetten, alvorens men deze stammen nauwkeurig in het veen verstopt, is Bas R. (Lisse). Geen Poëzie, ie-- der gedicht verdronk in woorden, 't Waren wél mooie woorden Gert van P. (Den Haag) Neem eens een maatstropdas, of schrijf er anders liever mee. der zijn dan onze voorouders, die zich (zij het op bescheiden wijze) i grot verborgen. Met uiteraard verschil dat zij het zonder foldertje met goede wenken uit Den Haag moes ten doen. Welk boekwerkje intussen de belangstelling voor het ondergrond se in de bouwvakken sterk heeft doen stijgen! Het uiterlijk blijft als socia le werkgelegenheid aanwezig, doch nu zijn er al arbeiders die, de weten schap dienende, zich met een enkel blikje en flesje uren terugtrekken deze zo weinig in het oog lopende ruimten en van al hun bedrijvigheid niets; hij heeft er zelfs geen benul bespeurt de argeloze voorbijganger Als hij dus één mannetje hard kend aantreft, dan weet hij dat ik dat ben. Maar bedenk: één grondwer ker maakt nog geen bouwvakvakantie. Het is kwart over vijf in de morgen wanneer ik mijn brom mer uit de schuur haal en mijn „knijvezak" op de bagagedrager bind. Ik probeer de bromfiets aan te trappen, maar het lukt niet best. Hoe moet ik nu hetj motortje aan zijn verstand bren-' gen dat het wakker moet worden? Slingerend ploeter ik door de ochtend-stille straat. Alle huizen hebben nog hun ogen met kleur loze gordijnen gesloten. Het droge ratelen van de draaiende ketting klimt tegen de muren omhoog en nestelt zich in de portieken en raamkozijnen. Aan het eind van de gapende straat begint het slapende motortje te zuchten en te kuchen: het is wakker. DE WEG De weg naar de boerderij waar ik werk, is langgerekt en eentonig: wei land-hek-bouwland-hek-weiland. Een wijde, plooiende vlakte met de ronde ruimte van stilte er boven. Veel tekenen van leven bemerk je p zo'n vroeg uur buiten de stad niet. Alleen, zo nu en datl, een groe tende boerenknecht, die met de elle bogen op zijn fietsstuur geleund van de tegenovergestelde richting komt fietsen. Met de hakken van zijn grauw-gele klompen dra'&it 'hij opval lend traag de pedalen rond. Om kwart voor zes rijd ik de genwijd geopende schuur van de boer derij binnen. Het ruikt er muf en verzuurd. „Morrie" mompelen enkele ondui delijke schaduwen vanuit een schuur- hoek. Ik zie alleen de bleke vlekken van de gezichten. Vlak achter mij komen de „brabers" binnen. (Elke dag vanuit het zuiden van Brabant met hun zandkleurige busje.) Vlug wordt er nog een „sjekkie gepierd". Wanneer het zes uur is gaan we ach ter elkaar vanuit de duistere schuur de dampende morgen in. Er wordt weinig gesproken, want de langza me gedachten zijn nog te veel bij HET LAND Vlak achter de „Stee" staat de lor rie met lege veilingkisten. Drie man nen brengen hem in beweging gaan erop zitten en zetten zich, met hun klompen, regelmatig af. Zo. rijden tussen de onafzienbare rijen met kro- tenplanten. Wij lopen tussen de smal le rails, die zwart glanzen van de morgen-dauw, naar de plaats waar gistermiddag om vijf uur zijn opgehouden. De „Buf" een brede stronk met eenj gebarsten en geplooide kop, waarop borstelachtige wenkbrauwen staan geplant is de eerste van de vaste ploeg, die met het uittrekken van de krotenplanten begint. De rest van de ploeg buigt ook de ruggen en de werk dag is ingezet. Ieder trekt een arm vol planten uit de harde grond en legt ze met een brede armzwaai op een bergje. Dan komt de losse ploeg in aktie. We zetten een bemodderde emmer bij de stapel kroten neer en beginnen het loof van de krotenplan ten te draaien. De rood-vocht-bloe- llllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllU iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiim dende kroten gooien we met een boog in de emmer. Steeds dezelfde handelingen. Draaien en gooien. Dan naar de volgende berg en weer de zelfde bewegingen, tot de emmer vol is. We tillen de emmer op en strom pelen met onze zware en ongemakke lijke kleding door de bladeren en af gekeurde, rotte of te kleine kroten naar de lorrie. Hier storten we onze emmer leeg in een veilingkist. DE SCHAFT. Tot de eerste schaft (9 uur) gaan we zwijgzaam door met het eentoni ge draaiwerk. Steeds maar door. Da grote blaren op mijn handen zijn weer open gegaan en doen pijn. De spieren van mijn rechterpols begin- hun stekels op te zetten. Het moet etenstijd worden. Tijdens de schaft zitten we bij el kaar in de grote, donkere schuur en slurpen de dampende koffie naar binnen. De Buf vertelt natuurlijk over de laatste wereldoorlog. Met veel gebaren beschrijft hij het bombardement van Berlijn waar hij werkte. „En toen kwam er weer ding naar beneden Tsjoem-boem op nog geen honderd meter van onze schuilkelder." De brabers kruipen meestal sa menzweerderig bij elkaar en luiste- naar het geheimzinnige fluisteren het dunne manneke dat ze „ons Sjefke" noemen. Ze grinniken met een vettige walm wanneer de dienst- j meid de lege kopjes komt halen. Wanneer het tijd is gaan we weer i een lange rij naar de akker en werken naar de volgende schaft toe. En daarna krijgen we de lange, war me middag. Ik hoop dat m'n brommertje mor gen niet aan wil slaan. Ja dat hoop Cees van Dop Dat de lyriek vaak statisch is, tegenstelling tot de epiek, die eer dynamisch karakter bezit) blijkt duidelijk uit het te duellogen gedicht in vandaag. „Novembermorgen" n foto opgebouwd uit woorden, een tekening van een situatie. Niets eer en niets minder. NOVEMBERMORGEN Huizen staan netjes geparkeerd langs grijskleurige mozaïken en steken smalend hun balkons uit naar de voetklanken van een sergeant die zijn melkwitte kegels met routinegebaar rangschikt in de slaperig-gapende portalen terwijl een lantaren-pion geel bloed over het langgerekte schaakbord laat vloeien. JAN VAN STRALEN Na lezing van het gedicht lijkt het lons toe dat er weinig in is, dat duis ter lijkt. Misschien alleen „het sma- lend uitsteken van de balkons door de huizen". j Waarom smalend? Deze vraag is echter een flauwigheidje van ons. nee. we bedoelen met het ontbrekende „duistere" in dit gedicht „Het onzegba- ij re. dat gevangen moet worden door |i tiet van woorden gevlochten net", ij Wanneer een gedicht statisch is. be- hoeft dit echter nog niet in te houden j dat het in zich zelf opgesloten moet zijn. Dit is wel het geval met het ge- I dicht ..Novembermorgen". Het he lstaat uitsluitend voor zichzelf, en doet, ondanks zijn moderne vorm, sterk den- li ken aan de onfunktionele esthetiek jvan de tachtigers. Het behoeft geen 1 betoog dat deze vorm van dichten uit de tijd is. Het gedicht is daarom al-jfedlcbten zoals leen voor de dichter zelf een bepaalde waarde. Ging bij het gedicht „Novem bermorgen" de werkelijkheid vooraf, d.w.z. dat het gedicht afhankelijk is van en begrepen is op de werkelijk heid in en door het gedicht. Getuige het hier geciteerde gedicht: WEKE SNEEUW He* pijnlijke van de weke sneeuw kent niemand meer dan ik ik ben slechts ene winter oud en voelde reeds de stekels van het witsatijnen bloed ik moet nog vele winters verder maar reeds te weten wat mij wacht vloert mijn vijver langzaam dicht. Deze poëzie bezit géén werkelijkheid vooraf, de werkelijkheid ontstaat bij de gratie van het gedicht. Ad den Bes ten schrijft in dit verband in zijn zeer lezenswaardige essayistische bundel „Stroomgebied" het volgende: „Men zou haar analogie van wat er in de wereld van het proza aan de orde is, kunnen spreken van een tendens naar een „poésie engagée", een funktionele dichtkunst. En dat zal zijn een poëzie, die er niet om zichzelfs wille is, maar die zich in dienst heeft gesteld van het mens zijn als totaliteit en meehelpt het menszijn als zodanig mogelijk te ma- poëzie waarin de dichter komt tot zijn houding in de tijd". Stuur ons daarom geen lieve foto- e in woorden Jan, je kunt er dan be- - verhaaltje van maken. Nee. Novembermorgen"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 18