Van de springplank OPEN PAGINA 'Ruimte voor ons.... (zA an jou Jean-Pierre's laatste VummMuiijütm '^enk-beeld Er uit gelicht Meine ZATERDAG 7 APRIL 1962 De redactie van Ruimte voor Ons biedt ieder die belang stelt in de letterkundige verrichtingen van jong-Nederland hierbij weer een Open Pagina aan. Weer was er veel, zodat we verheugd de con clusie konden trekken, dat de Open Pagina in den lande in een behoefte gaat voorzien. Want behalve veel was er ook veel goeds. Eindelijk. Het lijkt ons niet nodig om nog verder in te leiden. Hier is de Open Pagina. in muziek die ik vond maar nu zwerf ik in de wijde vlakte om me heen zeldzaam zijn de zilverzijden nevel» van het veld. ochtend thans verovert muziek mij uit de nevelkieren en verklankt mijn ziel naar een behuisder zicht de geur waarmee ik ben gebaad slaat zich argwanend om me heen. hoe graag zou ik mijn hart verscheuren en het bloed zien verdruppelen tot rode bloemen; de sneeuw 't getouw de meeldraden v zien winnen in deze bittere kou. HET S P R ons gesprek miste de witte veren van vogels wuivende poëzie onze vriendschap heeft nooit het eenvoudig patroon van de liefde gezien nooit heeft de liefde naar ons omgekeken en wij hebben om haar te bereiken onze ogen niet gesloten later ben ik je gelaat van vriendschap weerzinwekkend gaan omdat woorden die wij uit haar vormden aan de liefde werden onthouden ons laatste gesprek miste alles ook woorden i daarom heeft de vinden liefde ons betrapt dat wij waren onnodig onze vriendschap hersenschimmen in onze handen de manden zwart geworden vruchten CLAESINA HULZEBOSCH CLAESINA HULZEBOSCH W/W/WWW'WW"""' Blikkerig schalt Ide mikrofoonstem over de baan. Het publiek begint wat rumoeriger te worden. Drie renners nog in de strijd. De rooie Mesters gaat op de pedalen staan en rukt zich schokkend door de I bocht naar de eerste plaats. Ik zie Jean-Pierre in tweede positie zitten; ontspannen duwen zijn benen de pedalen rond. Even wuift hij grijnzend naar een bekende. Dan is Ihij weer een en al attentie, loerend achter de blauw en geel gestreepte trui van Mesters. I„ALLEZ Jean-Pierre, allez!" -**-De blonde krullen van Ma- rietje Daems dansen onstui- L speelgoed. Ik bleef niet, Misschien word ik ook daar te oud voor, dacht ik. Zoals voor het rennen door het bos. In de stad waren veel winke lende vrouwen, dik, gewoon. Er was een regenboog om de maan, gisteravond, dacht ik. Dat moet iets betekenen, Regen? Peen spiegelruit zag ik mezelf lopen, niet anders dan alle andere keren, dat ik hier gelopen had. Toch was, er iets veranderd: niemand dan alleen ikzelf kon het zien. Het waren mijn gedachten, die leeg waren. Niets kan mij meer treffen, dacht ik, ik heb mijn liefde overleefd; de dood kan alleen nog maar een bevestiging zyn van het leven, dat overbleef. Het was pas morgen, nog geen tien uur. 7EVEN uur geleden was ik opgehouden de -weg naar de» toekomst te volgen. Het gaf een vreemd gevoel. Mis schien had ik wat veel gedronken, dacht ik. Een bednege- lijke gedachte. Mensen zijn altijd bang voor een waarheid, die hunzelf betreft. TK houd niet meer van je betekent: nu ben ik nog maar alleen. Daarom zeg je: het gaat niet meer tussen ons. Ik houd van Hans. Hij begrijpt me, dat heb jij nooit ge daan. (De waarheid is dat jij me te goed begrijpt. Je door ziet me. Ik heb mezelf verloren). Ik dacht: wat zal ik zeggen, straks? Liefst^, ik had te veel gedronken. Er is niets met Hans. Ik houd van je. Tom zou genoegen nemen met die leugen. Misschien hield hij wel echt van mij. blijven? - weg is, doet het er niet toe of ik bij hem of bij een ander blijf. Ik moet toch bij iemand horen. Ik nam de bus naar Tom's huis, reed een halte te ver door. Zou ik dan toch maar niet.Maar ik ging wel. Ik hoorde bij Tom, we hielden van elkaar, in elk geval hield hij van mij. Het was twaalf uur: de leugen van liefde begint in de mld<iag' TAN MEI HWA mig op drie in een felle spurt op de streep voor onze tribune af stuiven. Hij haalt het, natuur lijk haalt hij het Jean-Pierre gaat deze race winnen, dat stond tevoren trouwens al voor iedereen vast Zijn laatste ra ce. Want over een week trouwt hij Marietje en dan zet hij de fiets aan de kant, dat heeft hij haar beloofd. Er is nogal wat over te doen geweest in ons dorp. Jean-Pierre er mee op houden! Een jongen die goud in zijn benen heeft, zoals het zo vaak in de kranten heeft gestaan. Op straat, in de ca- fé's is lange tijd over niets an ders gesproken. Maar Jean- Pierre heeft de knoop nu een maal doorgehakt. Hij stopt de finitief met de wielrennerij. Hij droomt niet meer van kampi oenschappen en praat maar over een vaste betrekking bij de suikerfabriek en eeh eigen huisje aan de rand van het dorp. Nee, Jean-Pierre zullen we op de baan wel niet meer Het publiek is op de banken gaan staan. Handen roffelen op de bruinhouten ballustrade met veling door Tom Etty de veelkleurige reclames. Kre ten. „Vooruit, Jean-Pierre!" Maar Jean-Pierre hangt ru tig aan het wiel van de lange. tomeloze kracht snelheid, flitst hij weg van 2 tegenstander. De tribunes w den golvende mensenmassa's, applaus davert wanhopig aan zijn stuur rukt, hij houdt het niet. Als een steen smakt hij tegen het grau we cement. De stilte hangt als een zware glazen stolp over de tribunes. Een eindeloze stilte. Star kijk ik naar de roerloze gestalte beneden in de bocht. Ik zie dat NeUteboom afstapt en aarzelend, als een zwemmer die pas op het droge staat, op Jean Pierre toeloopt. Een gil slaat de stilte schel en onbe heerst aan soherven. Ineens een baaierd van ge roep, geren, gevloek. Mensen op de baan, de pastoor in zijn fladderende zwarte jas, meneer Beckers van de wielerclub, de bloemen voor de overwinnaar ai in de handen. Andere ren ners. De banken stromen leeg. Marietje Daems, de handen voor het gezicht geslagen, met schokkende schouders. Ik merk dat ik opsta. De baan knarst onder mijn schoenen. Ik dring mij door de kring rond Jean- Pierre heen. Ze hebben een deken over hem heengelegd. Uit zijn rechteroor loopt een dim straaltje bloed over de grijze steen. Eindelijk een dok- Een eeuwigheid schijnt mij de tijd dat hij over de stille gestalte gebogen zit. Als hij zich eindelijk omdraait is alle kleur uit zijn ronde gezicht weggetrokken. „Dood", zeggen zijn lippen. Ik voel dat ik misselijk word. Als verdoofd loop ik de baan af. Samen met meneer Beckers ga ik door het hek. Nog steeds houdt hij de bloemen onder 1 geklemd. Hij huilt. Het rijm is een in de poëzie frequent optredend verschijn sel. Hoewel het de laatste tien jaar in diskrediet is geweest, bestaat er op het ogenblik bij vele jongeren een duidelijke neiging om het rijm weer bin nen te halen (zie bij de tijd schriften Fase en Muza). Waarom rijmen gedichten nu eigenlijk? In de eerste plaats waarschijnlijk omdat het mooi klinkt. Vestdijk verge lijkt het rijm als zodanig met een akkoord. Het gelijktijdig optreden van klanken in de muziek wordt in de poëzie ver wezenlijkt doordat de laatste lettergre(e)p(en) van de vori ge zin(nen) in onze gedachten nog doorklinken. In de tweede plaats omdat het rijm het gedicht als het ware afrondt. Het heeft dus een eind-markerende functie. Het gedicht wordt daardoor een sterkere eenheid, een in zichzelf beslóten geheel. In de derde plaats en dit is voor ons de belangrijkste functie richt het rijm door een combinatie van de vorige twee verschijnselen onze aan dacht sterker op de rijmende woorden; wij worden als het ware opgeschrikt uit de dom mel die de zoetjes kabbelende woordenstroom in ons heeft verwekt. Ter illustratie van de voor gaande technisch getinte op- ik ben geschapen om de wind op te vangen en te verlangen naar het ongrijpbare de jaren gaan te snel om alle vruchten op te rapen van de zee Het grappige bij dit gedicht is, dat het, behalve het rijm, nog een ander technisch kunst je vertoont: het heeft namelijk de vorm van een sonnet. Nu is deze vorm weliswaar ietwat ge forceerd en kan de laatste stro fe (het leven moe enz.) ge makkelijk gemist worden, doch het is in ieder geval typerend voor een teruggrijpen naar oudere vormen dat wij steeds meer in het werk van jonge ren tegenkomen. Over de inhoud van het ge dicht valt weinig te zeggen. In dien wij inplaats van „ik" „wij" lezen krijgen we een fi losofietje waar ieder het wel mee eens zal zijn. Wij zijn ge boren om te streven naar het ongrijpbare (in sommige poë zie: het verloren paradijs), eerste strofe. Wij leven te snel om het leven te genieten, twee de strofe. Slechts af en toe zijn wij in staaf tot iets goeds, derde strofe. En in de vierde strofe probeert de dichter het sonnet met een subjectieve op merking af te sluiten. Een op merking die wij echter niet in het gedicht kunnen interpre teren en die wat ons betreft gerust weg had kunnen blij- De vorm waarin dit vers ge goten is doet ons soms denken aan Andreus, speciaal in de derde, naar onze mening sterkste, strofe. Zij (de vorm dus) is een gelukkige synthese van oude en nieuwere ideeën. De inhoud is echter nog te al gemeen om te kunnen beslui ten tot een persoonlijk geluid bij deze jonge dichter, waai wij in de toekomst nog iets hopen te ontvangen. HANS KREUZEN. de voort- I"et snellende gestalte in de bocht, het rugnummer achtentwintig. Neuteboom, totaal verrast, is IG. Neuteboom - Breda, zegt geslagen. Met de handen op het programma. De laatste het stuur rijdt hij moedeloos met wie hij ooit een sprintduel hoog door de bocht, twintig, I Ml uitvechten. dertig meter achter de voort- De linkerhand van Jean-Pier- re gaat voorzichtig naar de le- valhelm op zijn zwarte ijlende Jean-Pierre. kop. En dan gebeurt het. Plot- soling, nog op het rechte eind band", schiet het door aan deiJ~1jj_j- overzijde van de baan, kromt hij zijn rug, demarreert. Het hoofd diep over zijn stuur gebogen, de benen in een wer- ..zijn band gen...." Verlamd van schrik zie ik toe hoe Jean-Pierre hul peloos over de baan zwikt. „In deze brief staat mijn bekentenis, lees ze, maar ver oordeel mij niet". Is er een betere aanhef denkbaar dan deze titel van een verhaal om „Een tien voor de tieners" te vergezellen? Inderdaad, veelal is dit bun deltje een bekentenis (b.v. ..Maar wie weet" van Hans Bouma) én meer een inzicht in de dingen, die bij onze leef tijdgenoten leven, dan een li teraire manifestatie van tie- De gedichten in dit boekje zijn vaak het gaafst; van de interviews geeft dat van Eri- ka Liet ons het beste de mens die achter de .schrijver Mu- lisch schuilt. Hét essay van het kind dat van hier en daar wordt verteld is het ja dat god zich niet had voorgesteld. D. ZAAL heb je vandaag de zon gestolen? je ogen zijn zo warm en het regent buiten lauwe kristallen op mijn dorre handen je wimpers zijn avondbomen een rasterwerk van dunne lijnen een klein spel van beweging tussen rood en blauw en zwart en als je de ogen sluit zakt je zon als een ballon in een put van rood water (ook nog): als je eenzaam bent zoek je een nest jonge vogels ik een grote volle mond als je eenzaam bent vraag je lichtkogels loop je rond met het blond van de nachten tn gedachten als je eenzaam bent schrijf je dialogen ik hoop dat we elkaar verstonden ik heb lichtkogels gevonden in het vuurwerk van je ogen De P.S.P. heeft blijkbaar met succes tijdens de verkie zingen de slagzin „Socialisme zonder atoombom" gebruikt. Zo iets slaat dan ook altijd meer in dan „het volle pond" van de K.V.P., dat trouwens al sinds jaren op iels minder dan vier ons wordt geschat Het laatste kunsUchandaal staat op naam van Jean Pierre Scha- eroun, een oud-leerling van de beroemde schilder Fernand Léger, in wiens stijl liij meer dan hon derd doeken vervaardigde en met succes van de hand deed. Door een interne ruzie met zijn hand langers viel hij ten slotte door de mand. Zijn schilderijen mo gen dan geen Kunst geweest zijn, het in hun hemd zetten van honderd zgn. kunstkenners vin den wij toch wel een kunst. Ludo Vliend „Bedenkingen te gen de klassieke opvoedingen" moet aan kracht inboeten door het gebruik van enige niet steekhoudende argumenten, maar is desondanks een aar dige poging in dit genre. Invloeden van voorgaande generaties (zowel van dertig als vijftig) zijn niet te onder kennen. Bovendien zien we dat het rijm weer meer be langrijk schijnt te worden, een algemeen geldende tendens. Alles bijeen is „Een tien voor de tieners" waard zeker door de jeugd gelezen te wor den. En als we nog even de ingesloten briefkaart invullen, dan geven we de twenner Hen ry Hop een achtje (weliswaar geen tien) voor zijn „Kort ver- LEO FAASE 's Avonds 's avonds loop ik lichter, een (lichter, langs de rij van bomen die over het water met het laatste licht naast me komen en met me gaan voorbij de bron waar tussen jonge berken de nieuwe d te lezen ligt. tussen steeds minder bomen nu ontvlucht ik de dag op een eindeloze reis over de vlakte waarboven de zon steeds weer rijst, maar 's avonds loop ik lichter, Onder zeilen begraven ligt nog het schip vastgeworteld in het duister van de nachthaven. Door een nieuwe voorjaarswind gedreven waaien wapperende wolken boven het water uit, in de huid van het zwangere dek worden masten geboren, hoog drijft het schip op spiegelruggen van vissen de haven uit. Wij hebben vrede gewild en haar niet gekregen. Wij hebben voor de vrede gesproken en haar niet gekregen. Wij hebben om vrede gebeden en haar niet gekregen. Wij hebben voor de vrede gevochten en haar niet gekregen. Wij hadden vrede in onze handen, maar de handen hebben het niet gegrepen. Wij hebben stil aan vrede gedacht. Het verlangen alleen was gebleven. Nu zijn wij, mensen, tot stof en as geworden. En zelfs was er geen tijd ons in een standbeeld te doen leven, daarom: Een eindeloze woestijn. Naakte zandruggen. Woeste wol ken als een nacht, in licht speelt het donker. Niets is een spel van het eindeloze. De nacht hijgt. Zand stuift. Koperen plaat zonder zon. Hij zei iets en was uitverteld. Ogen staren. Ogen die de ruimte dragen. Tegen de nacht draaien zij, gekoperd. Een hamer slaat op de zwarte plaat en dondert voort. Bekkens trillen, sidderen. Zand stuift op. Wind en zand schuren langs de nacht. Hij knippert met de ogen-licht-blikken handen. Loden hamers donderen. Holle trommels dreunen. Roerloos staat hij, slechts de doeken wapperen. Het silhouet. De aarde richt zich op, kruipt lekkend langs de muur en wervelt. Zand zingt en slaat heer op het 1vater. Het is koud. De ogen zijn gesloten in het staalblauwe gelaat. De lippen staan op elkaar gebeten. Zwarte zware rimpels groeven het voorhoofd. Hij denkt. Achter die huid, ivoor in het licht, somber na de donder slag, denkt hij. De dagen sterven en hij sterft mee. Wist hij maar, waar hij heen kan gaan. De voeten staan. Breken zij niet los? De doeken slaan, bruin van zemd. Het water is troebel. Hoe lang moet hij nog wachten op een nieuwe hemel om een nieuwe aarde? Bronzen standbeeld. Wake wachter. Gouden kelen beginnen te wenen. ROLF HOEKSTRA Gedicht voor een kind .Ik kijk naar de dingen die jij niet kan weten ik praat tegen de stemmen die woorden gebruiken om snel te kunnen vergeten ik luister naar het geluid dat jou niet kan toebehoren ik tast naar je adem alsof jij en ik te ver uit elkaar zijn geboren jij loopt met mij mee omdat je niet kan lopen jij gelooft in mij omdat je niet kan geloven jij vraagt mij omdat je niet kan vragen je raakt de toppen van mijn verlangen aan omdat jij en ik niet uit een teveel aan gebrek kunnen bestaan en we spelen zacht verder dat 1 dat we niet de namen dragen die we elkaar hebben gegeven niet de dingen zeggen die we simpel kunnen wegen niet dg woorden zijn waarmee we elkaar verklaren maar de lege handen die jij en ik voor god bewaren. In Gorinchem (ooi klim genoemd of schreven) i* volgens de burgemeester bezig diktfltuurtje te vestigen. E predikaties en beïnvloeding boren o.m. tot zijn middelen. Alsof we met Nieuw-Guinea al roddelende vrouwen geen last genoeg hebben. (schreef de tekenaar hieronder gebrekkig elk ding om stond jij eenzaam naast mij een platonische arm xvilde rijk zilver glinsterde door fabrieksgeluiden, zo zeiden wij jagen angst over onze schaduw; onze tweevoudige schaduw. bescheen onze bleke huiden. vreemde takken 1 varen de opperhuiden van het landschap; wrakkige woonschuiten beproefden ons gesprek, platonisch is geen woord van de aarde, verschuil je niet achter de ijle beproefde woorden. CLAESINA HULZEBOSCH 4 K-A „L, x - v H Aan T. J. (wat lief van u, mijn heer Jansen!) voor M. II. K. Den Haag. U hebt inderdaad talent, maar u was de sapibal vergeten. J. R. Scheveningen. Je was de ze keer niet slecht, er komen toch wat gedichten terug. H. E. Den Haag, Slechts één. C. den D. Deventer. We lachen niet zó gauw.... (zie ook Reageer buis). G. B. Utrecht. Wacht maar tot mei, zoals je weet leggen dan alle vogeltjes.... 5 hij groter dan een nog is de aarde v pontius pilatus? geef mij een vrouw en ik zal u zeggen waarheen de wolken gaan de zon gek is geworden lieve moeder onder uw hart heb ik gespeeld met het leven thans woont een roestige bloedvogel in uw hals en late schaduwen vallen in mijn handen toon mij de schimmelige dorpsboom en ik zal u zeggen waar mijn vader is begrave alleen de c e dorpsgek is gelukkig want hij neemt zijn hoed af voor bekeerde honden wie oren heeft die hore dat vogels stemmen hebben en vissen kunnen praten tegen moegespeelde kinderen waar is mijn bloed niets is veranderd alles is hetzelfde gebleven de tralies van de dag zijn stukgebroken hijgend hangt het licht in spinnewebben na te trillen men heeft alles willen onteren. CEES WATTEL. zoals Jan Roos die ziet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1962 | | pagina 20