Je hebt alleen maar
„ja" te zeggen
4
KERSTBIJLACE 1961
ZE ZOUDEN DIT JAAR
NAAR PARIJS GAAN
MAAR IN VERNIERS
GEBEURDE HET.
WE hadden de gehele
dag zonder onder
breking gereden en
tegen de avond be
reikten we Verniers, een
vlek in Noord-Frankrijk, zo
klein en onbeduidend, dat
het op geen kaart staat ver
meld. Zowel Elise als ik
waren oververmoeid en dat
was de reden, dat ik stopte,
toen ik eerlijk gezegd tot
mijn grote verrassing een
aardig hotelletje ontdekte,
net terzijde van de grote
weg. We zullen hier maar
overnachten, zei ik tot
Elise. Ze knik
te alleen maar.
Geërgerd haal
de ik mijn
schouders op.
Goed, als ze
dan bleef vol
harden in haar zwijgzaam
heid, mij best. We zouden
wel zien wie de langste
adem had.
Ik reed de auto de par
keerplaats op. Elise stapte
onmiddellijk uit en ging
zonder iets te zeggen het
hotelletje binnen, de zorg
voor de 'bagage helemaal
aan mij overlatend. Moppe
rend volgde ik haar, ge
bogen onder de last van de
zware koffers.
Toen lk binnenkwam zag ik dat
Elise in druk gesprek was gewik
keld met de waard, zo te zien
voor originele
om en bij de
Op hetzelfde ogenblik, dat ik om
mijn ergernis te verbijten steviger
mijn mes en vork beetpakte, keek
ze me verwijtend aan, en voor het
eerst die dag zei ze iets. Ze zei:
..Lieve schat, jij wou naar Pa
rijs. i
i ik."
hoorde, dat hij al bezig was haar
een menu aan te praten. Met
een Des wijn in de ene en de
menu-kaart in de andere hand
vertelde hij Elise over de bijzon
dere kookkunst van zijn vrouw,
die forellen klaarmaakte op een
manier, die niemand waar ter
wereld ook haar zou kunnen ver
beteren. Ik zag, dat Elise met
een intense belangstelling naar
hem luisterde, af en toe eens
wat vroeg en zelfs een ogenblik
hartelijk lachte. Toen ineens zag
ze mij. Haar mond werd weer
stroef, zoals hij al de hele dag
stroef was geweest. Ze beduidde
de waard met een enkele hand
beweging dat ik de zaken ver
der wel zqu regelen en alsof ze
er verder niets mee te maken
had, zette ze zich aan een ta
feltje «n begon ze quasi hevig ge
ïnteresseerd in een krant te bla
deren.
DE waard en ik waren het
spoedig eens. We kregen een
prachtige kamer met een gewel
dig uitzicht over een onafzienba
re laagvlakte. Ik hoorde, dat we
de enige gasten waren. Het seizoen
is voorbij, vertelde de waard op
de toon van een man, die weet
te berusten. Feitelijk, zei hij, had
hij zijn zaak gedurende de win
termaanden willen sluiten, maar
zijn vrouw had er zich tegen
verzet. Haar motief daarvoor
was. dat er best nog eens een
reiziger zou kunnen* komen. En ze
had gelijk gekregen. Er was in
de afgelopen weken een enkele
reiziger binnengewaaid, niet al
leen om te eten maar ook om te
slapen, en dat had wat gezellig
heid gebracht in hun dorre win-
terbestaan.
Hij vroeg me naar het doel van
onze reis. Ik vertelde hem, dat
we op wea waren naar Parijs
om daar de Kerstdagen door te
brengen. Hij klakte met de tong.
O lala. zei hij. Parijs. Een mooie
stad in Kersttijd, meneer. U zult
ja, pa.
DAAR is het weer, dacht ik.
daar is het weer jij wou
naar Parijs niet ik.
Ik wilde iets terugzeggen, maar
ik kon de goede woorden niet
vinden. Dus zweeg ik. De erva
ring had me wel geleerd, dat het
spreekwoord juist is. Op sommi
ge ogenblikken is zwijgen beslist
Zwijgend aten we verder, ieder
bezig met ziin eigen gedach
ten. Waar Elise met haar ge
dachten vertoefde wist ik niet.
wel waar de mijne waren. Ze
gingen terug naar die avond,
toen we bespraken waar we onze
Kerstdagen zouden doorbrengen.
We waren twintig jaar getrouwd
en twintig jaren hadden we het
Kerstfeest in huiselijke kring ge
vierd. Twintig jaar hadden we
Twintig jai
geluisterd
te me kregelig. Ik begon me te
verdedigen.
„Geen kwestie van thuisblij
ven", zei ik hard. Jk ga naar
Parijs en jij gaat mee. Afgelo
pen. Ik wil er verder niet meer
over praten."
Ik had kunnen weten, dat ik
door die toon verzet zou oproe
pen. Elise zweeg een paar mi
nuten, en hernam toen het
woord.
jBeste jongen", zei ze kalm,
Joop eens niet zo hard van sta
pel. Waarom wil je naar Pa
rijs? Wat is dat voor een vreemd
idee? Je
Ik liet haar niet uitspreken.
Ruw viel ik haar in de rede:
Waarom ik naar Parijs wil?
Omdat ik er genoeg van heb."
„Waarvan heb je genoeg?"
Elise trok vragend haar wenk
brauwen op.
,Jk heb genoeg van al die bra
ve feestvieringen hier, ik heb
best
-i hij lachte veelbetekenend.
Toen keek hij schuins naar Eli
se en zich naar mij overbuigend
Duisterde hij: U heeft een knap
pe vrouw, meneer, en hij her
haalde: een zeer knappe vrouw,
ik mag meneer zeker wel met
zoveel lieftalligheid gelukwensen.
|~\E woorden van de waard klon-
ken me nog in de oren toen
we aan tafel zaten achter een fo
rel. inderdaad zo voortreffelijk
klaargemaakt, als
ik nog nooit had
geproefd. Ik
wierp verstolen
een blik op Elise.
Ze at met smaak,
zag ik. Ik pro-
tprek te begin
nen, maar ze was
er nog altijd niet
toe te bewegen.
Ze knikte op elke
vraag ten bewij
ze, dat ze me had
verstaan. maar
kwamen niet over
haar lippen.
Ik zuchtte. Zo
veel lieftalligheid,
had de waard
gezegd. Ik had
ale lieftalligheid
wel een draai
om de oren kun
nen geven, wel
door elkander
kunnen schudden,
ik had het wel
kunnen uit
schreeuwen: Doe
nu eindelijk Je
mond eens open.
wees niet zo hals
starrig. doe ge
woon. Het was
alsof Elise mijn
gedachte raadde.
Stille Nacht, Heilige
Nacht, naar de Herdertjes
van Bethlehem, naar
Kerstoratoria, we hadden
twintig jaar Kerstdiners
gegeven en aan Kerstdi
ners aangezeten, we wa
ren op bezoek gegaan en
hadden bezoek ontvan
gen, en ik wilde weg.
Weg met de Kerstdagen.
Weg uit het land, Weg
van de traditie. Weg van
tante Bep en oom Bas.
weg van alle neven en nichten.
Weg van de Kerstversiering. He
lemaal weg.
Mijn plan had Elise sprakeloos
gemaakt. Terwijl ik-mijn ijspud
ding, waarmee de maaltijd werd
besloten, verorberde, kwam de
scène van die avond me ineens
weer tot in details voor de geest.
Toen we aanstalten maakten te
gaan slapen had Elise gevraagd,
of ik soms al een Ideetje had
voor de Kerstdagen.
„Een ideetje?". Ik deed, als
of ik nadacht, maar mijn plan
nen waren al vastomlijnd. ,JLaat
ik eens kijken". Ik wachtte een
ogenblik. ,Ja, ik heb een idee
tje. We blijven dit jaar eens niet
in Holland, maar we gaan naar
het buitenland. Wat zou je er
van zeggen als we de Kerstda
gen eens in Parijs doorbrachten?
parijs?", Elise was vol ver
bazing, „hoe kom je daar nou
aan. Nee hoor, dat doen we niet.
We blijven gezellig thuis. Wat
denk je, zullen we gasten vra
gen eens in Parijs doorbrachten?"
Het feit, dat Elise mijn plan
zonder meer opzij zette, maak-
EEN KERSTVERHAAL
op alsjeblieft. Doe niet zo zoet
sappig. Ik
„Of heb je van het Kind ook
genoeg!" Elise had zich omge
draaid en keek me vol spanning
Ik weifelde een ogenblik met
antwoord geven. Maar weer
overviel me een golf van woede.
Ik kneep mijn ogen halfdicht,
toen ik zei: „Als je het nu pre
cies wil weten, ja! Daar heb ik
ook genoeg van. En daarom ga
ik weg".
Elise kwam naar me toe en
nam mijn hoofd tussen haar han
den. Ze wilde me kussen, maar
ik weigerde de liefkozing abrupt.
,J/iat dat, Elise", zei ik.
Ze trok haar handen terug.
En terwijl ze haar ogen op me
gericht hield, zei ze: „Ik weet
niet wat je mankeert, maar
één ding zeg ik je: Wat jij wil
ontvluchten kun je niet ontvluch
ten. Ik waarschuw je, de macht
van het Kind is groot".
„We zullen zien", ant
woordde ik smalend, en
boos liep ik de kamer
keek ik naar Elise, ik probeer
de haar aandacht te trekken,
maar ze deed alsof ze niets merk
te. Ik was lucht voor haar. Ik
dacht: als we morgen in Parijs
zijn en ze spreekt nog geen
woord, dan zet ik haar op de trein
naar Holland. Nu moet het maar
eens uit zijn met dat stommetje
spelen.
Het was op den duur niet uit
te houden. Het liefst zou ik naar
onze kamer zijn gegaan om te
slapen. Maar het was pas acht uur
de avond. Nog twee
uit.
DE,
H. J. WAALWIJK
genoeg van je tante Bep en je
oom Bas, van je kalkoen, van je
Kerstboom, van de hele santé-
kraam, meer dan genoeg zelfs
en ik scheid er mee uit".
Ik hapte naar adem. ,JJen je
soms ziek?"
,Ziek?", brieste, ik, „ik ben
helemaal niet ziek. En juist
daarom ga ik weg. Trouwens als
ik ziek was, zou ik mezelf wel
beter maken, daar ben ik dokter
voor."
Weer zweeg Elise een ogenblik.
,Zo. zo", zei ze toen, ,zo, zo.
Heb je er genoeg van. Zo ineens,
veronderstel ik. Zouden we maar
niet gaan slapen, misschien denk
je er morgen anders over. Kom."
Ze gaf me een arm, maar ik
rukte me los.
„Geen kwestie van slapen",
riep ik woedend. „We zullen het
eerst uitpraten, dan weet je het,
ik zeg je dus dat we dit jaar
naar Parijs gaan".
,Jfee, zeg ik."
„Ja, zeg ik."
Als twee kemphanen stonden
we tegenover elkaar. Toen draai
de ze zich om. Langzaam liep ze
naar het raam. Ik hoorde haar
zeggen: ,Jioe kun je nu, feest
vierend in Parijs, het Kind ont-
vangen?"
Ik lachte honend. ,JIet Kind",
zei ik spottend, ,Jiet Kind, houd
^E STEMMING was de
eerstvolgende dagen
luct zo best. Elise pro
beerde nog een paar maal
een gesprek over de ko-
mende Kerstdagen te be
ginnen, maar ik wimpel
de elke poging daartoe
met een luchtig gebaar
af. „Het heeft", zei ik, „geen zin
daar op terug te komen. Mijn be
sluit staat vast. Ik ga naar Pa
rijs, en als het moet, zelfs zon
der jou".
Van toen af praatte Elise er
met meer over. Ze praatte hele
maal niet meer. Tussen een stug
„goedenmorgen" en een even
stug „welterusten" viel geen
woord.
De toestand werd onhoudbaar
Als ik rustig in mijn spreekka
mer zat en de zaak overdacht
kon ik wel bulderen van de lach
om het dwaze van de situatie.
Een keer stond ik op het punt
naar Elise toe te gaan, haar in
mijn armen te nemen en alle
troubles weg te kussen. Maar
het bleef bij een voornemen.
Achteraf bezien zal het wel dat
malle prestige geweest zijn, dat
me belette de enige stap, die
ons uit de impasse had kunnen
helpen, te doen.
Toch leed ik onder de gerezen
moeilijkheden. We hadden alleen
maar elkaar, ons huwelijk was
kinderloos gebleven. Twintig jaar
lang hadden we het uitstekend
met elkander kunnen vinden.
Twintig jaar hadden we in de
zon geleefd, zonder een enkele
schaduw. En nu was het mis.
Ik wist. dat ik de fout bij me
zelf had te zoeken. Nog begrijp
ik niet wat ik in die dagen man
keerde. Als het ware met één
slag van de nacht op de dag,
was ik veranderd. Ik had be
slist de waarheid gesproken, toen
ik Elise vertelde, dat ik er ge
noeg van had, dat ik wat anders
wilde. Het idee had zich zo in mij
vastgezet, dat ik tegen beter we
ten in bereid was alle consequen
ties, die uit de moeilijkheden zou
den kunnen voortvloeien te aan
vaarden.
Er was maar één hoop: dat
Elise de wijste zou zijn en aan
mijn, zeg maar gril. zou toege
ven. En dat deed ze nu juist niet.
Dat kwetste weer mijn trots, zo
zelfs, dat toen zij, naar ik op
een dag meende te bespeuren,
poogde de kloof te overbruggen,
ik dat opnieuw afwees.
P)E gehele rit naar Frankrijk
U had ze geen mond openge-
iaan. Zwijgend had ze 's morgens
de koffers gepakt en zwijgend
lad ze naast me plaats genomen.
Op mijn vraag waar we de lunch
zouden gebruiken, had ze niet
;ens geantwoord. Boos reed ik
door. Goed. dan maar geen
lunch. Maar bij Verniers ontbrak
me de moed verder te rijden. Ik
was dood-op, en ik constateerde
hetzelfde bij Elise. Zelfs al had
ze er niet mee ingestemd de rit
te onderbreken, dan toch had ik
net gedaan. Ik kon niet meer. En
laar zaten we dan. in een vlek ir
Noord-Frankrijk. Na de maaltijd
grepen we een tijdschrift en be
gonneri dat aan de leestafel door
te bladeren, want het was geen
lezen wat we deden. Af en toe
LTET was de waard, die, zonder
dat hij dat zelf wist, ingreep.
Toen hij de koffie serveerde
maakte hij een praatje. Hij ver
telde wat over het dorp en over
zijn bewoners, over een misluk
te oogst en tal van andere zaken,
die me feitelijk niet interesseer
den, maar waarnaar ik uit be
leefdheid luisterde. Het gaf ten
minste enige afleiding.
Plotseling vroeg hij: „Als ik het
goed heb, bent u dokter".
Ik knikte.
Een ogenblik keek hij peinzend
voor zich uit en zei toen: „Dat
dacht ik wel. Ik meende het em
bleem op uw auto te herkennen.
Juist, u bent dus dokter".
Ongevraagd nam hij een stoel
en zette hij zich naast ons.
„Neem u mij niet kwalijk,
dat ik u op uw reis lastig val,
maar misschien kunt u ons hel
pen. U zou ons allemaal een
groot plezier doen".
Ik zag. dat F.lise haar oren spit-
.Vertel maar", zei ik.
Het werd een lang verhaal over
een ernstige zieke, een jonge we
duwe, voor wie, naar men zei,
geen hoop op beterschap meer be
stond. De dokter uit het naburige
dorp, dat twintig kilometer van
Verniers verwijderd lag, bezocht
haar trouw elke dag, maar kon
niets anders doen, dan door het
geven van injecties haar lijden
wat verzachten.
„Nu zou ik zo graag zien", be
sloot de waard," dat u haar eens
bezocht. Misschien heeft u een
andere kijk op de ziekte, dan on
ze dokter, die al oud is en in
wie we bepaald niet een groot
vertrouwen hebben".
Ik sputterde voorzichtig tegen.
Ik voelde er niets voor. In de
eerste plaats niet omdat ik met
vacantie was en in de tweede
plaats niet omdat ik het verkeerd
vond een dokter uit een ander
land op de juistheid van zijn
diagnose te controleren.
„Nee", zei ik tenslotte, „nee,
het lijkt me beter, dat ik me
niet ga mengen in zijn zaken.
Hij zou me dat zeer terecht kwa
lijk kunnen nemen".
De waard was kennelijk teleur
gesteld.
„O", zei hij verbouwereerd, „o,
zou u denken. Ja, dat is moge
lijk. Jammer. Enfin niets aan te
doen. U bent toch niet boos, dat
ik u met mijn verzoek heb las
tig gevallen?".
„Geenszins", zei ik joviaal.
„Natuurlijk niet, u heeft het vol
ste recht alles te doen om een
mens, die ziek is, te helpen
Maar vervolgde ik in een plot
selinge opwelling van hulpvaardig
heid maar. wacht eens even.
Als u te weten kunt komen hoe
laat die dokter morgen die zieke
vrouw bezoekt, wil ik wel zorgen
dat ik er ook ben. Ik kan dan
eens met hem praten en met hem
overleggen. Zullen we dat doen?"
De waard knikte verheugd.
„Graag", zei hij. „Dat is goed.
V\ant kijk en zijn stem begon
licht te beven het is een bij
zonder tragisch geval. Er is nog
een kind, een baby van een
maand of tien, elf. En we weten
niet goed wat we met dat kind
moeten beginnen als de vrouw
zou sterven. Ze heeft geen fami
lie en de enkele gezinnen, die
hier wonen, hebben te veel mon
den open te houden om er nog
een mond bij te nemen. Het zou
dus uitdraaien op een inrichting
en dat ligt ons niet zo erg. Daar-
Y^AAROM moet ons album alleen foto's
van warme zomerdagen aan het strand
of op de plas vertonen?
Waarom alleen maar foto's in zonnige
voorjaarsparken.
Uit de Nederlandse fotoalbums zou een
vreemdeling de indruk kunnen krijgen, dat
ons land niets dan zonneschijn kent en dat
de wintertijd niet bestaat.
Jammer van al die aardige huiselijke ogen
blikken, heel jammer van die leuke fotokan
sen.
Het moment, waarop kleine Kees met open
mond toekijkt als moeder de kaarsen aan
de boom aansteekt, is minstens zoveel waard,
als de foto van het stukje strand, waarop
uw kinderen zich zo kostelijk amuseerden
met forten bouwen.
De grootste moeilijkheid waarop de meeste
Nederlandse camerabezitters met hun hob
by stuiten is de vraag: „Maar wat zal ik dan
fotograferen?" Troost u, hier komt het ant
woord:
VOORAF.
Kerst begint meestal met een boom. Het
ding wordt gekocht, opgetuigd, in de kamer
gezet enz. enz.
Daarin zitten legio mogelijkheden. Kijk en
fotografeer.
HET FEEST
I ZELF
IDat is een aaneen
schakeling van foto-
onderwerpen die elk
de moeite dubbel
waard zijn.
Het ontbijt met de
feestelijke tafeL De
maaltijd en het ge-
Izellig bij elkaar
zitten.
PLECHTIG
1 OGENBLIK
I is het als de kaar-
sen worden aange-
stoken en de kamer
baadt in het zachte
licht.
I Fotografeer dat
vooral met het spe-
I ciale flitsrecept, dat
we u aan het slot
geven.
Een foto van de hevig uitvallende boom,
waaronder een huisvrouw verwoed aan het
naaldenvegen is enz.
RECEPT.
Het recept dat we u beloofd hebben, is ge
schikt voor iedereen. Een film van 21 din,
een sluitertijd van 1/25 en 1/30 sekonde en
een lensopenmg f:11.
We richten de flitser echter niet op het
onderwerp maar naar het witte plafond. Dat
kan via een speciaal beugeltje, voor enkele
dubbeltjes bij uw fotohandelaar verkrijgbaar,
of gewoon met de hand. Dit recept geldt
voor afstanden van 2 tot 5 meter bij ge
middelde plafondhoogte en dat is precies
voor de doorsnee-! uiskamer geschikt.
EN NU AAN DE SLAG...
Geen lege bladen in uw fotoalbum meer,
maar foto's waar u nog na jaren met plezier
naar kijkt.
Viet in ieder gezin is Kerst geworden tot een
iveede Sinterklaas. Gelukkig, zouden wij uil
en zeggen, maar dit neemt niet teeg, dat ook
onder die geschenkenregen mooie plaatjes te
maken zijn van de boom en de lichtjes.
I
HET SLOT.
De geestige foto
graaf zoekt het in
originele onderwer
pen. Hij maakt een
foto van de stapel
vaatwerk na de
kerstdis.
- misschien kunt u haar red-
IK zei: „Goed. goed. Morgen-
1 ochtend ga ik haar bezoeken"
..Hartelijk dank", antwoordde
de waard verheugd.
Hij maakte aanstalten op te
staan. Ik greep weer naar het
tijdschrift. Maar voordat ik het
'n mijn handen had, begon Elise
'e spreken.
„Pardon", zei ze tot de waard,
ik veronderstel, dat u mijn man
verkeerd hebt begrepen. Het is
niet zijn bedoeling te wachten tot
morgenochtend, nu nog zal hij
naar uw zieke gaan kijken. Onz^
nuto staat voor de deur, u rijdt
met ons mee om ons de weg te
wijzen. Makkelijker kan het
De waard koek me vragend en
niet-begrijpend aan,
toe.
„Doe maar gauw uw jas aan",
commandeerde ze. „Toe, -schiet
De waard verwijderde zich, bij
na in looppas.
„Ik geloof, dat je iets te ver
gaat, Elise", zei ik koel, toen hij
uit het gezicht was. „Ik weet
heus wel wat ik doe en wat ik
zeg. correcties van jouw zijde
staan me niet aan".
Hooghartig antwoordde ze: „La
te we op dit moment niet spre
ken over dingen, die ons wel en
niet aanstaan. Op dit ogenblik is
slechts één ding belangrijk: de
zorg voor een patiënt. En hoe ik
me ook heb vergist, vertel me
niet, dat ik me eveneens heb
vergist in de plichtsopvatting van
een Nederlandse arts".
Ik stond als met stomheid ge
slagen. Toen ineens drong het
tot me door, dat Elise haar stil
zwijgen had verbroken, en ik be
gon hard te lachen.
DE WAARD zei: „Hier is het".
Ik stopte de auto. Hoe donker
het ook was, met één oogopslag
zag ik, dat we voor het bouwval-
ligste huis stonden, dat ik ooit
had gezien. Van uit de kamer
drong het schaarse licht van een
half brandende lamp naar bui
ten. Ik zag de schim van een
mens voor de ramen verschijnen.
„De buurvrouw", vertelde de
waard.
De deur werd geopend en we
gingen naar binnen. We stondeD
ineens in de huiskamer, of wat
daarvoor doorging. Het had net
zo goed een stal kunnen zijn. In
het midden een tafel, waarop een
stuk aangesneden brood en een
beker met melk. En bij de ta
fel een stoel met een zitting,
waaruit aan alle kanten zeegras
te voorschijn kwam. Verder
niets. Geen kast. geen kleed op de
grond, geen gordijnen voor de ra
men, geen schilderij aan de mu
En toen ineens zag ik de zieke
Liggend op een soort veldbed, en
naast dat veldbed, op de grond,
lag een kind. Ik voelde, dat Eli
se mijn arm greep.
Ik knielde bij het veldbed
neer en probeerde het gezicht
duidelijk te zien. Ze is dertig
iaar, had de waard me verteld,
maar wat ik zag was het gezicht
van een vrouw van wel zestig.
Het was een uitgeteerd gezicht,
waarop het liiden zwaar zijn stem
pel had gezet.
Terwijl ik de buurvrouw fluiste
rend vroeg, hoe haar toestand
was, sloeg de zieke haar ogen
op. Ik pakte haar hand en zei
haar, dat ik een Hollandse dok
ter was, die naar haar kwam
Een flauwe glimlach verscheen
er om haar lippen. Ze stamelde
een paar woorden, zo zacht, dat
ik mijn oor bijna aan haar mond
moest houden om ze te verstaan.
„Bedankt", bracht ze met
moeite uit. „Bedankt, maar het
is te laat".
Ik wist, dat ze gelijk had. Naar
de mens gesproken kon hier geen
dokter, hoe knap ook, helpen. Dit
leven snelde naar zijn einde. Ik
zag het klamme zweet op haar
voorhoofd, ik voelde haar koude
hand. De dood begon bezit van
haar te nemen.
Elise stootte me aan.
„Wat denk je?", vroegen haar
Ik beduidde haar met de mijne,
dat er geen hoop was.
Toen begon de baby te huilen.
ELISE knielde bij de baby en
sprak lieve woordjes. Het kind
werd direct stil, en dat trof me,
zonder dat ik wist waarom.
De zieke draaide het hoofd naar
Elise en zij probeerde te lachen
Voorzichtig nam Elise de baby
in haar armen en bracht haar
dicht bij de moeder. Vreemd,
dacht ik, vreemd. Een Nederlands
echtpaar, geknield rond het bed
van een onbekende vrouw en een
kind.
De zieke begon weer te spre
ken. Hoe dicht ik me echter ook
tot haar overboog, het was me
onmogelijk haar te verstaan. Ik
zag, dat ze zich daarover opwond.
Weer draaide ze het hoofd naar
de baby en keek toen strak eerst
naar Elise en daarna naar mij.
„Wat wil ze?", vroeg ik de
buurvrouw.
Deze begon in een dialect, dal'
ik niet verstond, een rap gesprek
met de zieke, en toen die knik
te. zei ze: „Ze vraagt of u iets
kunt doen voor het kind als zij
er niet meer zal zijn".
Terwijl ik daar nog over na
dacht hoorde ik Elise al ja zeg
gen en zag ik haar heftig met het
hoofd knikken.
De zieke glimlachte.
Ze sloot de ogen en het scheen
me toe. dat'haar 'gezicht zich be
gon te ontspannen. Een paar maal
zuchtte ze diep, sloeg nog een
maal de ogen op en keek ons
glimlachend
^/AT ik wel verwachtte, gebeur-
Eerst tegen de morgen kwan
het einde. Toen de nieuwe daf
zich aanmeldde, vlood het levei
weg.
AI die uren had Elise de babj
in haar armen gehouden, en ge
knield gezeten bij de stervende
Toen ik de dode de ogen ha<
gesloten, stond ze langzaam op.
„Laten we gaan", zei ik, ,,W<
kunnen niets meer doen". En m<
tot de waard richtend, die heé
die nacht ook trouw bij ons wai
gebleven, zei ik: „U kent de toe
standen hier beter dan ik, u zul'
wel voor alles zorgen".
Hij greep mijn hand, toen hi;
zei: „U heeft ons aller dank. Ja
ik zal verder alles regelen".
Ik gaf de buurvrouw een wenk,
dat ze de baby van Elise zon
overnemen. Maar Elise hield hei
kind stevig tegen zich aan ge
klemd
Verwonderd keek lk haar aan.
„Wat is er?", vroeg ik.
„Wij zuilen voor dit kind zor
gen" fluisterde ze hees.
„Wij?", vroeg ik ontzet.
Ze knikte.
„Hoe kan dat nou?" Ik weré
wrevelig. „Hoe kan dat nou?
Denk je dat je zo maar een kind
kan aannemen? Doe niet zo
dwaas. Je hebt toch wel eens vac
wetten gehoord?"
„Met de wet kunnen we dal
best regelen. Het is mogelijk. Ik
weet het". De waard schraapte
de keel, alsof hij ook iets te berde
zou willen brengen. Ik beduid
de hem te zwijgen. „Het kan",
hoorde ik hem. verontwaardigd
over mijn houding, mompelen.
Met het kind nog in de armen
kwam Elise dicht bij me staan.
„Ik smeek het je", fluisterde
ze. en ik zag tranen in haar ogen.
„Verhard je hart niet. Luister
eens een ogenblik, een ogenblik
maar, een seconde, naar, naar,
De baby begon weer te hui-
naar het kind", vulde
Ik sloot de ogen.
„Toe", hoorde ik baar fluiste
ren. „toe. zeg ja!". „Tegen wie?
Tegen dat kind soms?", vroeg ik
half spottend.
„Ja", zei ze, „ja. zeg alleen
maar ja tegen dat kind. dat is
genoeg". Een ogenblik zweeg ik,
maar in dat ogenblik scheen er
iets in me af te knappen, was
het alsof er iets in me brak.
„Ik zeg: a". gilde ik.
Toen voelde ik een arm om mijn
héls en ik voelde een mond. die
de mijne zocht, en toen begon ig
te huUen als een kind.