Je hebt alleen maar „ja" te zeggen 4 KERSTBIJLACE 1961 ZE ZOUDEN DIT JAAR NAAR PARIJS GAAN MAAR IN VERNIERS GEBEURDE HET. WE hadden de gehele dag zonder onder breking gereden en tegen de avond be reikten we Verniers, een vlek in Noord-Frankrijk, zo klein en onbeduidend, dat het op geen kaart staat ver meld. Zowel Elise als ik waren oververmoeid en dat was de reden, dat ik stopte, toen ik eerlijk gezegd tot mijn grote verrassing een aardig hotelletje ontdekte, net terzijde van de grote weg. We zullen hier maar overnachten, zei ik tot Elise. Ze knik te alleen maar. Geërgerd haal de ik mijn schouders op. Goed, als ze dan bleef vol harden in haar zwijgzaam heid, mij best. We zouden wel zien wie de langste adem had. Ik reed de auto de par keerplaats op. Elise stapte onmiddellijk uit en ging zonder iets te zeggen het hotelletje binnen, de zorg voor de 'bagage helemaal aan mij overlatend. Moppe rend volgde ik haar, ge bogen onder de last van de zware koffers. Toen lk binnenkwam zag ik dat Elise in druk gesprek was gewik keld met de waard, zo te zien voor originele om en bij de Op hetzelfde ogenblik, dat ik om mijn ergernis te verbijten steviger mijn mes en vork beetpakte, keek ze me verwijtend aan, en voor het eerst die dag zei ze iets. Ze zei: ..Lieve schat, jij wou naar Pa rijs. i i ik." hoorde, dat hij al bezig was haar een menu aan te praten. Met een Des wijn in de ene en de menu-kaart in de andere hand vertelde hij Elise over de bijzon dere kookkunst van zijn vrouw, die forellen klaarmaakte op een manier, die niemand waar ter wereld ook haar zou kunnen ver beteren. Ik zag, dat Elise met een intense belangstelling naar hem luisterde, af en toe eens wat vroeg en zelfs een ogenblik hartelijk lachte. Toen ineens zag ze mij. Haar mond werd weer stroef, zoals hij al de hele dag stroef was geweest. Ze beduidde de waard met een enkele hand beweging dat ik de zaken ver der wel zqu regelen en alsof ze er verder niets mee te maken had, zette ze zich aan een ta feltje «n begon ze quasi hevig ge ïnteresseerd in een krant te bla deren. DE waard en ik waren het spoedig eens. We kregen een prachtige kamer met een gewel dig uitzicht over een onafzienba re laagvlakte. Ik hoorde, dat we de enige gasten waren. Het seizoen is voorbij, vertelde de waard op de toon van een man, die weet te berusten. Feitelijk, zei hij, had hij zijn zaak gedurende de win termaanden willen sluiten, maar zijn vrouw had er zich tegen verzet. Haar motief daarvoor was. dat er best nog eens een reiziger zou kunnen* komen. En ze had gelijk gekregen. Er was in de afgelopen weken een enkele reiziger binnengewaaid, niet al leen om te eten maar ook om te slapen, en dat had wat gezellig heid gebracht in hun dorre win- terbestaan. Hij vroeg me naar het doel van onze reis. Ik vertelde hem, dat we op wea waren naar Parijs om daar de Kerstdagen door te brengen. Hij klakte met de tong. O lala. zei hij. Parijs. Een mooie stad in Kersttijd, meneer. U zult ja, pa. DAAR is het weer, dacht ik. daar is het weer jij wou naar Parijs niet ik. Ik wilde iets terugzeggen, maar ik kon de goede woorden niet vinden. Dus zweeg ik. De erva ring had me wel geleerd, dat het spreekwoord juist is. Op sommi ge ogenblikken is zwijgen beslist Zwijgend aten we verder, ieder bezig met ziin eigen gedach ten. Waar Elise met haar ge dachten vertoefde wist ik niet. wel waar de mijne waren. Ze gingen terug naar die avond, toen we bespraken waar we onze Kerstdagen zouden doorbrengen. We waren twintig jaar getrouwd en twintig jaren hadden we het Kerstfeest in huiselijke kring ge vierd. Twintig jaar hadden we Twintig jai geluisterd te me kregelig. Ik begon me te verdedigen. „Geen kwestie van thuisblij ven", zei ik hard. Jk ga naar Parijs en jij gaat mee. Afgelo pen. Ik wil er verder niet meer over praten." Ik had kunnen weten, dat ik door die toon verzet zou oproe pen. Elise zweeg een paar mi nuten, en hernam toen het woord. jBeste jongen", zei ze kalm, Joop eens niet zo hard van sta pel. Waarom wil je naar Pa rijs? Wat is dat voor een vreemd idee? Je Ik liet haar niet uitspreken. Ruw viel ik haar in de rede: Waarom ik naar Parijs wil? Omdat ik er genoeg van heb." „Waarvan heb je genoeg?" Elise trok vragend haar wenk brauwen op. ,Jk heb genoeg van al die bra ve feestvieringen hier, ik heb best -i hij lachte veelbetekenend. Toen keek hij schuins naar Eli se en zich naar mij overbuigend Duisterde hij: U heeft een knap pe vrouw, meneer, en hij her haalde: een zeer knappe vrouw, ik mag meneer zeker wel met zoveel lieftalligheid gelukwensen. |~\E woorden van de waard klon- ken me nog in de oren toen we aan tafel zaten achter een fo rel. inderdaad zo voortreffelijk klaargemaakt, als ik nog nooit had geproefd. Ik wierp verstolen een blik op Elise. Ze at met smaak, zag ik. Ik pro- tprek te begin nen, maar ze was er nog altijd niet toe te bewegen. Ze knikte op elke vraag ten bewij ze, dat ze me had verstaan. maar kwamen niet over haar lippen. Ik zuchtte. Zo veel lieftalligheid, had de waard gezegd. Ik had ale lieftalligheid wel een draai om de oren kun nen geven, wel door elkander kunnen schudden, ik had het wel kunnen uit schreeuwen: Doe nu eindelijk Je mond eens open. wees niet zo hals starrig. doe ge woon. Het was alsof Elise mijn gedachte raadde. Stille Nacht, Heilige Nacht, naar de Herdertjes van Bethlehem, naar Kerstoratoria, we hadden twintig jaar Kerstdiners gegeven en aan Kerstdi ners aangezeten, we wa ren op bezoek gegaan en hadden bezoek ontvan gen, en ik wilde weg. Weg met de Kerstdagen. Weg uit het land, Weg van de traditie. Weg van tante Bep en oom Bas. weg van alle neven en nichten. Weg van de Kerstversiering. He lemaal weg. Mijn plan had Elise sprakeloos gemaakt. Terwijl ik-mijn ijspud ding, waarmee de maaltijd werd besloten, verorberde, kwam de scène van die avond me ineens weer tot in details voor de geest. Toen we aanstalten maakten te gaan slapen had Elise gevraagd, of ik soms al een Ideetje had voor de Kerstdagen. „Een ideetje?". Ik deed, als of ik nadacht, maar mijn plan nen waren al vastomlijnd. ,JLaat ik eens kijken". Ik wachtte een ogenblik. ,Ja, ik heb een idee tje. We blijven dit jaar eens niet in Holland, maar we gaan naar het buitenland. Wat zou je er van zeggen als we de Kerstda gen eens in Parijs doorbrachten? parijs?", Elise was vol ver bazing, „hoe kom je daar nou aan. Nee hoor, dat doen we niet. We blijven gezellig thuis. Wat denk je, zullen we gasten vra gen eens in Parijs doorbrachten?" Het feit, dat Elise mijn plan zonder meer opzij zette, maak- EEN KERSTVERHAAL op alsjeblieft. Doe niet zo zoet sappig. Ik „Of heb je van het Kind ook genoeg!" Elise had zich omge draaid en keek me vol spanning Ik weifelde een ogenblik met antwoord geven. Maar weer overviel me een golf van woede. Ik kneep mijn ogen halfdicht, toen ik zei: „Als je het nu pre cies wil weten, ja! Daar heb ik ook genoeg van. En daarom ga ik weg". Elise kwam naar me toe en nam mijn hoofd tussen haar han den. Ze wilde me kussen, maar ik weigerde de liefkozing abrupt. ,J/iat dat, Elise", zei ik. Ze trok haar handen terug. En terwijl ze haar ogen op me gericht hield, zei ze: „Ik weet niet wat je mankeert, maar één ding zeg ik je: Wat jij wil ontvluchten kun je niet ontvluch ten. Ik waarschuw je, de macht van het Kind is groot". „We zullen zien", ant woordde ik smalend, en boos liep ik de kamer keek ik naar Elise, ik probeer de haar aandacht te trekken, maar ze deed alsof ze niets merk te. Ik was lucht voor haar. Ik dacht: als we morgen in Parijs zijn en ze spreekt nog geen woord, dan zet ik haar op de trein naar Holland. Nu moet het maar eens uit zijn met dat stommetje spelen. Het was op den duur niet uit te houden. Het liefst zou ik naar onze kamer zijn gegaan om te slapen. Maar het was pas acht uur de avond. Nog twee uit. DE, H. J. WAALWIJK genoeg van je tante Bep en je oom Bas, van je kalkoen, van je Kerstboom, van de hele santé- kraam, meer dan genoeg zelfs en ik scheid er mee uit". Ik hapte naar adem. ,JJen je soms ziek?" ,Ziek?", brieste, ik, „ik ben helemaal niet ziek. En juist daarom ga ik weg. Trouwens als ik ziek was, zou ik mezelf wel beter maken, daar ben ik dokter voor." Weer zweeg Elise een ogenblik. ,Zo. zo", zei ze toen, ,zo, zo. Heb je er genoeg van. Zo ineens, veronderstel ik. Zouden we maar niet gaan slapen, misschien denk je er morgen anders over. Kom." Ze gaf me een arm, maar ik rukte me los. „Geen kwestie van slapen", riep ik woedend. „We zullen het eerst uitpraten, dan weet je het, ik zeg je dus dat we dit jaar naar Parijs gaan". ,Jfee, zeg ik." „Ja, zeg ik." Als twee kemphanen stonden we tegenover elkaar. Toen draai de ze zich om. Langzaam liep ze naar het raam. Ik hoorde haar zeggen: ,Jioe kun je nu, feest vierend in Parijs, het Kind ont- vangen?" Ik lachte honend. ,JIet Kind", zei ik spottend, ,Jiet Kind, houd ^E STEMMING was de eerstvolgende dagen luct zo best. Elise pro beerde nog een paar maal een gesprek over de ko- mende Kerstdagen te be ginnen, maar ik wimpel de elke poging daartoe met een luchtig gebaar af. „Het heeft", zei ik, „geen zin daar op terug te komen. Mijn be sluit staat vast. Ik ga naar Pa rijs, en als het moet, zelfs zon der jou". Van toen af praatte Elise er met meer over. Ze praatte hele maal niet meer. Tussen een stug „goedenmorgen" en een even stug „welterusten" viel geen woord. De toestand werd onhoudbaar Als ik rustig in mijn spreekka mer zat en de zaak overdacht kon ik wel bulderen van de lach om het dwaze van de situatie. Een keer stond ik op het punt naar Elise toe te gaan, haar in mijn armen te nemen en alle troubles weg te kussen. Maar het bleef bij een voornemen. Achteraf bezien zal het wel dat malle prestige geweest zijn, dat me belette de enige stap, die ons uit de impasse had kunnen helpen, te doen. Toch leed ik onder de gerezen moeilijkheden. We hadden alleen maar elkaar, ons huwelijk was kinderloos gebleven. Twintig jaar lang hadden we het uitstekend met elkander kunnen vinden. Twintig jaar hadden we in de zon geleefd, zonder een enkele schaduw. En nu was het mis. Ik wist. dat ik de fout bij me zelf had te zoeken. Nog begrijp ik niet wat ik in die dagen man keerde. Als het ware met één slag van de nacht op de dag, was ik veranderd. Ik had be slist de waarheid gesproken, toen ik Elise vertelde, dat ik er ge noeg van had, dat ik wat anders wilde. Het idee had zich zo in mij vastgezet, dat ik tegen beter we ten in bereid was alle consequen ties, die uit de moeilijkheden zou den kunnen voortvloeien te aan vaarden. Er was maar één hoop: dat Elise de wijste zou zijn en aan mijn, zeg maar gril. zou toege ven. En dat deed ze nu juist niet. Dat kwetste weer mijn trots, zo zelfs, dat toen zij, naar ik op een dag meende te bespeuren, poogde de kloof te overbruggen, ik dat opnieuw afwees. P)E gehele rit naar Frankrijk U had ze geen mond openge- iaan. Zwijgend had ze 's morgens de koffers gepakt en zwijgend lad ze naast me plaats genomen. Op mijn vraag waar we de lunch zouden gebruiken, had ze niet ;ens geantwoord. Boos reed ik door. Goed. dan maar geen lunch. Maar bij Verniers ontbrak me de moed verder te rijden. Ik was dood-op, en ik constateerde hetzelfde bij Elise. Zelfs al had ze er niet mee ingestemd de rit te onderbreken, dan toch had ik net gedaan. Ik kon niet meer. En laar zaten we dan. in een vlek ir Noord-Frankrijk. Na de maaltijd grepen we een tijdschrift en be gonneri dat aan de leestafel door te bladeren, want het was geen lezen wat we deden. Af en toe LTET was de waard, die, zonder dat hij dat zelf wist, ingreep. Toen hij de koffie serveerde maakte hij een praatje. Hij ver telde wat over het dorp en over zijn bewoners, over een misluk te oogst en tal van andere zaken, die me feitelijk niet interesseer den, maar waarnaar ik uit be leefdheid luisterde. Het gaf ten minste enige afleiding. Plotseling vroeg hij: „Als ik het goed heb, bent u dokter". Ik knikte. Een ogenblik keek hij peinzend voor zich uit en zei toen: „Dat dacht ik wel. Ik meende het em bleem op uw auto te herkennen. Juist, u bent dus dokter". Ongevraagd nam hij een stoel en zette hij zich naast ons. „Neem u mij niet kwalijk, dat ik u op uw reis lastig val, maar misschien kunt u ons hel pen. U zou ons allemaal een groot plezier doen". Ik zag. dat F.lise haar oren spit- .Vertel maar", zei ik. Het werd een lang verhaal over een ernstige zieke, een jonge we duwe, voor wie, naar men zei, geen hoop op beterschap meer be stond. De dokter uit het naburige dorp, dat twintig kilometer van Verniers verwijderd lag, bezocht haar trouw elke dag, maar kon niets anders doen, dan door het geven van injecties haar lijden wat verzachten. „Nu zou ik zo graag zien", be sloot de waard," dat u haar eens bezocht. Misschien heeft u een andere kijk op de ziekte, dan on ze dokter, die al oud is en in wie we bepaald niet een groot vertrouwen hebben". Ik sputterde voorzichtig tegen. Ik voelde er niets voor. In de eerste plaats niet omdat ik met vacantie was en in de tweede plaats niet omdat ik het verkeerd vond een dokter uit een ander land op de juistheid van zijn diagnose te controleren. „Nee", zei ik tenslotte, „nee, het lijkt me beter, dat ik me niet ga mengen in zijn zaken. Hij zou me dat zeer terecht kwa lijk kunnen nemen". De waard was kennelijk teleur gesteld. „O", zei hij verbouwereerd, „o, zou u denken. Ja, dat is moge lijk. Jammer. Enfin niets aan te doen. U bent toch niet boos, dat ik u met mijn verzoek heb las tig gevallen?". „Geenszins", zei ik joviaal. „Natuurlijk niet, u heeft het vol ste recht alles te doen om een mens, die ziek is, te helpen Maar vervolgde ik in een plot selinge opwelling van hulpvaardig heid maar. wacht eens even. Als u te weten kunt komen hoe laat die dokter morgen die zieke vrouw bezoekt, wil ik wel zorgen dat ik er ook ben. Ik kan dan eens met hem praten en met hem overleggen. Zullen we dat doen?" De waard knikte verheugd. „Graag", zei hij. „Dat is goed. V\ant kijk en zijn stem begon licht te beven het is een bij zonder tragisch geval. Er is nog een kind, een baby van een maand of tien, elf. En we weten niet goed wat we met dat kind moeten beginnen als de vrouw zou sterven. Ze heeft geen fami lie en de enkele gezinnen, die hier wonen, hebben te veel mon den open te houden om er nog een mond bij te nemen. Het zou dus uitdraaien op een inrichting en dat ligt ons niet zo erg. Daar- Y^AAROM moet ons album alleen foto's van warme zomerdagen aan het strand of op de plas vertonen? Waarom alleen maar foto's in zonnige voorjaarsparken. Uit de Nederlandse fotoalbums zou een vreemdeling de indruk kunnen krijgen, dat ons land niets dan zonneschijn kent en dat de wintertijd niet bestaat. Jammer van al die aardige huiselijke ogen blikken, heel jammer van die leuke fotokan sen. Het moment, waarop kleine Kees met open mond toekijkt als moeder de kaarsen aan de boom aansteekt, is minstens zoveel waard, als de foto van het stukje strand, waarop uw kinderen zich zo kostelijk amuseerden met forten bouwen. De grootste moeilijkheid waarop de meeste Nederlandse camerabezitters met hun hob by stuiten is de vraag: „Maar wat zal ik dan fotograferen?" Troost u, hier komt het ant woord: VOORAF. Kerst begint meestal met een boom. Het ding wordt gekocht, opgetuigd, in de kamer gezet enz. enz. Daarin zitten legio mogelijkheden. Kijk en fotografeer. HET FEEST I ZELF IDat is een aaneen schakeling van foto- onderwerpen die elk de moeite dubbel waard zijn. Het ontbijt met de feestelijke tafeL De maaltijd en het ge- Izellig bij elkaar zitten. PLECHTIG 1 OGENBLIK I is het als de kaar- sen worden aange- stoken en de kamer baadt in het zachte licht. I Fotografeer dat vooral met het spe- I ciale flitsrecept, dat we u aan het slot geven. Een foto van de hevig uitvallende boom, waaronder een huisvrouw verwoed aan het naaldenvegen is enz. RECEPT. Het recept dat we u beloofd hebben, is ge schikt voor iedereen. Een film van 21 din, een sluitertijd van 1/25 en 1/30 sekonde en een lensopenmg f:11. We richten de flitser echter niet op het onderwerp maar naar het witte plafond. Dat kan via een speciaal beugeltje, voor enkele dubbeltjes bij uw fotohandelaar verkrijgbaar, of gewoon met de hand. Dit recept geldt voor afstanden van 2 tot 5 meter bij ge middelde plafondhoogte en dat is precies voor de doorsnee-! uiskamer geschikt. EN NU AAN DE SLAG... Geen lege bladen in uw fotoalbum meer, maar foto's waar u nog na jaren met plezier naar kijkt. Viet in ieder gezin is Kerst geworden tot een iveede Sinterklaas. Gelukkig, zouden wij uil en zeggen, maar dit neemt niet teeg, dat ook onder die geschenkenregen mooie plaatjes te maken zijn van de boom en de lichtjes. I HET SLOT. De geestige foto graaf zoekt het in originele onderwer pen. Hij maakt een foto van de stapel vaatwerk na de kerstdis. - misschien kunt u haar red- IK zei: „Goed. goed. Morgen- 1 ochtend ga ik haar bezoeken" ..Hartelijk dank", antwoordde de waard verheugd. Hij maakte aanstalten op te staan. Ik greep weer naar het tijdschrift. Maar voordat ik het 'n mijn handen had, begon Elise 'e spreken. „Pardon", zei ze tot de waard, ik veronderstel, dat u mijn man verkeerd hebt begrepen. Het is niet zijn bedoeling te wachten tot morgenochtend, nu nog zal hij naar uw zieke gaan kijken. Onz^ nuto staat voor de deur, u rijdt met ons mee om ons de weg te wijzen. Makkelijker kan het De waard koek me vragend en niet-begrijpend aan, toe. „Doe maar gauw uw jas aan", commandeerde ze. „Toe, -schiet De waard verwijderde zich, bij na in looppas. „Ik geloof, dat je iets te ver gaat, Elise", zei ik koel, toen hij uit het gezicht was. „Ik weet heus wel wat ik doe en wat ik zeg. correcties van jouw zijde staan me niet aan". Hooghartig antwoordde ze: „La te we op dit moment niet spre ken over dingen, die ons wel en niet aanstaan. Op dit ogenblik is slechts één ding belangrijk: de zorg voor een patiënt. En hoe ik me ook heb vergist, vertel me niet, dat ik me eveneens heb vergist in de plichtsopvatting van een Nederlandse arts". Ik stond als met stomheid ge slagen. Toen ineens drong het tot me door, dat Elise haar stil zwijgen had verbroken, en ik be gon hard te lachen. DE WAARD zei: „Hier is het". Ik stopte de auto. Hoe donker het ook was, met één oogopslag zag ik, dat we voor het bouwval- ligste huis stonden, dat ik ooit had gezien. Van uit de kamer drong het schaarse licht van een half brandende lamp naar bui ten. Ik zag de schim van een mens voor de ramen verschijnen. „De buurvrouw", vertelde de waard. De deur werd geopend en we gingen naar binnen. We stondeD ineens in de huiskamer, of wat daarvoor doorging. Het had net zo goed een stal kunnen zijn. In het midden een tafel, waarop een stuk aangesneden brood en een beker met melk. En bij de ta fel een stoel met een zitting, waaruit aan alle kanten zeegras te voorschijn kwam. Verder niets. Geen kast. geen kleed op de grond, geen gordijnen voor de ra men, geen schilderij aan de mu En toen ineens zag ik de zieke Liggend op een soort veldbed, en naast dat veldbed, op de grond, lag een kind. Ik voelde, dat Eli se mijn arm greep. Ik knielde bij het veldbed neer en probeerde het gezicht duidelijk te zien. Ze is dertig iaar, had de waard me verteld, maar wat ik zag was het gezicht van een vrouw van wel zestig. Het was een uitgeteerd gezicht, waarop het liiden zwaar zijn stem pel had gezet. Terwijl ik de buurvrouw fluiste rend vroeg, hoe haar toestand was, sloeg de zieke haar ogen op. Ik pakte haar hand en zei haar, dat ik een Hollandse dok ter was, die naar haar kwam Een flauwe glimlach verscheen er om haar lippen. Ze stamelde een paar woorden, zo zacht, dat ik mijn oor bijna aan haar mond moest houden om ze te verstaan. „Bedankt", bracht ze met moeite uit. „Bedankt, maar het is te laat". Ik wist, dat ze gelijk had. Naar de mens gesproken kon hier geen dokter, hoe knap ook, helpen. Dit leven snelde naar zijn einde. Ik zag het klamme zweet op haar voorhoofd, ik voelde haar koude hand. De dood begon bezit van haar te nemen. Elise stootte me aan. „Wat denk je?", vroegen haar Ik beduidde haar met de mijne, dat er geen hoop was. Toen begon de baby te huilen. ELISE knielde bij de baby en sprak lieve woordjes. Het kind werd direct stil, en dat trof me, zonder dat ik wist waarom. De zieke draaide het hoofd naar Elise en zij probeerde te lachen Voorzichtig nam Elise de baby in haar armen en bracht haar dicht bij de moeder. Vreemd, dacht ik, vreemd. Een Nederlands echtpaar, geknield rond het bed van een onbekende vrouw en een kind. De zieke begon weer te spre ken. Hoe dicht ik me echter ook tot haar overboog, het was me onmogelijk haar te verstaan. Ik zag, dat ze zich daarover opwond. Weer draaide ze het hoofd naar de baby en keek toen strak eerst naar Elise en daarna naar mij. „Wat wil ze?", vroeg ik de buurvrouw. Deze begon in een dialect, dal' ik niet verstond, een rap gesprek met de zieke, en toen die knik te. zei ze: „Ze vraagt of u iets kunt doen voor het kind als zij er niet meer zal zijn". Terwijl ik daar nog over na dacht hoorde ik Elise al ja zeg gen en zag ik haar heftig met het hoofd knikken. De zieke glimlachte. Ze sloot de ogen en het scheen me toe. dat'haar 'gezicht zich be gon te ontspannen. Een paar maal zuchtte ze diep, sloeg nog een maal de ogen op en keek ons glimlachend ^/AT ik wel verwachtte, gebeur- Eerst tegen de morgen kwan het einde. Toen de nieuwe daf zich aanmeldde, vlood het levei weg. AI die uren had Elise de babj in haar armen gehouden, en ge knield gezeten bij de stervende Toen ik de dode de ogen ha< gesloten, stond ze langzaam op. „Laten we gaan", zei ik, ,,W< kunnen niets meer doen". En m< tot de waard richtend, die heé die nacht ook trouw bij ons wai gebleven, zei ik: „U kent de toe standen hier beter dan ik, u zul' wel voor alles zorgen". Hij greep mijn hand, toen hi; zei: „U heeft ons aller dank. Ja ik zal verder alles regelen". Ik gaf de buurvrouw een wenk, dat ze de baby van Elise zon overnemen. Maar Elise hield hei kind stevig tegen zich aan ge klemd Verwonderd keek lk haar aan. „Wat is er?", vroeg ik. „Wij zuilen voor dit kind zor gen" fluisterde ze hees. „Wij?", vroeg ik ontzet. Ze knikte. „Hoe kan dat nou?" Ik weré wrevelig. „Hoe kan dat nou? Denk je dat je zo maar een kind kan aannemen? Doe niet zo dwaas. Je hebt toch wel eens vac wetten gehoord?" „Met de wet kunnen we dal best regelen. Het is mogelijk. Ik weet het". De waard schraapte de keel, alsof hij ook iets te berde zou willen brengen. Ik beduid de hem te zwijgen. „Het kan", hoorde ik hem. verontwaardigd over mijn houding, mompelen. Met het kind nog in de armen kwam Elise dicht bij me staan. „Ik smeek het je", fluisterde ze. en ik zag tranen in haar ogen. „Verhard je hart niet. Luister eens een ogenblik, een ogenblik maar, een seconde, naar, naar, De baby begon weer te hui- naar het kind", vulde Ik sloot de ogen. „Toe", hoorde ik baar fluiste ren. „toe. zeg ja!". „Tegen wie? Tegen dat kind soms?", vroeg ik half spottend. „Ja", zei ze, „ja. zeg alleen maar ja tegen dat kind. dat is genoeg". Een ogenblik zweeg ik, maar in dat ogenblik scheen er iets in me af te knappen, was het alsof er iets in me brak. „Ik zeg: a". gilde ik. Toen voelde ik een arm om mijn héls en ik voelde een mond. die de mijne zocht, en toen begon ig te huUen als een kind.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1961 | | pagina 16