John Buchter moet wel:
T^Leml
oemieitM
Cllit ckirurgijnógeólackt groeide kunótig ambackt
n
een man van „grole gestalte" wordt 65 jaar
Drama op een lichtschip
ZONDAGSBLAD
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1961
t d
toe
TOVEREN MET HAREN ZIT IN ZIJN BLOED
J£UNT u zich een beroep voor
stellen dat nog geheel ver
weven is met dezelfde roman
tische verlangens die een
Egyptische vrouw ongeveer
drieduizend jaar geleden voor
bet eerst kenbaar maakte? John
,'l< Buchter behoeft er niet over na
te denken. Deze Rotterdammer
is er dagelijks mee bezig. Hij
maakt pruiken! De Rotterdamse
Schouwburg is sinds kort ver
rijkt met zijn atelier met uit
zicht op het grote en drukke
plein waar de passanten iets
Tm kunnen zien van dit eeuwen-
;.a oude ambacht.
Het is een fascinerend plekje
an handvaardigheid en roman-
ek. zo ongewoon in de stad aan
•rgcfae Maas met haar dynamiek en
st va takelijkheid. Toch is John Buch-
"e®»ter in Rotterdam niet de eerste
on jruikenmaker van zijn geslacht.
eq)e Maasstedelijke familietraditie
mtgaat terug tot 1811, toen de bet-
pelefcud-overgrootvader zich vestigde
wi o on de Binnenrotte.
Joos
Waarschijnlijk is het aan Na-
loleon te danken dat 's mans
e lerkomst bekend bleef: hij heet-
e Van Keulen. Naar oeroude
keei [ilderegel mocht hij de gevel van
t R»ijn woning sieren met de be-
dez aamde chirurgijnstaf. ten teken
vol! lat deze haarsnijder ook specia-
"H;n het aderlaten.
Transplantatie
|M terug te keren naar John
Buchter: de haarkunst zit
m dus in het bloed en al
joert hij niet het rood-
l: eringde embleem van de
geiui Chirurgijns, van de anato-
le le n'e w»ot hij meer dan die
id g ude heelmeesters,
azitu Do 8°^® pruikenmaker
wo ehoort een meester te zijn
■jjn ..transplantatie", evenwel
onder chirurgische ingreep,
kunstmatige haardos
de sterkste soort ge
naakt vari Chinezenhaar of
ut de blauwzwarte lokken
fan de meisjes van Hawaii)
boet niet alleen precies
jvereenkomen met de wel
lingen van het hoofd, maar
lient ook in harmonie te
)jn met het karakter van
legene voor wie de pruik
estemd is.
Dit vergt behalve handig-
een gedegen kennis
haarsoorten, van de
rijzen van inplanting en
ntndere vaktechnische weten-
J happen en niet minder
de pruikenmode in de
de schouwburg
Onder absurde hoogspanning
ging hij proberen, uit de natuur
lijke haartooi de coiffure van de
pruik te toveren. In bliksemtem-
po. Binnen vijf minuten. Toen
mevrouw Wasserman onder Buch-
ters trefzekere handen vandaan
kwam, beantwoorde haar kapsel
aan het vereiste toneelbeeld,
compleet en ook nog gespoten in
zilvergrijs.
En haar reactie? Een alles
zeggend verzoek Kunt u met
ons meegaan naar Brussel?
Daar moet ik „Principes" spe
len... Vererend voor de haar-
kunstenaar. maar hij heeft nu
eenmaal zijn eigen „principes":
hij hoort in Rotterdam en bij het
Rotterdams Toneel.
TON HYDRA
ruikenmaker zal ook men-
;ro< inkenner en levenskunste-
moeten zijn.
Het leven proeven
|AT John Buchter het is. heb
ben wij niet afgeleid uit de
e)errassing toen hij tijdens ons
atseling gesprek een fles cham-
gne tevoorschijn toverde, want
t was de voorspoedige geboorte
in zijn derde dochter die hem
gouden vocht in de kristallen
deed flonkeren. Voordien
het al duidelijk, dat deze
g' ruikenmaker ook zonder edel
at de tinteling van het leven
Een "hoekje van John Buch-
ters atelier naast het hordes
van de Rotterdamse Schouw
burg. Behalve op zijn oudste
dochter Lenie en de achttien
jarige Rudy Pillard, die hij
van de schoolbank af heeft
opgeleid, kan de pruiken
maker rekenen op de mede
werking van elf thuiswerkers,
o'.a. enige gehandicapten die
voor dit bijzondere vak aan
leg blijken te hebben.
scheidene kleuren gebruikt. Dit
vergt van de maker een haast
schilderkunstige kleurgevoelig
heid. John Buchfkr en zijn acht
tienjarige assistent Rudy Pillard
(die hij van de schoolbank af
heeft opgeleid) hebben ons daar
van frappante staaltjes getoond.
Er Is ons, naast Jan Franken
Pin. (in de wandeling Ietwat on
eerbiedig aangeduid als „Jonge
Jan" dit ter onderscheiding
zijn vele kunstenaarsfamilie-
Bewijs
Achttien november a.s. wordt
hij 65 jaar (dan word ik „be
jaard" zegt hij er zelf van), een
nogal onbijzondere gebeurtenis
overigens, waar op zichzelf wei
nig vermeldenswaards In zit, wa
re het niet, dat het hier een ge
rede aanleiding gaf deze popu
laire figuur in het Haagse en lan
delijke kunstleven eens te belicta-
Heeft „Jonge Jan" dat dan no
dig? Moet deze man, die altijd
zo in de openbaarheid treedt, dan
extra „beschenen"
misverstanden legi
Men denkt a priori, dat zo'n
man al die functies louter voor
z'n pleizier en tot meerdere glo
rie van zichzelf op zich neemt en
verricht
Niets ls minder waar. Frankens
-eigen mening hieromtrent:
„Iémand moet het toch doen en
als je eenmaal in het verenigings
leven zit, dan word je automa
tisch overal ingehaald en zeg dan
maar eens neen; je moét of je
Van dc stelling, dat men van
hard werken niet dood gaat, zoals
een oud-vaderlandse wijsheid
zegt, is Franken het levende be
wijs en als we hier neerschrij
ven, dat men hem zijn leeftijd
niet aanziet, zijn we ons bewust
een tot het bot afgekloven ge
meenplaats tc gebruiken. Maar
desondanks, de conclusie kan niet
anders uitvallen.
Een grote, soepele, martiale ge
stalte. de levendige, vorsende en
„waakzame" donkere ogen, die
men eerder zou verwachten in
een gelaat /net een „café au lait"
teint dan in het blozende, oer-hol-
landse incarnaat. als dat van
Franken, de dicht ingeplante
witte haardos, dat alles bij elkaar
levert een toonbeeld van kracht,
dynamiek en onverzettelijkheid.
Voeg hier dan nog aan toe de
„veldheersblik", eigen aan de ge
boren leider, dan kan men zich
de schroom van uw verslaggever
misschien voorstellen om zo'n fi-
guur aan „de tand te gaan voe
len". Komt men dan ten over-
nog te
deur in één van die stille Haagse
lanen van het Benoordenhoutkwar-
tler en men treft op die deur een
naambord van ongewoon grote
afmetingen aan. dan heeft men
voor zichzelf al een mening ge
reed, die ongeveer Inhoudt, „nu,
een overvloed van bescheidenheid
behoeft men hier beslist niet te
verwachten".
Mogen we dan verder meteen
maar met die (voor)deur in huis
vallen en vertellen, dat men zel
den in z'n leven een bescheidener,
„aimabeler" mens ontmoet, dan
juist deze a.s. jubilaris, die met
de grootste omzichtigheid en de
nodige terughoudendheid iets
aanvankelijk schoorvoetend en la
ter wat vlotter los wenst te
laten over zijn enorme bedrijvig
heid. Tekenend voor deze beschei
denheid; als hij een jaartal of
een naam van wal of wie ook,
zijn eigen leven betreffende, moet
vermelden, moet hij het eerst al
lemaal opzoeken in zijn, overi
gens keurig bijgehouden, gege
vens. maar als hij iets over een
collega (of over een van zijn ve
le „pupillen") vertelt, dan spuit
hij het als een fontein op, met na
men, data, feiten etc. Deze trek
ken nu markeren 's mans groot
heid, allure enbescheidenheid.
Inspiratie
jj okalei
.groeft.
Daarom is hij zo op zijn plaats
relatie met het Rotterdams
'lyoneel en met ieder die op de
lanken de schijn van werkelijk-
^id brengt John Buchter wil
c echtheid zo dicht mogelijk
njaderen. Als kind heeft hij het
van zijn vader meegekre-
hij leerde het perfectione-
de studio's van de Ufa, de
uitse filmmaatschappij.
Gedegen scholing is er oorzaak
Hf
John Buchter, de Rotterdam
se pruikenmaker, tijdens het
werk bespionneerd in zijn
spiegel.
van dat het hem ergert,
voor Nederlandse televisie-uitzen
dingen onvoldoende zorg wordt
besteed aan de haardracht; als
ze duidelijk zichtbaar onecht is.
Het kan anders en beter, zegt de
Rotterdamse pruikenmaker en
hij levert al jaren de bewijzen.
Hieuw procédé
TT ET zal binnenkort nog echter
kunnen zijn. zo onthulde John
Buchter ons, want er wordt thans
een procédé uitgewerkt, dat bet
mogelijk maakt, nauwkeurige co-
pieën van het hoofd te vervaardi
gen en dus perfect maatwerk te
Tot zolang werkt de Rotter
dammer nog volgens de oude
methode. Uit meer dan zestig
verschillende houten mallen
kiest hij de het best met de
eenstemmende bol. Daarop
groeit het kunstig samenstelsel
van banden en tule en kostbare
zijde, die met elkaar de „huid"
vormen waarin de haren
hij begint, moet hij zich
voorstelling hebben gevormd van
de op het podium uit te beelden
figuur. Gesprekken met de regis
seur, de ontwerpers van décors
en costuums en met de betrok
ken actrice of acteur leggen wel
iswaar een degelijke basis, maar
dan is het wachten nog op iets
dat inspiratie heet. Daarom lig
gen papieren en potlood op Buch-
ters nachtkastje, want op de on
mogelijkste momenten krijgt hij
„het" en dan moeten vlug aante
keningen en schetsjes worden ge
maakt om het idee vast te kun
nen houden.
Soms komt een pruikenmaker
voor situaties te staan die wat
men noemt de haren ten berge
doen rijzen. Het is John al vaak
overkomen. Op een van zijn
schaarse vrije avonden rinkelde
Schouwburg „Dc Kersentuin"
van Tsjechof moest spelen. De
uit Amsterdam vertrokken toneel
kapper had onderweg panne ge
kregen, van wagen verwisseld en
in de haast o.a. de zeer bijzonde
re pruik voor mevrouw Wasser
man vergeten.
Transpiratie
HOE het werd opgelost? John
Buchter verzocht iemand bij
de entree van de schouwburg te
posteren met foto's van de actri
ce en hij gebood de krulijzers al
vast warm te maken. Toen hij
Biografie
Nog „groeit" de pruik op een
van de meer dan zestig hou
ten confectiebollen, maar er
wordt een procédé uitge
werkt waardoor het mogelijk
ral zijn, een nauwkeurige
copie van het hoofd te ver
vaardigen, zodat een pruik
verfijnd maatwerk wordt.
uit Slauerhoffs
poëzie
Lenie, de zestienjarige doch
ter van John Buchter, is ook
het vak. Hier heeft zij
ten pruik onder handen die
op een houten bol is gehecht.
Gebruikmakend van de her
nieuwde belangstelling voor de
poëzie van J. Slauerhoff, die 25
jaar geleden overleed, heeft
Pierre H. Dubois voor de N.V.
Uitgeverij Nijgh Van Ditmar,
's-Gravenhage - Rotterdam, een
bloemlezing uit Slauerhoffs ge
dichten samengesteld en van
een inleiding voorzien. „In de
ze keuze uit zijn poëzie is ge
tracht de vele facetten daarvan
te doen uitkomen. Uiteraard
pretendeert de bloemlezing niet
méér te geven dan een indruk
van de veelkantige persoonlijk
heid van de dichter, in de hoop
een aansporing te zijn om van
het overige werk kennis te ne
men." schrijft Dubois. Hij
brengt dan hulde met name
aan de jarenlange ingespannen
arbeid van K. Lekkerkerker, de
verzorger van Slalierhoffs nala
tenschap en van zijn Verzamel
de Werken.
Men treft hier een 125-tal blad
zijden poëzie aan, met minder
wit dan zo menige moderne dicht
bundel te zien geeft. Wat de hoe
veelheid betreft is dus een behoor
lijke vertegenwoordiging van
Slauerhoffs dichtwerk gewaar
borgd. De keuze is inderdaad zo
dat men van dit weerbarstige en
van binnen eigenlijk overgevoe
lige werk een duidelijk en gedif
ferentieerd beeld verkrijgt. En
al is Slauerhoffs zwerfzucht en on
tembaarheid voor alles een per
soonlijke zaak geweest, een nei
ging die tot op zekere hoogte psy
chologisch te verklaren was en
zeker niet buiten verband stond
met zijn zwak gestel dat hem
geen lang leven voorspelde, zodat
hij behoefte gevoelde het leven
des te intenser te ondergaan,
hij blijft de tolk van de zwervers
mentaliteit, de geestesgesteldheid
van dc nimmer bevredigde, dc
onrustige mens ook van andere
tijden dan de zijne. Ook voor de
thuisblijvers is hij begrijpelijk,
want thuisblijven naar het li
chaam hoeft niet altijd thuisblij
ven naar de geest te betekenen.
Hoe weinig is er in de jeugd no
dig om te beslissen of men zal
zwerven of thuiszitten! Met een
van rif laatste verzen uit deze
bundel wil ik deze korte aankon
diging besluiten.
Eenzaam en menschenschuw
Ga ik voortaan mijn weg;
Ik heb genoeg van 't sluw
Gekuip en 't laag gezag.
Geen die zooveel verloor,
Want ik had meer dan een;
Maar nu 'k mij niet meer stoor
Aan verwijt en geween,
Bijna niets meer bezit.
Voel ik mij opgelucht.
Als bij 't rallen ran 't doek
Over een drieste klucht.
De bundel in kwestie vormt een
onderdeel van de Nimmer Dra
lend-reeks.
Maar nu van het rijtje af
wat biografische bijzonderheden.
Geboren (1896) in het Haagse Be-
zuidenhoutkwartier („Mijn leven
speelt zich af tussen het zuiden
en noorden van Den Haag"), als
zoon van de toentertijd zeer be
kende zee- en dierenschilder P.
Franken en voortgesproten uit
een geslacht, waar aanwijs
baar tot in de Middeleeuwen
kunstenaars onder waren.
Zijn eveneens zeer gerenom
meerde oom Jan Franken, nog
niet zolang geleden hoog bejaard
gestorven maakte het noodza
kelijk, dat Franken zich. eenmaal
volwassen, ter onderscheiding al
tijd van het achtervoegsel
„Pzoon" moest bedienen.
Zijn kunstenaarsopleiding kreeg
hij aan de Haagse (toen nog niet
„koninklijke") academie in de
„vrije schilderkunst" en na het
vervullen van de militaire dienst,
vestigde hij zich als zelfstandig
schilder.
In 1923 wordt hem de konink
lijke subsidie verleend en twee
jaar later valt hem de „Willink
van Collen-prijs" toe. Deze gron
dige vorming zal cr toe leiden,
dat Franken uitgroeit tot een por
tretschilder van formaat, wie het
aan opdrachten nooit ontbreekt
Nog zeer recent gewerd hem het
verzoek tot het schilderen van
een portret, de oud-minister van
O. K. en W prof Van der Leeuw
voorstellende, dat eerstdaags ont
huld zal worden.
Tussen het conterfeiten door
van de vele hoge officieren en fi-
§uren uit de society, speelt zich
c „sociabele" kant van Frankens
leven af. in een frequentie, die
een „gewoon" sterveling doet
duizelen en die alleen maar te
realiseren valt in een sfeer van
rustige huiselijkheid 'als zo
iemand dan al eens „thuis" ls),
waarvoor Frankens lieve, zorgza
me en Intelligente vrouw borg
staat.
Het releveren van zijn „maat
schappelijke bedrijvigheid" brengt
noodzakelijk een dorre opsomming
mee, maar is onvermijdelijk, als
men een helder Inzicht in zo'n
welbesteed leven wenst te krij
gen Welaan dan'
In de twintiger Jaren (geduren
de een decennium) voorzitter van
de Haagse Kunstkring en van '47
af voorzitter tentoonstellingscom
missie; tot aan de opheffing, ge
durende vele jaren penningmeester
van de vereniging tot bevordering
van de grafische kunst; sinds
1956 voorzitter van de landelijke
Beroepsvereniging Beeldende
Kunstenaars (B.B.K.), waarvan
hij zelf de initiatiefnemer was.
Lid van de commissie „toeken
ning eregelden"; lid van de Cen
trale Rijks i Commissie Sociale
Kunstopdrachten, een coördine
rend lichaam, voor alles wat er
op dit gebied ..gemeentelijk'' ge
beurd. Franken zit dan bovendien
nog in de gemeentelijke commis
sies, zowel voor Gouda als Den
Haag.
Salon", het werk: voornamelijl
het Inrichten van tentoonstellin
gen, dat Franken zelf zijn hobby
noemt.
Al bijna acht jaar secretaris
penningmeester Voorzienings
fonds van Kunstenaars.
„Mijn meest veelomvattende
taak?" Al gedurende vijf Jaar lid
van de Raad voor de Kunst (afd.
Beeldende- en bouwkunst), een
adviserend college van de minis
ter van O. K. en W. „Tja, en
Waar zit ik dan nog meer In?"
vraagt Franken zich af. Moet dan
weer naarstig zijn gegevens raad
plegen, omdat hij het zelf niet al
lemaal uit elkaar kan houden.
Hij blijkt dan nog zitting te
hebben in de Gemeentelijke Com
missie voor Kunstopdrachten en
in de Rijksaankoopcommissie van
tekeningen en grafiek; lid van de
Raad van Bestuur Kon. Academie
voor Beeldende Kunsten; sinds
1931 lid van het Haagse „Pulchri
Studio" en sedert 1947 bestuur
der, speciaal belast met hoe
kan het anders het inrichten
van tentoonstellingen. Dan nog
voorzitter „Toekenning Reisbeur
zen (O. K. en W.i" en onlangs
nog. onder commissaris prof.
Vroom, de collectie bijeengebracht
voor het inrichten van de Neder
landse inzending op de Bienale te
Sao Paulo.
De oren beginnen ervan te tuiten
en men wrijft zich de ogen uit.
als men ondertussen tersluiks het
doorwrochte, recente werk aan
de wanden ziet en verder nog
verneemt, dat Franken daarnaast
zo het een en ander publiceerde
over zijn grote liefde „de gra
fiek". waar hij zelf een aanzien
lijke hoogte in haalde.
Bewondering
Als men tenminste hoort, dat
hij voor de fondsen van de uitge
vers Stols en Brusse, de biblio-
phiele uitgaven verzorgde en el-
leen aan dit gedeelte van zijn
oeuvre een grote overzichtsten
toonstelling werd gewijd (1957) in
het Haagse Gemeentemuseum,
stijgt de bewondering voor dit le
ven met de minuut.
Werk van Franken bevindt zich
o.a. in de Public Library te New
York, het British Museum, het
Van Abbe Museum te Eindhoven,
voorts in musea te Praag. War
schau en Boedapest en in vele
particuliere collecties.
Deze man bij wie geen kan-
stenaar tevergeefs aanklopt, ge
hoor. maar vooral begrip vindt
die zijn leeftijd letterlijk als een
lichte last schijnt te dragen en
nog boordevol plannen zit (op een
leeftijd, dat anderen van bun pen
sioen gaan genieten), die ala
geen ander weet, wat er omgaat
in dc Nederlandse kunstwereld en
zijn leven voor het grootste ge
deelte In dienst van zijn collegae
heeft gesteld, gaat op 18 novem
ber a.s. (de dag van zijn verjaar
dag) recipiëren van 5 tot 7 uur In
Pulchri Studio, één van de Insti
tuten. waar hij zijn hart aan
heeft verpand en welk genoot
schap hem ter gelegenheid van
zijn zestigste verjaardag In 1956
eerde met een grote tentoonstel
ling.
Op onze simpele vraag of hij
ook wel eens aan slapen toekwam,
volgde het even simpele en sne
dige. doch typerende antwoord:
„Ach ja. het is allemaal een
kwestie van ie dag indelen en
niet te lui zijn."
GIJS KORDING.
Wat weet men aan de wal
van het leven op een licht
schip? Het moet eenzaam en
eentonig zijn. Het moet irrite-
render zijn dan het leven op
een vuurtoren, want men ls op
een schip en men vaart niet.
Toch is het een verantwoorde
lijk werk, waarvan mensenle
vens afhangen. Misschien
maakt die verantwoordelijkheid
het leven dragelijk. En wat
die eenzaamheid betreft: de
fantasie maakt er zich meester
van om er zich avonturen en
drama's te doen afspelen. Waar
weinig mensen wonen, maakt
misdaad een sterkere indruk.
Uit een interview met Frans
Netscher van een halve eeuw ge
leden herinner ik mij zijn plan
een bock te achrijven over een
moord, op een eenzame molen.
Of dit boek ooit geschreven is,
weet ik niet. Wol ligt hier voor
mij een uit het Duits vertaalde
en bij Ad Donker, Rotterdam,
pas uitgegeven roman van Sieg
fried Lcnz, getiteld Het Licht
schip. Van dit lichtschip uit ziet
men een sloep met mannen weg
drijven. Ze worden gered en ont
poppen zich al* zwaar gewapende
misdadigers die na een postdief-
stal zijn gevlucht. Of juister, het
zijn twee broers. Eugen en Edgar
Kuhl, onder leiding van een on
gewapende gentleman-misdadi-
ger dokter Caspary. Ze willen ka
pitein Freytag, die voor zijn
laatste verblijf aan boord is (na
opruiming van de mijnen zal het
lichtschip straks daar niet meer
nodig zijn) pressen hen te helpen
te ontkomen en hun tijdelijke aan
wezigheid op het lichtschip te ver
zwijgen. Freytag voelt daar niets
voor en valt aan het einde van
het boek als slachtoffer van zijn
plicht. Vriend en vijand, dag in
dag uit samen aan boordhet
geeft wel een unieke spanning.
Het trio slechte mannen („three
bad men, 6uch bad men", zoals
het Engelse liedje zegt) is voor
technische hulp op kapitein en be
manning aangewezen. En dezen
Knap
Heel knap. Maar bovendien is
er een tweede verwikkeling en
dat is eigenlijk de belangrijkste:
de verhouding van vader Frey
tag tot zijn zoon Fred, die na een
ziekte aan boord is voor de va
riatie en om op verhaal te ko
men. Fred veracht zijn vader en
praat nauwelijks met hem. Er
zit een oude geschiedenis achter
die op zichzelf stof voor een ro
man zou kunnen opleveren: Frey-
tags gedrag vroeger in de Griek
se wateren en de dood van een
kameraad, waaraan volgens de al
gemene opinie Freytag schuldig
zijn. Fred
lat zijn
houding, vooral
einde, wanneer deze blijft weige-
het schip te laten wegvaren
zijn plicht zijn leven veil
dan kadavergehoorzaa
maar eenvoudige plichtsbetrach
ting (zonder welke het leven niet
meer leefbaar zou zijn) dwingt
eerbied af.
De hedendaagse literatuur weet
bijna niets anders meer dan
troosteloosheid en cynisme. Het
veracht, althans op papier, de
moraal, althans dc algemeen gel
dende burgerlijke, want elke kring,
ook die van gangsters, heeft zijn
erecode. Er is „method", niet al
leen in de „madness", maar ook
in het libertinisme. Plichtsgetrou
we mensen zijn in romans door
gaans bekrompen en vervelend,
aanstichters van traumata bi) hun
kinderen, belagers van geest en
fantasie. Hier wordt de schoonheid
en de overtuigingskracht van het
plichtsbesef getoond. Het bekeert
am' tot da
de harten
ders. om het eens bijbels te zeg-
3en, al blijkt nergens in het boek
at Frcytags plichtsbesef religieus
gefundeerd. Intussen staat hij
er maar met zijn leven voor in en
is deze daad dus ten diepste ge-
religieus.
Als daar dan nog bijkomt dat
het boek goed geschreven ia, dat
bet sterk is van compositie, sober
vader wreekt en de balans
gunste van de bemanning en va
het recht doet overslaan.
Wat ik zo mooi vind is de re
tauratie van het begrip plicht
raak van taal <cn de vertaling
verraadt nergens het Duitse sub
straat), dan kan men dubbel te
vreden zijn. Hoe sterk visueel en
beeldend kan hedendaags proza
wezen, vergeleken bij de omhaal
van woorden en het nlets-verzwij-
gen van het vroegere naturalisti
sche impressionisme met zijn
mooischrijverij!
Een boek voor lowbrow- tot en
met highbrow-lezers.
C RIJNSDORP