John Buchter moet wel: T^Leml oemieitM Cllit ckirurgijnógeólackt groeide kunótig ambackt n een man van „grole gestalte" wordt 65 jaar Drama op een lichtschip ZONDAGSBLAD ZATERDAG 11 NOVEMBER 1961 t d toe TOVEREN MET HAREN ZIT IN ZIJN BLOED J£UNT u zich een beroep voor stellen dat nog geheel ver weven is met dezelfde roman tische verlangens die een Egyptische vrouw ongeveer drieduizend jaar geleden voor bet eerst kenbaar maakte? John ,'l< Buchter behoeft er niet over na te denken. Deze Rotterdammer is er dagelijks mee bezig. Hij maakt pruiken! De Rotterdamse Schouwburg is sinds kort ver rijkt met zijn atelier met uit zicht op het grote en drukke plein waar de passanten iets Tm kunnen zien van dit eeuwen- ;.a oude ambacht. Het is een fascinerend plekje an handvaardigheid en roman- ek. zo ongewoon in de stad aan •rgcfae Maas met haar dynamiek en st va takelijkheid. Toch is John Buch- "e®»ter in Rotterdam niet de eerste on jruikenmaker van zijn geslacht. eq)e Maasstedelijke familietraditie mtgaat terug tot 1811, toen de bet- pelefcud-overgrootvader zich vestigde wi o on de Binnenrotte. Joos Waarschijnlijk is het aan Na- loleon te danken dat 's mans e lerkomst bekend bleef: hij heet- e Van Keulen. Naar oeroude keei [ilderegel mocht hij de gevel van t R»ijn woning sieren met de be- dez aamde chirurgijnstaf. ten teken vol! lat deze haarsnijder ook specia- "H;n het aderlaten. Transplantatie |M terug te keren naar John Buchter: de haarkunst zit m dus in het bloed en al joert hij niet het rood- l: eringde embleem van de geiui Chirurgijns, van de anato- le le n'e w»ot hij meer dan die id g ude heelmeesters, azitu Do 8°^® pruikenmaker wo ehoort een meester te zijn ■jjn ..transplantatie", evenwel onder chirurgische ingreep, kunstmatige haardos de sterkste soort ge naakt vari Chinezenhaar of ut de blauwzwarte lokken fan de meisjes van Hawaii) boet niet alleen precies jvereenkomen met de wel lingen van het hoofd, maar lient ook in harmonie te )jn met het karakter van legene voor wie de pruik estemd is. Dit vergt behalve handig- een gedegen kennis haarsoorten, van de rijzen van inplanting en ntndere vaktechnische weten- J happen en niet minder de pruikenmode in de de schouwburg Onder absurde hoogspanning ging hij proberen, uit de natuur lijke haartooi de coiffure van de pruik te toveren. In bliksemtem- po. Binnen vijf minuten. Toen mevrouw Wasserman onder Buch- ters trefzekere handen vandaan kwam, beantwoorde haar kapsel aan het vereiste toneelbeeld, compleet en ook nog gespoten in zilvergrijs. En haar reactie? Een alles zeggend verzoek Kunt u met ons meegaan naar Brussel? Daar moet ik „Principes" spe len... Vererend voor de haar- kunstenaar. maar hij heeft nu eenmaal zijn eigen „principes": hij hoort in Rotterdam en bij het Rotterdams Toneel. TON HYDRA ruikenmaker zal ook men- ;ro< inkenner en levenskunste- moeten zijn. Het leven proeven |AT John Buchter het is. heb ben wij niet afgeleid uit de e)errassing toen hij tijdens ons atseling gesprek een fles cham- gne tevoorschijn toverde, want t was de voorspoedige geboorte in zijn derde dochter die hem gouden vocht in de kristallen deed flonkeren. Voordien het al duidelijk, dat deze g' ruikenmaker ook zonder edel at de tinteling van het leven Een "hoekje van John Buch- ters atelier naast het hordes van de Rotterdamse Schouw burg. Behalve op zijn oudste dochter Lenie en de achttien jarige Rudy Pillard, die hij van de schoolbank af heeft opgeleid, kan de pruiken maker rekenen op de mede werking van elf thuiswerkers, o'.a. enige gehandicapten die voor dit bijzondere vak aan leg blijken te hebben. scheidene kleuren gebruikt. Dit vergt van de maker een haast schilderkunstige kleurgevoelig heid. John Buchfkr en zijn acht tienjarige assistent Rudy Pillard (die hij van de schoolbank af heeft opgeleid) hebben ons daar van frappante staaltjes getoond. Er Is ons, naast Jan Franken Pin. (in de wandeling Ietwat on eerbiedig aangeduid als „Jonge Jan" dit ter onderscheiding zijn vele kunstenaarsfamilie- Bewijs Achttien november a.s. wordt hij 65 jaar (dan word ik „be jaard" zegt hij er zelf van), een nogal onbijzondere gebeurtenis overigens, waar op zichzelf wei nig vermeldenswaards In zit, wa re het niet, dat het hier een ge rede aanleiding gaf deze popu laire figuur in het Haagse en lan delijke kunstleven eens te belicta- Heeft „Jonge Jan" dat dan no dig? Moet deze man, die altijd zo in de openbaarheid treedt, dan extra „beschenen" misverstanden legi Men denkt a priori, dat zo'n man al die functies louter voor z'n pleizier en tot meerdere glo rie van zichzelf op zich neemt en verricht Niets ls minder waar. Frankens -eigen mening hieromtrent: „Iémand moet het toch doen en als je eenmaal in het verenigings leven zit, dan word je automa tisch overal ingehaald en zeg dan maar eens neen; je moét of je Van dc stelling, dat men van hard werken niet dood gaat, zoals een oud-vaderlandse wijsheid zegt, is Franken het levende be wijs en als we hier neerschrij ven, dat men hem zijn leeftijd niet aanziet, zijn we ons bewust een tot het bot afgekloven ge meenplaats tc gebruiken. Maar desondanks, de conclusie kan niet anders uitvallen. Een grote, soepele, martiale ge stalte. de levendige, vorsende en „waakzame" donkere ogen, die men eerder zou verwachten in een gelaat /net een „café au lait" teint dan in het blozende, oer-hol- landse incarnaat. als dat van Franken, de dicht ingeplante witte haardos, dat alles bij elkaar levert een toonbeeld van kracht, dynamiek en onverzettelijkheid. Voeg hier dan nog aan toe de „veldheersblik", eigen aan de ge boren leider, dan kan men zich de schroom van uw verslaggever misschien voorstellen om zo'n fi- guur aan „de tand te gaan voe len". Komt men dan ten over- nog te deur in één van die stille Haagse lanen van het Benoordenhoutkwar- tler en men treft op die deur een naambord van ongewoon grote afmetingen aan. dan heeft men voor zichzelf al een mening ge reed, die ongeveer Inhoudt, „nu, een overvloed van bescheidenheid behoeft men hier beslist niet te verwachten". Mogen we dan verder meteen maar met die (voor)deur in huis vallen en vertellen, dat men zel den in z'n leven een bescheidener, „aimabeler" mens ontmoet, dan juist deze a.s. jubilaris, die met de grootste omzichtigheid en de nodige terughoudendheid iets aanvankelijk schoorvoetend en la ter wat vlotter los wenst te laten over zijn enorme bedrijvig heid. Tekenend voor deze beschei denheid; als hij een jaartal of een naam van wal of wie ook, zijn eigen leven betreffende, moet vermelden, moet hij het eerst al lemaal opzoeken in zijn, overi gens keurig bijgehouden, gege vens. maar als hij iets over een collega (of over een van zijn ve le „pupillen") vertelt, dan spuit hij het als een fontein op, met na men, data, feiten etc. Deze trek ken nu markeren 's mans groot heid, allure enbescheidenheid. Inspiratie jj okalei .groeft. Daarom is hij zo op zijn plaats relatie met het Rotterdams 'lyoneel en met ieder die op de lanken de schijn van werkelijk- ^id brengt John Buchter wil c echtheid zo dicht mogelijk njaderen. Als kind heeft hij het van zijn vader meegekre- hij leerde het perfectione- de studio's van de Ufa, de uitse filmmaatschappij. Gedegen scholing is er oorzaak Hf John Buchter, de Rotterdam se pruikenmaker, tijdens het werk bespionneerd in zijn spiegel. van dat het hem ergert, voor Nederlandse televisie-uitzen dingen onvoldoende zorg wordt besteed aan de haardracht; als ze duidelijk zichtbaar onecht is. Het kan anders en beter, zegt de Rotterdamse pruikenmaker en hij levert al jaren de bewijzen. Hieuw procédé TT ET zal binnenkort nog echter kunnen zijn. zo onthulde John Buchter ons, want er wordt thans een procédé uitgewerkt, dat bet mogelijk maakt, nauwkeurige co- pieën van het hoofd te vervaardi gen en dus perfect maatwerk te Tot zolang werkt de Rotter dammer nog volgens de oude methode. Uit meer dan zestig verschillende houten mallen kiest hij de het best met de eenstemmende bol. Daarop groeit het kunstig samenstelsel van banden en tule en kostbare zijde, die met elkaar de „huid" vormen waarin de haren hij begint, moet hij zich voorstelling hebben gevormd van de op het podium uit te beelden figuur. Gesprekken met de regis seur, de ontwerpers van décors en costuums en met de betrok ken actrice of acteur leggen wel iswaar een degelijke basis, maar dan is het wachten nog op iets dat inspiratie heet. Daarom lig gen papieren en potlood op Buch- ters nachtkastje, want op de on mogelijkste momenten krijgt hij „het" en dan moeten vlug aante keningen en schetsjes worden ge maakt om het idee vast te kun nen houden. Soms komt een pruikenmaker voor situaties te staan die wat men noemt de haren ten berge doen rijzen. Het is John al vaak overkomen. Op een van zijn schaarse vrije avonden rinkelde Schouwburg „Dc Kersentuin" van Tsjechof moest spelen. De uit Amsterdam vertrokken toneel kapper had onderweg panne ge kregen, van wagen verwisseld en in de haast o.a. de zeer bijzonde re pruik voor mevrouw Wasser man vergeten. Transpiratie HOE het werd opgelost? John Buchter verzocht iemand bij de entree van de schouwburg te posteren met foto's van de actri ce en hij gebood de krulijzers al vast warm te maken. Toen hij Biografie Nog „groeit" de pruik op een van de meer dan zestig hou ten confectiebollen, maar er wordt een procédé uitge werkt waardoor het mogelijk ral zijn, een nauwkeurige copie van het hoofd te ver vaardigen, zodat een pruik verfijnd maatwerk wordt. uit Slauerhoffs poëzie Lenie, de zestienjarige doch ter van John Buchter, is ook het vak. Hier heeft zij ten pruik onder handen die op een houten bol is gehecht. Gebruikmakend van de her nieuwde belangstelling voor de poëzie van J. Slauerhoff, die 25 jaar geleden overleed, heeft Pierre H. Dubois voor de N.V. Uitgeverij Nijgh Van Ditmar, 's-Gravenhage - Rotterdam, een bloemlezing uit Slauerhoffs ge dichten samengesteld en van een inleiding voorzien. „In de ze keuze uit zijn poëzie is ge tracht de vele facetten daarvan te doen uitkomen. Uiteraard pretendeert de bloemlezing niet méér te geven dan een indruk van de veelkantige persoonlijk heid van de dichter, in de hoop een aansporing te zijn om van het overige werk kennis te ne men." schrijft Dubois. Hij brengt dan hulde met name aan de jarenlange ingespannen arbeid van K. Lekkerkerker, de verzorger van Slalierhoffs nala tenschap en van zijn Verzamel de Werken. Men treft hier een 125-tal blad zijden poëzie aan, met minder wit dan zo menige moderne dicht bundel te zien geeft. Wat de hoe veelheid betreft is dus een behoor lijke vertegenwoordiging van Slauerhoffs dichtwerk gewaar borgd. De keuze is inderdaad zo dat men van dit weerbarstige en van binnen eigenlijk overgevoe lige werk een duidelijk en gedif ferentieerd beeld verkrijgt. En al is Slauerhoffs zwerfzucht en on tembaarheid voor alles een per soonlijke zaak geweest, een nei ging die tot op zekere hoogte psy chologisch te verklaren was en zeker niet buiten verband stond met zijn zwak gestel dat hem geen lang leven voorspelde, zodat hij behoefte gevoelde het leven des te intenser te ondergaan, hij blijft de tolk van de zwervers mentaliteit, de geestesgesteldheid van dc nimmer bevredigde, dc onrustige mens ook van andere tijden dan de zijne. Ook voor de thuisblijvers is hij begrijpelijk, want thuisblijven naar het li chaam hoeft niet altijd thuisblij ven naar de geest te betekenen. Hoe weinig is er in de jeugd no dig om te beslissen of men zal zwerven of thuiszitten! Met een van rif laatste verzen uit deze bundel wil ik deze korte aankon diging besluiten. Eenzaam en menschenschuw Ga ik voortaan mijn weg; Ik heb genoeg van 't sluw Gekuip en 't laag gezag. Geen die zooveel verloor, Want ik had meer dan een; Maar nu 'k mij niet meer stoor Aan verwijt en geween, Bijna niets meer bezit. Voel ik mij opgelucht. Als bij 't rallen ran 't doek Over een drieste klucht. De bundel in kwestie vormt een onderdeel van de Nimmer Dra lend-reeks. Maar nu van het rijtje af wat biografische bijzonderheden. Geboren (1896) in het Haagse Be- zuidenhoutkwartier („Mijn leven speelt zich af tussen het zuiden en noorden van Den Haag"), als zoon van de toentertijd zeer be kende zee- en dierenschilder P. Franken en voortgesproten uit een geslacht, waar aanwijs baar tot in de Middeleeuwen kunstenaars onder waren. Zijn eveneens zeer gerenom meerde oom Jan Franken, nog niet zolang geleden hoog bejaard gestorven maakte het noodza kelijk, dat Franken zich. eenmaal volwassen, ter onderscheiding al tijd van het achtervoegsel „Pzoon" moest bedienen. Zijn kunstenaarsopleiding kreeg hij aan de Haagse (toen nog niet „koninklijke") academie in de „vrije schilderkunst" en na het vervullen van de militaire dienst, vestigde hij zich als zelfstandig schilder. In 1923 wordt hem de konink lijke subsidie verleend en twee jaar later valt hem de „Willink van Collen-prijs" toe. Deze gron dige vorming zal cr toe leiden, dat Franken uitgroeit tot een por tretschilder van formaat, wie het aan opdrachten nooit ontbreekt Nog zeer recent gewerd hem het verzoek tot het schilderen van een portret, de oud-minister van O. K. en W prof Van der Leeuw voorstellende, dat eerstdaags ont huld zal worden. Tussen het conterfeiten door van de vele hoge officieren en fi- §uren uit de society, speelt zich c „sociabele" kant van Frankens leven af. in een frequentie, die een „gewoon" sterveling doet duizelen en die alleen maar te realiseren valt in een sfeer van rustige huiselijkheid 'als zo iemand dan al eens „thuis" ls), waarvoor Frankens lieve, zorgza me en Intelligente vrouw borg staat. Het releveren van zijn „maat schappelijke bedrijvigheid" brengt noodzakelijk een dorre opsomming mee, maar is onvermijdelijk, als men een helder Inzicht in zo'n welbesteed leven wenst te krij gen Welaan dan' In de twintiger Jaren (geduren de een decennium) voorzitter van de Haagse Kunstkring en van '47 af voorzitter tentoonstellingscom missie; tot aan de opheffing, ge durende vele jaren penningmeester van de vereniging tot bevordering van de grafische kunst; sinds 1956 voorzitter van de landelijke Beroepsvereniging Beeldende Kunstenaars (B.B.K.), waarvan hij zelf de initiatiefnemer was. Lid van de commissie „toeken ning eregelden"; lid van de Cen trale Rijks i Commissie Sociale Kunstopdrachten, een coördine rend lichaam, voor alles wat er op dit gebied ..gemeentelijk'' ge beurd. Franken zit dan bovendien nog in de gemeentelijke commis sies, zowel voor Gouda als Den Haag. Salon", het werk: voornamelijl het Inrichten van tentoonstellin gen, dat Franken zelf zijn hobby noemt. Al bijna acht jaar secretaris penningmeester Voorzienings fonds van Kunstenaars. „Mijn meest veelomvattende taak?" Al gedurende vijf Jaar lid van de Raad voor de Kunst (afd. Beeldende- en bouwkunst), een adviserend college van de minis ter van O. K. en W. „Tja, en Waar zit ik dan nog meer In?" vraagt Franken zich af. Moet dan weer naarstig zijn gegevens raad plegen, omdat hij het zelf niet al lemaal uit elkaar kan houden. Hij blijkt dan nog zitting te hebben in de Gemeentelijke Com missie voor Kunstopdrachten en in de Rijksaankoopcommissie van tekeningen en grafiek; lid van de Raad van Bestuur Kon. Academie voor Beeldende Kunsten; sinds 1931 lid van het Haagse „Pulchri Studio" en sedert 1947 bestuur der, speciaal belast met hoe kan het anders het inrichten van tentoonstellingen. Dan nog voorzitter „Toekenning Reisbeur zen (O. K. en W.i" en onlangs nog. onder commissaris prof. Vroom, de collectie bijeengebracht voor het inrichten van de Neder landse inzending op de Bienale te Sao Paulo. De oren beginnen ervan te tuiten en men wrijft zich de ogen uit. als men ondertussen tersluiks het doorwrochte, recente werk aan de wanden ziet en verder nog verneemt, dat Franken daarnaast zo het een en ander publiceerde over zijn grote liefde „de gra fiek". waar hij zelf een aanzien lijke hoogte in haalde. Bewondering Als men tenminste hoort, dat hij voor de fondsen van de uitge vers Stols en Brusse, de biblio- phiele uitgaven verzorgde en el- leen aan dit gedeelte van zijn oeuvre een grote overzichtsten toonstelling werd gewijd (1957) in het Haagse Gemeentemuseum, stijgt de bewondering voor dit le ven met de minuut. Werk van Franken bevindt zich o.a. in de Public Library te New York, het British Museum, het Van Abbe Museum te Eindhoven, voorts in musea te Praag. War schau en Boedapest en in vele particuliere collecties. Deze man bij wie geen kan- stenaar tevergeefs aanklopt, ge hoor. maar vooral begrip vindt die zijn leeftijd letterlijk als een lichte last schijnt te dragen en nog boordevol plannen zit (op een leeftijd, dat anderen van bun pen sioen gaan genieten), die ala geen ander weet, wat er omgaat in dc Nederlandse kunstwereld en zijn leven voor het grootste ge deelte In dienst van zijn collegae heeft gesteld, gaat op 18 novem ber a.s. (de dag van zijn verjaar dag) recipiëren van 5 tot 7 uur In Pulchri Studio, één van de Insti tuten. waar hij zijn hart aan heeft verpand en welk genoot schap hem ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag In 1956 eerde met een grote tentoonstel ling. Op onze simpele vraag of hij ook wel eens aan slapen toekwam, volgde het even simpele en sne dige. doch typerende antwoord: „Ach ja. het is allemaal een kwestie van ie dag indelen en niet te lui zijn." GIJS KORDING. Wat weet men aan de wal van het leven op een licht schip? Het moet eenzaam en eentonig zijn. Het moet irrite- render zijn dan het leven op een vuurtoren, want men ls op een schip en men vaart niet. Toch is het een verantwoorde lijk werk, waarvan mensenle vens afhangen. Misschien maakt die verantwoordelijkheid het leven dragelijk. En wat die eenzaamheid betreft: de fantasie maakt er zich meester van om er zich avonturen en drama's te doen afspelen. Waar weinig mensen wonen, maakt misdaad een sterkere indruk. Uit een interview met Frans Netscher van een halve eeuw ge leden herinner ik mij zijn plan een bock te achrijven over een moord, op een eenzame molen. Of dit boek ooit geschreven is, weet ik niet. Wol ligt hier voor mij een uit het Duits vertaalde en bij Ad Donker, Rotterdam, pas uitgegeven roman van Sieg fried Lcnz, getiteld Het Licht schip. Van dit lichtschip uit ziet men een sloep met mannen weg drijven. Ze worden gered en ont poppen zich al* zwaar gewapende misdadigers die na een postdief- stal zijn gevlucht. Of juister, het zijn twee broers. Eugen en Edgar Kuhl, onder leiding van een on gewapende gentleman-misdadi- ger dokter Caspary. Ze willen ka pitein Freytag, die voor zijn laatste verblijf aan boord is (na opruiming van de mijnen zal het lichtschip straks daar niet meer nodig zijn) pressen hen te helpen te ontkomen en hun tijdelijke aan wezigheid op het lichtschip te ver zwijgen. Freytag voelt daar niets voor en valt aan het einde van het boek als slachtoffer van zijn plicht. Vriend en vijand, dag in dag uit samen aan boordhet geeft wel een unieke spanning. Het trio slechte mannen („three bad men, 6uch bad men", zoals het Engelse liedje zegt) is voor technische hulp op kapitein en be manning aangewezen. En dezen Knap Heel knap. Maar bovendien is er een tweede verwikkeling en dat is eigenlijk de belangrijkste: de verhouding van vader Frey tag tot zijn zoon Fred, die na een ziekte aan boord is voor de va riatie en om op verhaal te ko men. Fred veracht zijn vader en praat nauwelijks met hem. Er zit een oude geschiedenis achter die op zichzelf stof voor een ro man zou kunnen opleveren: Frey- tags gedrag vroeger in de Griek se wateren en de dood van een kameraad, waaraan volgens de al gemene opinie Freytag schuldig zijn. Fred lat zijn houding, vooral einde, wanneer deze blijft weige- het schip te laten wegvaren zijn plicht zijn leven veil dan kadavergehoorzaa maar eenvoudige plichtsbetrach ting (zonder welke het leven niet meer leefbaar zou zijn) dwingt eerbied af. De hedendaagse literatuur weet bijna niets anders meer dan troosteloosheid en cynisme. Het veracht, althans op papier, de moraal, althans dc algemeen gel dende burgerlijke, want elke kring, ook die van gangsters, heeft zijn erecode. Er is „method", niet al leen in de „madness", maar ook in het libertinisme. Plichtsgetrou we mensen zijn in romans door gaans bekrompen en vervelend, aanstichters van traumata bi) hun kinderen, belagers van geest en fantasie. Hier wordt de schoonheid en de overtuigingskracht van het plichtsbesef getoond. Het bekeert am' tot da de harten ders. om het eens bijbels te zeg- 3en, al blijkt nergens in het boek at Frcytags plichtsbesef religieus gefundeerd. Intussen staat hij er maar met zijn leven voor in en is deze daad dus ten diepste ge- religieus. Als daar dan nog bijkomt dat het boek goed geschreven ia, dat bet sterk is van compositie, sober vader wreekt en de balans gunste van de bemanning en va het recht doet overslaan. Wat ik zo mooi vind is de re tauratie van het begrip plicht raak van taal <cn de vertaling verraadt nergens het Duitse sub straat), dan kan men dubbel te vreden zijn. Hoe sterk visueel en beeldend kan hedendaags proza wezen, vergeleken bij de omhaal van woorden en het nlets-verzwij- gen van het vroegere naturalisti sche impressionisme met zijn mooischrijverij! Een boek voor lowbrow- tot en met highbrow-lezers. C RIJNSDORP

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1961 | | pagina 17