3 OU Z w OU O OPEN PAGINA due Wo 'Ruimte voor. ons. 1961 i I ZATERDAG 7 OKTOBER 1961 Z geopen ChriJ d Een dichterlijke vrijheid, of J een karikatuur of wat zelfspot i van Nanda Vonk uit Den 1 Haag: Een traan I biggelt langzaam over haar wang, een smalle streep achterlatend in haar make-up. Zij staat voor het venster kijkt doelloos naar buiten. Grote regendroppen belemmeren het uitzicht maar zij merkt het niet. zij denkt aan hem, aan hem, die haar zo alleen liet en ach, hij had zo'n machtige brom- lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllNllllllllllllllllllllllllliniiniiiiiiiiMiiiiiiii1 4iiiiiinniniiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiNiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiii!in.iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiMiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii» jaargang heeft ons nogal wat hoofd brekens gekost vanwege het vele. Tafels moesten aangedragen worden en wij maar lezen. En maar goedkeuren. De beperkte ruimte is er dan ook de oorzaak van, dat we het een en ander in de roemruchte map hebben laten verhuizen voor „te zijner tijd". Bert Jansma uit Voorburg stuurde zo onge veer een complete pagina in. Je zult zijn naam op deze pagina meer dan eens tegen komen. Nanda Vonk uit Den Haag plengde Tranen, Aart Meeldijk uit Rotterdam schreef het ver haal Handen, Cees van Dop de Duelloog. Foto's van Chris Stapels en tekening van Caro Buurman. Tot slot willen we nog even opmerken, dat we het Eens-in-de-maand-Open-Pagina-systeem blijven volhouden. Tot over vier weken dan maar. (Je kunt nu alvast beginnen met in sturen.) „Ik breng U naar de vijftiende verdieping Handen dat het glas ervan zou scheu ren) en lachte in een spiegel. Maar zijn gezicht in de spie gel lachte niet, het was ver wrongen als de auto, die hij was een platform een vreemde bruine kleur op had. Toen begon Riet Leven te spreken. ,,Ik heb jullie hier la ten komen, omdat jullie me on geveer drie jaar geleden een liefdesbrief hebben geschreven. Maar jullie en jullie brieven leken zoveel op elkaar, dat ik geen keus kon maken. Na het voorlezen van de bewuste brie ven zal ik zeggen aan welke voorwaarde je moet voldoen om de winnaar te worden", iedere lessenaar lag er een. Hij Hoewel Handvol het laatste raakte de schaar niet aan, was binnengekomen, las ze het hield zijn armen tot de ellebo- eerst zijn brief voor. gen toe in zijn zakken. „Hoewel ik je niet begrijp. In het midden de zaal houd ik van zo begon zei de man. Met een berookte wijsvinger drukte hij een knop in. De lift maakte geen enkel geluid. Hfet gebouw dreef in een mistige zee van volkomen stilte. Hendrik Handvol kreeg het gevoel of de lift door zijn adem voortbewogen werd. Hij be sloot daarom zijn adem in te houden, maar voordat hij het durfde waren ze er al. „Uitstappen" zei de man. Handvol kuchte, zijn hoofd be woog en plotseling ontdekte hij dat de liftbediende een bochel had. In een volkomen lege woestijn stond hier een drom- medaris, flitste het door hem heen. Hij begon plotseling te fluiten, nog steeds geen aan- stalte makend uit te stappen. HIJ floot, hoog en schril. Een mes dat het gordijn van stilte door moet snijden. „Uitstap pen" zei de man nog eens. „En neem dit mee". Nog steeds met de rug naar hem toegekeerd gaf hij Hendrik een klein automatisch pistool. Tot nu toe had Handvol het ge zicht van de man niet gezien, maar op de ogenblikken dat hij sprak, moest het helemaal uit stem bestaan, ja zijn hele lichaam bestond uit stem. Handvol stapte uit en liep de gang in. Een volkomen donke re gang. „Het afscheid" dacht hij. „Nu komt er een einde aan de tijd dat ik in het don ker leef, doelloos als een mol die zonder reden holen graaft. Dadelijk zal ik ontdekken, waarvoor ik besta. Dit zijn de laatste ogenblikken. De laatste ogenblikken" Langzaam werd het lichter in de gang. Er was nog geen einde te zien. Ook geen deur, die hij zou kunnen binnengaan. Alleen spiegels, duizenden spie gels. Handvol hield ineens op met fluiten (alsof hij bang was opgesteld, het. Handvol luisterde niet gisteren bij een verkeersonge- ook met een so°rt reling. Er meer, nu, drie jaar later, ver- liik had cp7ipn Hpndrilr nrn stond een vrouw op met papie- afschuwde hij wat hij toen ge- luk had eezitn. Hendrik pro- ren jn haar hand Ze ga( geen schreven had. Toeh hield hij beerde zijn gezicht ook te ver- enkel teken van leven. Was ze aoë van haar. Onder het voor- wringen. Op hel voorhoofd ont- er al geweest toen hij binnen- lezen van de andere brieven stondèn diepe rimpels. Het lid- kwam of was ze later binnen- (waarvan Handvol ook niets teken op zijn kin werd roder. h00rde) verlancd' M soms Het spiegelbeeld begon chen. Een goede mop z< onderschrift kunnen zijn. Hij probeerde van alles, lach te, schreeuwde, huilde, maar steeds deed hij in de spiegel het omgekeerde. Handvol dacht: als ik vloek begint mijn gekomen? vroeg Handvol zich hoorde) verlangde hij er soms vertwijfeld af. Maar het deed z9. naar haar te omhelzen, dat er niet veel toe. Het was drie hij het gevoel had alsof zijn het jaar geleden, dat hij Riet Le- bloed 100 pet. alcohol was. ven voor het laatst gezien had, Een bel wierp een ketting maar toch hield hij nog steeds van klanken door de zaal. „De van haar. opdracht" riep ze. „Daar ik Ze bewoog zich toch, zo nu heel wreed ben, wil ik ook de en dan. Hij liet zijn ogen langs gene hebben, die het wreedst haar blonde haar glijden, dat van jullie is. Wreed als een „„k„n.ï,ao, +o" kidzion bijna tot haar middel reikte, roofdier. En een roofdier heeft En daarom: als ik hiuJ huU Iedere beweging die ze met het lange nagels. Bij iedereen ligt werifelijkheid niet^ zoals^mijn ™z! Kn""ullie3nag°els e„ Irengro spiegelbeeld? Er Wamln dat ze een bril met glazen van de, den was een spiegel uitvinden. Nog niet een van glas, maar een van water. God schiep het licht en het water (maar eerst het water) eerder dan de men sen. Toen de mensen nog niet bestonden was het water nog l water. Echt water. Later was j het niets anders dan Adam en Eva, dacht hij. En Adam en Eva waren weer niets anders dan hun beelden in het water. nooit gelukt. Je moet daarom proberen een tussenweg te vin den, een weg die de grens vormt tussen goed en kwaad, maar wie wil er een tussen weg? Het was eigenlijk niet ver wonderlijk, ontdekte Handvol, dat alle mensen egoïsten wa ren. Ze probeerden zoveel mo gelijk voor zichzelf te krijgen, zoveel mogelijk zichzelf te zijn, uit een geheim besef, dat ze het toch niet konden. Ze deden het omdat de mensen altijd dingen zullen doen die niet kun nen. Zij wilden niet erkennen, dat zij niets anders waren dan strepen licht op het water en dat die strepen licht niets an ders waren dan zij, omdat licht iets is dat geen vormen heeft, en geen mogelijkheden om vor men te krijgen. Wij bestaan niet, fluisterde Handvol. raadselachtige glimlach gleed over haar gezicht. „Ik bel tot drie Voor ze bij twee was, had Handvol ze alle zes neergescho ten. Haar natuurlijk niet. Toen sprong hij dwars door zijn beeld op de vensterruit naar buiten, achtervolgd door haar lach, die niet meer scheen op te houden. Nooit meer. Toch hield Handvol meer van haar dan ooit te voren. Maar hij kon niet anders. Het was onont koombaar. Hij had geen nagels! De enkele ogenblikken dat hij nog in de lucht hing, floot hij, schril als een snaar die op bre ken staat. Met een dreun kwam hij in een plas terecht. Zijn nek brak zonder geluid. En in het water leken de haken, die op de plaats van zijn handen zaten, nog meer op grote, verroeste spijkers, - J~~ werkelijkheid. AART MEELDIJK dan i ERUIT GELICHT JIp G. Ermclo Maar er was toch helemaal geen zomer? Tom van D. Den Haag De bezwaren vind je in de Duel- loog van deze week. Janneke van W. Rijswijk Nog een paar jaartjes slapen. Janneke. Bert J. Voorburg Alles goed is ook niet leuk. Peter F. Delft Wat zwaar! We hebben het er met z'n al len uit moeten tillen. is voc heer Sonneveld reikte vorige ViE5>»eek "terdag in het Kurhau» de Edlson-prijzen uit. Hij maakte daar- 11 H,h'J gebruik van een vreemd aoort bu- die voornamelijk ten koste van n Kalanderen ging. Vreemd voor een ea- Guubaretier. Als klap op de vuurpijl .de df"''»'b b" .k vï*™ citaat van Einstein, ran Heine was. Kenne- eilaten-boek gebruikt, eld. Als u on» tenmin- l grapje ten koste van ate toestaat Enge". I, m.k.n het f n fv.. f dnr pia.ti willen wij ,1. ■na'.ist kuimte-redakiir een beroep doen op luk. B bet ministerie van Defensie om niet t gert meer onze gelederen uit te dunnen ;aaf 4 door jonge, energieke mensen, die tch gt '*"d °P kultureel gebied pogen k ee«r')0^lai, ,e brengen, onder de wipe- mainfn ,e ropPfn- Hfl fei|, <,,t <Jit n0g i steeds geschiedt, is het beste bewijs n 5"voor het West-Europese kultuur-de- lieutM failisme. Ligt hier geen mooie taak jn tot voor minister Cals? Trouwens, waar Gcnisijn al die militairen voor nodig nu f het instruktieboekje der B.B. Ev. fi hebben gekregen? Via brievenbus, t.v. en bioscoop krijgen wij voorgeschoteld wat we moeten doen in geval van een A- bomaanval. Ons belangrijkste be schermingsmiddel daarbij blijkt een blikopener te aijn. Wij hebben thuis ook nog een bij bel liggen. Maar dat cal de B.B. wel erg onpraktisch vinden. Nog niets met betrekking tot de al go veel genoemde brochure. U moet weten det we bij een van onze (meer snuggere) kennissen al een lijat zagen liggen van alle zaken, die bij ao'n levensgevaarlijke situatie evenwel ook., getelsehapstpelen tegen. Gewoon .Mens erger je niet" gaan doen als er eeu atoombom valt. Tussen de vele spiegels hing er een, waarin hij nog niet had gekeken. Het was een spie gel van een vreemde bruine kleur. Voorzichtig keek Hand vol erin. Zijn spiegelbeeld sloot de ogen. Hendrik sloot ook zijn ogen. Zou ik nu in de spiegel kijken, vroeg hij zich af. Het zal wel. Maar toch weet ik het niet zeker. Ik weet het niet ze ker. Even was hij heel bang. In zijn hersenen was er een mo ment iets dat op breken stond. Toen kreeg Handvol weer moed, zich herinnerend waar voor hij gekomen was. „Dade lijk kan het me niet meer sche len of ik besta of niet besta en...." Al zijn gedachten wer den plotseling door een over vloed van licht weggevaagd en hij ging naar binnen. Zijn ar men verdwenen voor de helft in de diepe zakken van zijn colbertjasje. De venus van de venhoekige zaal, waar hij nu twintigste eeuw. Langs de wanden van de ze- was, was een verhoging aange bracht met een soort reling, die hem aan een binnenste bui ten gekeerd schip deed denken. In iedere hoek stond een lesse naar, een was er nog onbezet en daar liep hij naar toe. Aan de andere stonden zes mannen, precies eender gekleed als hij, alleen hadden ze hun handen niet in hun zak. Ook hun ge zichten waren precies hetzelfde. Handvol moest zichzelf overha len om niet te geloven dat het zes spiegels waren. De mannen speelden met een schaar. Op Jn cle cfreep i laatste blik op de omslag wierp. In the turn of the screw. In de greep. Zou het werkelijk mogelijk zijn, dit zichtbare voort bestaan na de dood, dat men geestverschij ning noemt? Zou hetEr werd gebeld. Ik schrok. Ik wachtte met naar de gang gaan om de buitendeur te openen. Ik weet niet waarom. Nogmaals klonk de bel hard door het huis. Snel liep ik de gang in, opende de buitendeur en zag hem staan. Van der Geest. Kan ik even binnenko men of heb je geen tijd, zei hij naar mijn gezicht kijkend. Zou ik erg angstig hebben de kapstok. Ik bleef nog even door de deuropening naar buiten staren. De don kere avondlucht leek te leven op een of andere vreemde manier. Ik zou de deur maar dichtdoen, klonk vreemd zijn keihar de scherpe stem achter me. Er komt \an alles op 't licht af. Muggen, conclu deerde ik overbodig. Direkt daarna ga binnen. Van der Geest, een oude kennis. Meer een vriend van mijn vrienden dan Ik kwam voor dat boek dat ik van je kon lenen.... Ik had hem nooit graag gemogen. Donker type, diepliggende kool zwarte ogen. Ja dat boek. Het stond in de boekenkast in de kamer, dus ik had het zo, maar hij bleef nog zitten. Praatte op zijn harde vreemde manier over het boek. Goed boek. Of ik wist of die schrijver meer van dieNee, onderbrak ik kortaf, niet dat ik weet. Vijf wist ik, nog vijf boeken. Maar hij ging niet weg. Het leek of hij me doorzag. Een vreemd gevoel bekroop me. Hoorde ik iets? Hij praatte. Ik zag zijn blik opeens gericht op een van de donkere hoeken van mijn kamer. Het geluid. Hoorde ik iets? Hij praatte door. Buiten hoorde ik een kat mauwen, klaaglijk. Nog een*. Hij praatte. Over kan toor, werk, onze gemeenschappelijke vrienden. Weer zag ik dat hij naar de hoek keek. Waarom keek hij zo? Zijn felle blikken boorden zich als het ware in de dikke duisternis, die ik achter me voel de. Lusteloos, met een gejaagde ondertoon antwoordde ik. Waarom ging hij tooh niet weg? Merkte hij dan niets? Ik keek hem even recht aan. Toen zag ik het. Hij had iets van een samenzweerder, zoals hij naar de hoek achter me loerde. Nu wist ik het: een lage samenzwering was het. Een onbe kende angst welde in me op. Hoorde ik niet iets. Hij praatte. Hij praatte en keek. Ja ik hoorde iets. Stappen. Hij keek naar de andere hoek. Ik voelde dat ik zweette. Met moeite kon ik antwoorden vinden voor zijn vragen. Wat bewoog er achter me. Het moest vlak bij zijn. Ik zag hem vlak langs mijn hals loeren. Grijnsde hij nu? Het was alsof mijn keel werd dichtgeknepen. ToenNee, nee, nee! Plotseling stond hij op. Het was als of zijn bruuske beweging zich in mij voort zette. Ik schrok geweldig. Toer heradem de ik. Weg. weg! dacht ik. Hij keek nog maals achter me. Nu langs de hele ka merwand. JE HEBT DE BOEL LATEN VERANDEREN Hè? zei hij, terwijl hij met zijn strakke felle blik naar de andere kant van de kamer keek. Hij glimlachte. Aar dig zo te zien. Ik voelde me rood tot aan m'n slapen worden. Ik kon mezelf wel ik weet niet wat doen. Kind, dat ik was. Wil loos deed ik de lichten aan. Hij knikte goed keurend. Ja. ik zat daarstraks al te kij ken. 't Is wel een werk geweest zeker, die verbouwing? Geheel en al verdoofd moet ik hem hebben uitgelaten. Ik weet nog wel, dat het eerste dat ik, toen ik weer binnenkwam, zag liggen, m'n boek was. Een goed boek. Ja, ja. Een lantaren zwijgt licht roept schaars om mensen en een kaatsende straat schreeuwt een nachtelijk lied storende voetstappen glinsterende bolletjes regen vallen verduisterend neer geruisloos dringt het in de grond een zware stilte zweeft als een donkere geest door de straat omknelt de bomen die als donkere schimmen zwijgen de regen valt harder gorgelend stroomt hij in vier ijzeren monden TOM VAN DEEL Wat is liet onderwerp van dit gedicht? Wat is het thema? De simpele aanduiding die hoven het gedirht is geplaatst t.w. „Nacht" is te klein en te krap om het werkelijke thema te kunnen bevatten. De spil waai het gedicht om draait is nl. niet de nacht maar de beklemmende stilte van de nacht. Dit blijkt uit bijna elke regel van het gedicht. Nu valt er lang over te discussiëren In hoeverre een titel de inhoud van een boek, schilderij, gedirht en*, moet dekken. Maar de titel „Narht" is te onbepaald en heeft slechts zijdelings betrekking op de inhoud van het gedirht. Natuurlijk is het onmogelijk de gehele inhoud van het gedicht in de titel samen te vatten, want de titel zou reeds het gedicht zijn. Wat het gedicht zelf betreft. Een vraag: is Tom van Deel erin geslaagd de beangstigende stilte van de narht op originele en verantwoorde wijze te vensoorden en te verbeelden? Dat Tom het goed kan waarnemen en onthouden willen we niet ontkennen. Bij het srhrijven van het gedicht „Nacht* heeft hij aan alles gedacht» de lantarenpaal die zijn licht op de straat laat weer kaatsen, z'n voetstappen in de stilte, de regen die neervalt (ja, de regen viel die nacht néér), de stilte, de straat, de bomen, zelfs de afvoerput. Niets is hij bij het schrijven vergeten, misschien alleen het feit dat hij aan een gedicht bezig was! Want ondanks alle originele en minder originele vfschijnscl- en toestandbeschrij vingen is het geen poëzie maar een opsomming van meer of minder „smakelijke" ingrediënten geworden. Het is een recept gebleven, de cake moet nog bereid en gebakken worden. Wi zeiden het reeds, er zijn zeer zeker appreriabele gedeelten in „Nacht". Bijv. de regel „een lantaren zwijgt" is origineel. Het lezen geeft een soort boemerang-effect. De anorganische lantaren paal wordt door zijn „zwijgen* als levend wezen voorgesteld, maar in dit „zwijgen" ligt toch direct weer de berustende ver stilling van het anorganische. Naast de cirkelbeschrijvende ver beelding die de regel veroorzaakt is het een rake typering die functioneel is in een gedicht dat als thema heeft de beklemmende stilte van de nacht. Het hijwoord „schaars" heeft een hoedanigheid van het licht aan, maar dit staat er niet, er staat „licht roept schaar» 0111 mensen". Het woord „schaars" zegt dus iets van roepen. „Schaart roepen" is onzin. „Een kaatsende straat" is semsntistisch te verdedigen als een voorbeeld van absorptie, maar het verdient toch aanbeveling te spreken over weerkaatsen (hoewel dit laatste in deze situatie, ritmisch gezien, onbruikbaar is). We zijn gelukkig de tijd voorbij dnt een gedicht alleen ge- schreven kon worden met behulp van een bepaalde hoeveelheid dichterlijke woorden, toch irriteert het woord „bolletjes" mij hier zeer (nog afgezien van de vraag of je bij regen werkelijk de regendruppels afzonderlijk kan onderscheiden). „Als een donkere geest„als donkere schimmen". Twee maal hetzelfde vage bijvocgelijke naamwoord „donker" is ontoe laatbaar in een gedirht en is een blijk van onvermogen de juiste woorden op de juiste plaats te zetten. Het gebruik van het lege verbindingswoord „als" is storend. In de nfel-dichterlijke tual heeft het vaak de taak te waarschuwen voor een komende ver gelijking; in een gedicht is deze waarschuwing overbodig, want het eigenaardige van een gedirht is juist dat het „het onzegbare" Verstaanbaar tracht te maken door vergelijkingen to maken met reeds bekende begrippen. Het woordje „als" is dus overbodig en moet derhalve weggelaten worden. De bovenstaande kritische opmerkingen zijn niet bedoeld als versteviging van ons oordeel over het gedirht uls zijnde geen poczic. Nee, deze afkeuring ligt ergens anders. Net zomin als een kruidrnierslijstje (half pond jonge kaas, ëén snijkoek mrt kandy enz. enz.) poëzie is, is het gedicht „Nacht" door zijn opsomming van feiten poëzie geworden. CEES VAN DOP In de greep. BERT JANSMA Bert Jansma gaf de volgen de (vr(je) vertaling van een rondeel van Charles d'Orléans: Tijd heeft zijn masker afgedaan Van wintertrekken, kou en regen En heeft z\jn schoon gelaat herkregen Waarover zon is opgegaan. En ziet men dier of vogel gaan Dan klinkt in zang of roep u tegen: Tijd heeft zijn masker afgedaan Van wintertrekken, kou en regen. En heken die vol water staan Fonteinen die omhoog bewegen, Zijn door een zilverkrans omregen. En alles ziet zich anders aan: Tijd heeft zijn masker afgedaan. Bert dichtte zelf: 3Cenniómaking I laat je handen onbevangen vogels voor m\j neerstrijken laat ze de taal vanachter je ogen spreken, maar ze zijn zo verward je handen het z\jn bloemen aan je armen sluit ze niet voor me het zijn licht verwonderde kinderen trillend in de zon zijn ze. ze slaan harde bruggen tussen hier en daar, weten en kunnen het zijn Chinese tekens stille mandarijnen, nu z\jn ze ademloos stil en liggen zo hulpeloos, ik zie ze ik weet het al ze zijn als jij ze zijn als ik wij zijn aan elkaar gelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1961 | | pagina 19