Prins
Bernliard
Mijn vader was net
zo'n buitenbeentje
ZONDAGS
BLAD
ilifiiiuf Cfii»Sfl)i tfoiirant
ZATERDAG 10 JUNI 1961
Een
boeiende
biografie
■giiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
.Mijn positie is min of meer blooigesield
aan de publieke nieuwsgierigheid
EEN ONTMOETING IN WEERT
SAMEN met zjjn broer Herman (39) stond André Linskens
(41) wat te rommelen in het schemerachtige handels-
drukkerijtje aan de D(jkerstraat te Weert, 't Zag er niet
naar uit, dat ze het erg druk hadden. En of het ze veel kon
schelen meenden we ook in twijfel te moeten trekken.
De ruw getimmerde boorden langs de eertijds witgekalkte
wanden torsten ontelbare kartonnen dozen, pakken papier,
lettermateriaal en allerlei andere zaken, die zo op het eerste
gezicht weinig met het 4rukkersbedrijf te maken hadden.
Bovendien slingerden op en naast de machines talri/ke pa
perassen rond, zoals nota's, reclamefolders en carnavals
kranten in alle kleuren van de regenboog. Maar dat was alle
maal geen beletsel voor een spontane verwelkoming, een
mengsel van Zuidnederlandse nonchalance en gemoede
lijkheid.
Herman zei daarna niet veel meer, doch André („zeg
maar Dré") bleek al gauw een geboren verteller, die zich
kennelijk opgelucht voelde, zodra hjj een paar nieuwe ge
zichten voor zich zag.
overige trok hij zich van de hele
wereld niets aan. Dat wil zeggen:
Het liet hem totaal koud hoe hij
er bij liep. Als het hem inviel een
grote flambard op te zetten, dan
hij lichtelijk verbaasd aan uw fo
tograaf en uw verslaggever. „Nou
ja, goed, het is zo. Dat heb ik
van mijn vader en daar ben ik
trots op. Toch zeker wel eens van
Henri Linskens gehoord? Ieder-
„een in Weert kende hem. 't Was
een bohémien, een echte levens
genieter, die een broertje dood
had aan werken, zich nooit en
te nimmer druk maakte en van
de vroege ochtend tot de late
avond blijmoedig was gestemd.
Hij zei altijd, tegen een ieder die
het horen wilde: „Jongen, pieker
niet te veel, zoek het mooie van
het leven, want het is zo kort".
En had hij niet groot gelijk?
„Ambassadeur"
Nou had hij het grote geluk,
dat moeder een flinke vrouw
was, waardoor hij volledig aan
zijn ideaal kon vasthouden. Zij
dreef de zaak een boekhandel
die druk beklant was omdat elk
een er zijn wilde. Vader was ech
ter. met zijn graag gehoorde bat-
beitjes en praatjes op straat, de
reizende ambassadeur voor de
winkel. En zo hem al eens de
vraag werd gesteld, hoe hij 'm
dat toch lapte, dat aan de kost
komen zonder te werken, was
steeds weer het laconieke ant
woord: „Dat moet je ook probe
ren. Als je slaagt zal je er be
slist geen spijt van "nebben".
Vader jaagde graag, viste
graag en was een reuze liefheb
ber van urenlange wandelingen
door de bossen en de zandver
stuivingen van de Kempen. Hij
kende elke plant, elke vlinder en
elk vogeltje, zoals hij alle men
sen in Weert kende. En voor net
artist door de straten. Maar zag
hij toevallig een „cilinder" in de
kast liggen, dan greep hij die ,,'no-
gezij" en combineerde hem rus
tig met een paar geel geverfde
klompen. Toen hij nog verkering
had met moeder die in Ne-
derweert woonde en op de fiets
naar haar toeging, gebeurde het
vaak genoeg, dat zij dreigde een
eind aan de verhouding te zullen
maken als hij niet een beetje be
ter voor de dag kwam. Want soms
ging hij uit vrijen op witte gym
nastiekschoenen, met oranjekleu
rige sokken aan. het lint van zijn
bolhoed en al de knopen van z'n
colbertje. En dan had hij de
grootste lol.
Een drukkerij
Ze waren een jaar of zes ge
trouwd toen hij een keer midden
in de nacht moeder wakker maak
te en zei: „Ik ga een drukkerij
beginnen net als jouw neef. Dat
past mooi bU de boekhandel." Moet
je weten, dat hij nog nooit een
zethaak in zijn handen had ge
had. Toch schafte hij met groot
zat
de orders. Hij was nu eenmaal
de gevierde man in Weert, mede
omdat hij al vroeg ook een lei
dende figuur, ja de ziel van de
jaarlijks terugkerende carnavals
feesten werd.
Ofschoon hij geen noot kende
zo groot als een huis, was hij
geweldig muzikaal. De voorraad
melodieën, die hij in zijn mars
had, was onuitputtelijk. En dus
was het voor hem allerminst een
probleem, van tijd tot tijd met
een gloednieuw carnavalslied ten
tonele te verschijnen. Maanden
tevoren al broeide hij daarop.
Dan liep hij te neuriën en te flui
ten. net zo lang, tot hij het ge
vonden had.
Als hij 's zomers in hemdsmou
wen en in een manchester r'j-
broek, met hoge jagerslaarzen
aan. door de Brabantse dreven
fietste steevast op een dames-
kar floot hij er dikwijls zo
hard op los. dat voorbijgangers
bleven stilstaan en tegen elkaar
mompelden: „Dat kan straks
weer^ een best nummertje wor-
Een horloge heeft hij er nooit
op nagehouden. Aan de stand van
de zon had hij genoeg. En als er
geen zon was liet hij zich drij
ven op z'n intuïtie, 'k Heb hem
verder nooit anders gekend dan
met een bril met één glas. Dat
andere had hij niet nodig, zei hij.
Dat verwijderde hij dan ook on
middellijk, zodra hij tot het ko
pen van een nieuwe bril was over
gegaan. Natuurlijk lokte deze
eigenaardigheid wel eens bij het
publiek een opmerking uit. Maar
zo n opmerking kon niet zo ge
vat zijn. of de reactie was nóg
meer adrem zonder ooit scherp
te worden.
hij die dreun van een
karper op het laatste ogenblik
toch nog had verspeeld.
In het jachtseizoen was het èl
jagerslatijn wat er over z'n lip
pen kwam. En daar hij zo smake
lijk de dingen wist op te dissen,
was iedereen direct tot luisteren
bereid. Onverschillig of dat nu
in huis was, in 't café, of zo
maar op straat. Hij riep immers
aan iedereen en hij praatte met
iedereen.
Kijk, dat leven wil ik eigen
lijk ook. En het gaat er al aar
dig op lijken. Mij kent hier zo
langzamerhand ook een iedereen,
zelfs nu Weert na de oorlog
dank zij de stikstof voor bodem-
verin
ging van nieuwe industr
10.000 inwoners tot 30.000 groeide.
Ik zit nu wel In dit drukkerijtje,
maar dat heb ik nooit begeerd.
Dat kwam alleen, doordat va
der op een morgen in 1941 tegen
ons zei: „Gaan jullie maar eens
met me mee". Met z'n drieën to
gen we naar de notaris. Pas daar
kregen we te horen, dat dit be
drijf van nu af aan van de bei
de zoons wasHerman en ik,
hoewel nog slechts 19 en 21 jaar
oud, werden plotseling tot direc
teuren gebombardeerd!
Op het eerste moment voelde
je je vanzelfsprekend een hele
Piet. Naarmate we echter ouder
werden ging ik er althans heel
anders over denken. Mijn liefheb
berij was nu eenmaal als kind
reeds het omgaan met paarden.
Toen ik nog maar 4 of 5 jaar was
klampte ik elke vigilante die voor
bijkwam aan, om mee te kunnen
rijden en de teugels vast té hou
den. Op de kermis was er maar
één ding dat me werkelijk boei
de: een draaimolen met paarden.
En als er een circus kwam, man
hou op, ik was gek op de piste
Nauwelijks 17 geworden moest
het hoge woord er uit „Zodra ik
op eigen benen sta koop ik een
echt rijpaard".
eens. ik nam het zware beast
op m'n schouders en thuis wa
ren ze er allen even dol mee. La
ter volgden nog een Ierse setter,
een kat en een Shetlandse pony,
zodat het al een beetje op een
veehouderij begon te lijken.
Het meeste plezier beleefden
we 's zondags aan die beesten,
als we met het hele gezin aan de
wandel gingen. Dan toch ging ook
alle vee mee. Drie, vier uren
lang dwaalden we langs rogge
en aardappelveldjes, door akker
maalshout en hoog geboomte en
wie er moe werd kon wat op de
pony uitrusten, een attractie van
jewelste.
Raspaard
Gezellige man
Vader was een gezellige man.
Na zijn ochtendwandeling- of fiets
tocht keerde hij meestal om 12
uur huiswaarts, schonk zich een
neutje in en vertelde onder het
eten uitvoerig van zijn belevenis
sen. 's Middags trok hij weer een
andere kant uit met de hengel
naar de vennetjes bijvoorbeeld
en 's avonds, onder het leggen
van een kaartje, kon je in geu
ren en kleuren van hem horen,
,J)ie stallen bouwde ik zelf
Uitgelachen
Mijn familie lachte me uit. wees
met de vinger naar het voorhoofd
en trachtte me aan het verstand
te brengen, dat een rijpaard
slechts het voorrecht was van rij
ke mensen Intussen heb ik er nu
al zeven of acht. Ik ben er stapel
mee en ik wil er. als ik de kans
krijg, nog méér hebben. Dat zal
me wel lukken, daar ik in 1948
een vrouw trouwde, die me vol
komen begreep. Zoals moeder al
tijd vader zo goed heeft aange
voeld..."
Op dit moment zweeg Dré even,
realiseerde zich nu pas. dat zijn
broer Herman al die tijd had
doorgewerkt, maar zei toch, na
een vluchtige blik met hem ge
wisseld te hebben, tot ons: ,,'k
Zal je nog vlug die paarden la
ten zien. Als je er tenminste een
kwartier gaans voor over hebt".
Natuurlijk hadden we dat er
voor over. Dus stevenden we en
kele straten en stegen door, ver
volgens ging het langs een rulle
zandweg de bossen in, tot we
bij een merkwaardig landhuis kwa-
-x stukje wei ej-bij.
In 1955 heb ik die pony met dat
schaap en die bok weggedaan en
kocht ik van een grote industrieel
voor nog geen ƒ500 m'n eigen
dom. Dat was niet veel. maar
toen het tot m'n verrassing een
veulen wierp, dat ik voor 415
verkopen kon, kostte dat ras
paard me slechts ƒ60. 'k Had er
in het begin wel wat moeite mee.
daar het knap wild was. Doch
door er elke dag mee te praten
en het aldus op z'n gemak te stel
len, was ik na 7 weken al zover
Ëevorderd, dat ik erop kon rijden,
'aar keken de bewoners van
Weert eerst nogal van op. Er was
nl. niemand hier, die aan paard
rijden deed. Ik had echter tevo
ren les gehad, zodat ik volgens
de regelen der kunst kon demon
streren welk een prachtsport het
Nadat ik vervolgens in Lunte-
ren een landauer zo'n mooie
open koets op vier wielen had
ontdekt en kunnen kopen, kon
ik tevens de charmes van het riji
den met een rijtuig demonstreren.
Hetgeen tot gevolg had, dat onder
de gegoede burgerij de belangstel
de ouders, alsook verscheidene
zoons, kwamen me opzoeken en
informeren, waarna de een na de
ander bij me ging „lessen". Maar
dat zou me beslist over het hoofd
zijn gegroeid, als ik niet juist op
tijd in contact was gekomen met
iemand die vroeger in het mane-
gebedrijf gezeten had."
In de rij
len!
„Allemaal zelf gebouwd", zei
Dré geestdriftig, „nadat ik eerst
drt perceel bos had gekocht en
9/10 van de bomen had gerooid.
Die vijver was ook mijn werk.
Daar zwemmen karpers in om
bang van te worden. Destijds
door vader elders gevangen,
maar toen waren het nog maar
beestjes van een pond of vier.
Oerwoud
't Was hier dus aanvankelijk
een ware wildernis, een oerwoüd,
maar dat lokte me nu juist zo aan.
En mijn vrouw net zo goed. De
weinige boeren evenwel, die in
deze omgeving woonden, dachten
dat ik getikt was. Géén elektrici-
Als we de stal binnengaan
staan ze alle keurig in de rij,
hetzij alleen in een box, of met
z'n tweeën: Pascha, Leila, Chiqui-
ta. Zampa, Axel, Tosca, etce
tera. Fraaie namen voor fraaie
dieren, waarvan de oudste nog
maar 7 jaar is. We horen dan
dat Zampa zoveel wil zeggen als
„de sterke", Chiquita is Spaans
en betekent „schattebout"; Leila
betekent „nacht" en deze naam
werd daarom gegeven aan een
inktzwart paard. En dat een pas
cha een heerser is weten we al
lemaal wel.
„Dat Is nou mijn hobby",
zegt Dré opgetogen. „Dat is écht,
dat is oprecht, dat is de volle
natuur. Ik ben nu eenmaal een
natuurmens in hart cn nieren en
kan het in huis nooit lang uithou
den. Als ik een uur op een stoel
heb gezeten ga ik dc deur uit
naar dc stallen cn zet me op
een haverkist. Of ik pak de flets
cn maak zelfs als liet al don
ker is een flinke tocht door dc
velden, 't Is meer dan eens ge
beurd, dat ik midden in de win
ter om 8 uur 's avonds op de fiets
sprong en niettegenstaande de fel
le oostenwind naar de Belgische
grens peddelde, er een heel eind
langs bleef rijden, zonder me iets
aan te trekken van de k' e
jachtsneeuw, die het uitzicht
haast totaal br mrrirde. 't rs
me juist om die sueevw en die
wind te doen. En om 12 nrr -ik
ik als een herboren mens het bed
in.
r had alle begrip voor mijn
ideeën, ook zij wilde graag hele
maal huiten wonen. Zó kon het
gebeuren, dat we 8 of 9 jaar ge
leden ons eerste dier aanschaf
ten. Ja nog geen paard, maar
een geitebok voor de kinderen.
Toen ontmoette ik eens een her
der met een kudde schapen langs
de bosrand en ik zei: „Verkoop
mij zo'n »ohaap", We werden het
of scooter. Ik vind dat helemaal
niet zo'n prestatie. Ik zou het met
een woonwagen willen doen. Al
maar trekken van het ene land
naar het andere en overal weer
een andere natuur ontmoeten
maar toch altijd in dè natuur ver
toeven. Wie zó zijn leven zou slij
ten zou eerst recht kunnen zeg-
gen dat hij heeft geleefd."
„Wie goed luistert kan veel plezier beleven aan de
verhalen, die over hem verteld worden". Dat heeft
Prins Bernhard eens tijdens een interview in Amerika
gezegd en die van mensenkennis getuigende uitspraak
vormt het motto van het eerste hoofdstuk van een
boekje, dat juist vóór de vijftigste verjaardag van
Z.K.H. Prins Bernhard (op 29 juni a.s.) is verschenen,
Huib Hendrikse is er de auteur van en het werd, goed
verzorgd, uitgegeven door de Uitgevers-Compagnie
„De Branding" te Amsterdam.
Moeilijkheden zetten hem tot
nog grotere actie aan. achter
docht beantwoordt hij met een
frapperende openhartigheid. Hij
houdt niet van mensen. die
hem naar de mond praten en
beschouwt slechts hen als zijn
vrienden, die hem onder alle
omstandigheden de waarheid
zeggen. Ook als die waarheid
minder prettig voor hem is."
Om dat te bewijzen besluiten
we deze bespreking met nog
een anecdote: „Prins Bernhard
heeft korte tijd een snor gedra
gen, die hem duidelijk ontsier
de. „Ik wist wel", zei hij, „dat
ik er niet bepaald geflatteerd
mee uitzag, maar vond dit
juist een goede gelegenheid om
te onderzoeken wie van mijn
mogelijke vrienden niet zou
schromen mij de waarheid over
m'n snor te vertellen."
mnKiijKe iNeaenanase Jaar- j-
beurs, de Koninklijke Neder- 1
landse Hoogovens en Staalfa-
brieken. de Koninklijke Lucht- I
vaart Maatschappij en de Ko
ninklijke Nederlandse Vliegtuig- I
fabriek Fokker, tot december
1959 was hij bovendien nog i
commissaris van de Steenkolen I
Handelsvereniging en buitenge
woon commissaris van de Ne- I
derlandse Herstelbank; regeert I
van het Prins Bernhard Fonds;
curator van de Economische
Hogeschool in Rotterdam; voor- I
zitter van de Bilderberg Confe
renties en van het Instituto de
estudios Hispanicos, lid van de
Koninklijke Spaanse Akademie;
president van de Fédération I
Européenne de la Culture en
van de Fédération Equestre In
ternationale. Tal van instellin- I
gen en verenigingen hebben hem I
bereid gevonden als bescherm
heer op te treden en noon, i
wordt hem tevergeefs om raad I
en steun verzocht. De prins ont-
vangt zestienduizend brieven
per jaar, die alle door hem be- I
antwoord worden. Vele Neder- I
landers zien in hem de meest
doortastende beschêrmer tegen I
bureaucratische verschijnselen I
in onze maatschappij."
De verleiding is sterk om al
le 47 pagina's van deze biogra
fische schets in deze kolommen
de lezer verstoken blijven van
de unieke en nog niet vaak ge
publiceerde foto's, die het
werkje vergezellen en boven
dien zou de schrijver zich in de
verkoop van zijn arbeid zien
beknot. En hij verdient, dat
deze biografie verkocht zal wor
den, want zo is het ons al
thans vergaan het zal in
één ruk worden uitgelezen.
De Prins der Nederlanden
komt uit de regels tevoorschijn
zonder de opsmuk, waaraan
schrijvers van vorstelijke bio
grafieën zich nogal eens schul
dig maken. Prins Bernhard
staat reeds na enkele pagina's
voor ons als een man, als een
mens onder de mensen.
Huib Hendrikse heeft in zijn
vlot geschreven schets frag
mentarisch de meest in het
oog springende gebeurtenissen
uit de eerste vijftig jaren van
het leven van de Prins verteld.
Duidelijk beeld
Anecdotes en citaten hebben
bijgedragen tot een nog duide
lijker beeld.
Zoals dit citaat: „Mijn positie
is min of meer bloot gesteld
aan de publieke nieuwsgierig
heid," zo weet prins Bernhard.
En die positie zowel de on
derdaan als de echtgenoot van
de koningin is toch al moei
lijk genoeg: „Om in alle twee
gevallen te slagen moet men
als echtgenoot beschikken over
het evenwichtsgevoel van een
koorddanser en daarenboven
over een vrouw, die begrip
heeft voor de situatie."
Of zoals deze anecdote: „Op
koninginnedag stond prins Bern
hard in de tuin voor Paleis
Roestdijk met een groep jour
nalisten en fotografen te pra
ten. Het was een prachtige
voorjaarsdag. Het défilé voor
de jarige vorstin zou kort daar
na beginnen. De verslaggever
van een Amsterdamse krant,
die enigszins verlaat was, zag
zijn collega's daar in een ge
zellig kringetje staan. hoorde
hen lachen en riep vrolijk „Zo
jongens, en hebben jullie de
heer Von Lippe-Biesterfeld al
ontmoet?" Het werd plotseling
doodstil. Prins Bernhard keek
over de zwijgende hoofden
heen en riep: „Ja, die is hier."
Geen „play-boy"
Dat prins Bernhard geen
„play-boy" is, weet Nederland
met de hele wereld. De auteur
Hendrikse zegt het zo: „Deze
werkende - prins - bij - uitstek
is in alle opzichten een zeer
zakelijk man, die snel denkt
en niet van geleuter houdt. Hij
speelt op tal van terreinen een
stimulerende rol en spant zich
zowel in voor de eenwording
van Europa en het verbeteren
van de betrekkingen tussen
Amerika en zijn bondgenoten
als voor schooljongens in Su
riname, die geen zwembroek
kunnen betalen, en de industri
alisatie van Friesland. Geen
land heeft de beschikking over
zo'n briljante goodwilUambassa-
deur. Zelden begint een werk
dag van de prins later dan acht
uur 's morgens en is hij voor
tien uur 's avonds klaar. En
ook zondags rinkelt de telefoon
op Soestdijk nog dikwijls. Het
bedrijf van de prins, dat hij sa
men met zijn particulier secre
taris dr. F. A. de Graaff leidt,
publiceert nooit een jaarver
slag. Slechts een gering deel
van zijn activiteiten wordt be
kend. Prins Bernhard is inspec
teur-generaal van de landmacht,
De jeugd
Over de jeugd van de prins
vertelt het boekje: „Minstens
één keer per week kreeg de
twaalfjarige prins Bernhard op
het gymnasium in Zullichau een
gevoelig pak slaag van de oude
re jongens. Ze lieten hun kei
harde handen op hem neerko
men, omdat hij een prins was.
Dat was de enige reden. Dit
regelmatige aftuigen leverde de
tengere prins als enig voordeel
op dat hij goed leerde vechten.
Hij moest wel."
Er wordt geschreven over
zijn werk bij de I.G. Farben
in Parijs, over de oorlogsda
gen van 1940, over de Britse
contraspionagedienst, die nogal
argwanend tegenover de ex-
Duitser stond, die prins Bern
hard was en over de grote ca
paciteiten, die de Prins der
Nederlanden als vlieger had en
heeft en over zijn grote ver
diensten als goodwill-ambassa-
deur op zijn reizen naar Zuid-
Amerika, waar hij zich terecht
de bijnaam „Prins Charming"
heeft verworven, en over zijn
„talenknobbel", die hem tot
een linguïst van de eerste rang
heeft gemaakt en die hem ook
bij zijn studie van de Spaanse
taal van pas is gekomen.
Meer onder de
indruk
En aan het slot van het boek
je „Prins Bernhard" zegt de
auteur: „Buitenlanders zijn vaak
meer onder de indruk van de
vele activiteiten van prins Bern
hard dan wij, Nederlanders. Wij
zijn gewend aan zijn dynami
sche verschijning en temperen
onze bewonderingen graag met
een scheut kritiek. Zijn humeur
is altijd aanstekelijk goed, er
is nooit een spoor van saaiheid
om hem heen. Prins Bernhard
doet alles met zichtbaar veel
genoegen.
Altijd heeft de prins spontaan
en energiek gereageerd op de
uitdagingen in zijn leven.