Onrust
over aanrandingen gewettigd?
De forumleden zijn:
VRAGEN AAN FORUM
De invEoed van het gedrukte woord
Hoe te handelen?
Wordt gevaar tot uiterste bestreden?
191
pIT FORUM behoeft maar een korte inleiding. Vele
lezers zullen misschien al wel een gesprek over het
onderwerp „aanrandingen" hebben verwacht, nu de
actualiteit ons hier allen met de neus op heeft gedrukt.
Een emotioneel geladen onderwerp, zo kwalificeerde
een der forumdeelnemers de kwestie van de aanran
dingen. Volkomen terecht zei hij dat; vandaar, dat we
een breed gezelschap bijeen hebben gebracht, dat nuch
ter over deze zaak kon oordelen.
Want nuchterheid en realiteitszin zijn wèl nodig
in deze dagen, nu men over stiletto's, judolessen en
alarmpistooltjes hoort spreken, gevolg van een zekere
onrust sommigen willen al het woord angstpsychose
gebruiken die er bij velen is ontstaan.
Als u het forumgesprek rustig heeft doorgelezen
kunt u zelf oordelen. Eén ding moge ter geruststelling
van wellicht velen nu al worden verklapt: voor ernstige
ongerustheid over het gevaar van aanrandingen bestaat
géén reden. Waarmee niet gezegd wil zijn dat het ge
vaar er niet is, maar wèl dat van een alarmstemming
bepaald geen sprake behoeft te zijn.
MR. H. BOUMA (1916), substituut officier van justitie bij de arrondissement»,
rechtbank te Amsterdam, studeerde rechten aan de rijksuniversiteit te Utrecht en
bekleedde diverse functies by de rechterlijke macht, in het bijzonder bij het
Openbaar Ministerie. Hü heeft in de afgelopen jaren verscheidene belangrijke straf
zaken behandeld, w.o. diverse zedendelicten.
J. J. DE JONGE (1902), hoofdinspecteur bij de Rotterdamse politie en chef van
de afdeling zedenpolitie aldaar, begon, na zijn middelbare opleiding, z'n loopbaan
bij een bankinstelling te Amsterdam. Na in zyn vrije tijd het inspertcursdiploma te
hebben behaald volgde in 1928 zijn aanstelling by de gemeentepolitie te Rotterdam,
waar hy de verschillende inspecteursrangen doorliep. In 1946 volgde zijn bevordering
tot hoofdinspecteur. Hy beweegt zich, als bestuurslid van de stichting „Clubhuizen
De Jeugdhaven", mede op het gebied van de jeugdzorg.
MEVROUW E. M. DOMMECK VAN GEMERT (1921) uit Venlo, huisvrouw en
moeder van drie kinderen, die tot haar huweljjk met een ambtenaar van de brand
weer modiste was, kwam verleden jaar, zonder het te willen in de publiciteit toen
bekend werd dat zy naar de minister van justitie wilde gaan om hem te verzoeken
kinderen beter te doen beschermen tegen personen met gevaarlijk sexuele afwijkingen.
Haar plan groeide, zoals men weet, uit tot een actie die door duizenden in ons land
ondersteund werd. Mevrouw Dommeck is correspondente van een aantal dagbladen.
PROF. DR. H. BIANCHI (1921) gewoon hoogleraar in de criminologie aun de
V.u. in Amsterdam studeerde aan dezelfde universiteit rechten om in 1956 te promo-
veren tot doctor in de rechtswetenschap op het proefschrift „Position and subject-
matter of criminology". In 1956 werd hij benoemd tot lector in de criminologie;
sinds verleden jaar is hij hoogleraar. Prof. Bianchi is een der oprichters van het
Nederlands Tijdschrift voor Criminologie.
PROF. DR. A. L. JANSE DE JONGE (1917) gewoon hoogleraar in de psycho
pathologie aan de V.U. in Amsterdam studeerde medicijnen aan de Gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam en is sinds 1945 zenuwarts. In 1948 promoveerde hjj tot
doctor in de geneeskunde op het proefschrift „De ik-gij-verhouding en de ik-zelf-
yerhouding in de neurotische zijnswijze". Hij was sinds 1942 in verschillende functies
in de Valeriuskliniek werkzaam; hij was voorts sociaal psychiater aan de gemeentelijke
geneeskundige en gezondheidsdienst te Amsterdam.
I Mr. H. Bouma, te Amsterdam
J. J. de Jonge, te Rotterdam
Mevr. E. M. Dommeck-van Gemert, te
Venlo
Prof. dr. H. Bianchi, te Amsterdam
VOORZITTER: Recente gebeurtenis-
len hebben bij vele ouders onrust doen
ontstaan over de veiligheid van hun
kinderen. Er wordt over gedacht en
gepraat en in sommige gevallen wor
den verkeerde conclusies getrokken.
Daarom leek het ons goed een drietal
vragen, welke ongetwijfeld bij vele le
zers leven, aan een nuchter, deskun
dig gezelschap voor te leggen, in de
hoop dat hun reacties hierop kunnen
bijdragen tot een reëel inzicht in de
materie, .die kortheidshalve met ..het
gevaar van aanrandingen" zou zijn
aan te duiden. De eerste vraag
is dan: Welke oorzaken kunnen wor
den genoemd die hebben geleid tot de
heersende onrust over aanrandingen
door gestoorde delinquenten? Wel
licht kan prof. Bianchi hierover van
uit criminologisch oogpunt enkele in
leidende opmerkingen maken?
BIANCHI: Uit de tot op heden be
kende cijfers kan worden opgemaakt,
dat het aantal aanrandingen niet of
nauwelijks is toegenomen, zeker niet.
als men daarbij de bevolkingstoename
verdisconteert. Daar kan die onrust
dus niet aan geweten worden.
DE JONGE: Hoewel ook ik tot die
conclusie kom, moeten we daarbij na
tuurlijk wel bedenken, dat dc geregis
treerde cijfers geen zuiver beeld ge
ven van de werkelijke situatie daar
lang niet alle zedendelicten ter ken
nis van de politie worden gebracht.
BIANCHIi- inderdaad, maar die ge
registreerde gevallen vormen voor de
wetenschap nu eenmaal het enig bruik
bare materiaal. Nogmaals: hier moet
de oorzaak van de onrust niet gevon
den worden. Het wil mij voorkomen,
dat we die oorzaak voor een groot deel
bij een bepaald deel van de pers moe
ten zoeken. Dat de mensen (vaak uit
gebreid) kennis krijgen van al deze
feiten kunnen ze uit geen enkele an-
bere bron dan de publiciteit te weten
komen. De vraag, of de kranten er
toe kunnen medewerken weliswaar be
richtgeving over aanrandingen te ver
schaffen, maar dan zonder dat er on
rust in het land wordt gekweekt, is
een kwestie waarover in dit opzicht
deskundiger figuren van dit gezelschap
meer zouden kunnen zeggen dan ik.
VOORZITTER: U ziet dus de oorza
ken niet in de frequentie maar in de
publiciteit. Zijn de anderen het hier
mee eens?
DOMMECK: Vindt u die publiciteit
erg, professor?
BIANCHI- Niet dit er over gepubli
ceerd wordt, maar de wijze waarop
acht ik vaak aanvechtbaar. Overma
tige publiciteit kan namelijk bijdragen
tot een groeiende onrust, die niet
noodzakelijk is. Erger acht ik het nog,
dat bepaalde, psychisch onevenwich
tige mensen, juist door het lezen van
deze berichtgeving, een stootje in de
verkeerde richting zouden kunnen krij
gen.
BOUMA: Men geeft inderdaad vaak
te veel details. De pers is meestal
goed ingelicht en meerdere malen heb
ik ervaren dat zaken uit een proces
verbaal, die de justitie voorlopig ge
heim wenst te houden, of details, die
zich niet lenen voor publikatie, in de
krant komen.
Het publiceren van die bepaalde de
tails acht ik verwerpelijk. Laat men
deze dingen toch summier brengen.
Zelfs de t.v. ontzag zich kort geleden
niet om notabene een demonstratie te
Seven hoe iemand gewurgd moet wor-
en! Dat is toch op zijn zachtst ge
zegd onverantwoordelijk?
DOMMECK: Ik ben van mening,
dat een geval van aanranding wel de
gelijk breed gepubliceerd mag worden.
Natuurlijk moet het op verantwoorde
wijze gebeuren sensationele finesses
hebben ook volgens mij geen enkele
zin. Maar-laat men het gerust „groot"
brengen, want daar gaat een zeer gro
te preventieve werking van uit.
BOUMA: Op wie?
DOMMECK: Op de ouders bijvoor
beeld. Hoeveel vaders en moeders, hoe
veel onderwijzers zullen de kinderen
naar aanleiding van die laatste geval
len juist door de opvallende publika
ties niet gewaarschuwd hebben? Dat
is nodig.
JANSE DE JONGE: Er zitten dus
twee kanten aan publiciteit. Enerzijds
kan men, zoals mevrouw Dommeck,
zeggen: die preventieve werking is
belangrijk. Ik voor mij zie daar niet
zoveel in. Ik dacht, dat men die pre
ventie ook op heel andere manieren
kan bereiken, dan door het in de
pers naar voren brengen van moord
dadige geschiedenissen. Wat was nu
bijvoorbeeld de preventieve werking
van die trieste Walletjesgeschiedenis
in de krant? Maar goed: laten we
nu eens aannemen, dèt er enige pre
ventieve werking van publiciteit uit
gaat. Dan weegt deze bij lange na
niet op tegen het gevaar, dat deze
publikaties oproepen bij zeer labiele gelijken met een man.
figuren. Daardoor kunnen bij deze r->Vind "i
mensen allerlei kwade mogelijkheden
en ongewenste reacties naar voren ko
men! Ik dacht, dat die hele druk wel
ke via de pers op de bevolking gelegd
wordt juist de delinquent in een zo
danige spanningssituatie brengt, dat
hfj veel gemakkelykcr overgaat tot
trieste daden, zoals eventueel moord.
BOUMA: Ik kan nog verder gaan
en zeggen dit ik in mijn praktijk bij
de rechterlijke macht gevallen heb
meegemaakt, waarbij het verband
tussen publiciteit en misdaad duidelijk
is aangetoond.
DE JONGE: Ook de politie kan over
da wijze van publiceren niet steeds
enthousiast zijn. Een bepaald deel van
de pers is er bij dit soort berichtge
ving steeds op uit de publikaties in een
sensationele sfeer te trekken. Het zal
duidelijk zijn, dat de onrust onder het
publiek hierdoor onnodig wordt ver
groot. Voor paniekstemming is trou
wens in het geheel geen reden, daar
werkelijke aanrandingen toch altijd
nog betrekkelijk weinig voorkomen
Bovendien wordt het zwaar geladen
woord „aanranding" in veel gevallen
maar al te lichtvaardig gebruikt.
JANSE DË JONGE: Dat laatste wil
de ik ook zeggen: op die manier
krijg je dat een jongeman die een
meisje in een flirtsituatie benadert al
als een aanrander wordt bestempeld.
DE JONGE: Zoiets zou de politie
„lastig vallen" noemen. In de dage
lijkse rapporten van de Rotterdamse
zedenpolitie zult u deze benaming nog
al eens tegenkomen, maar -van het
woord „aanranding" daarentegen
wordt welbewust slechts een zeer voor
zichtig gebruik gemaakt.
VOORZITTER: Maar al is er dan
geen sprake van stijging, de gevallen
waarmee we pas weer zijn geconfron
teerd. lijken mij op zichzelf toch ern
stig genoeg.
DOMMECK: Dat dacht ik ook. En
dan zeggen de heren: publiceer dat
liever niet, of zo klein mogelijk, want
het prikkelt de mensen die daar gevoe
lig voor zijn. Maar weest u dan prin
cipieel en houdt ook alle inbraken en
diefstallen eruit! Want mensen die
daar gevoelig voor zijn kunnen dan
ook geprikkeld worden Naar mijn
mening heeft publikatie in de pers en-
toe bijgedragen dat de dader van de
recente moord in Rotterdam de ppli-
tie telefonisch op de hoogte bracht
waar het slachtoffer lag. Hij had er
al zoveel van gelezen en ook gehoord,
dat het mede daardoor een onhoudba
re toestand voor hem werd. Deze tip
is toch heel belangrijk geweest voor
het verdere onderzoek!
JANSE DE JONGE: Die zedenkwes
ties liggen op een veel gevoeliger ter
rein dan inbraken en diefstallen.
DOMMECK: Kan zijn, maar ik vind
dat het publiek er recht op heeft te
weten wat er zich ook op dit gebied in
ons land afspeelt. Dat stemt de men
sen tot heilzaam nadenken, en hope
lijk nog meer.
BIANCHI: Ik begrijp u volkomen,
mevrouw. U wilt dus zeggen: onthoudt
men deze berichtgeving aan de men
sen, dan zouden zij het gevoel kunnen
-rijgen als onmondige kinderen be
handeld te worden. Ik heb de indruk
dat bij de mensen de vraag leeft:
Waarom mogen wij di.t niet weten?
Wij zijn mans genoeg om dat zélf te
kunnen verwerken. Maar bedenkt u
wèl: er zijn zoveel bewijzen van het
tegendeel. Denkt u eens aan Duitsland
in de jaren twintig. Ook hier was een
mondige bevolking, waar destijds het
anti-semitisme niet erger was dan bijv.
in ons land. Maar door de publiciteit
(de pers) die in nationaal socialisti
sche handen kwam is daar dat anti
semitische probleem toch maar ge
schapen. Het werd zonder meer kunst
matig gekweekt. Ik wil maar zeggen:
de mensen denken vaak dat ze mon
dig genoeg zijn, maar men is veelal
onvolwassener en onmondiger dan
men zelf vermoedt. Zo bezien twijfel
ik aan uw stelling „dat de mensen er
recht op hebben het te lezen". Op die
manier kan de kennis van het misda
dige tot een ziekte verwekkende fac
tor in de samenleving worden.
VOORZITTER: Dit argument houdt
m.i. geen steek. Want in dit verband
te verwijzen naar Net anti-semitisme
in Duitsland is bepaald onbillijk. Dat
was geen pers meer, maar je reinste
propaganda. Ik ben van mening, dat
we duidelijk onderscheid moeten ma
ken tussen publiciteit en propaganda.
BIANCHI: Goed, maar er zijn wel
licht ook nog andere voorbeelden aan
te halen. Anderzijds vind ik, dat men
een veel te overdreven betekenis
hecht aan de schade die geestelijk
aangericht wordt bij een kind dat door
iemand is lastig gevallen (ik doel hier
natuurlijk niet op aanranding-met-
moord). Ter illustratie hiervan het
volgende: een debiele vrouw ontving
jarenlang tientallen kinderen bij zich
thuis, door wie zij onder elkaar sexu
ele wandaden liet plegen. Pas na acht
jaar vertelde een kind iets aan de
ouders thuis, waardoor de zaak aan
het rollen kwam. Daarbij bleek, dat
vele kinderen het al lang weer verge
ten en zonder schade verwerkt hadden.
Kinderen zijn geestelijk veel elasti
scher dan men denkt. Als het nood
zakelijk zou zijn om voor een gezond
volwassen worden het kind te be
schermen en te vrijwaren tegen alle
ellende die zich kan voordoen, dan
zou er geen kind normaal worden
DOMMECK: U wilt dit blijkbaar
minder ernstige geval toch niet ver
gelijken met een man. die een kind
aanrandt? Zo'n kind zal daar geestelijk
enorm door geschokt worden! Tijdens
de actie heb ik verscheidene brieven
gekregen van vrouwen die zelf en
van sommigen ook wier kinderen wer
den aangerand. In alle gevallen kwam
het toch wel hierop neer: dat het zeer
geruime tijd duurde voor men het ge
beurde te boven kwam.
BIANCHI: Neen, de aanranding sloot
ik uit. Maar in het algemeen geloof
ik. dat de menselijke psyche meer
kan hebben dan men vermoedt.
JANSE DE JONGE: Een netelig
onderwerp, hoor. Het is heel moeilijk
te bepalen wat een kind precies kan
hebben; er is individueel zoveel ver
schil. Goed,
zullen misschien heel wat kinderen er
overheen groeien.
VOORZITTER: Maar vaak ook niet.
JANSE DE JONGE: Inderdaad.
Om dit dus als argument te gebrui
ken lijkt me verkeerd. Werkelijk: in
krantenpunblikaties zit waarschijnlijk
wel een zekere preventieve werking
ik zal dat niet ontkennen maar je
kunt met die publikaties evengoed,
misschien wel eerder, in de verkeerde
richting stimuleren. Bovendien: in die
preventie zie ik ook het element dat
men de kinderen te onzeker, te schuw
en te angstig maakt, waardoor min
stens zoveel kan worden bedorven aan
de ontwikkeling. Het is een kwestie
van moeilijkheden tegen elkaar afwe
gen. De vraag is namelijk: zijn ouders
èn kinderen èn delinquenten èn poten
tiële delinquenten gediend met grote
publikaties in de krant?
BIANCHI: Ik acht voorlichtingsavon
den voor ouders veel beter dan pu
blikaties in de krant.
VOORZITTER: De pers heeft tot nu
toe volgens mij wel een overdadig ac
cent gekregen. Daarom meen ik, dat
ik hierover ook iets moet zeggen. Ik
ben namelijk nog altijd van oordeel
dat de invloed van de pers op het ver
schijnsel „aanrandingen" op zijn
zachtst gezegd zeer onvoldoende
is bewezen. In het begin van dit ge
sprek is gesteld, dat het aantal geval
len praktisch niet is toegenomen,
waaraan ik dan wil toevoegen u
krijgt het zo breed mogelijk on
danks die grote mate van publiciteit!
JANSE DE JONGE: Als er sprake
is van een „gestoorde delinquent", de
aanduiding die in deze eerste vraag
is ingevoerd, hebben we te maken
met mensen, bij wie het gemakkelij
ker komt tot een doorbreken van be
paalde grenzen en remmingen.
Het staat wel vast dat in dit verband
de suggestieve werking van het ge
drukte woord bijvoorbeeld niet on
derschat mag worden. Publiciteit kan
er de oorzaak van zijn, dat deze men
sen, die tevoren nog een behoorlijk
vermogen tot zelfbeheersing hadden,
worden „opgeladen" en geprikkeld,
waardoor het tot een doorbraak van
driftmatige impulsen kan komen.
BOUMA: In mijn praktijk behandel
de ik een zedendelict gevolgd door
moord, waarbij naast het slachtoffer
een verscheurd pornografisch boekje
werd gevonden.
VOORZITTER: Maar nu komen we
wel op een heel ander chapiter: kran-
tenpubliciteit is (gelukkig) nog wel iets
anders dan pornografische lectuur....
BOUMA: Inderdaad, dit gaat na
tuurlijk vele stappen verder. Bij de
dader thuis werd een hele stapel van
die lectuur aangetroffen. Het bewijst
toch wel, hoe gevaarlijk deze lectuur
kan zijn. In ons land dringt veel te
veel pornografie door. Veel van die
boekjes kunnen de aanleiding vor
men tot een zedendelict, zoals in de
praktijk herhaalde malen is bewezen.
DE JONGE: En in de praktiiir is
er zo weinig tegen te doen
BOUMA: Prècies: de bestaande
wetgeving is op dit punt totaal onvol
doende. Enerzijds zijn er zogenaamde
kugstfoto's. die nog juist door de (be
staande) wet getolereerd wordeft
hoewel ze mijns inziens al te ver
gaan. Anderzijds zijn er foto's die
er kennelijk op gericht zijn de zinnen
te prikkelen: dat is het terrein van
Prof. dr. A. L. Janse de Jonge, te
Amsterdam
de pornografie. Hiertussen ligt een
„grensgebied". Daar heeft men wet
telijk geen enkel houvast meer. Wel
heel sterk wordt daar ondervonden,
dat er aanvullende artikelen in het
Wetboek van Strafrecht nodig zijn.
DE JONGE: Er verschijnt inder
daad zeer veel dubieuze lectuur, wel
ke niet onder de huidige strafbepalin
gen valt. Een groot deel daarvan is
uit het buitenland afkomstig. Omdat
het wettelijk zo moeilijk ligt, gaat de
politie niet spoedig tot inbeslagneming
over. Want zouden we dit doen en er
zou geen veroordeling op volgen, dan
is zo'n inbeslagname juist een prach
tige reclame voor de man die deze
dingen in omloop brengt! Ook komen
er veel klachten binnen over folders
die dubieuze lectuur aanprijzen. Doch
helaas moet de politie in veel van de
ze gevallen lijdelijk blijven toezien.
BOUMA: Noemt u de justitie er ook
maar bij.
BIANCHI: In de opvattingen van de
heren Bouma en De Jonge beluister
ik min of meer de gedachtengang
dat ons goedhartige en onschuldige
Nederlandse volk notabene door inge
voerde lectuur van andere, decaden
te volken zou worden belaagdZo
zie ik het niet. Wat een volk op het
gebied van pornografische lectuur ver
dragen kan is historisch en cultureel
bepaald. Ons volk kan in dit opzicht,
evenals het Engelse, bijzonder weinig
verdragen, in tegenstelling met de
Skandinavische volken waar het ver
band van geestelijke volksgezondheid,
en sexualiteit bepaald gunstiger ligt.
Het valt in laatstgenoemde landen op
dat men daar pornografisch veel meer
kan verdragen. Nu kan men volgens
mij in ons land twee wegen bewan
delen: 1. de weerstand van ons volk
versterken en in sommige opzichten
brengen op het niveau der Skandina
vische volken (een zeer moeilijke
opdracht): 2. de invoer van pornogra
fie sterker beperken. Aan beide we
gen dient mijns inziens in ons land
aandacht besteed te worden.
7. V/elke oorzaken kunnen worden genoemd die
hebben geleid tot de heersende onrust over aan
randingen door gestoorde delinquenten
2. Wordt in ons land het gevaar dat gestoorde
delinquenten opleveren voor vrouwen en kinderen
tot het uiterste bestreden
3. Hoe kunnen onze jongeren tegen het gevaar van
aanrandingen preventief het beste weerbaar
worden gemaakt
VOORZITTER: We zijn nu wel aan
vraag drie toe: Hoe kunnen onze jon
geren tegen het gevaar van aanrandin
gen preventief het beste weerbaar
worden gemaakt?
DOMMECK: Ik wil opnieuw de
moord in Sevenum aanhalen. Wat is
daarbij namelijk achteraf gebleken?
Dat de dader maandenlang kinderen
regelmatig in ijssalons en lunchrooms
op ijsjes en gebak tracteerde! Nu
vraag ik u: Het is toch volkomen ab
normaal dat dit niemand is opgeval
len? Keer op keer heeft hij kinderen
meegenomen om ze te onthalen. Het
wil er bij mij niet in dat geen van
die kinderen daar niets van heeft ver
teld, thuis. Bovendien: in die gelegen
heden waar zo'n man kwam moest
dat tbch ook de aandacht trekken?
BOUMA: De ouders kunnen in dit
opzicht inderdaad veel doen. Zowel
om die dingen te voorkomen, als
achteraf: door in voorkomende zeval-
len onmiddellijk naar de politie te
gaan. De politie kan namelijk niet
overal zijn, zeker nu niet, bij gebrek
VOORZITTER: Ik geloof dat we van
de eerste vraag vanzelf bij de twee
de belanden als ik tot de volgende for
mulering kom. Er zijn tot nu toe en
kele factoren genoemd die de onrust
over de aanrandingen kunnen hebben
veroorzaakt. Een van de belangrijkste
oorzaken voor die onrust zie ik even
wel in de kwestie van de ontvluchte
psychopaten en het feit dat aanrandin
gen zijn gepleegd door al eerder voor
zo'n feit veroordeelde delinquenten.
Met andere woorden (vraag twee):
Er bestaat bij veel mensen twijfel of
in ons land het gevaar dat gestoorde
delinquenten opleveren voor vrouwen
en kinderen tot het uiterste wordt be
streden. Is er reden voor die twiifel?
DOMMECK: Voor mij is het bij
de gestoorde delinquent altijd de vraag:
ziet men hem als verdachte of als pa
tiënt?
JANSE DE JONGE: Beide.
BOUMA: Maar is het in het verle-,
den niet vaak zo geweest, dat men het
accent teveel heeft laten vallen op de
patiënt ten koste van zijn verdachte-
zijn en daardoor ten koste van de sa
menleving?
JANSE DE JONGE: Het ene hoeft
het andere niet uit te sluiten; de
moeilijkheid zit altijd in het coördine
ren. Er is volgens mij een synthese
mogelijk van bescherming èn van dat
gene toebrengen aan de man, wat
hem toekomt. Die synthese komt
mijns inziens in het begrip straf zoals
we dat nu kennen onvoldoende naar
voren. Ons begrip straf heeft een
kille en weinig positieve inslag gekre
gen. Het moet een kwestie van afwe
gen zijn: het psycho-pathologische en
pedagogische aspect moet zo langza
merhand toch wel in het begrip straf
opgenomen worden. De vraag is al
leen maar: Hoe?
DOMMECK: Maar neemt u nu die
kwestie uit Sevenum. Dat was een
man die vrijgelaten werd en in her
haling verviel! Moet de maatschap
pij tegen dit gevaar niet beschermd
worden?
BOUMA: In het verleden is bij ge
stoorde delinquenten wellicht te spoe
dig tot proefverlof of tot beëindiging
van de terbeschikkingstelling overge
gaan. Dat kwam, omdat men zat met
het probleem van plaatsgebrek ln
Êsychopateninrichtingen. Huizen van
ewaring werden gebruikt als door
gangsmogelijkheid: maandenlang zaten
„passanten" daar tot er eens een keer
een plaatsje in de psychopateninrich-
ting open kwam. Patiënten uit de in
richtingen, die daarvoor het eerst in
aanmerking kwamen heeft men toen
maar met proefverlof gezonden om
weer plaats te maken. Een ongewens
te toestand, te wijten aan personeels
tekort, in casu: onvoldoende financiële
middelen.
JANSE DE JONGE: Zegt u ook
maar gerust: tekort aan Inrichtingen.
DOMMECK: Het onwerkelijke acht
ik dat iemand die een ander dan een
zedendelict op zijn geweten heeft wèl
wordt vastgehouden en hier. waar
mensenlevens op het spel kunnen
staan laat men delinquenten om
welke „verklaarbare" redenen dan ook
vrij!
BOUMA: Het systeem zoals het nu
functioneert is naar mijn mening niet
juist, hoewel de minister van Justitie
reeds enkele maatregelen in deze
heeft genomen.
Men moet het al of niet verlenen
van proefverlof e.d. nog veel zorgvul
diger bekijken!
DOMMECK: De moordenaar van dat
Rotterdamse jongetje was toch ook
bekend? Hij had eerder naar ik meen
tien maanden gezeten voor een zeden
delict.
DE JONGE: Dat is juist: voor po
ging tot ontucht met een minderjarig
meisje.
DOMMECK: De man was dus als
zodanig bekend. Vindt u niet dat zulke
mensen veel intensiever onderhanden
genomen moeten worden?
JANSE DE JONGE: Wat bedoelt u
daarmee?
DOMMECK: Ik bedoel een medische
ingreep.
JANSE DE JONGE: Een omstreden
zaak met vele kanten. Als u van de
medische kant kennis neemt, zoudt u
met mij tot de conclusie komen dat
u er met zo'n ingreep in vele geval
len niet komt. Trouwens, het gaat
hier bepaald niet alleen om een li
chamelijke kwestie.
DOMMECK: In Denemarken wordt
deze methode anders met succes toe
gepast. Komt de delinquent de eerste
keer voor de rechter en krijgt hij een
veroordeling dan vraagt de rechter of
hij een medische ingreep wil toe
staan. Weigert de delinquent, dan
wordt hem medegedeeld dat de in
greep bij herhaling, van een delict
zonder zijn toestemming zal plaats
hebben.
JANSE DE JONGE: Er worden uit
voerige onderzoekingen in dit verband
verricht. Het is wel zeker dat men,
ook op dit gebied, voorzichtig moet
zijn met z'n oordeel. Bovendien: ju
ridisch kan men hiertoe iemand nim
mer dwingen! Dat zou neerkomen op
het oude begrip: Heeft iemand gesto
len, dan moet zijn hand er maar af.
DOMMECK: Deze vergelijking gaat
niet op, dacht ik. Het zou op basis
van vrijwilligheid kunnen geschieden.
Maar waarom in bepaalde gevallen
niet dwingen? Het kan in sommige ge
vallen wel noodzakelijk zijn. Overi
gens: de overheid verplicht volko
men gezonde en helemaal niet ver
dachte burgers in bepaalde gevallen
om een medische ingreep te gedogen
inenten van militairen bijvoorbeeld.
Ik zie het trouwens zo: patiënten door
een medicus en misdadigers door een
rechtbank laten behandelen. In dit ver
band moge ik verwijzen naar de bro
chure „Het castratie-vraagstuk" door
Dr. A. J. A. M. Wijffels, geneesheer
aan de St. Willibrordusstichting te Hei-
loo.
VOORZITTER: Maar is het niet te
simpel gesteld als gezegd wordt dat
er in het algemeen te weinig op de
linquenten wordt gelet? Wat zegt de
criminoloog daarvan?
BIANCHI: Het Nederlandse volk
wenst terecht bescherming tegen on
verlaten. Maar het Nederlandse volk
(het parlement) is anderzijds nauwe
lijks bereid eens flink in de bus te bla
zen om gelden ter beschikking te stel
len voor een wetenschappelijke behan
deling van gestoorde delinquenten. Ik
kwalificeer de psychiaters die in
psychopateninrichtingen werken als
helden. Ze nemen genoegen met een
laag salaris, terwijl ze in een parti
culiere praktijk veel en veel meer zou
den kunnen verdienen. Waarom be
hoort de betrokken post tot de lagere
op de rijksbegroting? Dat hoeft wer
kelijk niet ln deze tijd van welvaart.
JANSE DE JONGE: Deze kwestie
is al heel oud: loopt al dertig, veer
tig jaar. Sinds enige jaren gaat men
langzamerhand inzien dat het anders
moet.
BIANCHI: En als men dan hoort
dat er geen geld is, dan wordt vaak
gezegd: sluit ze maar op, terwijl er
zeker één ding vaststaat: door langdu
rige opsluiting wordt niets bereikt.
Het is eenvoudig oneerlijk om dat te
stellen. Hierbij komt nog, dat gevan
genissen óók handen vol geld kosten
wat op een betere manier zou kunnen
worden besteed, indien de overheid
nu werkelijk eens in de beurs tastte
om goede en vele klinieken te bouwen
voor de behandeling van gestoorde de
linquenten.
DOMMECK: Ik heb sterk de indruk
dat men in Nederland algemeen van
mening is, dat gestoorde delinquenten
te vroeg vrijgelaten worden.
BIANCHI: Ze moeten te vroeg wor
den vrijgelaten omdat er gebrek aan
plaatsruimte is in de bestaande insti
tuten. Wat er nodig is. is meer ruim
te en meer geld.
DOMMECK: Laat de overheid dan
maar wat minder voor defensie uit
geven en voor dit doel meer gelden
ter beschikking stellen.
BIANCHI: Inderdaad. Maar met het
voor lange tijd opsluiten van delin
quenten komt u er niet. Velen achten
het zelfs heilzaam dat strengere straf
fen worden gegeven, omdat zij menen
dat straf preventief zou werken, óók
ten opzichte van gestoorde delinquen
ten. Maar dat is een illusie.
DE JONGE: Zouden we nu al niet
veel verder komen indien er meer con
trole zou zijn op al degenen, die met
Sroefverlof worden gezonden? Waarom
ebben we voor vreemdelingen
brave mensen overigens wèl een
meldingsplicht en voor deze gevaar
lijke lieden niet? Desnoods dan geen
meldingsplicht bij de politie, maar bij
de geneeskundige dienst, als men het
eerste psychisch schadelijk acht. Tot
nu toe kwam in de praktijk van con
trole heel weinig terecht. En het meest
onbevredigende is nog wel, dat de
politie zelf vaak niet eens opgave
ontvangt welke delinquenten met
proefverlof worden gezonden! Daar
verbazen we ons steeds cpnieuw
over. Mij is een aanrandingsgeval be
kend, waarbij de politie meende in
een bepaalde richting niet te moeten
zoeken, omdat ze dacht dat de betrok
ken man in een inrichting zat. Later
bleek dat niet het geval te zijn: hij
was notabene de dader.
JANSE DE JONGE: Melding zonder
meer heeft volgens mij niet veel zin.
Bovendien is er het bezwaar dat mel
dingsplicht de genezing ongunstig
kan beïnvloeden. Veel beter lijkt me
een intensieve nazorg.
BOUMA: Maar even nodig is dat de
politie op de hoogte gebracht wordt
van verloven en ontslagen van delin
quenten
DE JONGE: Er zijn wel enkele in
richtingen die het doen. maar meer
nog die het nalaten! We krijgen ook
veelal niet door wanneer de delinquen
ten ontvluchten. Het belang van deze
meldingen behoef ik wel niet nader
uiteen te zetten
BIANCHI: Over de hele linie blijkt
dus wel een betere coördinatie nodig
te zijn.
DOMMECK: Wat mij opviel bij het
opsporingswerk naar de dader in de
Sevenumse moordzaak was, dat na
zijn arrestatie ineens de aanmeldingen
bij tientallen tegelijk binnenkwamen:
van die moeder en die vader en ga
maar door: mijn zoontje heeft dit met
die man meegemaakt en mijn dochter
tje datIk vraag me af: Waarom
kwamen die mensen dat niet vóór de
arrestatie vertellen?
DE JONGE: Typisch verschijnsel na
de oplossing van zo'n zaak. We consta
teerden hetzelfde in Rotterdam, toen
de moordenaar van Marcel gepakt
was. Sommige aangiften betroffen
aelfs gevallen van meer dan een
maand oud. De oorzaak van het niet
aangeven is meestal valse schaamte:
men ziet er tegen op de details van
het gebeurde aan de politie te vertel
len.
DOMMECK: Ik wil van deze gele
genheid gebruik maken tot alle ou
ders te zeggen: Ga toch naar de po
litie als u zoiets in uw gezin moet
meemaken en vertel alles zo nauw
keurig mogelijk. Het is In uw eigen
belang en ln dat van andere ouders
en kinderen. Er kunnen mensenlevens
«nee gemoeid zijn!
BIANCHI: Dit dringende advies is
volkomen op zijn plaats. Maar het is
óók bekend dat de verhoorstechniek,
vooral van kinderen in zedenzaken,
niet altijd honderd procent is. Die
♦echniek stelt zeer hoge eisen. Het
kan voorkomen dat het verhoor van
4e kinderen schadelijker voor hun
psyche is dan het lastig vallen door
delinquenten. In zo'n geval kan ik mij
goed voorstellen, dat ouders er tegen
op zien naar de politie te gaan.
DE JÓNGE: Het maakt natuurlijk
groot verschil wie zo'n verhoor af
neemt. In de grote stad wordt het
zeer zeker uiterst deskundig gedaan.
Daar hebben we onze aparte zeden-
en kinderpolitie. Maar inderdaad: in
de provincie zal de wachtmeester het
wel eens moeten doen. die „van alle
markten thuis moet zijn".
BOUMA: Bij de rijkspolitie heeft
men óók specialisten. In voorkomen
de gevallen moet het districtsbureau
van de rijkspolitie gewaarschuwd wor
den en komt voor het verhoor van kin
deren een speciaal voor dat doel op
geleide vrouwelijke kracht ter plaat
se.
DE JONGE: Het verhoor van kinde
ren in deze zaken is bijzonder moei
lijk. Iemand die er weinig ervaring
in heeft loopt inderdaad do kans
dat hij zo'n kind op een schadelijke
manier benadert. Wat de gang van
zaken in de grote steden betreft moet
ik zeggen dat ik telkens weer grote
bewondering heb voor de psychologisch
volkomen verantwoorde wijze waarop
de verhoren plaats hebben. Er wordt
een sfeer van vertrouwen geschapen,
ook al door de inrichting van de ver
trekken, waar de kinderen worden ont
vangen. Het is daar. in tegenstelling
met andere vertrekken veelal huise
lijk ingericht: kindervoorstellingen
aan de muur. enzovoorts. Men treedt
de kinderen tegemoet in hun eigen
taaltje. En het is opmerkelijk hoe
open de kinderen dan worden: ze ver
tellen met een zeker gemak allerlei
aan personeel (al wéér dat geld).
JANSE DE JONGE: Voor de per#
zie ik in dezen een belangrijke taak.
Sensatie moet ze voorkómen. Een be
ter inzicht dient te worden verschaft
in wat er met deze materie precies
aan de hand is. Daarbij past grote
nuchterheid, want als er één onder
werp emotioneel geladen is, dan is het
dit wel. Men heeft soms de wonder
lijkste voorstellingen over dat begrip
aanrandingen. In concreto: de ouders
moeten worden voorgelicht hoe ze hun
kinderen in dit opzicht het beste weg
wijs kunnen maken. Voor de onderwij
zers geldt hetzelfde. Zodat men bij
voorbeeld niet gaat zeggen, zoals me
vrouw Dommeck al naar voren heeft
gebracht, „ik ga maar niet naar de
politie wamt het is zo gênant en: ik
zal mijn kind dan wel waarschuwen en
zelf naar school brengen, waarbij ik
dan maar hoop dat het hiermee van
de baan is" Dèt is struisvogelpoli
tiek.
BOUMA: Wat ik 'beslist overdreven
vind is die rage van ouders om hun
kinderen naar judoles te sturen, op
dat ze zich in voorkomende gevallen
zouden kunnen verweren. In 99 van de
100 gevallen zal men zien dat van die
weerbaarheid niets terecht komt van
wege de angst. Ik ken die gevallen
uit de praktijk en ik zou ook niet
graag adviseren stiletto's aan te gaan
schaffen (een stiletto is een mes. dat
na een druk op de knop uit de houder
springt Red.). Als alle dames die
zouden gaan dragen werden toch
vaak wel héél grote risico's genomen!
DOMMECK: Ik zie mijn dochtertje
al, 's avonds bij het uitgaan. En ik
maar messen uitdelen bij de deur.
Stel u voor
BOUMA: Sommigen achten alarm
pistooltjes weer een uitkomst. Ik moet
u zeggen dat het nut van deze din
gen problematisch is.
BIANCHI: Men kan zich nimmer vol
ledig beschermen. We staan nu een
maal in ons hele leven aan allerlei
gevaren bloot, waarvan het aanran
dingsgevaar bepaald niet het grootste
is. Er vallen heel wat meer kinderen
ten offer aan het verkeer dan aan ze
dendelicten.
DE JONGE: Men krijgt zo lang
zamerhand de indruk dat betrokkenen
zich al meer gaan afvragen: Kan ik
's avonds nog wel veilig op straat lo
pen? Dit bewijst voor mij alleen
maar dat er ten onrechte van
een angstpsychose sprake is. BIJ de
Rotterdamse politie kregen we de In
druk dat er een last van heel Neder
land was afgevallen toen de moorde
naar van Marcel gearresteerd was.
Het is eenvoudig belachelijk te ver
onderstellen dat, wanneer men als
vrouw of meisje 's avonds de straat
oogaat. men zich aan grote gevaren
blootstelt. Natuurlijk, die gevaren zijn
er wel, maar u loopt inderdaad vele
malen meer risico van de zijde van
het verkeer. Heus. aanrandingen be
horen gelukkig nog altijd tot de be
trekkelijke uitzonderingen.
Maar wanneer wij er ons rekenschap
van geven op welk een vaak schaam
teloze wijze vandaag-aan-de-dag in
pers, literatuur, film. radio enzovoort
de „sex" op de markt wordt gebracht,
dan zullen we er ons anderzijds toch
ook weer niet al te zeer over mogen
verbazen indien op een gegeven mo
ment de rekening daarvoor aan ons
volk zou worden gepresenteerd en
het aantal aanrandingen daadwerke
lijk een verontrustende stüglng zou
vertonen. Met name wil ik hier noe
men hetgeen de hedendaagse film ons
op dit gebied presenteert.
DOMMECK: U denkt aan verlok
kende titels en afbeeldingen over het
nachtleven, die men vaak bij bios
copen ziet hangen?
DE JONGE: Ja. Je vraagt je af:
Kèn dat allemaal maar?
BOUMA: Fel realistisch heet dat
dan en iedereen weet wat daarmee
bedoeld wordt.
DE JONGE: In feite gaat het hier
toch om het behoud van onze geeste
lijke volksgezondheid. Maar wat het
algemene probleem betreft, dat we
hier nu hebben besproken: Ik ben toch
blij dat er met name de laatste tijd
van wel zeer bevoegde zijde bepaalde
uitlatingen zijn gedaan, welke de hoop
op strenger toezicht en betere coördi
natie rechtvaardigen.
belangrijke details, waar ze «hui» niet
aan dachten. In onze processen-verba al
vindt u ook de echt kinderlijke trant
cug. ik zou dus zeggen: dit be-
:waar van prof. Bianchi geldt zeker
niet voor de grote plaatsen.
BOUMA: Ook in de kleinere plaat
sen heeft men deze zaak thans beter
in de hand.