DE DRIE BIJOUTERIEKISTJES D' 220 JAAR GELEDEN BELEEFDE EUROPA DE STRENGSTE WINTER Mensen en dieren verhongerden en... een wolvenplaag 10 KERSTBIJLAGE 1960 1« door LINK VAN BRUCCEN De middag van Tweede Kerstdag. Een ovenwarnï zaaltje vol mensen. Aan de muren sparrengroen in de vorm van lauwerkransen. Op het hol klinkende podium met zijn losse planken kinderen, opgaand in een Driekoningenspel. De jongen, die Melchior uitbeeldt, komt op, en biedt zyn gaven, gesymboli seerd door een met goudpapier beplakt doosje, aan het Christuskind aan. De jongen, die Balthasar vertolkt, doet hetzelfde. En als ook de jongen, die Kaspar speelt, met zjjn glinsterend geschenk naar voren treedt, zien alle mensen, dat hij even van opzij de zaal inkijkt naar de plaats, waar zijn ouders zitten. Niemand stoort zich eraan het is een kind. Niemand ziet de tranen, die zowel de man als de vrouw in de ogen wellen. En zelfs als iemand dit had opgemerkt, dan was het niets bijzonders geweest. Het kind is immers hun kind! EN jongens", zegt kapelaan regisseur Lerks, hebben jullie nog aan die doosjes n gedacht?" Het is de laatste repetitie avond van het wekenlang ingestu deerd Driekoningenspel. dat Tweede Kerstdag moet worden opgevoerd. Het is de lang verbei de generale, die volle aankleding en laatste correcties vereist. Kapelaan Lerks weet, dat zijn vraag overbodig is. Hij heeft zijn jongens al zien binnenkomen met tassen en pakjes onder de arm: De fraaie doosjes, waarom hij heeft verzocht om tijdens het spel als geschenkkistjes dienst te doen. „Kom maar op!" zegt hij la chend. Jullie weten het: Ik kan maar drie doosjes gebruiken, en alleen de mooiste komen aan bod." De jongens, kinderen van acht tot elf jaar, pakken hun zelfge maakte knutselwerkjes uit. Er zijn houten, kartonnen en zelfs me talen doosjes bij, alle prachtig be plakt of beschilderd. Weldra is de tafel één kleurrijke schittering. Zilverpapier, goudpapier en alle mogelijke andere soorten glinster- papier, zijn bij meters gebruikt. Kapelaan Lerks pakt een acht hoekig doosje op. dat een deksel heeft met een bloedrode knop. Hij houdt het op één hand keurend in de hoogte en zegt: ..Prachtig Wil lem. Heb jij dat helemaal alleen gemaakt? Of heeft je broer DE stem van kapelaan Lerks stokt. De hand met het achthoekig doosje erop, zakt langzaam naar bene den. Met gefronste wenk brauwen fixeert hij het andere eind van de tafel, waar een ietwat verlegen jongen staat. Zijn blik ken gelden echter niet de knaap. Wél de fraai geciseleerde bijou teriekistjes, die voor de laatste staan, met die blikvangende, an tieke motieven. Twee zijn er van goud: één is er van zilver. Tussen de aandoenlijke, maar toch kitsch- achtige werkstukjes op tafel sprin gen ze er onmiddellijk uit. „Zijn die van jou, Jan?" vraagt hij snel. Hij kijkt het schuchtere mensenkind recht in de ogen, ter wijl zijn geest in het eenvoudige milieu vertoeft, waar de jongen vandaan komt. „Ja, meneer kapelaan," zegt Jan zacht. ,,Ze lagen bij ons op zolder. Ik moet ze wel weer te rughebben, want thuis weten ze nergens van". Het achthoekige doosje met de bloedrode dekselknop belandt zon der verder commentaar op tafel. Met vele vragen in het hart stapt kapelaan Lerks op de kistjes af, zich omringd wetend door tien tallen kinderogen. „Laat eens kijken. Jan". Zijn stem klinkt, zonder dat hij het wil, bits. Zonder een woord te zeggen, overhandigt Jan hem de kistjes. Ze wegen zwaar in de handen van kapelaan Lerks, die ze van alle kanten bekijkt. „Mooi spul", mijmert hij. „Prachtig spul". De dekseltjes kunnen niet open, althans niet op de gewone ma nier. Maar als het eindelijk toch bij een van de kistjes lukt, valt de mond van kapelaan Lerks bij na open van verbazing. Er" zitten dofglanzende parels in, nieuwe, nog nooit gebruikte trouwringen. Ook diamanten: veelhoekige, ver blindende schitterstenen. die stuk voor stuk honderden guldens ver tegenwoordigen. Snel doet kapelaan Lerks het kistje weer dicht. ,,'t Spijt me, jongens", zijn stem klinkt ernstig ..de gene rale gaat niet door. Kom over morgen maar op dezelfde tijd te rug. Jan, jij blijft wel even hier." Luidruchtig verdwijnen de kna pen. de tassen en pakjes weer onder de arm. Ze begrijpen er veel van, hoe klein ze ook nog zijn. „Hoe zou hij eraan gekomen lijn?" vraagt er één. „Gejat, joh, gewoon gejat". „Van wie?" „Weet ik veel misschien Heb je ze gestolen?" wel van een dief'. Gelach, dat wegebt en gevolgd wordt door een bijna hoorbare stilte. er mee doen moest Daarom heb ik ze verstopt..." E man slaat in wanhoop de handen voor de ogen. Z'n schouders schokken. In het Kerststalletje dat met en gelenhaar beplakt is, trilt het kribje zachtjes mee. „Ik heb verkeerd gedaan", kreunt hij dan. „Ik heb straf ver diend... Maar ik wil de gevange nis niet in!... Wat moet er van m'n gezin terecht komen?... En wat een schande voor de vrouw van m'n overleden broer Chris!... Hij was er ook bij, eerwaarde!.... Hij ook!..." Door haar tranen heen ziet de vrouw hem angstig aan. „Chris!" herhaalt ze. „Heeft Chris je geholpen? O, wat ver schrikkelijk!" „Misschien is het goed. Groen", APELAAN Lerks spoedt zich zwijgend over het trottoir. Naast hem, zo nu en dan op een drafje, loopt de jon gen, die het voorwerp is van zijn plotselinge zorg. In zijn jaszak ken omklemt hij de bijouteriekist jes, die hem loodzwaar op het ge moed drukken. Hij heeft een lang gesprek met Jan gehad. Eerst rustig, daarna kortaf, tenslotte met verheffing van stem en dreigend. Het heeft allemaal niets geholpen. Zijn pu pil. die hij al jaren kent, is niet van het onwaarschijnlijke verhaal afgestapt, dat hij de kostbaarhe den met hun nog kostbaarder in houd thuis op zolder heeft gevon den. Er zat voor kapelaan Lerks niet veel anders meer op dan naar het ouderlijk huis van Jan te gaan. Misschien zou daar het vertelsel kunnen worden doorgeprikt. Mis schien zou de jongen daar door de mand vallen. Op nummer 52 in een onaan zienlijke straat rinkelt de bel. Een vrouw met een schort voor en een dreumes bij zich, die zich heeft vastgeklemd aan haar rok. doet open. Ze kijkt ver schrikt, als ze kapelaan Lerks met haar jongen in de deuropening ziet staan. „U hier, eer waarde". stamelt ze. „Mèt Jan? Er is toch niks ge- beurd?" „Ik wilde eens even met u pra ten. mevrouw Groen", zegt kape laan Lerks. „Is uw man al thuis? Het zou goed zijn. als hij er ook bij was" „Nee,meneer kapelaan, hij is er nog niet. Maar hij kan elk ogenblik thuiskomen. Gaat u maar mee naar de kamer." Niet be grijpend, maar zich wel bewust van een onheil, dat bezig is zich te ontladen, neemt de vrouw beur telings kapelaan Lerks en haar jongen op. De laatste is doods bleek de moeder ervaart het als een pijn doch hij zwijgt. „Wat is er, eerwaarde? Vertel nte, wat is er gebeurd?", smeekt mevrouw Groen, als ze in de ka mer zijn. Kapelaan Lerks kijkt naar de vrouw. En hoewel hij zich vast heeft voorgenomen niet van wal te steken, voordat haar man er is. weet hij nu, dat dit bijna mis dadig is. Op een wat wiebelige stoel, pre cies tegenover het kerststalletje met zijn goedkope, gipsen figuren, neemt hij plaats. Hij tast in zijn zakken, en zet dan de drie bijou teriekistjes op tafel neer. „Kijk", zegt hij, terwijl hij de doosjes onder het lamplicht Jan had ze vanmiddag toen hij op de club „Gevonden, moeder", zegt Jan zegt kapelaan Lerks, langzaam en voorzichtig formulerend, „dat je door de vondst van Jan verplicht wordt je geweten te ontlasten. Je moet een vreselijke tijd heb ben doorgemaakt. De benauwe nis om een geheim, dat je niet wilde prijs geven, moet wel heel groot zijn geweest. Of je gevan genisstraf zal krijgen, weet ik niet. maar het is wel normaal. De eigenaar zal in ieder geval op de met een brekende stem. „Gevonden! Waar! Zeg op! Waar!" „Op zolder", snikt de jongen, die zich niet langer kan beheer sen. „Hier in huis!" schreeuwt de moeder. „Je liegt, Jan! Je liegt!" Dan, zachter en verontschuldi gend tegen kapelaan Lerks: „Dat bestaat niet, eerwaarde! Wij zijn arme mensen. Hoe kun- hoogte moeten worden gesteld, en nen we nou ooit aan deze kost- als deze aangifte heeft gedaan, baarheden komen?" ook de justitie. Ik moet de hele De scène is compleet. De jongen toedracht en alle omstandigheden snikt en huilt, maar houdt vol. weten. Groen. Je moet m n vra- dat hij de kistjes op zolder heeft gen eerlijk beantwoorden en mets gevonden. De vrouw smeekt - dreigt, maar wil geen syllabe van het verhaal geloven. Kapelaan Lerks sust en interveniëert, maar zijn pogingen hebben weinig suc ces. achterhouden. De man knikt, „Ja, meneer kapelaan", zegt hij wat rustiger. „Ik zal alles vertel len. Hoewel ik bang ben, voel ik me toch opgelucht". „Heb je wel eens meer iets ge stolen, Groen", vraagt kapelaan EEN sleutel knarst in het Lerks. slot. Een zware mannestap „Nee, eerwaarde, nooit! Ik klinkt door het huis, en in zweer het! Het was de eerste en in de gang wordt een licht ,je laatste keer. Ik zat aan de aangedraaid. grond. Ik verdiende weinig. M'n „Daar is vader", zegt de vrouw, leven was één grote sleur." „We zullen eens zien, of je aan „En heb je niets uit die kistjes hem dezelfde praatjes durft te verkocht?" verkopen." „Nee, eerwaarde, niets! Alles Een grote man vult de deur- moet er nog zijn. Toen. m'n broer opening. Hij heeft zijn werkkle- Chris, die me geholpen heeft, een dag na de inbraak MENSELIJK DRAMA TIJDENS KERSTVIERING door een auto werd doodgereden, heb ik dat als onze straf gezien. Ook als ik gewild had, ik durfde niet meer. Het enige, dat me steeds door het hoofd speelde, was: hoe kom ik van die kistjes af, zon der dat iemand het merkt". ding nog aan. en zijn gezicht is doorgroefd met rimpels. Hij ziet kapelaan Lerks op de rug, waar door de kistjes, die op tafel staan, hem ontgaan. „U hier, meneer kapelaan?" zegt hij, zichtbaar verrast. „En op het dak. Met angst in de schoe- wat is dat met jou, Jan In non waren ze naar binnen geklom. tranen?" men- maar verder dan de werk- Als hij zijn totaal van streek P1®1BK w«e" «et gekomen., zijnde vrouw aankijkt, vervolgt 'fpt J r ,nalatlg" heid niet in de brandkast waren TT ET VERHAAL van de inbraak -1 A komt er dan bij stukjes en beetjes uit. De beide broers Groen, hadden 's nachts bij een juwelier ingebroken via een tuiinelfa hij snel: Zeg.'wat is hier eigenlijk aan geborgen, hadden daar gestaan, en bmet (1P7.P hint uiarnn \ut±t>r ?n de hand Kapelaan Lerks draait zich om, maar de man ziet hem niet meer. Zijn ogen blijven als magneten aan de schat op tafel kleven, en zijn gezicht trekt wit weg. „W-wat!" stottert hij „Hoe komt dat hier!" „Jan zegt, dat hij dat allemaal installatie in. werking gevonden heeft", schampert de gesteld, vrouw. „Hij is er vanmiddag mee op de club gekomen. En weet je, waar hij het vandaan heeft" zacht. met deze buit waren ze weer zo snel mogelijk verdwenen. De in braak, die in bijna alle kranten, had gestaan, was nooit opgelost. Dit ondanks het feit, dat de broers amateurs waren, en dank zij de omstandigheid, dat ze niet in de zaak waren geweest, waar ver breking van een vitrine de alarm- hebben Uitgeput zinkt de man in zijn stoel terug. De vrouw, die het ver- Van boven, van de zolder, 't Is haal slechts in grote trekken heeft plaatst. bij zich, kwam." angst in de ogen der vrouw verkeert in verba zing. Aan de flonkering ziet ze, dat het kostbare kleinodiën zijn. Goud, denkt ze. goud en zilver. „Had Jan die bij zich?" brengt ze er met horten en stoten uit. „Maar..." „Heeft u die kistjes wel eens eerder gezien?" onderbreekt ka pelaan Lerks. „Nooit", antwoordt de vrouw. „En dit ook niet?" Met moei te opent kapelaan Lerks één van de gouden doosjes, en stort de vonken schietende inhoud op de tafel uit. „Wat!" Mevrouw Groen grijpt de tafelrand vast en ziet er als gehypnotiseerd uit. Met vorsende blikken wendt ze zich tot Jan. „Hoe kom je daaraan?", vraagt ze gejaagd. „Waar heb je die dure dingen vandaan gehaald? goed. dat je thuis komt. Misschien wil hij tegen jóu vertellen, waar hij het gest..." „Piet. wat is er?" interrum peert de vrouw zichzelf. Met twee passen is ze bij haar man, die asgrauw tegen de muur aan leunt, en op 't punt staat in el- kaar te zakken. Kapelaan Lerks i is er al bij. Samen brengen ze de wankelende man naar een stoel, die vlak voor het Kerststal letje staat. Hij zijgt erin neer. en ;evolgd, snikt zachtjes. Kapelaan L.erks zwijgt lang en zegt dan troostend: „Morgen ga ik naar die juwelier. Ik zal kijken wat ik kar doen, ook natuurlijk bij de politie. Schuld, boete, genade, je weet het, Groen. Sterkte. U ook, mevrouw. Hopelijk komt alles nog zonder kleerscheuren in or als hij opkijkt, is het met de blik Jan binnen. Kapelaan Lerks drukt de hand van de man en de vrouw, maar vóór hij weggaat, roept hij eerst van een radeloze. „Jan. ga jij de kamer eens uit." De stem van kapelaan Lerks klinkt rustig en vriendelijk. Zwijgend verdwijnt de jongen, die door de reacties van zijn va der het eigen verdriet even hele maal is vergeten. Als de deur in 't slot valt, schraapt kapelaan Lerks de keel. Vertel me. Groen", zegt hij. ..Waar komen die juwelen van- Jongen", zegt hij. „het spijt me, dat ik je gewantrouwd heb. Ik had je veel ellende kurnen be sparen, als ik geweten had, dat de kistjes inderdaad op zolder stonden." De vrouw drukt het kind aan de borst. Ze is sprakeloos en haar tranen drupDen in het haar van de jongen. De man staat op, be schaamd weliswaar, maar sterk door zijn bekentenis. Zijn vingers strelen het 'hoofd van het kind. daan? Als je 't mij vraagt, weet Dan wendt hij zich af, omdat hij je er alles van." „Ja. eerwaarde", stamelt verbijsterde man. „Ik weet 't Ik weet alles... De kistjes stonden op zolder.... Ze liggen daar al maanden... Ik heb ze onder rommel in een oude schapskist gelegd... Ik heb ze ge stolen... Maar ik heb er spijt van gekregen. Ik wist niet, wat ik zich niet langer goed kan houden, de TWEE DAGEN LATER vindt de uitgestelde generale re petitie plaats. De jongens zijn gereed- er weer, mét hun kleurige doos jes. Met de nodige kwinkslagen maakt kapelaan-regisseur Lerks door ARIE VAN PAS er een keuze uit. En met slechts twee zinnen komt hij op het incident met de kistjes terug. ,,Wie mocht denken, dat Jan een dief is," zegt hij, „heeft het mis. Hij is een van de wei nige jongens, die een échte schat heeft gevonden. Twee zinnen maar twee luttele zinnen, die Jan in de ogen van z'n kameraadjes be nijdenswaardig maken. Eraan voorafgegaan zijn vele moeilijke uren, die noch kape laan Lerks, noch Groen ooit zullen vergeten. Zowel bij de juwelier als bij de officier van justitie heeft de eerste voor de laatste gepleit. Zowel voor de juwelier als voor de officier van justitie heeft Groen schuld beleden, en gesmeekt het dit maal bij een reprimande te laten. De juwelier streek de hand over het hart, nadat hij gecon stateerd had, dat aan de kost baarheden miets ontbrak. De officier van justitie deed na enige bedenktijd hetzelfde. Hij seponeerde het dossier- Groen, en onttrok de diefstal van de drie bijouteriekistjes daarmee aan de openbaarheid. HET is niet moeilijk een rij tje van die beruchte „ijstij den" op te sommen. Daar is bij voorbeeld de winter van 1794 '95, toen de Fransen doodgemoe dereerd over de steenharde ri vieren ons land binnentrokken. En die van 1855 en van 1917 en laten we niet te „diep" vor sen dat koudegolfje van 1947 en die 27 graden harde vorst in het oorlogsjaar van 1942 We zouden best nog even door kunnen gaan zo. Maar vast staat, dat de winter in de loop der geschiedenis zijn ijzige gril len nooit zo wreed en onbarm hartig uitspeelde als van 1739— '40. nu ruim twee eeuwen gele den. Het was de rampzaligste vorstperiode die Europa beleef de. Ruim vijf maanden lang vroor het dat het kraakte, slechts afgewisseld door enkele korte perioden van dooi. Duizenden mensen bevroren of krepeerden van de honger. En met de die ren was het al niet minder erg gesteld. Eind oktober JA, dat was me het wintertje wel! Eind oktober 1739 be gon het te vriezen en begin april van het volgend jaar vroor het nog....In november gingen de ijzers al onder en op de grach ten en kanalen en spoedig ook op de Maas bij Rotterdam, schaat ste iedereen die schaatsen kon. Toen viel even de dooi in en aan de vooravond van Kerstmis brak de dijk door bij Hedikhui- zen, waardoor het Land van Heusden en Altena herschapen werd in één groot meer. Huizen en schuren stortten in en velen werden verzwolgen door het zie dende water, dat een hoogte be reikte van twee a drie meter In januari keerde de vorst met ongekende hevigheid terug. De mensen konden zich nauwe lijks warm krijgen bij het open haardvuur. De roggebroden werden zo hard als steen en de kopjes vroren aan de tafel vast. De har de oostenwind sneed door alles heen. Het scheepvaartverkeer raakte gestremd en dat beteken de een stagnatie in de aanvoer van levensmiddelen en brandstof fen naar de grote steden. Im mers, treinen waren er toen nog niet en alle vervoer op de lange routes moest te water geschie den. Bruiloft Het ging allemaal best tot nu toe. Maar op 22 januari draaide plotseling de wind, waardoor het water werd opgestuwd en het ijs scheurde. Een Friese ar restee dreef urenlang rond op een schots. De inzittenden ston den doodsangsten uit, maar ten slotte konden ze door een bootje worden gered. In een Fries dorpje werd bij „Sjonge, wal was het toen koud", plegen de mensen te zeggen als ze in een behaag lijk hoekje achter de snorrende kachel de barre verhalen lezen over die winters van vroeger. „Neen, dan kunnen we nu in onze handen klappen". En daar is reden voor, want we mogen niet vergeten dat zo'n wintertijd uit het grijze verleden voor onze in 't algemeen primitief behuisde voorvaderen tienmaal zo erg was dan voor ons nu. toestand. De tur ven die nog te krijgen waren wer den verkocht voor een stuiver per stuk. Hekken en schuren werden gesloopt om wat brandhout te heb ben. En voor een emmertje drink water telde men twee tot drie stui vers neer. wat toen veel was. Bijna nergens ook kon meer gewerkt wor den. De arme men sen waren schaars en sjofel gekleed en de meesten moesten op het stro slapen bij ge brek aan een bed. Het voedsel om streeks die tijd was bijzonder ka rig. De arbeiders aten blauwe gort met stroop of wat aardappelen met een panharing. En verder roggebrood Melk en vlees kwamen maar zelden op tafel. Toen dan ook de koude heerste en de voorra den voedsel uitgeput raakten, was het geen wonder dat duizen den van die arme stakkerds be zweken. Wolven Bij alle ellende kwam ook nog de plaag van de wolven. Op de Veluwe, langs de Duitse grens en in Brabant deden de uit gehongerde beesten voortdurend aanvallen op mensen en dieren. In Loon op Zand, Sprang-Capel- le. Udenhout en andere Bra bantse dorpen- drongen de wol ven 's nachts in hele troepen af gelegen boerderijen en schaaps kooien binnen. Tegen het einde van januari vooral waren ze bij zonder brutaal en bloeddorstig. Verschillende postiljons werden op eenzame wegen door horden wolven overvallen en ver scheurd. Door de boeren werden grote wolvenjachten georganiseerd om de streek te zuiveren. Op iedere geschoten wolf stond een flinke premie. Ook uit andere landen kwamen berichten over aanvallen van wolven. In Poten en Litauen werd het zelfs zo erg dat de boeren hun hofsteden niet meer durfden te verlaten. De wolven hadden de boerderijen omsin- Zo beeldde Caspar Luyken dc maand januari uit: gezellig schaatsenrijden samen, een hond je, dat vrolijk blaffend meerent en een arrestee op de achtergrond. Hoe anders teas liet in die strenge winter twintig graden vorst een boeren bruiloft gevierd op het ijs, maar het ijs brak en bruid en bruide gom gingen met vijfentwintig dansenden en zwierenden de diepte in Intussen werd het ijs op de Zuiderzee met de dag dikker. 27 Februari beleefde Enkhuizen een ware invasie van arresleaen uit Friesland. Het waren er maar eventjes honderdzes'tig en drieduizend mensen gingen het ijs op om dit schouwspel ga de te slaan. Ook vanuit Enlchui- zen en omliggende dorpen waag den het die dag een vijftigtal ar- resleders de Zuiderzee over te steken. En een vrouw uit Hinde lopen kwam de zee overzet ten op een priksleetje. Nog de zelfde dag maakte deze verme tele dame vanuit Enkhuizen de terugtocht Postiljons De vorst werd steeds strengel en hardnekkiger, in Schotland sprak men van een koude, die men nog nooit eerder had be leefd. De ijzige temperatuur deed zelfs de rotsen barsten. Veertien jongens, die onder één van die rotsen speelden werden door vallende steen- brokken verpletterd. Veel postiljons in ons land en daarbuiten werden onderweg op hun paarden door de koude bevangen; ze vielen op de grond en vroren dood. De ziekenhuizen kwamen vol te liggen met men sen met bevroren ledematen. Meermalen was het zó koud. dat veel kerkgangers met bevroren oren, ogen of neus thuis kwa men. Anderen zakten onderweg in elkaar en moesten met de kar naar huis worden gebracht. In Boxmeer en Druten moesten, de knechten van de mulder hun bevroren- handen laten ampute ren Gort met -stroop De kranten die in die tijd verschenen, zoals de Amster- damsche Nederduitsche Courant, de Opregte Haarlemsche Cou rant en de Gazette d'Amsterdam, waren goed geïnformeerd over de toestand in binnen- en buiten land. Enkele schrijvers hebben ons ook in boekvorm gegevens nagelaten over deze verschrik kelijke winter. In Amsterdam en andere ste den kregen de mensen door de langdurige, zeer strenge vorst, gebrek aan-brandstof en voedsel. Eind januari reeds kon dan ook gesproken worden van een nood geld... Vuurgevecht Ongeveer een kilometer van Keulen werden naar school gaan de kinderen door een wolf over vallen. Eén kind verloor daarbij het teven. Later op de dag werd een geestelijke door hetzelfde dier besprongen; de man kreeg zulke zware verwondingen, dat hij weldra overleed. In Zweden en Hongarije sto ven de wolven in troepen van vijftig over velden en wegen. In de omgeving van Stockholm moest een veldprediker een ver beten vuurgevecht leveren met de huilende beesten. De aanval lers deinsden terug en aardig wat wolven gingen eraan. Maar de troep was te groot en toen de arme man zijn laatste kruit verschoten had. stormde de bende op hem af; hij werd genadeloos verslonden.... Struikrovers Door de steeds groter worden de nood kwamen ook veelvuldig roofovervallen voor, met name in de steden. En op het platte land zwierven aanhoudend struikrovers, er op loerend of ze niet hier of daar hun slag kon den slaan. Als dergelijke sinjeurs in handen van de politie vielen, kende die meestal geen pardon; ze werden opgehangen. Ook de dieren hadden ontzet tend van de koude te lijden. Ree- en, herten en wilde zwijnen la gen bij tientallen doodgehongerd in de bossen. In Amsterdam zat wekenlang een bevroren hond op een bank. Het dier was in een wak geschoten en door zijn baas weer op het droge ge bracht. Maar wat later was de poedel op een bank gaan zitten en in een ijsklomp veranderd.. Geen hooi De meeste boeren hadden bij na geen hooi meer voor hun vee. Voor duizend pond hooi werd grif honderddertig gulden betaald de normale prijs was vijf gulden. Veel beesten stier ven van honger en kou en het erbarmelijke geloei was bijna niet aan te horen. En ondertussen duurde de win ter maar voort. De slecht gekle de en ondervoede mensen stier ven in huls en op straat. Over al heerste de koude, de armoe de, de ellende. Tot vier kilome ter uit de kust was de Noord zee met ijs bedekt. En van Stockholm kon zo met paarden m sleden over de kilometers irede Oostzee naar Finland ■vorden gereden. Eerst in april weck de vorst. Waar daarmee was het leed niet geleden, want toen begon het js te kruien. Dijken scheurden ipen, bruggen werden vernield. "Sn half mei was op sommige ïlaatsen de vorst nóg niet uit 1e grond. Zie daar de winter van 1739 '740! Toen, ruim vijf maanden lang, rampspoediger dan een oorlog. [VT IS een waar verhaal. Hef gebeurde jaren gele den in een Nederlandse provinciestad. Feiten en omstandigheden zijn in een geromantiseerde vorm aangepast. De namen zijn verzonnen teneinde nie mand pijnlijk te treffen. Op de reproduklie hierboven: Ijsvermaak op de rivier, een winters schilderij ran Aert van der Neer (16031677en hieronder beeldde Jan Abr. Beerstraten (16221666) de winter uil, zoals die was bij liet Paalhuis en de Nieuwe Brug aan de IJkant te Amsterdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 24