DE DRIE BIJOUTERIEKISTJES
D'
220 JAAR GELEDEN BELEEFDE
EUROPA DE STRENGSTE WINTER
Mensen en dieren
verhongerden
en... een wolvenplaag
10 KERSTBIJLAGE 1960 1«
door LINK VAN BRUCCEN
De middag van Tweede Kerstdag. Een ovenwarnï zaaltje vol mensen. Aan de
muren sparrengroen in de vorm van lauwerkransen. Op het hol klinkende
podium met zijn losse planken kinderen, opgaand in een Driekoningenspel.
De jongen, die Melchior uitbeeldt, komt op, en biedt zyn gaven, gesymboli
seerd door een met goudpapier beplakt doosje, aan het Christuskind aan. De jongen,
die Balthasar vertolkt, doet hetzelfde. En als ook de jongen, die Kaspar speelt, met
zjjn glinsterend geschenk naar voren treedt, zien alle mensen, dat hij even van opzij
de zaal inkijkt naar de plaats, waar zijn ouders zitten. Niemand stoort zich eraan
het is een kind. Niemand ziet de tranen, die zowel de man als de vrouw in de
ogen wellen. En zelfs als iemand dit had opgemerkt, dan was het niets bijzonders
geweest. Het kind is immers hun kind!
EN jongens", zegt kapelaan
regisseur Lerks, hebben
jullie nog aan die doosjes
n gedacht?"
Het is de laatste repetitie
avond van het wekenlang ingestu
deerd Driekoningenspel. dat
Tweede Kerstdag moet worden
opgevoerd. Het is de lang verbei
de generale, die volle aankleding
en laatste correcties vereist.
Kapelaan Lerks weet, dat zijn
vraag overbodig is. Hij heeft zijn
jongens al zien binnenkomen met
tassen en pakjes onder de arm:
De fraaie doosjes, waarom hij
heeft verzocht om tijdens het spel
als geschenkkistjes dienst te doen.
„Kom maar op!" zegt hij la
chend. Jullie weten het: Ik kan
maar drie doosjes gebruiken, en
alleen de mooiste komen aan
bod."
De jongens, kinderen van acht
tot elf jaar, pakken hun zelfge
maakte knutselwerkjes uit. Er
zijn houten, kartonnen en zelfs me
talen doosjes bij, alle prachtig be
plakt of beschilderd. Weldra is de
tafel één kleurrijke schittering.
Zilverpapier, goudpapier en alle
mogelijke andere soorten glinster-
papier, zijn bij meters gebruikt.
Kapelaan Lerks pakt een acht
hoekig doosje op. dat een deksel
heeft met een bloedrode knop. Hij
houdt het op één hand keurend in
de hoogte en zegt: ..Prachtig Wil
lem. Heb jij dat helemaal alleen
gemaakt? Of heeft je broer
DE stem van kapelaan Lerks
stokt. De hand met het
achthoekig doosje erop,
zakt langzaam naar bene
den. Met gefronste wenk
brauwen fixeert hij het andere eind
van de tafel, waar een ietwat
verlegen jongen staat. Zijn blik
ken gelden echter niet de knaap.
Wél de fraai geciseleerde bijou
teriekistjes, die voor de laatste
staan, met die blikvangende, an
tieke motieven. Twee zijn er van
goud: één is er van zilver. Tussen
de aandoenlijke, maar toch kitsch-
achtige werkstukjes op tafel sprin
gen ze er onmiddellijk uit.
„Zijn die van jou, Jan?" vraagt
hij snel. Hij kijkt het schuchtere
mensenkind recht in de ogen, ter
wijl zijn geest in het eenvoudige
milieu vertoeft, waar de jongen
vandaan komt.
„Ja, meneer kapelaan," zegt
Jan zacht. ,,Ze lagen bij ons op
zolder. Ik moet ze wel weer te
rughebben, want thuis weten ze
nergens van".
Het achthoekige doosje met de
bloedrode dekselknop belandt zon
der verder commentaar op tafel.
Met vele vragen in het hart stapt
kapelaan Lerks op de kistjes af,
zich omringd wetend door tien
tallen kinderogen.
„Laat eens kijken. Jan". Zijn
stem klinkt, zonder dat hij het
wil, bits.
Zonder een woord te zeggen,
overhandigt Jan hem de kistjes.
Ze wegen zwaar in de handen van
kapelaan Lerks, die ze van alle
kanten bekijkt.
„Mooi spul", mijmert hij.
„Prachtig spul".
De dekseltjes kunnen niet open,
althans niet op de gewone ma
nier. Maar als het eindelijk toch
bij een van de kistjes lukt, valt
de mond van kapelaan Lerks bij
na open van verbazing. Er" zitten
dofglanzende parels in, nieuwe,
nog nooit gebruikte trouwringen.
Ook diamanten: veelhoekige, ver
blindende schitterstenen. die stuk
voor stuk honderden guldens ver
tegenwoordigen.
Snel doet kapelaan Lerks het
kistje weer dicht.
,,'t Spijt me, jongens", zijn
stem klinkt ernstig ..de gene
rale gaat niet door. Kom over
morgen maar op dezelfde tijd te
rug. Jan, jij blijft wel even hier."
Luidruchtig verdwijnen de kna
pen. de tassen en pakjes weer
onder de arm.
Ze begrijpen er veel van, hoe
klein ze ook nog zijn.
„Hoe zou hij eraan gekomen
lijn?" vraagt er één.
„Gejat, joh, gewoon gejat".
„Van wie?"
„Weet ik veel misschien Heb je ze gestolen?"
wel van een dief'.
Gelach, dat wegebt en gevolgd
wordt door een bijna hoorbare
stilte.
er mee doen moest Daarom
heb ik ze verstopt..."
E man slaat in wanhoop de
handen voor de ogen. Z'n
schouders schokken. In het
Kerststalletje dat met en
gelenhaar beplakt is, trilt
het kribje zachtjes mee.
„Ik heb verkeerd gedaan",
kreunt hij dan. „Ik heb straf ver
diend... Maar ik wil de gevange
nis niet in!... Wat moet er van
m'n gezin terecht komen?... En
wat een schande voor de vrouw
van m'n overleden broer Chris!...
Hij was er ook bij, eerwaarde!....
Hij ook!..."
Door haar tranen heen ziet de
vrouw hem angstig aan.
„Chris!" herhaalt ze. „Heeft
Chris je geholpen? O, wat ver
schrikkelijk!"
„Misschien is het goed. Groen",
APELAAN Lerks spoedt zich
zwijgend over het trottoir.
Naast hem, zo nu en dan
op een drafje, loopt de jon
gen, die het voorwerp is van zijn
plotselinge zorg. In zijn jaszak
ken omklemt hij de bijouteriekist
jes, die hem loodzwaar op het ge
moed drukken.
Hij heeft een lang gesprek met
Jan gehad. Eerst rustig, daarna
kortaf, tenslotte met verheffing
van stem en dreigend. Het heeft
allemaal niets geholpen. Zijn pu
pil. die hij al jaren kent, is niet
van het onwaarschijnlijke verhaal
afgestapt, dat hij de kostbaarhe
den met hun nog kostbaarder in
houd thuis op zolder heeft gevon
den.
Er zat voor kapelaan Lerks niet
veel anders meer op dan naar het
ouderlijk huis van Jan te gaan.
Misschien zou daar het vertelsel
kunnen worden doorgeprikt. Mis
schien zou de jongen daar door
de mand vallen.
Op nummer 52 in een onaan
zienlijke straat rinkelt de bel. Een
vrouw met een schort voor en een
dreumes bij zich, die zich heeft
vastgeklemd aan
haar rok. doet
open. Ze kijkt ver
schrikt, als ze
kapelaan Lerks
met haar jongen
in de deuropening
ziet staan.
„U hier, eer
waarde". stamelt
ze. „Mèt Jan? Er
is toch niks ge-
beurd?"
„Ik wilde eens even met u pra
ten. mevrouw Groen", zegt kape
laan Lerks. „Is uw man al thuis?
Het zou goed zijn. als hij er ook
bij was"
„Nee,meneer kapelaan, hij is
er nog niet. Maar hij kan elk
ogenblik thuiskomen. Gaat u maar
mee naar de kamer." Niet be
grijpend, maar zich wel bewust
van een onheil, dat bezig is zich
te ontladen, neemt de vrouw beur
telings kapelaan Lerks en haar
jongen op. De laatste is doods
bleek de moeder ervaart het
als een pijn doch hij zwijgt.
„Wat is er, eerwaarde? Vertel
nte, wat is er gebeurd?", smeekt
mevrouw Groen, als ze in de ka
mer zijn.
Kapelaan Lerks kijkt naar de
vrouw. En hoewel hij zich vast
heeft voorgenomen niet van wal
te steken, voordat haar man er
is. weet hij nu, dat dit bijna mis
dadig is.
Op een wat wiebelige stoel, pre
cies tegenover het kerststalletje
met zijn goedkope, gipsen figuren,
neemt hij plaats. Hij tast in zijn
zakken, en zet dan de drie bijou
teriekistjes op tafel neer.
„Kijk", zegt hij, terwijl hij de
doosjes onder het lamplicht
Jan had ze vanmiddag
toen hij op de club
„Gevonden, moeder", zegt Jan zegt kapelaan Lerks, langzaam en
voorzichtig formulerend, „dat je
door de vondst van Jan verplicht
wordt je geweten te ontlasten.
Je moet een vreselijke tijd heb
ben doorgemaakt. De benauwe
nis om een geheim, dat je niet
wilde prijs geven, moet wel heel
groot zijn geweest. Of je gevan
genisstraf zal krijgen, weet ik
niet. maar het is wel normaal. De
eigenaar zal in ieder geval op de
met een brekende stem.
„Gevonden! Waar! Zeg op!
Waar!"
„Op zolder", snikt de jongen,
die zich niet langer kan beheer
sen.
„Hier in huis!" schreeuwt de
moeder. „Je liegt, Jan! Je liegt!"
Dan, zachter en verontschuldi
gend tegen kapelaan Lerks:
„Dat bestaat niet, eerwaarde!
Wij zijn arme mensen. Hoe kun- hoogte moeten worden gesteld, en
nen we nou ooit aan deze kost- als deze aangifte heeft gedaan,
baarheden komen?" ook de justitie. Ik moet de hele
De scène is compleet. De jongen toedracht en alle omstandigheden
snikt en huilt, maar houdt vol. weten. Groen. Je moet m n vra-
dat hij de kistjes op zolder heeft gen eerlijk beantwoorden en mets
gevonden. De vrouw smeekt -
dreigt, maar wil geen syllabe van
het verhaal geloven. Kapelaan
Lerks sust en interveniëert, maar
zijn pogingen hebben weinig suc
ces.
achterhouden.
De man knikt,
„Ja, meneer kapelaan", zegt hij
wat rustiger. „Ik zal alles vertel
len. Hoewel ik bang ben, voel ik
me toch opgelucht".
„Heb je wel eens meer iets ge
stolen, Groen", vraagt kapelaan
EEN sleutel knarst in het Lerks.
slot. Een zware mannestap „Nee, eerwaarde, nooit! Ik
klinkt door het huis, en in zweer het! Het was de eerste en
in de gang wordt een licht ,je laatste keer. Ik zat aan de
aangedraaid. grond. Ik verdiende weinig. M'n
„Daar is vader", zegt de vrouw, leven was één grote sleur."
„We zullen eens zien, of je aan „En heb je niets uit die kistjes
hem dezelfde praatjes durft te verkocht?"
verkopen." „Nee, eerwaarde, niets! Alles
Een grote man vult de deur- moet er nog zijn. Toen. m'n broer
opening. Hij heeft zijn werkkle- Chris, die me geholpen heeft, een
dag na de inbraak
MENSELIJK DRAMA
TIJDENS KERSTVIERING
door een auto werd
doodgereden, heb
ik dat als onze
straf gezien. Ook
als ik gewild had,
ik durfde niet meer.
Het enige, dat me
steeds door het
hoofd speelde, was:
hoe kom ik van
die kistjes af, zon
der dat iemand het
merkt".
ding nog aan. en zijn gezicht is
doorgroefd met rimpels. Hij ziet
kapelaan Lerks op de rug, waar
door de kistjes, die op tafel staan,
hem ontgaan.
„U hier, meneer kapelaan?"
zegt hij, zichtbaar verrast. „En op het dak. Met angst in de schoe-
wat is dat met jou, Jan In non waren ze naar binnen geklom.
tranen?" men- maar verder dan de werk-
Als hij zijn totaal van streek P1®1BK w«e" «et gekomen.,
zijnde vrouw aankijkt, vervolgt 'fpt J r ,nalatlg"
heid niet in de brandkast waren
TT ET VERHAAL van de inbraak
-1 A komt er dan bij stukjes en
beetjes uit. De beide broers Groen,
hadden 's nachts bij een juwelier
ingebroken via een tuiinelfa
hij snel:
Zeg.'wat is hier eigenlijk aan geborgen, hadden daar gestaan, en
bmet (1P7.P hint uiarnn \ut±t>r ?n
de hand
Kapelaan Lerks draait zich om,
maar de man ziet hem niet meer.
Zijn ogen blijven als magneten
aan de schat op tafel kleven, en
zijn gezicht trekt wit weg.
„W-wat!" stottert hij
„Hoe komt dat hier!"
„Jan zegt, dat hij dat allemaal installatie in. werking
gevonden heeft", schampert de gesteld,
vrouw. „Hij is er vanmiddag mee
op de club gekomen. En weet
je, waar hij het vandaan heeft"
zacht.
met deze buit waren ze weer zo
snel mogelijk verdwenen. De in
braak, die in bijna alle kranten,
had gestaan, was nooit opgelost.
Dit ondanks het feit, dat de broers
amateurs waren, en dank zij de
omstandigheid, dat ze niet in de
zaak waren geweest, waar ver
breking van een vitrine de alarm-
hebben
Uitgeput zinkt de man in zijn
stoel terug. De vrouw, die het ver-
Van boven, van de zolder, 't Is haal slechts in grote trekken heeft
plaatst.
bij zich,
kwam."
angst in de ogen der
vrouw verkeert in verba
zing. Aan de flonkering
ziet ze, dat het kostbare
kleinodiën zijn. Goud,
denkt ze. goud en zilver.
„Had Jan die bij zich?" brengt
ze er met horten en stoten uit.
„Maar..."
„Heeft u die kistjes wel eens
eerder gezien?" onderbreekt ka
pelaan Lerks.
„Nooit", antwoordt de vrouw.
„En dit ook niet?" Met moei
te opent kapelaan Lerks één van
de gouden doosjes, en stort de
vonken schietende inhoud op de
tafel uit.
„Wat!" Mevrouw Groen
grijpt de tafelrand vast en ziet er
als gehypnotiseerd uit.
Met vorsende blikken wendt ze
zich tot Jan.
„Hoe kom je daaraan?", vraagt
ze gejaagd. „Waar heb je die
dure dingen vandaan gehaald?
goed. dat je thuis komt. Misschien
wil hij tegen jóu vertellen, waar
hij het gest..."
„Piet. wat is er?" interrum
peert de vrouw zichzelf. Met
twee passen is ze bij haar man,
die asgrauw tegen de muur aan
leunt, en op 't punt staat in el-
kaar te zakken. Kapelaan Lerks i
is er al bij. Samen brengen ze
de wankelende man naar een
stoel, die vlak voor het Kerststal
letje staat. Hij zijgt erin neer. en
;evolgd, snikt zachtjes. Kapelaan
L.erks zwijgt lang en zegt dan
troostend: „Morgen ga ik naar
die juwelier. Ik zal kijken wat ik
kar doen, ook natuurlijk bij de
politie. Schuld, boete, genade, je
weet het, Groen. Sterkte. U ook,
mevrouw. Hopelijk komt alles
nog zonder kleerscheuren in or
als hij opkijkt, is het met de blik Jan binnen.
Kapelaan Lerks drukt de hand
van de man en de vrouw, maar
vóór hij weggaat, roept hij eerst
van een radeloze.
„Jan. ga jij de kamer eens uit."
De stem van kapelaan Lerks
klinkt rustig en vriendelijk.
Zwijgend verdwijnt de jongen,
die door de reacties van zijn va
der het eigen verdriet even hele
maal is vergeten.
Als de deur in 't slot valt,
schraapt kapelaan Lerks de keel.
Vertel me. Groen", zegt hij.
..Waar komen die juwelen van-
Jongen", zegt hij. „het spijt
me, dat ik je gewantrouwd heb.
Ik had je veel ellende kurnen be
sparen, als ik geweten had, dat
de kistjes inderdaad op zolder
stonden."
De vrouw drukt het kind aan de
borst. Ze is sprakeloos en haar
tranen drupDen in het haar van
de jongen. De man staat op, be
schaamd weliswaar, maar sterk
door zijn bekentenis. Zijn vingers
strelen het 'hoofd van het kind.
daan? Als je 't mij vraagt, weet Dan wendt hij zich af, omdat hij
je er alles van."
„Ja. eerwaarde", stamelt
verbijsterde man. „Ik weet 't
Ik weet alles... De kistjes stonden
op zolder.... Ze liggen daar al
maanden... Ik heb ze onder
rommel in een oude
schapskist gelegd... Ik heb ze ge
stolen... Maar ik heb er spijt van
gekregen. Ik wist niet, wat ik
zich niet langer goed kan houden,
de
TWEE DAGEN LATER vindt
de uitgestelde generale re
petitie plaats. De jongens zijn
gereed- er weer, mét hun kleurige doos
jes. Met de nodige kwinkslagen
maakt kapelaan-regisseur Lerks
door ARIE VAN PAS
er een keuze uit. En met slechts
twee zinnen komt hij op het
incident met de kistjes terug.
,,Wie mocht denken, dat Jan
een dief is," zegt hij, „heeft
het mis. Hij is een van de wei
nige jongens, die een échte
schat heeft gevonden.
Twee zinnen maar twee
luttele zinnen, die Jan in de
ogen van z'n kameraadjes be
nijdenswaardig maken.
Eraan voorafgegaan zijn vele
moeilijke uren, die noch kape
laan Lerks, noch Groen ooit
zullen vergeten. Zowel bij de
juwelier als bij de officier van
justitie heeft de eerste voor de
laatste gepleit. Zowel voor de
juwelier als voor de officier
van justitie heeft Groen schuld
beleden, en gesmeekt het dit
maal bij een reprimande te
laten.
De juwelier streek de hand
over het hart, nadat hij gecon
stateerd had, dat aan de kost
baarheden miets ontbrak.
De officier van justitie deed
na enige bedenktijd hetzelfde.
Hij seponeerde het dossier-
Groen, en onttrok de diefstal
van de drie bijouteriekistjes
daarmee aan de openbaarheid.
HET is niet moeilijk een rij
tje van die beruchte „ijstij
den" op te sommen. Daar is bij
voorbeeld de winter van 1794
'95, toen de Fransen doodgemoe
dereerd over de steenharde ri
vieren ons land binnentrokken.
En die van 1855 en van 1917 en
laten we niet te „diep" vor
sen dat koudegolfje van 1947
en die 27 graden harde vorst in
het oorlogsjaar van 1942
We zouden best nog even door
kunnen gaan zo. Maar vast
staat, dat de winter in de loop
der geschiedenis zijn ijzige gril
len nooit zo wreed en onbarm
hartig uitspeelde als van 1739—
'40. nu ruim twee eeuwen gele
den. Het was de rampzaligste
vorstperiode die Europa beleef
de. Ruim vijf maanden lang
vroor het dat het kraakte, slechts
afgewisseld door enkele korte
perioden van dooi. Duizenden
mensen bevroren of krepeerden
van de honger. En met de die
ren was het al niet minder erg
gesteld.
Eind oktober
JA, dat was me het wintertje
wel! Eind oktober 1739 be
gon het te vriezen en begin april
van het volgend jaar vroor het
nog....In november gingen de
ijzers al onder en op de grach
ten en kanalen en spoedig ook op
de Maas bij Rotterdam, schaat
ste iedereen die schaatsen kon.
Toen viel even de dooi in en aan
de vooravond van Kerstmis
brak de dijk door bij Hedikhui-
zen, waardoor het Land van
Heusden en Altena herschapen
werd in één groot meer. Huizen
en schuren stortten in en velen
werden verzwolgen door het zie
dende water, dat een hoogte be
reikte van twee a drie meter
In januari keerde de vorst
met ongekende hevigheid terug.
De mensen konden zich nauwe
lijks warm krijgen bij het open
haardvuur.
De roggebroden werden zo
hard als steen en de kopjes
vroren aan de tafel vast. De har
de oostenwind sneed door alles
heen. Het scheepvaartverkeer
raakte gestremd en dat beteken
de een stagnatie in de aanvoer
van levensmiddelen en brandstof
fen naar de grote steden. Im
mers, treinen waren er toen nog
niet en alle vervoer op de lange
routes moest te water geschie
den.
Bruiloft
Het ging allemaal best tot nu
toe. Maar op 22 januari draaide
plotseling de wind, waardoor
het water werd opgestuwd en
het ijs scheurde. Een Friese ar
restee dreef urenlang rond op
een schots. De inzittenden ston
den doodsangsten uit, maar ten
slotte konden ze door een bootje
worden gered.
In een Fries dorpje werd bij
„Sjonge, wal was het toen koud", plegen de mensen te zeggen als ze in een behaag
lijk hoekje achter de snorrende kachel de barre verhalen lezen over die winters van
vroeger. „Neen, dan kunnen we nu in onze handen klappen". En daar is reden voor,
want we mogen niet vergeten dat zo'n wintertijd uit het grijze verleden voor onze
in 't algemeen primitief behuisde voorvaderen tienmaal zo erg was dan voor ons nu.
toestand. De tur
ven die nog te
krijgen waren wer
den verkocht voor
een stuiver per
stuk. Hekken en
schuren werden
gesloopt om wat
brandhout te heb
ben. En voor een
emmertje drink
water telde men
twee tot drie stui
vers neer. wat toen
veel was. Bijna
nergens ook kon
meer gewerkt wor
den. De arme men
sen waren schaars
en sjofel gekleed
en de meesten
moesten op het
stro slapen bij ge
brek aan een bed.
Het voedsel om
streeks die tijd
was bijzonder ka
rig. De arbeiders
aten blauwe gort
met stroop of wat
aardappelen met
een panharing. En
verder roggebrood
Melk en vlees kwamen maar
zelden op tafel. Toen dan ook
de koude heerste en de voorra
den voedsel uitgeput raakten,
was het geen wonder dat duizen
den van die arme stakkerds be
zweken.
Wolven
Bij alle ellende kwam ook
nog de plaag van de wolven.
Op de Veluwe, langs de Duitse
grens en in Brabant deden de uit
gehongerde beesten voortdurend
aanvallen op mensen en dieren.
In Loon op Zand, Sprang-Capel-
le. Udenhout en andere Bra
bantse dorpen- drongen de wol
ven 's nachts in hele troepen af
gelegen boerderijen en schaaps
kooien binnen. Tegen het einde
van januari vooral waren ze bij
zonder brutaal en bloeddorstig.
Verschillende postiljons werden
op eenzame wegen door horden
wolven overvallen en ver
scheurd.
Door de boeren werden grote
wolvenjachten georganiseerd om
de streek te zuiveren. Op iedere
geschoten wolf stond een flinke
premie.
Ook uit andere landen kwamen
berichten over aanvallen van
wolven. In Poten en Litauen
werd het zelfs zo erg dat de
boeren hun hofsteden niet meer
durfden te verlaten. De wolven
hadden de boerderijen omsin-
Zo beeldde Caspar Luyken dc
maand januari uit: gezellig
schaatsenrijden samen, een hond
je, dat vrolijk blaffend meerent
en een arrestee op de achtergrond.
Hoe anders teas liet in die strenge
winter
twintig graden vorst een boeren
bruiloft gevierd op het ijs, maar
het ijs brak en bruid en bruide
gom gingen met vijfentwintig
dansenden en zwierenden de
diepte in
Intussen werd het ijs op de
Zuiderzee met de dag dikker. 27
Februari beleefde Enkhuizen
een ware invasie van arresleaen
uit Friesland. Het waren er
maar eventjes honderdzes'tig
en drieduizend mensen gingen
het ijs op om dit schouwspel ga
de te slaan. Ook vanuit Enlchui-
zen en omliggende dorpen waag
den het die dag een vijftigtal ar-
resleders de Zuiderzee over te
steken. En een vrouw uit Hinde
lopen kwam de zee overzet
ten op een priksleetje. Nog de
zelfde dag maakte deze verme
tele dame vanuit Enkhuizen de
terugtocht
Postiljons
De vorst werd steeds strengel
en hardnekkiger, in Schotland
sprak men van een koude, die
men nog nooit eerder had be
leefd. De ijzige temperatuur
deed zelfs de rotsen barsten.
Veertien jongens, die onder
één van die rotsen speelden
werden door vallende steen-
brokken verpletterd.
Veel postiljons in ons land
en daarbuiten werden onderweg
op hun paarden door de koude
bevangen; ze vielen op de grond
en vroren dood. De ziekenhuizen
kwamen vol te liggen met men
sen met bevroren ledematen.
Meermalen was het zó koud. dat
veel kerkgangers met bevroren
oren, ogen of neus thuis kwa
men. Anderen zakten onderweg
in elkaar en moesten met de
kar naar huis worden gebracht.
In Boxmeer en Druten moesten,
de knechten van de mulder hun
bevroren- handen laten ampute
ren
Gort met -stroop
De kranten die in die tijd
verschenen, zoals de Amster-
damsche Nederduitsche Courant,
de Opregte Haarlemsche Cou
rant en de Gazette d'Amsterdam,
waren goed geïnformeerd over
de toestand in binnen- en buiten
land. Enkele schrijvers hebben
ons ook in boekvorm gegevens
nagelaten over deze verschrik
kelijke winter.
In Amsterdam en andere ste
den kregen de mensen door de
langdurige, zeer strenge vorst,
gebrek aan-brandstof en voedsel.
Eind januari reeds kon dan ook
gesproken worden van een nood
geld...
Vuurgevecht
Ongeveer een kilometer van
Keulen werden naar school gaan
de kinderen door een wolf over
vallen. Eén kind verloor daarbij
het teven. Later op de dag werd
een geestelijke door hetzelfde
dier besprongen; de man kreeg
zulke zware verwondingen, dat
hij weldra overleed.
In Zweden en Hongarije sto
ven de wolven in troepen van
vijftig over velden en wegen. In
de omgeving van Stockholm
moest een veldprediker een ver
beten vuurgevecht leveren met
de huilende beesten. De aanval
lers deinsden terug en aardig
wat wolven gingen eraan.
Maar de troep was te groot en
toen de arme man zijn laatste
kruit verschoten had. stormde
de bende op hem af; hij werd
genadeloos verslonden....
Struikrovers
Door de steeds groter worden
de nood kwamen ook veelvuldig
roofovervallen voor, met name
in de steden. En op het platte
land zwierven aanhoudend
struikrovers, er op loerend of ze
niet hier of daar hun slag kon
den slaan. Als dergelijke sinjeurs
in handen van de politie vielen,
kende die meestal geen pardon;
ze werden opgehangen.
Ook de dieren hadden ontzet
tend van de koude te lijden. Ree-
en, herten en wilde zwijnen la
gen bij tientallen doodgehongerd
in de bossen. In Amsterdam zat
wekenlang een bevroren hond op
een bank. Het dier was in een
wak geschoten en door zijn
baas weer op het droge ge
bracht. Maar wat later was de
poedel op een bank gaan zitten
en in een ijsklomp veranderd..
Geen hooi
De meeste boeren hadden bij
na geen hooi meer voor hun
vee. Voor duizend pond hooi
werd grif honderddertig gulden
betaald de normale prijs was
vijf gulden. Veel beesten stier
ven van honger en kou en het
erbarmelijke geloei was bijna
niet aan te horen.
En ondertussen duurde de win
ter maar voort. De slecht gekle
de en ondervoede mensen stier
ven in huls en op straat. Over
al heerste de koude, de armoe
de, de ellende. Tot vier kilome
ter uit de kust was de Noord
zee met ijs bedekt. En van
Stockholm kon zo met paarden
m sleden over de kilometers
irede Oostzee naar Finland
■vorden gereden.
Eerst in april weck de vorst.
Waar daarmee was het leed niet
geleden, want toen begon het
js te kruien. Dijken scheurden
ipen, bruggen werden vernield.
"Sn half mei was op sommige
ïlaatsen de vorst nóg niet uit
1e grond.
Zie daar de winter van 1739
'740! Toen, ruim vijf maanden
lang, rampspoediger dan een
oorlog.
[VT IS een waar verhaal. Hef gebeurde jaren gele
den in een Nederlandse provinciestad. Feiten en
omstandigheden zijn in een geromantiseerde vorm
aangepast. De namen zijn verzonnen teneinde nie
mand pijnlijk te treffen.
Op de reproduklie hierboven: Ijsvermaak op de rivier, een winters
schilderij ran Aert van der Neer (16031677en hieronder beeldde
Jan Abr. Beerstraten (16221666) de winter uil, zoals die was bij
liet Paalhuis en de Nieuwe Brug aan de IJkant te Amsterdam.