CAROLIEN DE VOSS VOND WAT ZIJ ZOCHT Wilskracht en hulpvaardigheid in Sassenheim u: M; en kerótverkaal door H. J. WAALWIJK ZE ZEI ALLE AFSPRAKEN AF VOOR KERSTMIS EN 9 KERSTBIJLAGE 1960 9 /^AROLIEN DE VOSS haalde die avond met één woord radicaal een streep door al de afspraken, die ze voor de Kerstdagen reeds had gemaakt, en later zou ze tot de ontdekking komen, dat op dat ogen blik een nieuw leven voor haar was begonnen. Ze stond in de kamer voor de spiegel, die van de schoorsteenmantel bijna tot aan het plafond reikte, en ze keek met belangstelling naar haar evenbeeld. Ze zag een rijzige vrouw van omstreeks veertig, die haar, naar het scheen, nauwkeurig opnam. Het was, alsof die vrouw haar wat wilde vertellen. Ze zag haar de lippen spitsen, en ze hoorde haar langzaam zeggen: „Nee, nee, Carolien, nee, nee HET was alsof de spanning, waarin ze de laatste week had verkeerd brak en ze voel de zich opgelucht. Ze knikte vriendelijk te gen de vriendelijk-knikkende vrouw tegen over haar, en ze zei: ,,Dank je wel, Caro lien, dank je hartelijk voor je hulp." Toen draaide ze zich om, en ze begon te spre ken. zo maar te spreken in een lege kamer, tegen niemand. Maar het was haar alsof die kamer vol was van mensen. Ze hoorde hen praten en lachen, en ze hief haar hand op om ze tot stilte te manen. &e maakte een paar buigingen naar links en naar rechts en terwijl ze de handen vouwde en voor de borst bracht, lispelde ze met de beverige stem van een oud dametje: „Ik zeg u allen heel, heel harte lijk dank. Maar het spijt me ontzettend: ik kan van uw uitnodiging geen gebruik maken. Dit jaar blijf Ik met de Kerstdagen thuis, gezellig thuis". En als- pf ze antwoord gaf op een vraag, die haar werd ge- Iteld, vervolgde ze; „Jazeker mevrouw, inderdaad, heus, helemaal in m'n eentje". Maar toen ze die zin had uitgesproken laaide een hete woede fel in haar op. Ze keek wanhopig om haar heen, ze greep de kristallen vaas, die op tafel Stond, hield hem met beide handen hoog boven haar hoofd en gooide hem daarna met een smak tegen Üe grond. is mijn sexegenote, maar ik schaam me diep voor haar. Wanneer ik haar voor het laatst heb ge zien? Even kijken, dat was op de verjaardag van Truus van Zwavenstein, vorig jaar oktober. Ja houd jij nu asjeblieft op. Hoe kan ik dat nu doen? Hoe kan ik haar nu bezoeken? Ik heb mijn huishouden in de eerste plaats, ik heb mijn clubs, en die twee avonden, dat ik thuis ben heb ik geen zin naar Carolien de Voss te gaan. En het schikt me ook niet altijd haar hier te vragen." Dr. Van Zwam ontving het briefje van Carolien de Voss met de middagpost, juist toen hij bezig was de lichtjes in de Kerstboom aan te brengen. Me vrouw Van Zwam vertelde later, dat ze zich diep gegriefd had gevoeld. Ze zei letterlijk: Er zijn men sen, die geen goed gedaan willen worden. Waar haalt dat mens de brutaliteit vandaan te bedanken voor de invitatie! Ik was er toch al niet zo erg voor haar uit te nodigen, maar omdat mijn man aanhield, heb ik het gedaan, maar alleen voor Eerste Kerstdag, want op Tweede Kerstdag wil ik altijd beslist rust heb ben, dan kan ik gewoonweg geen mens zien. ET geluid van het brekend glas kalmeer de haar. Verschrikt bleef ze een ogenblik staan, de armen slap langs het lichaam, toen haalde ze berustend de schouders op. Nog eenmaal wierp ze een blik in de spie- eel. maar ze wendde het gezicht haastig af toen ze Daar vertrokken gelaat zag. Nadenkend liep ze naar haar bureau en viel met een vermoeid gebaar jp de stoel. Ze greep haar dagboek en begon te d tchrijven. Ze schreef: VRIJDAG, 23 december 1960 Zo juist een belangrijke beslissing genomen. Besloten de Kerstdagen thuis door te brengen. Zal straks iedereen afschrijven. Ik ben geen Jwaas. Een jaar lang heeft niemand tijd voor •1« nij gehad, maar nu, op de Kerstdagen, zal ik is moeten opdraven om harten die niets om mij :r jeven, gerust te stellen. De mensen vinden alle- n naai dat ze op Kerstfeest anders moeten zijn :n lan anders. Laten ze voor mij maar een or inder nemen. Ik pas! Ie Ze las de regels over en ze knikte tevreden. Al- erlei gedachten gingen haar door het hoofd, en uit lie gedachten kristalliseerde zich een plan. Resoluut Stond ze op. „Ja", mompelde ze voor zich heen, ,zo zullen we het doen" C'AROLIEN de Voss had de naam een tik keltje vreemd te zijn. Niet dat ze nu ja, u begrijpt het wel, maar nee, dat was het niet. Ze vas een bestudeerde, intelligente vrouw, ze bekleedde een vooraanstaande jositie op een bankierskantoor, waar ze werd ge- vaardeerd om haar scherp inzicht en het zich ge- hakkelijk inwerken in de moeilijkste financiole pro llemen. Ze stond hoog aangeschreven bij de direc- le en haar mannelijke collega's. Maar. en daarover vas iedereen het eens, je wist nooit wat je aan haar lad, waar je met haar aan toe was. Men had daar ook een oorzaak voor gevonden, flen zei. zo onder elkaar, ach, u begrijpt wel. leertig jaar, ongetrouwd, een beetje moeilijk en dat Verkt, hoe gaat dat dan, door op het humeur. Na- uurlijk, ze werd gevraagd zo af e i toe, op parties in op hoogtijdagen in het leven van enkele fami- |es. De dames zeiden altijd heel hartelijk: „Komt l nog eens aan? Leuk, hoor!" maar ze beant- voordden haar bezoek nooit met een tegenbezoek. Iet deftig- ingerichte huis van Carolien de Voss was iltijd leeg. Als 's middags om vijf uur het dienst- neisje de deur achter zich had dichtgetrokken, was iet alsof het huis verstarde tot een museum. Er waren vele dienstmeisjes in de loop der jaren eweest, die zich hadden ontfermd over het huis en Ie inboedel van Carolien de Voss. Maar de meesten lan haar waren weggegaan na enkele maanden. Ze ladden het uitstekend, daar niet van. maar de juf- Irouw kon zo vreemd doen, om bang van te wor- len. Soms stond ze gewoon in de kamer te praten, legen een stoel, nee het was echt eng. Twaalf jaar was Carolien de Voss, toen haar va ler en moeder bij een treinontsporing het leven he en. Ze werd verder grootgebracht door een groot- noeder, die gelukkig eerst de ogen sloot, toen lijzelf al zo goed als helemaal was afgestudeerd en laar plaats in de maatschappij kon gaan innemen. Ze bleef in het huis van die grootmoeder wonen, n de eerste plaats, omdat ze vertrouwd was met Ie kamers en het hele interieur, ook, omdat het jioeilijk viel het kapitale pand te verhuren of te ver lopen. In het begin had ze het ook wel prettig ge boden. Ze had vele vriendinnen, die bij haar in en lit liepen, bij haar de week-einden doorbrachtert en illerlei feestjes in het grote huis organiseerden, rtaar de vriendinnen verloofden zich en trouwden, in hadden daarna, ook al bleven zij in de stad, niet 'eel tijd meer om Carolien de Voss te bezoeken, -angzamerhand werd de band losser, tot ze helemaal verd verbroken, en zij achterbleef in eenzaamheid. En misschien was het die eenzaamheid, die haar lelfstandiger deed zijn dan anderen, en haar de laam gaf van een tikkeltje vreemd te zijn. WANT dat was ze. Mevrouw Van Heugten fronste de wenkbrauwen, toen ze het epis tel ontving, waarin met forse letters stond geschreven, dat „een plotseling besluit mij heeft doen afzien van het aanvaarden van Ullie uitnodiging. Jullie goede dagen toewensend...." En mevrouw Van Zwavenstein belde geagiteerd me- trouw Van der Dussen op en tussen beide dames intstond een lang gesprek- „Gewoon onbehoorlijk", !ei mevrouw van Zwavenstein, „ik begrijp niet waar :e de moed vandaan haalt. Ieder ander mens zou dolgelukkig zijn als hij met de feestdagen een uit nodiging kreeg, maar Carolien de Voss bedankt ge woonweg, zo maar. ronder verder excuus. Ze zal vel gepikeerd zijn, dat ik ze zo weinig vraag, maar k met mijn drukke Huishouden, kan haar niet altijd im me heen hebben Goed, toegegeven, ik ben haar erjaardag vergeten, maar daar hoef je toch niet ioveel drukte om te maken? Nee. lieve, natuurlijk iet, bij hrar kom ik nooit, maar ik, met mijn rukke gezin. Je moet haar niet rekenen, zij is onge- rouwd, heeft helemaal geen zorgen, verdient een oed salaris, m'n liefje wat wil je nog meerWat eg je? Vriendschap? Maar ik zeg je, ik met mijn rukke gezin, en zij, die niets om handen heeft, nee. ogmaals, ik vind het onbehoorlijk, echt iets voor arolien de Voss, zo'n intelligente vrouw, maar be- rip voor mijn drukke huishouden, nee, dat kan ze iet opbrengen Mr. Van Bunnink, de bankier, trachtte zijn opge wonden echtgenote eveneens tot kalmte te brengen. ,Nee. John", weerde ze al zijn argumenten af. 1 gebruik je verstand. We nemen de moeite Carolien e Voss een invitatie te sturen, hoewel het heel 'at prettiger is zonder vreemden het Kerstfeest te ieren. Inplaats dat ze ons heel hartelijk gedankt ie moet toch begrijpen, dat het voor ons een op offering is schrijft ze dit koele, volkomen onbe- irijpelijke briefje. Wat een onhebbelijke vrouw. Het Dr. Van Zwam bezwoer zijn echtgenote zich rustig te houden. Kprt en krachtig zei hij: Als ze niet wil komen, blijft ze maar weg. Maak daarover toch niet zo'n drukte. Ze hoeft nie Het is alleen maar een vriendelijkheid onzerzijds. We hebben haar he lemaal niet nodig. We kunnen best zonder haar Kerstfeest vieren. We hebben ook niets met haar te maken. Kom jongens, zei hij tot zijn kinderen, die op de woordenwisseling, verschrikt,, waren komen toelopen. Vooruit, repeteren jullie maar vast de Kerstliederen. We zullen beginnen met: Stille nacht, Heilige nachteen, twee drie OP de avond voor Eerste Kerstdag, toen de Van Heugtens, de Van Zwavensteins, de Van Bunninks en de Van Zwams met blije gezichten rond de Kerstboom zaten, eerst zingend van de Sterren en het Kleine Kind, later luisterend naar het eeuwenoude verhaal van Jozef en Maria, en van Jezus, die op aarde was ge komen voor alle mensen„Ja, kinderen", zei me vrouw Van Heugten bewogen, „onthoudt dat goed, voor alle mensen, of ze rijk zijn of arm, gelukkig of ongelukkig, voor iedereen is dat Kindeke tot ons ge komen, ook voor de bedroefden en eenzamen". trok Carolien de Voss de deur achter zich dicht, en begon ze haar wandeling door de stille straten. Het was koud, en ze huiverde in haar bontjas. Een heldere vrieslucht, met wel duizend pinkelende sterren, spande zich over de stad. Ze liep wat doel loos rond. Ze keek naar de verlichte etalages, die versierd waren met rood papier en met glazen ballen, waarover sneeuw was uitgestrooid, en ze hoorde flauw flarden muziek uit restaurants en nachtclubs. Ze voelde zich gelukkig, frank en vrij. Ze dacht hoe het geweest zou zijn als ze de invitaties had aangenomen. Ik zou nu, dacht ze, bij de Van Heug tens aan tafel hebben gezeten, en ik zou me als een vreemde hebben gevoeld, als iemand, die er toch niet bijhoort. Maar ze voelde geen bitterheid in haar hart. Bitterheid? Ze betrapte zich er op, dat het in haar hart zong. Het jubelde in haar: straks gaat er iets gebeuren. Want dat wist ze zeker, dat deze avond haar iets zou brengen, waaraan ze nooit had gedacht. En dat nog onbekende, dat geheimzinnige, dat er in feite al was, maar nog onzichtbaar voor haar bleef, deed haar blijven lopen, gejaagd en vol span ning. E,N toch, bijna nog was ze het voorbijgegaan, zonder het te herkennen. Bijna nog was het haar ontglipt. Het was, toen ze de hoek van een straat omsloeg en haast een kind omver liep. Ze wist het op het laatste ogenblik te ontwijken. Ze was het al ver gepasseerd, toen ze plotseling bleef staan, en verwonderd omkeek. Hé, dat kind! Ze liep terug en haalde het in bij een versierde etala ge. waar het, de neus tegen het raam gedrukt, met gretige ogen al die mooie dingen, die lagen uitge stald, in zich opnam. Het was een meisje van een jaai of elf, schatte ze. Het was, zag ze, dun gekleed, en de kou moest haar wel zwaar te pakken hebben, want ze stond, huive rend. in elkaar gedoken Toen Carolien de Voss naast haar kwam staan keek ze even op, verschrikt, alsof ze op iets ver keerds werd betrapt. „Je bent nog laat buiten", begon Carolien de Voss. Het meisje haalde de schouders op. „Moe: je niet naar huis?". Het keek haar aan, verbaasd, en antwoordde toen alsof iedereen dat had kunnen weten: „Hoe kan dat nou. mijn moeder is toch dood?" Carolien de Voss nam haar opmerkzaam op. Het spitse snuitje van het kind had zich al weer van haar afgewend en het keek weer met gretigheid <r. de etalage. „Heb je het niet koud? Wacnt je va der niet op Je? Heb je geen zusjes?". Het kind antwoordde eerst niet. Ze schudde al leen maar met het hoofd. „Nu?" drong Carolien de Voss aan, „moet je niet naar huis?" „Ik heb geen huis", antwoordde het kind stroef. „Ik woon bij mijn tante, maar die moest vanavond naar de bioscoop en toen zei ze: „Ga jij maar naar de winkels kijken". „O", zei Carolien de Voss, en toen, als bij een plot selinge ingeving: „Weet je wat wij doen? Wij gaan naar mijn huis en daar eten we koek en drinken we chocolademelk. Wat denk je daarvan?" Het kind keek haar aan. „Met jou mee naar huis?", vroeg ze ongelovig en ook een tikkeltje wan trouwend „Waarom? Ik heb toch zeker niets ge daan?". Carolien de Voss voelde een stekende pijn in het hart. „Nee", zei ze vertederd. „Je hebt niets gedaan juist daarom. We gaan nu naar mijn huis, kom maar mee, en vanavond breng ik je terug naar je tante". E liepen zwijgend naar het deftige huis aan de gracht. Het kind, merkte Carolien de Voss, had haar wantrouwen wel overwon- nen. Het liep dicht tegen haar aan, als wilde zij genieten van de warmte van de bont jas. Nog eenmaal had het een schroom te overwinnen, toen Carolien de Voss de brede stoep opstapte en de hoge deur opende, en de hal in een zee van licht zette. Ze pakte het kind bij de arm, en zei: „Kom hier is het niet koud". Verbaasd ging het kind door de kamers. Met de nieuwsgierigheid van kinderen nam het alles goed in zich op. Het keek naar de schilderijen aan de muur en naar het porselein in de kast. Het drukte de handen op de leren zittmgen van de crapeauds, en het wreef met de vingers over de pers, die op tafel lag. Het liep voorzichtig over de Perzische kleden op de vloer, en raakte heel voor zichtig een'toets aan van de piano, en het schrok zichtbaar toen het het geluid van de toon hoorde. Carolien de Voss sloeg het meisje gade, deels ge amuseerd, deels nieuwsgierig. Het kind draaide zich toen het was uitgekeken om en vroeg: Is dat alle maal van jou?" Carolien de Voss knikte. „Ja", zei ze, „dat is van mij. Vind je het mooi? En zullen we nu een kop chocolade drinken en zou je een groot stuk koek lusten?". „Ben je dan jarig vandaag?", vroeg het kind gre tig. „Neen, ik ben niet jarig". Het was of het kind teleurgesteld was. „O", zei het, „ik dacht het. Mijn tante geeft al leen koek als ze jari is. Ze zegt altijd: „het hoeft niet elke dag feest te zijn!" Het kind keek weer rond, en plotseling, alsof zij ineens zag wat er in de kamer mankeerde, vroeg ze: „Heb jij geen Kerstboom? Ik dacht, dat alle rij ke mensen nou wel een boom in huis zouden heb ben, zo'n grote tot aan de zolder toe". Carolien de Voss glimlachte. „Zou je graag een Kerstboom zien?" „Ja", zei het kind, „maar dan moeten er veel lichtjes in branden". Er rees een plan bij Carolien de Voss. Een ogen blik overwoog ze nog of ze het al dan niet zou doen, toen liep ze resoluut naar de telefoon, en belde met de Van Heugtens. In het kort vertelde ze wat ze wilde. „Kan ik even bij jullie langs komen met een kind, dat zo graag een Kerstboom wil zien branden? Eh neegeen familie. Zo maar, een aardig meisje, dat ik ontmoette...ja, gewoon op straattoe nou. wat geeft dat, pardon, ik verstond je niet goed? o juist, je vindt de vooravond van Kerstfeest niet geschikt om een kind, dat je niet kent. op vi site te vragennee, nee.„dank je wel, goed dan gaat het over". Ze hing de haak op het toestel, en ze voelde, dat haar de tranen in de ogen sprongen. „En?", vroeg het kind hoopvol. „Gaan we naar de lichtjes kijken?". Carolien de Voss schudde het hoofd. „Het spijt me erg voor je", zei ze een tikkeltje verdrietig, „maar de mensen over wie ik sprak hebben al een huiskamer vol gasten en jij kan er niet meer bij". „O", antwoordde het kind, „is dat huis zo klein, dat er voor mij geen plaats meer is?" HET liep al tegen middernacht, toen Carolien de Voss het kind naar huis bracht. Het had alle pogingen aangewend om nog wat te blijven, maar het had geen succes gehad. „Mijn tante", klaagde ze, „is toch nog niet thuis". Ze waren samen door de donkere stad gegaan. Het kind had zijn schroom al lang overwonnen en babbelde aan een stuk door. „Ik zou", zei ze, „best voor goed bij jou willen blijven. Altijd bij jou, je bent zo lief voor me. Nie mand", vervolgde ze, „heeft ooit aardige dingen te gen me gezegd, maar jij bent zo heel anders". En bij de deur vroeg het smekend: „Mag ik morgen nog eens komen?". Carolien de Voss knikte. Ze zei, en het was alsof ze huilde: „Ja, morgen mag je weer komen. Net zo dikwijls als jezelf zin hebt. Ik zal kijken of we nog een Kerstboom op de kop kunnen tikken en dan „Mag ik altijd bij jou komen?" herhaalde het kind. „Zal je echt blij zijn als ik kom?" Carolien de Voss sloeg haar armen om de magere schoudertjes. „Ja", zei ze, „nee, riep ze uit: altijd, altijd, altijd." En toen begon het kind hard te lachen, en het lachte nog toen het de houten trap opstommelde naar de kamer, waar, naar ze wist, niemand zou zijn. En Carolien de Voss hoorde het roepen: „Mor gen mag ik komen, morgen mag ik komen ZES JONGENS EN ÉÉN MEISJE „En nou wil ik uit de publiciteit", verklaart de achttienjarige Sassenheimer Ilans Bergman. En als hij dit zo min of meer koppig zegt, reken er dan maar op, dat men als journalist geen voet meer aan de grond krjjgt. Hans Bergman is namelijk een jongen, die over een wils kracht beschikt, welke slechts weinig mensen kunnen opbrengen. Hij heeft dit vier jaar lang, dag in, dag uit, getoond, en zijn prestatie is zó bijzonder geweest, dat hij en nog zes anderen tezamen de Visser-Neer- landiaprgs voor kameraadschap en goed gedrag hebben gekregen. We weten het: we begeven ons op glad ijs. Er zijn insiders genoeg, die met hetzelfde recht kunnen stellen, dat deze prijs in de eerste plaats aan zes anderen is uitgereikt, en pas in de twee de plaats aan hem. We zijn echter zo vrij van mening te verschillen, zonder iets aan het karakter van deze eervolle onderscheiding van het Algemeen Ne derlands Verbond tekort te doen, noch aan de hulpvaardigheid, welke, hóe on opvallend ook verleend, zo in 't nieuws is geschoten. Het volgende verhaal tekenden we uit de mond van een man op, die Hans Bergman en zijn kameraden goed kent, en ook heeft meegemaakt: Hans Bergman is een lichamelijk zwaar gehandicap te jongen. Van zyn geboorte af is hij spastisch, wat in zijn geval wil zeg gen, dat hij niet lopen, vrijwel niet schrijven, en slecht spreken kan. De ouders deden wat alle ouders in een situatie als deze zouden doen: Ze zochten naar we gen om de toe komst van hun jongen veilig te stellen, om hem zodanig voor het leven te beslaan, dat hij tenminste later zijn eigen brood zou kunnen verdienen. Problemen Hans had geluk kig een stel goede hersenen, en spoe dig bleek ook dat hij over een enor me dosis wilskracht beschikte. Zond.-r enige moeite lie hij de lagere school af, maar toen kwa men de eerste, echte problemen. Wat kan iemand, die voor handenarbeid ten enenmale onge schikt is, alleen met lagere school be ginnen? Er moest verder worden gestu deerd, heel wat verder, om de jongen later op het paard te kunnen helpen. De vader van Hans verstond zich dan ook met het hoofd van dc In Sassen heim gevestigde De Vlsserschool voor christelijk m.u.l.o. En na enig heen en weer gepraat werd besloten het experi ment te wagen. De jongen zou normaal onderricht in een normale klas krijgen, en als alles goed ging, zou de verdere koers worden uitgestippeld. Het eerste, dat dan ook werd gedaan, was de inrichting van een speciale bank Foto welwillend afgestaan door „Panorama" voor Hans. Een mede-leerling stelde zich beschikbaar om de jongen in z'n invalide-wagentje van en naar huis te brengen, terwijl de onderwijzer hem (ja- gelijks het klasselokaal in en uit zou dragen. Dezelfde leerling werd ook als een soort repetitor naast hem in de bank gezet, wat wilde zeggen, dat hij niet alleen de zorg had voor zichzelf, maar ook voor zijn gehandicapte vriend je. Alles ging goed, maar al spoedig bleek, dat de taak van de kleine ver zorger van Hans toch wel een beetje aan de zware kant was. Daarom werd een beroep op de andere leerlingen ge daan om zo nu en dan ook eens de hel pende hand te bieden. En zo werd het clubje van de hulpvaardige zes gebo ren: vijf jongens (Cees Batenburg, Hen drik den Butter, Leo Koning, Jacques Pit en Joop Verbeek en eén meisje (Mieke Keyzer), die om de beurt een weeklang met Hans optrokken. Vriendschapsband En denk nu niet. dat dit als een zorg. als een extra last werd ervaren. Er groeide een hechte vriendschapsband tussen de zeven, ook al, omdat het ge handicapte kameraadje zich als een bij zonder geestige jongen ontpopte. Geen enkele dienst werd als een opoffering gezien, en van Mieke Keyzer gaat zelfs het verhaal, dat haar moeder er pas na een jaar achterkwam, dat ze Hans hielp. Waaruit bestond die hulp? In de eer ste plaats wel door het behandelen van Hans als een normale jongen. Hij mocht dan in een invalidewagentje zit ten, hij werd in niets ontzien. Als er bijvoorbeeld sneeuw lag, werd hij, net zoals andere jongens en meisjes, inge zeept. Men reed hem verder naar school en naar verenigingsavondjes, naar de kerk soms en naar de catechisatie. In de klas schreef men alles voor hem op, en 's middags of 's avonds repeteerde men bij hem thuis, waarbij dictaat werd bijgehouden van wat hij als ver gaarde kennis spuide. Grapjes als spieken, verbeteren of aanvullen waren hier niet bij. Hans was hier zelf de grootste tegenstander van, en o wee, als hij merkte, dat zijn dic taten werden bijgevijld. Hij werd dan kwaad, echt kwaad, want hij wenste op eigen mérites over te gaan en te sla gen. De jongen haalde goede cijfers, en kwam dit jaar, te zamen met zijn ka meraadjes. voor het eindexamen te staan. Hij peesde net zo hard als de anderen, terwijl hij ook net zo zenuw achtig was. Zijn onafhankelijkheid was echter aanzienlijk groter dan voorheen, omdat hij in het bezit van een electri- sche schrijfmachine was gekomen. Geen aalmoes Het hoofd van de school was inmid dels met de examencommissie gaan graten. Duidelijk stelde hij, dat hij voor !ans niet om een aalmoes kwam vra gen. De jongen moest eenzelfde behan deling als zijn mede-leerlingen krijgen, althans op dezelfde wijze óp zijn ken nis worden beproefd. Wel pleitte hij voor een grotere nadruk op het monde ling dan op het schriftelijk examen, als het bijvoorbeeld op een vak als boek houden aankwam. Ook vroeg en ver kreeg hij een apart tafeltje en een apart hoekje, zomede toestemming voor het gebruik van een schrijfmachine. Hans kwam glansrijk het schriftelijk examen door. En ook voor het monde ling examen, waarbij z'n klasse-onder wijzer als tussenschakel voor het spre ken werd gebruikt, slaagde hij met lof. Het gemiddelde van ziin cijferlijstje was acht, en heus, dat halen er maar weinigen. Ook de jongens en het meisje, die hem vier jaar lang bij zijn studie ge holpen hadden, behaalden het diploma, i Na de vakantie zwermden ze uit, de een naar een werkkring, dc ander naar een hogere school. Maar de zo hechte vriendschapsband is gebleven, en als ze maar even kunnen, zoeken ze elkaar op- Hans zelf studeert nu Engels, hierbij geholpen door een van z'n vroegere on derwijzers. Hij wil vertaler worden, vertaler van artikelen voor Nederland se tijdschriften, en hem is reeds een vage toestemming voor een baan ge daan. De toekenning van de Visser-Neer- landiaprijs voor kameraadschap en goed gedrag heeft de zeven ten zeerste verrast. Noch Hans, noch de anderen, hebben hier ooit aan gedacht, nog af gezien van de vraag, of ze van het be staan van deze eervolle onderscheiding op de hoogte waren. Behalve een oor konde. hebben ze allen een bedrag van vijfhonderd gulden gekregen. Men moet i dit als een soort ereloon beschouwen voor een gezamenlijke krachtsinspan ning, die vier jaar lang heeft geduurd. Dit is dan het verfraai van een zwaar gehandicapte, doch met een benijdenswaardige vechtlust uitgerus te jongen, en van zes hulpvaardige leerlingen uit zijn klas. Men hoort tegenwoordig zoveel over de zoge naamde losgeslagen jeugd, die dan met nozems of joy-riders wordt ver eenzelvigd. Laten we niet overdrij ven: Die jongens en dat meisje, die zich daar in Sassenheim van een vrij willig opgenomen karaktervolle taak kweten, vinden we overal.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 23