CAROLIEN DE VOSS VOND
WAT ZIJ ZOCHT
Wilskracht en hulpvaardigheid in Sassenheim
u:
M;
en kerótverkaal
door
H. J. WAALWIJK
ZE ZEI ALLE AFSPRAKEN AF VOOR KERSTMIS EN
9
KERSTBIJLAGE 1960
9
/^AROLIEN DE VOSS haalde die avond met één woord radicaal
een streep door al de afspraken, die ze voor de Kerstdagen reeds
had gemaakt, en later zou ze tot de ontdekking komen, dat op dat ogen
blik een nieuw leven voor haar was begonnen.
Ze stond in de kamer voor de spiegel, die van de schoorsteenmantel
bijna tot aan het plafond reikte, en ze keek met belangstelling naar haar
evenbeeld. Ze zag een rijzige vrouw van omstreeks veertig, die haar,
naar het scheen, nauwkeurig opnam. Het was, alsof die vrouw haar
wat wilde vertellen. Ze zag haar de lippen spitsen, en ze hoorde haar
langzaam zeggen: „Nee, nee, Carolien, nee, nee
HET was alsof de spanning, waarin ze de
laatste week had verkeerd brak en ze voel
de zich opgelucht. Ze knikte vriendelijk te
gen de vriendelijk-knikkende vrouw tegen
over haar, en ze zei: ,,Dank je wel, Caro
lien, dank je hartelijk voor je hulp."
Toen draaide ze zich om, en ze begon te spre
ken. zo maar te spreken in een lege kamer, tegen
niemand. Maar het was haar alsof die kamer vol
was van mensen. Ze hoorde hen praten en lachen,
en ze hief haar hand op om ze tot stilte te manen.
&e maakte een paar buigingen naar links en naar
rechts en terwijl ze de handen vouwde en voor de
borst bracht, lispelde ze met de beverige stem van
een oud dametje: „Ik zeg u allen heel, heel harte
lijk dank. Maar het spijt me ontzettend: ik kan van
uw uitnodiging geen gebruik maken. Dit jaar blijf
Ik met de Kerstdagen thuis, gezellig thuis". En als-
pf ze antwoord gaf op een vraag, die haar werd ge-
Iteld, vervolgde ze; „Jazeker mevrouw, inderdaad,
heus, helemaal in m'n eentje".
Maar toen ze die zin had uitgesproken laaide een
hete woede fel in haar op. Ze keek wanhopig om
haar heen, ze greep de kristallen vaas, die op tafel
Stond, hield hem met beide handen hoog boven haar
hoofd en gooide hem daarna met een smak tegen
Üe grond.
is mijn sexegenote, maar ik schaam me diep voor
haar. Wanneer ik haar voor het laatst heb ge
zien? Even kijken, dat was op de verjaardag van
Truus van Zwavenstein, vorig jaar oktober. Ja houd
jij nu asjeblieft op. Hoe kan ik dat nu doen? Hoe
kan ik haar nu bezoeken? Ik heb mijn huishouden
in de eerste plaats, ik heb mijn clubs, en die twee
avonden, dat ik thuis ben heb ik geen zin naar
Carolien de Voss te gaan. En het schikt me ook
niet altijd haar hier te vragen."
Dr. Van Zwam ontving het briefje van Carolien de
Voss met de middagpost, juist toen hij bezig was
de lichtjes in de Kerstboom aan te brengen. Me
vrouw Van Zwam vertelde later, dat ze zich diep
gegriefd had gevoeld. Ze zei letterlijk: Er zijn men
sen, die geen goed gedaan willen worden. Waar haalt
dat mens de brutaliteit vandaan te bedanken voor de
invitatie! Ik was er toch al niet zo erg voor haar uit
te nodigen, maar omdat mijn man aanhield, heb ik
het gedaan, maar alleen voor Eerste Kerstdag, want
op Tweede Kerstdag wil ik altijd beslist rust heb
ben, dan kan ik gewoonweg geen mens zien.
ET geluid van het brekend glas kalmeer
de haar. Verschrikt bleef ze een ogenblik
staan, de armen slap langs het lichaam,
toen haalde ze berustend de schouders op.
Nog eenmaal wierp ze een blik in de spie-
eel. maar ze wendde het gezicht haastig af toen ze
Daar vertrokken gelaat zag. Nadenkend liep ze
naar haar bureau en viel met een vermoeid gebaar
jp de stoel. Ze greep haar dagboek en begon te
d tchrijven. Ze schreef:
VRIJDAG, 23 december 1960
Zo juist een belangrijke beslissing genomen.
Besloten de Kerstdagen thuis door te brengen.
Zal straks iedereen afschrijven. Ik ben geen
Jwaas. Een jaar lang heeft niemand tijd voor
•1« nij gehad, maar nu, op de Kerstdagen, zal ik
is moeten opdraven om harten die niets om mij
:r jeven, gerust te stellen. De mensen vinden alle-
n naai dat ze op Kerstfeest anders moeten zijn
:n lan anders. Laten ze voor mij maar een
or inder nemen. Ik pas!
Ie
Ze las de regels over en ze knikte tevreden. Al-
erlei gedachten gingen haar door het hoofd, en uit
lie gedachten kristalliseerde zich een plan. Resoluut
Stond ze op. „Ja", mompelde ze voor zich heen,
,zo zullen we het doen"
C'AROLIEN de Voss had de naam een tik
keltje vreemd te zijn. Niet dat ze nu ja,
u begrijpt het wel, maar nee, dat was het
niet. Ze vas een bestudeerde, intelligente
vrouw, ze bekleedde een vooraanstaande
jositie op een bankierskantoor, waar ze werd ge-
vaardeerd om haar scherp inzicht en het zich ge-
hakkelijk inwerken in de moeilijkste financiole pro
llemen. Ze stond hoog aangeschreven bij de direc-
le en haar mannelijke collega's. Maar. en daarover
vas iedereen het eens, je wist nooit wat je aan haar
lad, waar je met haar aan toe was.
Men had daar ook een oorzaak voor gevonden,
flen zei. zo onder elkaar, ach, u begrijpt wel.
leertig jaar, ongetrouwd, een beetje moeilijk en dat
Verkt, hoe gaat dat dan, door op het humeur. Na-
uurlijk, ze werd gevraagd zo af e i toe, op parties
in op hoogtijdagen in het leven van enkele fami-
|es. De dames zeiden altijd heel hartelijk: „Komt
l nog eens aan? Leuk, hoor!" maar ze beant-
voordden haar bezoek nooit met een tegenbezoek.
Iet deftig- ingerichte huis van Carolien de Voss was
iltijd leeg. Als 's middags om vijf uur het dienst-
neisje de deur achter zich had dichtgetrokken, was
iet alsof het huis verstarde tot een museum.
Er waren vele dienstmeisjes in de loop der jaren
eweest, die zich hadden ontfermd over het huis en
Ie inboedel van Carolien de Voss. Maar de meesten
lan haar waren weggegaan na enkele maanden. Ze
ladden het uitstekend, daar niet van. maar de juf-
Irouw kon zo vreemd doen, om bang van te wor-
len. Soms stond ze gewoon in de kamer te praten,
legen een stoel, nee het was echt eng.
Twaalf jaar was Carolien de Voss, toen haar va
ler en moeder bij een treinontsporing het leven he
en. Ze werd verder grootgebracht door een groot-
noeder, die gelukkig eerst de ogen sloot, toen
lijzelf al zo goed als helemaal was afgestudeerd en
laar plaats in de maatschappij kon gaan innemen.
Ze bleef in het huis van die grootmoeder wonen,
n de eerste plaats, omdat ze vertrouwd was met
Ie kamers en het hele interieur, ook, omdat het
jioeilijk viel het kapitale pand te verhuren of te ver
lopen. In het begin had ze het ook wel prettig ge
boden. Ze had vele vriendinnen, die bij haar in en
lit liepen, bij haar de week-einden doorbrachtert en
illerlei feestjes in het grote huis organiseerden,
rtaar de vriendinnen verloofden zich en trouwden,
in hadden daarna, ook al bleven zij in de stad, niet
'eel tijd meer om Carolien de Voss te bezoeken,
-angzamerhand werd de band losser, tot ze helemaal
verd verbroken, en zij achterbleef in eenzaamheid.
En misschien was het die eenzaamheid, die haar
lelfstandiger deed zijn dan anderen, en haar de
laam gaf van een tikkeltje vreemd te zijn.
WANT dat was ze. Mevrouw Van Heugten
fronste de wenkbrauwen, toen ze het epis
tel ontving, waarin met forse letters stond
geschreven, dat „een plotseling besluit mij
heeft doen afzien van het aanvaarden van
Ullie uitnodiging. Jullie goede dagen toewensend...."
En mevrouw Van Zwavenstein belde geagiteerd me-
trouw Van der Dussen op en tussen beide dames
intstond een lang gesprek- „Gewoon onbehoorlijk",
!ei mevrouw van Zwavenstein, „ik begrijp niet waar
:e de moed vandaan haalt. Ieder ander mens zou
dolgelukkig zijn als hij met de feestdagen een uit
nodiging kreeg, maar Carolien de Voss bedankt ge
woonweg, zo maar. ronder verder excuus. Ze zal
vel gepikeerd zijn, dat ik ze zo weinig vraag, maar
k met mijn drukke Huishouden, kan haar niet altijd
im me heen hebben Goed, toegegeven, ik ben haar
erjaardag vergeten, maar daar hoef je toch niet
ioveel drukte om te maken? Nee. lieve, natuurlijk
iet, bij hrar kom ik nooit, maar ik, met mijn
rukke gezin. Je moet haar niet rekenen, zij is onge-
rouwd, heeft helemaal geen zorgen, verdient een
oed salaris, m'n liefje wat wil je nog meerWat
eg je? Vriendschap? Maar ik zeg je, ik met mijn
rukke gezin, en zij, die niets om handen heeft, nee.
ogmaals, ik vind het onbehoorlijk, echt iets voor
arolien de Voss, zo'n intelligente vrouw, maar be-
rip voor mijn drukke huishouden, nee, dat kan ze
iet opbrengen
Mr. Van Bunnink, de bankier, trachtte zijn opge
wonden echtgenote eveneens tot kalmte te brengen.
,Nee. John", weerde ze al zijn argumenten af.
1 gebruik je verstand. We nemen de moeite Carolien
e Voss een invitatie te sturen, hoewel het heel
'at prettiger is zonder vreemden het Kerstfeest te
ieren. Inplaats dat ze ons heel hartelijk gedankt
ie moet toch begrijpen, dat het voor ons een op
offering is schrijft ze dit koele, volkomen onbe-
irijpelijke briefje. Wat een onhebbelijke vrouw. Het
Dr. Van Zwam bezwoer zijn echtgenote zich rustig
te houden. Kprt en krachtig zei hij: Als ze niet wil
komen, blijft ze maar weg. Maak daarover toch
niet zo'n drukte. Ze hoeft nie Het is alleen maar
een vriendelijkheid onzerzijds. We hebben haar he
lemaal niet nodig. We kunnen best zonder haar
Kerstfeest vieren. We hebben ook niets met haar te
maken. Kom jongens, zei hij tot zijn kinderen, die
op de woordenwisseling, verschrikt,, waren komen
toelopen. Vooruit, repeteren jullie maar vast de
Kerstliederen. We zullen beginnen met: Stille nacht,
Heilige nachteen, twee drie
OP de avond voor Eerste Kerstdag, toen
de Van Heugtens, de Van Zwavensteins, de
Van Bunninks en de Van Zwams met blije
gezichten rond de Kerstboom zaten, eerst
zingend van de Sterren en het Kleine Kind,
later luisterend naar het eeuwenoude verhaal van
Jozef en Maria, en van Jezus, die op aarde was ge
komen voor alle mensen„Ja, kinderen", zei me
vrouw Van Heugten bewogen, „onthoudt dat goed,
voor alle mensen, of ze rijk zijn of arm, gelukkig of
ongelukkig, voor iedereen is dat Kindeke tot ons ge
komen, ook voor de bedroefden en eenzamen".
trok Carolien de Voss de deur achter zich dicht, en
begon ze haar wandeling door de stille straten.
Het was koud, en ze huiverde in haar bontjas. Een
heldere vrieslucht, met wel duizend pinkelende
sterren, spande zich over de stad. Ze liep wat doel
loos rond. Ze keek naar de verlichte etalages,
die versierd waren met rood papier en met glazen
ballen, waarover sneeuw was uitgestrooid, en ze
hoorde flauw flarden muziek uit restaurants en
nachtclubs.
Ze voelde zich gelukkig, frank en vrij. Ze dacht
hoe het geweest zou zijn als ze de invitaties had
aangenomen. Ik zou nu, dacht ze, bij de Van Heug
tens aan tafel hebben gezeten, en ik zou me als een
vreemde hebben gevoeld, als iemand, die er toch
niet bijhoort. Maar ze voelde geen bitterheid in haar
hart. Bitterheid? Ze betrapte zich er op, dat het in
haar hart zong. Het jubelde in haar: straks gaat er
iets gebeuren. Want dat wist ze zeker, dat deze
avond haar iets zou brengen, waaraan ze nooit had
gedacht.
En dat nog onbekende, dat geheimzinnige, dat er
in feite al was, maar nog onzichtbaar voor haar
bleef, deed haar blijven lopen, gejaagd en vol span
ning.
E,N toch, bijna nog was ze het voorbijgegaan,
zonder het te herkennen. Bijna nog was het
haar ontglipt. Het was, toen ze de hoek van
een straat omsloeg en haast een kind omver
liep. Ze wist het op het laatste ogenblik te
ontwijken.
Ze was het al ver gepasseerd, toen ze plotseling
bleef staan, en verwonderd omkeek. Hé, dat kind! Ze
liep terug en haalde het in bij een versierde etala
ge. waar het, de neus tegen het raam gedrukt, met
gretige ogen al die mooie dingen, die lagen uitge
stald, in zich opnam.
Het was een meisje van een jaai of elf, schatte ze.
Het was, zag ze, dun gekleed, en de kou moest haar
wel zwaar te pakken hebben, want ze stond, huive
rend. in elkaar gedoken
Toen Carolien de Voss naast haar kwam staan
keek ze even op, verschrikt, alsof ze op iets ver
keerds werd betrapt.
„Je bent nog laat buiten", begon Carolien de Voss.
Het meisje haalde de schouders op.
„Moe: je niet naar huis?".
Het keek haar aan, verbaasd, en antwoordde toen
alsof iedereen dat had kunnen weten: „Hoe kan dat
nou. mijn moeder is toch dood?"
Carolien de Voss nam haar opmerkzaam op. Het
spitse snuitje van het kind had zich al weer van
haar afgewend en het keek weer met gretigheid <r.
de etalage. „Heb je het niet koud? Wacnt je va
der niet op Je? Heb je geen zusjes?".
Het kind antwoordde eerst niet. Ze schudde al
leen maar met het hoofd.
„Nu?" drong Carolien de Voss aan, „moet je niet
naar huis?"
„Ik heb geen huis", antwoordde het kind stroef.
„Ik woon bij mijn tante, maar die moest vanavond
naar de bioscoop en toen zei ze: „Ga jij maar naar
de winkels kijken".
„O", zei Carolien de Voss, en toen, als bij een plot
selinge ingeving: „Weet je wat wij doen? Wij gaan
naar mijn huis en daar eten we koek en drinken we
chocolademelk. Wat denk je daarvan?"
Het kind keek haar aan. „Met jou mee naar
huis?", vroeg ze ongelovig en ook een tikkeltje wan
trouwend „Waarom? Ik heb toch zeker niets ge
daan?".
Carolien de Voss voelde een stekende pijn in het
hart. „Nee", zei ze vertederd. „Je hebt niets gedaan
juist daarom. We gaan nu naar mijn huis, kom
maar mee, en vanavond breng ik je terug naar je
tante".
E liepen zwijgend naar het deftige huis
aan de gracht. Het kind, merkte Carolien de
Voss, had haar wantrouwen wel overwon-
nen. Het liep dicht tegen haar aan, als wilde
zij genieten van de warmte van de bont
jas.
Nog eenmaal had het een schroom te overwinnen,
toen Carolien de Voss de brede stoep opstapte en
de hoge deur opende, en de hal in een zee van licht
zette. Ze pakte het kind bij de arm, en zei: „Kom
hier is het niet koud".
Verbaasd ging het kind door de kamers. Met de
nieuwsgierigheid van kinderen nam het alles goed
in zich op. Het keek naar de schilderijen aan de
muur en naar het porselein in de kast.
Het drukte de handen op de leren zittmgen van de
crapeauds, en het wreef met de vingers over de
pers, die op tafel lag. Het liep voorzichtig over de
Perzische kleden op de vloer, en raakte heel voor
zichtig een'toets aan van de piano, en het schrok
zichtbaar toen het het geluid van de toon hoorde.
Carolien de Voss sloeg het meisje gade, deels ge
amuseerd, deels nieuwsgierig. Het kind draaide zich
toen het was uitgekeken om en vroeg: Is dat alle
maal van jou?"
Carolien de Voss knikte. „Ja", zei ze, „dat is van
mij. Vind je het mooi? En zullen we nu een kop
chocolade drinken en zou je een groot stuk koek
lusten?".
„Ben je dan jarig vandaag?", vroeg het kind gre
tig.
„Neen, ik ben niet jarig".
Het was of het kind teleurgesteld was.
„O", zei het, „ik dacht het. Mijn tante geeft al
leen koek als ze jari is. Ze zegt altijd: „het hoeft
niet elke dag feest te zijn!"
Het kind keek weer rond, en plotseling, alsof zij
ineens zag wat er in de kamer mankeerde, vroeg
ze: „Heb jij geen Kerstboom? Ik dacht, dat alle rij
ke mensen nou wel een boom in huis zouden heb
ben, zo'n grote tot aan de zolder toe".
Carolien de Voss glimlachte. „Zou je graag een
Kerstboom zien?"
„Ja", zei het kind, „maar dan moeten er veel
lichtjes in branden".
Er rees een plan bij Carolien de Voss. Een ogen
blik overwoog ze nog of ze het al dan niet zou doen,
toen liep ze resoluut naar de telefoon, en belde met
de Van Heugtens. In het kort vertelde ze wat ze
wilde.
„Kan ik even bij jullie langs komen met een kind,
dat zo graag een Kerstboom wil zien branden? Eh
neegeen familie. Zo maar, een aardig meisje,
dat ik ontmoette...ja, gewoon op straattoe nou.
wat geeft dat, pardon, ik verstond je niet goed?
o juist, je vindt de vooravond van Kerstfeest
niet geschikt om een kind, dat je niet kent. op vi
site te vragennee, nee.„dank je wel, goed
dan gaat het over".
Ze hing de haak op het toestel, en ze voelde, dat
haar de tranen in de ogen sprongen.
„En?", vroeg het kind hoopvol. „Gaan we naar
de lichtjes kijken?".
Carolien de Voss schudde het hoofd. „Het spijt
me erg voor je", zei ze een tikkeltje verdrietig,
„maar de mensen over wie ik sprak hebben al een
huiskamer vol gasten en jij kan er niet meer bij".
„O", antwoordde het kind, „is dat huis zo klein,
dat er voor mij geen plaats meer is?"
HET liep al tegen middernacht, toen Carolien
de Voss het kind naar huis bracht. Het had
alle pogingen aangewend om nog wat te
blijven, maar het had geen succes gehad.
„Mijn tante", klaagde ze, „is toch nog niet
thuis".
Ze waren samen door de donkere stad gegaan.
Het kind had zijn schroom al lang overwonnen en
babbelde aan een stuk door.
„Ik zou", zei ze, „best voor goed bij jou willen
blijven. Altijd bij jou, je bent zo lief voor me. Nie
mand", vervolgde ze, „heeft ooit aardige dingen te
gen me gezegd, maar jij bent zo heel anders".
En bij de deur vroeg het smekend: „Mag ik
morgen nog eens komen?".
Carolien de Voss knikte. Ze zei, en het was alsof
ze huilde: „Ja, morgen mag je weer komen. Net zo
dikwijls als jezelf zin hebt. Ik zal kijken of we nog
een Kerstboom op de kop kunnen tikken en dan
„Mag ik altijd bij jou komen?" herhaalde het
kind. „Zal je echt blij zijn als ik kom?"
Carolien de Voss sloeg haar armen om de magere
schoudertjes. „Ja", zei ze, „nee, riep ze uit: altijd,
altijd, altijd."
En toen begon het kind hard te lachen, en het
lachte nog toen het de houten trap opstommelde
naar de kamer, waar, naar ze wist, niemand zou
zijn. En Carolien de Voss hoorde het roepen: „Mor
gen mag ik komen, morgen mag ik komen
ZES JONGENS EN ÉÉN MEISJE
„En nou wil ik uit de publiciteit", verklaart de achttienjarige
Sassenheimer Ilans Bergman. En als hij dit zo min of meer koppig zegt,
reken er dan maar op, dat men als journalist geen voet meer aan de
grond krjjgt. Hans Bergman is namelijk een jongen, die over een wils
kracht beschikt, welke slechts weinig mensen kunnen opbrengen. Hij
heeft dit vier jaar lang, dag in, dag uit, getoond, en zijn prestatie is zó
bijzonder geweest, dat hij en nog zes anderen tezamen de Visser-Neer-
landiaprgs voor kameraadschap en goed gedrag hebben gekregen.
We weten het: we begeven ons op
glad ijs. Er zijn insiders genoeg, die
met hetzelfde recht kunnen stellen, dat
deze prijs in de eerste plaats aan zes
anderen is uitgereikt, en pas in de twee
de plaats aan hem. We zijn echter zo
vrij van mening te verschillen, zonder
iets aan het karakter van deze eervolle
onderscheiding van het Algemeen Ne
derlands Verbond tekort te doen, noch
aan de hulpvaardigheid, welke, hóe on
opvallend ook verleend, zo in 't nieuws
is geschoten.
Het volgende verhaal tekenden we uit
de mond van een man op, die Hans
Bergman en zijn kameraden goed kent,
en ook heeft meegemaakt:
Hans Bergman is een lichamelijk
zwaar gehandicap
te jongen. Van zyn
geboorte af is hij
spastisch, wat in
zijn geval wil zeg
gen, dat hij niet
lopen, vrijwel niet
schrijven, en slecht
spreken kan. De
ouders deden wat
alle ouders in een
situatie als deze
zouden doen: Ze
zochten naar we
gen om de toe
komst van hun
jongen veilig te
stellen, om hem
zodanig voor het
leven te beslaan,
dat hij tenminste
later zijn eigen
brood zou kunnen
verdienen.
Problemen
Hans had geluk
kig een stel goede
hersenen, en spoe
dig bleek ook dat
hij over een enor
me dosis wilskracht
beschikte. Zond.-r
enige moeite lie
hij de lagere school
af, maar toen kwa
men de eerste,
echte problemen. Wat kan iemand, die
voor handenarbeid ten enenmale onge
schikt is, alleen met lagere school be
ginnen? Er moest verder worden gestu
deerd, heel wat verder, om de jongen
later op het paard te kunnen helpen.
De vader van Hans verstond zich dan
ook met het hoofd van dc In Sassen
heim gevestigde De Vlsserschool voor
christelijk m.u.l.o. En na enig heen en
weer gepraat werd besloten het experi
ment te wagen. De jongen zou normaal
onderricht in een normale klas krijgen,
en als alles goed ging, zou de verdere
koers worden uitgestippeld.
Het eerste, dat dan ook werd gedaan,
was de inrichting van een speciale bank
Foto welwillend afgestaan door „Panorama"
voor Hans. Een mede-leerling stelde
zich beschikbaar om de jongen in z'n
invalide-wagentje van en naar huis te
brengen, terwijl de onderwijzer hem (ja-
gelijks het klasselokaal in en uit zou
dragen. Dezelfde leerling werd ook als
een soort repetitor naast hem in de
bank gezet, wat wilde zeggen, dat hij
niet alleen de zorg had voor zichzelf,
maar ook voor zijn gehandicapte vriend
je.
Alles ging goed, maar al spoedig
bleek, dat de taak van de kleine ver
zorger van Hans toch wel een beetje
aan de zware kant was. Daarom werd
een beroep op de andere leerlingen ge
daan om zo nu en dan ook eens de hel
pende hand te bieden. En zo werd het
clubje van de hulpvaardige zes gebo
ren: vijf jongens (Cees Batenburg, Hen
drik den Butter, Leo Koning, Jacques
Pit en Joop Verbeek en eén meisje
(Mieke Keyzer), die om de beurt een
weeklang met Hans optrokken.
Vriendschapsband
En denk nu niet. dat dit als een zorg.
als een extra last werd ervaren. Er
groeide een hechte vriendschapsband
tussen de zeven, ook al, omdat het ge
handicapte kameraadje zich als een bij
zonder geestige jongen ontpopte. Geen
enkele dienst werd als een opoffering
gezien, en van Mieke Keyzer gaat zelfs
het verhaal, dat haar moeder er pas
na een jaar achterkwam, dat ze Hans
hielp.
Waaruit bestond die hulp? In de eer
ste plaats wel door het behandelen van
Hans als een normale jongen. Hij
mocht dan in een invalidewagentje zit
ten, hij werd in niets ontzien. Als er
bijvoorbeeld sneeuw lag, werd hij, net
zoals andere jongens en meisjes, inge
zeept.
Men reed hem verder naar school en
naar verenigingsavondjes, naar de kerk
soms en naar de catechisatie. In de
klas schreef men alles voor hem op,
en 's middags of 's avonds repeteerde
men bij hem thuis, waarbij dictaat
werd bijgehouden van wat hij als ver
gaarde kennis spuide.
Grapjes als spieken, verbeteren of
aanvullen waren hier niet bij. Hans was
hier zelf de grootste tegenstander van,
en o wee, als hij merkte, dat zijn dic
taten werden bijgevijld. Hij werd dan
kwaad, echt kwaad, want hij wenste op
eigen mérites over te gaan en te sla
gen.
De jongen haalde goede cijfers, en
kwam dit jaar, te zamen met zijn ka
meraadjes. voor het eindexamen te
staan. Hij peesde net zo hard als de
anderen, terwijl hij ook net zo zenuw
achtig was. Zijn onafhankelijkheid was
echter aanzienlijk groter dan voorheen,
omdat hij in het bezit van een electri-
sche schrijfmachine was gekomen.
Geen aalmoes
Het hoofd van de school was inmid
dels met de examencommissie gaan
graten. Duidelijk stelde hij, dat hij voor
!ans niet om een aalmoes kwam vra
gen. De jongen moest eenzelfde behan
deling als zijn mede-leerlingen krijgen,
althans op dezelfde wijze óp zijn ken
nis worden beproefd. Wel pleitte hij
voor een grotere nadruk op het monde
ling dan op het schriftelijk examen, als
het bijvoorbeeld op een vak als boek
houden aankwam. Ook vroeg en ver
kreeg hij een apart tafeltje en een apart
hoekje, zomede toestemming voor het
gebruik van een schrijfmachine.
Hans kwam glansrijk het schriftelijk
examen door. En ook voor het monde
ling examen, waarbij z'n klasse-onder
wijzer als tussenschakel voor het spre
ken werd gebruikt, slaagde hij met lof.
Het gemiddelde van ziin cijferlijstje
was acht, en heus, dat halen er maar
weinigen.
Ook de jongens en het meisje, die
hem vier jaar lang bij zijn studie ge
holpen hadden, behaalden het diploma, i
Na de vakantie zwermden ze uit, de
een naar een werkkring, dc ander naar
een hogere school. Maar de zo hechte
vriendschapsband is gebleven, en als
ze maar even kunnen, zoeken ze elkaar
op-
Hans zelf studeert nu Engels, hierbij
geholpen door een van z'n vroegere on
derwijzers. Hij wil vertaler worden,
vertaler van artikelen voor Nederland
se tijdschriften, en hem is reeds een
vage toestemming voor een baan ge
daan.
De toekenning van de Visser-Neer-
landiaprijs voor kameraadschap en
goed gedrag heeft de zeven ten zeerste
verrast. Noch Hans, noch de anderen,
hebben hier ooit aan gedacht, nog af
gezien van de vraag, of ze van het be
staan van deze eervolle onderscheiding
op de hoogte waren. Behalve een oor
konde. hebben ze allen een bedrag van
vijfhonderd gulden gekregen. Men moet i
dit als een soort ereloon beschouwen
voor een gezamenlijke krachtsinspan
ning, die vier jaar lang heeft geduurd.
Dit is dan het verfraai van een
zwaar gehandicapte, doch met een
benijdenswaardige vechtlust uitgerus
te jongen, en van zes hulpvaardige
leerlingen uit zijn klas. Men hoort
tegenwoordig zoveel over de zoge
naamde losgeslagen jeugd, die dan
met nozems of joy-riders wordt ver
eenzelvigd. Laten we niet overdrij
ven: Die jongens en dat meisje, die
zich daar in Sassenheim van een vrij
willig opgenomen karaktervolle taak
kweten, vinden we overal.