ONTGROENEN OF BLAUW-BLAUW LATEN?
WAT HEEFT MEN ER MEE VOOR?
GEBEURT HET WEL GOED?
VRAGEN AAN HET FORUM
De forumleden zijn:
IS ER EEN
ANDERE WEG?
„Epidemie" na
snertactie in
Fries dorp
DIT ons tweede forumgesprek heeft als onderwerp
de groentijd. En al wederom prijzen wij ons
gelukkig, enkele heren bereid te hebben gevon
den, met elkaar ten overstaan van onze lezers
het gesprek te voeren.
De groentijd is wel een onderwerp, in staat om de
gemoederen in beweging te brengen. Wat heeft men
met de groentijd voor? Welke rechtvaardiging is er voor
aan te voeren? Is ontgroenen eigenlijk niet uit de tijd?
Is het doel van groenen in feite niet onwezenlijk, wijl
niet of nauwelijks te bereiken? Of is het misschien toch
zó, dat het ontgroenen, mits met bekwaamheid be
oefend, een zekere waarde heeft?
Vragen te over, en in het forumgesprek zijn het vóór
en het tegen dan ook wel aan de orde gekomen. Ook
van dit gesprek moet overigens gelden, dat het on
derwerp niet uitputtend kon worden behandeld. Tot goed
begrip moet dan ook worden opgemerkt, dat de heren,
die zo vriendelijk zijn geweest dit gesprek voor ons te
voeren, hiermede stellig niet alles over de groentijd
hebben gezegd wat erover te zeggen zou zijn.
Een forumgesprek moet altijd onvolledig blijven. Bo
vendien hebben we met opzet niet naar conclusies ge
zocht. Ditmaal wederom was de bedoeling, dat de lezer,
als het ware luisterend naar dit gesprek, een indruk zou
krijgen van wat er zoal aan vast zit. Ook de groentijd
is immers niet iets, met de beoordeling waarvan men
zomaar gereed is, hetzij pro hetzij contra, misschien
op grond van eigen ervaringen of die uit de naaste
omgeving.
Voor de lezers die er met huisgenoten of vrienden
nog wat over door willen praten kan ook dit forumge
sprek dienen om eigen gesprek op gang te brengen.
Deze bladzijde in de krant kan dan als resultaat hebben,
dat men reeds enigermate beslagen ten ijs komt.
Om in stijl te blijven: zij kan bewerken, dat men niet
helemaal „groen" meer tegenover de zaak staat. De lezer
zal moeten toegeven: dan zijn er pijnlijker wijzen van
„ontgroening" mogelijk
M. Tnfenksbluf, Leiden.
l'rof. dr. F. van der Klij, Rillliov
VOORZITTER: Het onderwerp ont
groenen ligt nogal eens moeilijk en
roept misverstanden op. Logischerwij
ze moet de eerste vraag zich richten
op het waarom van het ontgroenen,
met andere woorden: Wat is het doel
ervan? Misschien zoudt u, prof. Wa
terink, willen beginnen met daar iets
over te zeggen?
WATERINK: Algemeen gezegd zie
ik erin: het op basis van ongelijkheid
behandelen van de pas aangekomen
student. De oorsprong van het groenen
wortelt diep in het verleden, gaat tot
vele eeuwen terug. Toen en ook nu nog,
geloof ik, ging het erom, dat men de
gelegenheid zou hebben de jongere
mensen grondig te leren kennen.
Maar als ik dit zeg, dan behoeft dat
een paar kanttekeningen. Punt één:
voor dat lidwoord „de" bij ontgroening
ben ik een beetje bang, want „de"
ontgroening is niet een begrip; er zijn
alle mogelijke vormen van. Punt twee:
wees voorzichtig met te vragen naar
dat doel. In duizenden dingen ligt een
zekere doelstelling, maar dan is dat
vaak veel méér dan datgene wat je in
het doel legt. Zo is het ook met ont
groenen. Verintellectualiseer het niet,
want er zit minstens 50 tot 70 procent
in, wat je geen „daarom" kunt noe-
In deze tijden van grote groepen
studenten en grote groepen nieuwelin
gen zijn er weinig kansen elkaar te
leren kennen. Heb je dan een corps
dat jongeren verplicht te komen ken
nismaken (groenen), dan zie ik daar
een goed element in.
Het tweede element is, dat de jon
geren wel eens mogen beleven dat de
studentenwereld een andere is dan die
waaruit ze komen. Dat het niet is „Ti-
dat geldt dan voor een organisatie als
de SSR, waar ik li$ vjin ben hen
bekend maken met het functioneren
van een Calvinistisch studentenleven.
Ik zie in het ontgroenen deze (prak
tische) rechtvaardigingsgrond, dat het
door de grote omvang van de verschil
lende verenigingen op geen enkele an
dere wijze kén, dan d.m.v. een derge
lijk soort gezagsverhouding. Anders
kent niemand straks de nieuwe leden,
en worden ze daardoor ook niet in dé
vereniging geaccepteerd.
Vraagt u: Vinden jullie, als oudere
jaars het fijn weer te kunnen ont
groenen, dan moet ik u zeggen, dat wij
hgt eerder vervelend dan heerlijk vin
den weer zo'n honderd jongens in de
ivereniging te moeten loodsen. Dat zijn
er véél en alles moet in drie weken
afgelopen zijn. Anders kunnen de eer
stejaars niet aan hun studie prakti-
ca e.d. beginnen.
VAN DER BLIJ: Ik ben erg ge
schrokken van een opmerking van de
heer De Bruijne.Als u de groentijd be
licht als een pedagogisch werk aan ar
me kleine jongetjes die mensen van
de studentenwereld moeten worden,
waarom gaat u als opvoeders dan spre
ken over „dat het zo vervelend is"?
Mij dunkt: opvoeden is een van de
boeiendste en spannendste bezighe-
DE BRUIJNEOok ik vind dat net
zo spannend en boeiend. Ik zei het
alleen maar om duidelijk te maken dat
ontgroenen voor ons geen vermaak
betekent.
Overigens verwerp ik de „Tinus-the-
orie" als men ermee bedoelt, dat een
noviet afgebroken en opgebouwd moet
worden. Alsof een academicus meer zou
zijn dan een gewone burger! Deze
niet uit chr. kring.
Als ik zie hoe het
bij ons (SSR) toe
gaat en dat ver-
ontgroenen, van
buitenaf gezien,
wellicht gelijk,
er groot verschil.
mee dus de emancipatie van de no
viet nog niet voltooid is.
VOORZITTER: Geeft u dat, prof.
Waterink, nog aanleiding om.
WATERINK: In zoverre, voorzitter,
dat ik misschien door mijn vak
bang ben de dingen al te schematisch
uit te drukken. Ik ben het wel met al
les wat gezegd is eens. Met Tinus en
ook met de bestrijding van Tinus. Een
feit is het echter, dat er een grote
laag onder de aankomende studenten
is, die, als ze niet goed-organisch in
de studentenkring worden opgenomen,
hun hele leven in hun eigen isolement
blijven. Mét hun begaafdheden en
knapheden. Er is m.i. geen gevaarlij
ker zaak dan als mensen van de
•middelbare school komen, ze de knap
pe, teruggetrokken lieden-van-het-stu-
deerkamertje b 1 i j v e n, Voor de sa
menleving dreigen ze dan verloren te
Nu kan collega Van der Blij wel
zeggen, dat de studie óók ontgroent,
maar dat is toch heel wat anders.
Als die knapperds van negens naar
drieën tuimelen, vallen ze óók van hun
intellectuele voetstuk af. waarop ze
eerder zijn geplaatst. Ze komen dan
vaak in een neurotische spanning te
verkeren. Immers: op grond van hun
intellectuele prestaties werden ze om
hooggehaald en na die cijfertuimeling
weten ze met hun persoonlijkheid geen
weg meer.
VAN DER BLIJ: Ik heb daarnet
heel oppervlakkig dat geval „van ne
gen naar drie" geduid. Ik wil even
opmerken hoe de situatie bij onze eer-
ste-jaars is. De jonge studenten wor
den samengebracht in groepen van acht
en begeleid door een vierdejaars.
Daarboven staat een assistent en als
vertrouwensman fungeert een weten
schappelijk ambtenaar met docentener
varing. Er wordt gepraat, meegeleefd
en geadviseerd. En in die hele ge-
spreksverhouding valt dan het cijfer.
Als de jonge student die cijfers zon
der meer hoort, ja, misschien zou hij
dan in een neurosetoestand kunnen ko
men, maar dat gebeurt bij ons niet.
Ik wil hier maar mee zeggen, dat
het zeker vanuit de universiteit, van
uit de studiegroep, mogelijk is tot aan
passing van de jonge student te ko
men. En dat het „alleen maar stu
diehoofd" uitzondering blijft.
VOORZITTER: Ik zie de heer De
Bruijne een beweging van twijfel ma-
nus uit ons dorp is zo'n knappe jon
gen, hij heeft einddiploma HBS en
wordt straks misschien wel professor".
Zo'n Tinus mag best eens een beetje
naar beneden gehaald worden.
En ten slotte: de groentijd leidt
vaak tot mooie vriendschappen.
VOORZITTER: Van de studenten zou
ik graag willen horen of men nu ont
groent met een zeker doel voor ogen,
ginnen wij onze
groentijd 's mor
gens met een bij
belkring, worden
leden geschorst
die dronken zijn
of slaan, 'k Bedoel
hier niet mee, dat
wij zulke brave
jongens zijn, wél,
dat het begrip
groentijd overal
weer een andere
inhoud heeft.
VAN DER BLIJ:
Ik heb soms de
een ontgroening
zo fel gaat in de
richting van „Jon
gen, jij bent
niets", dat bij de
man die erdóór
komt de zelfover
schatting wordt
gekweekt: „en nu
ben ik alles",
'k Geloof verder
dat zo'n Tinus
door zijn studie
harder ontgroend
wordt dan in de
vereniging. Om
vanuit mijn vak,
de wiskunde, te
praten: de men
sen die bij de
eerste tentamens
in november met
drieën uit de bus
met negens, zoals
het ontgroenen als zodanig'
TABAKSBLAT: Voor ons in Le'
het ontgroenen een „inwijding"
vereniging de ontgroener is
voorlichtend bezig én moet een
braakprocedure volgen in die zin,
aangehaalde Tinus zal
jen dat hij bij
komen in plaats
op hun rapport, worden ontgroend op
een zóveel zwaardere manier
WATERINK: En dan zijn ze neuro
ticus geworden!
VAN DER BLIJ: Neen, toch....
WATERINK: Kans.
VAN DER BLIJ: Kans? Och ja,
maar die loop je overal.
VOORZITTER: Er zijn woorden ge
vallen als „inwijding" en „gezagsver-
Leiden is houding", die op het doel der ontgroe-
de ning duiden. Kan dit nog wat nader
dan worden geconcretiseerd?
af- TABAKSBLAT: Het gaat er om, dat
dat de novieten zo snel mogelijk een ha
bitus krijgen, die ze zal helpen zich
is. Daarbij vind ik dan het belangrijk
ste, dat het groen zijn keuze zal
ten waar maken, in de zin van:
hebben?
a'n grote piet niet straks de gelijkwaardigen met anderen
Kun
te betonen. Vele corpora hebben, zoals
">ij ons in Leiden, een nagroentijd van
>lm. drie maanden, waarbij de novie-
en op voet van gelijkheid hun aan-
DE BRUIJNE: De groentijd wil de passing zullen moeten bewijzen. Zo
3. leden kennis doen maken met de bezien vormen de eerste drie weken
gecomprimeerde inleiding, waar-
i de vereniging en daarin
VOORZITTER: Ontgroening, dat is
uit dit gesprek al gebleken, heeft een
doel. Toch blijft daar nog die vraag
of de hedendaagse wijze van ontgroe
nen aan dit doel beantwoordt. Dit is
naar mijn mening „het" punt waar al
les om draait.
DE BRUIJNE: Als ik zo over de
afbraak-opbouwtheorie hoor spreken,
dan voel ik daar iets achter van: Daar
moet ccn consequente ontgroenings
praktijk uit volgen waarvoor ik niet
zou willen tekenen. M.a.w. ontgroenen
en ontgroenen' is twee. Er zijn studen-
tencorpora van de leden zelf wil ik
niets ten nadele zeggen waarbij in
de wijze zoals het daar toegaat, voor
mij de concretisering van het liefde
gebod niet is terug te vinden.
VAN DER BLIJ: 't Is jammer, dat
we vanavond geen meisjesstudenten
in ons midden hebben, want het valt
mij in haar verenigingen op, dat het
daar veel aanvaardbaarder toegaat. In
het buitenland, ik denk aan Frank
rijk, is de ontgroening veel korter,
minder georganiseerd. Juist, dunkt
Och, tegen een beetje treiteren als
traditie heb ik geen bezwaar. Maar
de grens wordt n.m.m. al overschre
den als je op straat kaalgeknipte hoof
den ziet en boerenpetjes, die novieten
moeten dragen'. Doe het binnenshuis,
want het gaat er toch niet om de groe
nen voor gek te zetten tegenover de
burgerij
TABAKSBLAT: Ik geloof niet dat
dit zo erg is. De praktijk in Leiden i6,
dat er alleen wordt gegroend binnen
de muren van de vereniging. Op straf
fe van schorsing mag er op straat
niets gebeuren. Wat die petjes be
treft, daar ben ik het wel met prof. v.
d. Blij over eens, maar dat kaal knip
pen? Nee, ik geloof, dat een groen
daar op straat eerder om bewonderd
wordt, omdat het „verschijnsel" be
kend genoeg is in de buitenwereld.
WATERINK: Indien de ontgroener
zich laat gaan, zedelijk niet in staat is
macht over anderen te dragen tot ex
cessen komt, dan is het fout, niet
meer zinvol. De ervaring leert, dat
het altijd dezelfde jongens zijn die de
groentijd gebruiken om eigen gewich
tigheid te beleven.
En het gevaar is hierbij dan. dat er
ct priori te weinig middelen zijn om
excessen te voorkomen. Tucht-achter-
af is er natuurlijk wel, maar dan' is
het te laat. In '54 toen ik rector en
in '55 toen ik pro-rector was aan de
V.U. kreeg ik in drie gevallen dezelf
de kerels voor me die ik terecht
moest wijzen. Het akelige is, dat die
(gelukkig) enkele figuren in een ver
eniging zo gauw domineren. Als daar
groenen komen, zijn ze in de aap ge
logeerd! Juist omdat die repressieve
middelen ontbreken, kom ik tot de
uitspraak dat de hedendaagse wijze
van ontgroenen niet altijd aan het doel
beantwoordt.
TABAKSBLAT: Maar machtsmis
bruik is niet iets dat uitsluitend in de
groentijd voorkomt.
WATERINK: Nee, maar buiten de
groentijd kan iemand er zich aan ont
trekken.
TABAKSBLAT: Dat is ook niet al
tijd waar, geloof ik.
DE BRUIJNE: En het priori
tucht uitoefenen is toch vrijwel onmo
gelijk
TABAKSBLAT: Bij ons ligt dit ge
makkelijker. Die figuren, zegt prof.
Waterink terecht, zijn bekend. Daar
wordt ,dan ook scherp op gelet. Er
wordt voorts nadrukkelijk gestipuleerd
wat mag en niet mag.
VOORZITTER: Daar zou ik graag
iets meer over willen horen, over die
bekwaammaking van' studenten om te
ontgroenen.
TABAKSBLAT: Eerstejaars worden
opgeleid om straks anderen te kun
nen „behandelen". Zij worden steeds
in een zodanige situatie gedrukt, dat
ze zien wat ze fout doen om straks
weer anderen te kunnen corrigeren. De
meeste excessen zullen voorkomen bij
degenen, 'die nog het dichtst bij hun
eigen groentijd staan. Maar daar
wordt sterk tegen gewaakt.
WATERINK: Als ik zeg, dat een
noviet zich niet aan machtsmisbruik
kan onttrekken, dan' bedoel ik dit. De
figuren die zich willen botvieren zul
len heus niemand op zijn hoofd slaan
en ook geen gemene sexuele dingen
zeggen, want dan' wordt onmiddellijk
ingegrepen en is het uit. Nee het zijn
de figuren, die sexuele dingen zeggen,
die er nét tegenaan zijn. U weet wel,
waar sommige mensen om moeten
grijnzen' en waarom een groen zal
blozen. En zou zo'n groen er op in
haken, dan komt de reactie van die
figuren: Wat ben jij een schoft zeg,
dat je dèt denkt.
VOORZITTER: Is de wijze waarop
het ontgroenen in het algemeen ge
beurt een' reden temeer voor prof. v.
d. Blij om er afwijzend tegenover te
VAN DER BLIJ: Als het uit tradi
tionele overwegingen gebeurt geen be
zwaar, maar maak er niet teveel een
systeem van met altijd op de grond
zitten enz. Doe het wat losser en min
der massaal. Anderzijds blijf ik het
moeilijke punt vinden de vraag WIE
zal ontgroenen? Want en dat is ge
bleken niet iedereen kan het.
WATERINK: Mag ik dit ter gerust
stelling aan collega v. d. Blij zeggen:
Er is géén punt, dat bij senaten, of
bij het collegium in Leiden, of bij be
sturen van studentenverenigingen, zó
zeer de aandacht heeft het hele jaar
door als de groentijd. Er wordt op ba
sis van vrijwilligheid met vertegen
woordigers van de betrokkenen tal van
avonden gepraat over de vraag: Hoe
kunnen wij de groentijd zo vruchtbaar
mogelijk maken en excessen voorko
men? Telkens wordt zo'n reglement
weer iets gewijzigd om het maar zo
waterdicht mogelijk te doen zijn.
Daardoor worden ook bepaalde figu
ren praktisch uitgesloten van het ont
groenen.
DE BRUIJNE: Uit dit alles blijkt,
dat er toch wel een labiele toestand
bij het ontgroenen is, als men de zaak
zó in de hand moet houden.
1. Heeft ontgroening een doel?
2. Beantwoordt de hedendaagse wijze van
ontgroenen aan dit doel
3. Is dit doel ook op een andere wijze te
verwezenlijken
Prof. dr. J. WATERINK, die liet studentenleven door en door kent, is sinds 1926
hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Aan de faculteit der létteren en
wijsbegeerte doceert hij de vakken pedagogie, toegepaste psychologie en pcdologie.
Voorts is hij aan de V.U. buitengewoon hoogleraar in de theologie voor de catechctiek.
Hem werden eredoctoraten toegekend door de universiteit van Gent én van PotclnT-
slroom. Prof. Waterink is directeur van het Laboratorium voor toegepaste psychologie
en directeur van het Pedologisch Instituut, beide in de hoofdstad. Ilij bekleedt zeer
vele nevenfuncties en heeft lal van belangrijke publicaties op zijn naam staan.
Prof. dr. F. VAN DER BLIJ werd in 1953 tot
ijksuniversiteit te Utrecht benoemd, aan de
r later werd hij buitengewoon hoogleraar
ar. Voorts werd hij dit jaar benoemd lot
ersiteit te Nijmegen. Hij heeft zeer vele e
wetenschappelijk hoofdambtc
faculteit der wis- en natuurku
in Utrecht en in ^1956 grv
ontarten met studenten o.in. i
studentenpredikanten en studentenverenigin;
De heer G. DE BRUIJNE studeert sinds 1951 aan de Rijksu
ciale geografie, was bestuurslid van S.S.R. en is thans lid van
tie aldaar. Hij heeft als lid zitting gehad in de Nederlandse
erkoepelende orgaan van de studentenverenigingen. Hij is thai
.ibertus et Veritatc", het orgaan van S.S.R.
De heer M. TABAKSBLAT, zoon van de bekende Ilerv. predi
vijfde-jaarsstudent in de rechten, die hij studeert aan
Hij is praeses van „Facullatum", de overkoepelende
jrenigi
:ulteitsbesturen. Ilij is lid t
A. «1c Kriiijii
eniging tóch wel in „samenlevingsver
band" zal kunnen ontwikelen. Ik zie
teveel voorbeelden van het tegendeel,
'k Denk aan de a.s. beta-jongens, die
vaak niets van cultuur of moderne ge
schiedenis weten. Gisteren maakten
we het met zo'n figuur nog mee, dat
hij op de vraag „Wie was Mussert?"
ten antwoord gaf „Een Duits gene
raal". Het antwoord „Een Neder
lands verzetsstrijder" is ook niet onge
bruikelijk.
WATERINK: Deze mensen, die al
leen maar hun vak leren, die „droge
figuren", vindt men verreweg het
meest onder de nihilisten (studenten
die noch van een corps, noch van een
vereniging lid zijn). Dat is statistisch
een feit. Terwijl voor die mensen juist
een groentijd, een studentenleven zo
broodnodig is, omdat ze daar leren,
dat er nog andere waarden zijn dan
die van het intellectuele vlak.
VOORZITTER: En als we dan tot
slot samenvatten: Waarom groentijd
bij een studentengemeenschap....
DE BRUIJNE:.... Omdat een stu
dentenvereniging krachtens haar aard
een sterk totale tendens vertoont, die
op het hele leven van een student be
slag legt, uitgezonderd zijn kerkelijk le
ven en zijn studie, daarom moet de
opname in zo'n vereniging i.e. de
groentijd ook een totaal karakter dra
gen. Er mag dan echter slechts gezag
zijn tussen een lid en een aankomend
lid op het gebied van de studenten
vereniging en niet daarbuiten.
VOORZITTER: Maar nu die derde
vraag: Is het doel dat ontgroenen on
getwijfeld heeft ook op andere wijze te
verwezenlijken? Ik denk in dit ver
band aan de opmerking van de heer
De Bruijne: We zijn wel gedwongen
het groenen in drie weken te volbren
gen. Hieruit proef ik, dat hij er wel
graag een vol jaar over zou willen
DE BRUIJNE: Ja. maar dan op an
dere wijze.
VOORZITTER: En dan, in aanslui
ting hierop, wat de heer Tabaksblat
vertelde nl. dat men in Leiden na de
drie weken de zaak nog een paar
maanden „door laat sudderen".
DE BRUIJNE: Bij ons hebben wij
telkenjare kennismakers, een hetero
geen stel jongens, die indien ze bijv.
hun kandidaats hebben van andere ver
enigingen overkomen, echter niet ge
groend behoeven te worden. Op voet
van gelijkheid mag men zich aan de
vereniging voorstellen, maar meestal
mislukt die kennismaking, zo is de
ervaring.
VAN DER BLIJ: Dat bewijst niet,
dat kennis maken slechter is dan groe
nen. Wél, dat je het niet door elkaar
kunt doen.
VOORZITTER: Toch is dit een in
teressant punt, want er zijn immers
studentenverenigingen, die volstaén
met kennismaken en niet groenen?
Hoe voltrekt zich daar de integratie?
DE BRUIJNE: De meeste organisa
ties onder de 100 leden kennen geen
groentijd. De praktijk is, dat wanneer
ze erboven komen, ze met groenen be
ginnen (soms wat al te), analoog aan
wat de corpora reeds lang deden.
VAN DER BLIJ: Mag ik dus zeg
gen. dat het groenen een reeds nood
zakelijk kwaad is door de grote om
vang van de verenigingen?
DE BRUIJNE: Wat mij betreft wel.
TABAKSBLAT: Wat mij betreft be
slist niet!
WATERINK: De organisaties die
geen groentijd kennen, dus laten ken
nis maken op voet van gelijkheid,
hebben steeds dezelfde klacht: de le
den hangen als los zand aan elkaar.
Vandaar dat men tóch maar weer gaat
groenen, omdat _r inderdaad een wer
kelijke band door ontstaat.
VOORZITTER: Mijn indruk is nu,
dat de meesten van u zeggen: Kennis
making werkt belangrijk minder inte
grerend dan ontgroenen.
DE BRUIJNE: Dat ben ik met u
eens. Alleen In zeer kleine studenten
gemeenschappen, die dat zou ik er
aan toe willen voegen gedragen
worden door een sterk ideaal, zou men
het ook zonder groentijd kunnen doen.
Bij de grotere verenigingen is dat ab
soluut onmogelijk.
VAN DER BLIJ: Ja, maar dat wil
ik nu doortrekken. Zijn die grotere ge
meenschappen wel wenselijk? Is het
toch niet beter het juist in de kleinere
gemeenschappen te zoeken?
WATERINK: Je kunt geen corps
hebben van 100 leden. Dan zou je toch
weer verschillende corpora moeten
scheppen, die weer een supercorps no
dig maakten. Je hebt je activiteiten:
muziek, beeldende kunst, enfin, teveel
om op te noemen. Hoe wil men genoeg
leden voor bijv. een muziekvereniging
bijeen krijgen uit zo'n klein corps? In
een groot corps is dat altijd mogelijk.
En denk er eens aan, hoe men met 100
leden een sociëteit zou moeten onder
houden.
DE BRUIJNE: Wanneer men maar
vanuit een ideaal wil werken, kan men
ook met 100 leden nog wel een (klei
ne) sociëteit onderhouden, maar bij
de verwezenlijking van de doelstelling
heeft een grotere vereniging natuurlijk
veel voor, omdat men van daaruit bo
vendien kleinere gemeenschappen kan
opbouwen.
TABAKSBLAT: Het is inderdaad wel
een probleem, dat groter zijn, maar
anderzijds zag men in Leiden, dat na
de oorlog al die kleine verenigingen
werden opgeruimd en één groot corps
werd geformeerd, zo gemêleerd moge
lijk wat samenstelling betreft. Het ge
volg was, dat het corps inderdaad ope
ner geworden is en ruimer, dat dc fi
nanciën niet meer het hete hangijzer
VAN DER BLIJ: En toch zie je dan
weer ontstaan die kleinere groep, die
eigenlijk samenleeft.
WATERINK: Ja. maar om die klei
nere groep te organiseren is juist die
grotere achtergrond nodig.
Dirigent ijsballet
Baier in arrest
De dirigent van het orkest van het
i isbnlk't van Maxi und Ernst Baier.
H. H„ is in Drachten gearresteerd. Hi.1
is degene, die in de afgelopen weken ïr
katholieke kerken in Eindhoven, Doetin-
chem, Zwolle en Leeuwarden kruisbeel
den en andere religieuze voorwerpen
heeft vernield. Hij heeft inmiddels be-
Aanvankelijk tastten rijksrecherche en
gemeentepolitie volkomen in het duister
over de vernielingen in de kerken. Het
spoor leidde echter naar het ijsballet,
aangezien de ravages steeds werden
aangericht in de tijd, dat Maxi und
Ernst Baier in de betrokken plaatsen op
traden. De directie van het ballet ver
zocht daarom de politie, het gehele per
soneel aan een streng verhoor te onder
werpen. Er werd echter geen enkele aan
wijzing gevonden, totdat de rijksrecher
cheurs in samenwerking mer de Leeu
warder en Groninger politie vingeraf
drukken lieten maken van alle perso
neelsleden. Daarbij kwam aan het licht,
dat de dader de door niemand verdach
te dirigent was.
In het Friese dorp Nij Beets maakt
men zich ongerust over het feit. dat
sinds enkele dagen enige honderden in
woners ziek zijn. De optredende ziekte
verschijnselen, doen denken aan buik
griep. Het vermoeden bestaat, dat de
oorzaak van deze vreemde, plotselinge
uitgebroken epidemie gezocht moet wor
uitgebroken epidemie gezocht moet wor
den in de erwtensoep, die afgelopen za
terdag in vrijwel alle gezinnen van dit
dorp is gegeten. Op die dag namelijk
werd er ten bate van de plaatselijke
sportvereniging een zogenaamde „snert
actie gehouden waarbij huis aan huis
gevent werd met erwtensoep met worst,
die in melkbussen was aangevoerd uit
de exportslachterij te Akkrum.
Inmiddels heeft de geneeskundige in
spectie van de volksgezondheid een on
derzoek laten instellen om de oorzaak
van deze massale ziekteverschijnselen
op te sporen. Er zal speciaal worden
nagegaan, of inderdaad de in grote hoe
veelheden verkochte erwtensoep oor
zaak van de ziekte is.
Ook in het naburige dorp Boorbergum
en elders ,n de omtrek, waar dezelfde
soep is verkocht, werd onder de consu
menten een 3antal patiënten gemeld met
soortgelijke klachten als die in Nii
Beets.
Meisje door auto
aangereden en op
slag gedood
teïr,™ !P',EM,7 '««tart» doel.-
de familie Besselink. dat op de
Hoge Maasdijk to Woudrichem fietste is
dinsdagavond omstreeks half zes voor
haar woning door een auto overreden cn
op slag gedood.
cl!?u"?u.r van de auto is dooree-
Zü die inlichtingen kunnen verstrek-
a anii o u d i n g van' "deu t o mob! li s L wor den
?r: Ernest W. Goodpasture, een pio
nier in de ontwikkeling van de maiL»
£TJSK5ii??vWes-,s tristerav°r>d
73 laar 'V' S'L de ouderdom van
Goodpasture 0hceftarhaeatnVaecInrïedgCcnii
Ito* de matsak-p^S«eSvadneS 'r,d,den
tegep eelc koorts, „iep, pokt^1"™