Zijn Olympische Spelen dienstig aan de sport VRAGEN AAN HET FORUM ALTIJD al, maar zeker in deze weken, leven we in een tijd van sportrecords. Het oog van de hele wereld is gevestigd op Rome, waar de besten van de Jseste amateurs eikaars krachten meten in een edele wed ijver. Waar met het verstrijken van de dagen de spanning stijgt: wie krijgt het goud, het zilver, het brons? En waar van wij allen ja, toch ook wel de niet bij de sport geïn teresseerden ons afvragen: Zou er voor Nederland ook nog wat eremetaal uitkomen en zo ja, hoeveel? Als wij onze helden straks eens in triomf op Schiphol zouden kunnen verwelkomen na de Olympische Spelen 1960, die dan weer bij hebben gedragen tot de verbroedering der volken! Maar IS er bij de Olympische Spelen wel sprake van zui ver amateurisme? Zijn de trainingstijden, de offers die hiervoor gebracht moesten worden, nog wel te rijmen met het sportideaal: „Een gezonde geest in een gezond lichaam"? Gaat het de deelnemers en ook ons, het publiek, niet meer om de topprestatie, dan om het zuivere sport- element? Sterker nog: zijn die deelnemers geen slaven van de sport geworden; kunnen we eigenlijk wel spreken van „edele wedijver" als we weten, dat er landen zijn, die hun deelnemers maandenlang in quarantaine hielden om maar te kunnen trainen, te trainen En verder: vereren we de sporthelden niet zo overmatig, dat ze, huns ondanks, in hun onontbeerlijkheid bij het voortbestaan van de wereld moeten gaan geloven met alle nare gevolgen van dien? Treft de publiciteit: kranten, radio en t.v., In dezen wellicht schuld, die van de top sporten in het algemeen en de Olympische Spelen in het bijzonder een „spektakelstuk" zou hebben gemaakt? Tenslotte: verbroedering bij de Olympische Spelen? Is er van dit ideaal, dat de initiatiefnemer, P. de Coubertin, des tijds voor ogen stond, eigenlijk niet alieen de verbittering gebleven? Vragen, vragen en nog eens vragen, die bij velen leven en niet in het minst bij de christelijke sportbeweging. Ten einde onze lezers enig inzicht te geven in deze materie hebben wij vier heren, die op bijzondere wijze bij het sportleven betrokken zijn, uitgenodigd in forumverband het hunne te zeggen op die vragen, welke immers ook een antwoord en liefst een duidelijk antwoord verlangen. DEZE FORUMLEDEN ZIJN A. DEELNEMERS 1. Zijn ze slaven van hun sport? 2. Kunnen ze roem geestelijk verwerken, ook als ze weer in de vergetelheid verdwijnen? B. HET PUBLIEK 1. Wordt het publick door de Olympische Spelen tot het zelf beoefenen van sport (als ontspanning) gestimuleerd? 2. Is het de schuld van de publiciteitsmedia zoals pers, radio en t.v. dat de Olympische Spelen door het publiek niet zozeer als sportgebeuren, maar als een „spektakel stuk" worden beschouwd? C. INTERNATIONALE VERHOUDINGEN 1. Werken de Olympische Spelen internationaal verbroede rend of verbitterend? Ds. A. J. KR|ET A. BOVENBERG Dr. E. DIEMER Dr. F. JUNGERIUS W. F. SLIJKHUIS VOORZITTER: Mijne heren, ik mag wel zeggen dat het onderwerp „Zijn de Olympische Spelen dienstig aan de sport?" omstreden is in onze lezers kring. Ter introductie lijkt het me goed, dat we een enkele opmerking horen over de algemene betekenis van de sport en het spel in deze tijd. Mag ik eerst aan ds. Kret en dan aan de heer Bovenberg vragen hier iets over te zeggen? KRET: Volgaarne, mijnheer de voorzitter. Overigens is dit een on derwerp, waar we óók een hele avond over zouden kunnen spreken. U weet, dat de zaak J" ming lange tijd de sportbeoefe- s lange uju mi discussie is geweest dat het verblijdende verschijnsel eigenlijk is ik praat —im telijke zijde dat de sport ook in vrijwel alle kerkelijke kringen via een probleem een verschijnsel is gewor den. Velen, ook uit het predikanten korps, haalden er de schouders wel eens over op en achtten andere vor ming geschikter. Maar tenslotte kwam er de totale herwaardering van de sport als zodanig. Als recreatief, be- schavings- en opvoedend verschijnsel lijkt mij de sport in kerkelijke kring aanvaard. En in positief opzicht is het eigen lijke probleem thans, dat we ook theologisch bezien nog zoekende zijn naar de juiste encyclopedische plaats van de sport in onze samenle ving. Daarmee zijn we dan tegelijker tijd gekomen aan datgene wat de Olympische Spelen aan vragen opwer pen ik denk aan het vraagstuk van de training, de competitie, het record, enzovoorts. Aan die kant wordt bepaaldelijk aandacht besteed. Niet al leen door degenen die ervóór zijn, maar zeer zeker ook door degenen die er afwijzend tegenover staan. BOVENBERG: Aan wat ds. Kret zojuist gezegd heeft, heb ik niets toe te voegen. Ik zou dus graag meteen de grote sprong naar de Olympische Spelen willen wagen en enkele bezwa ren willen ontwikkelen, sprekende van uit de christelijke sportbeweging. De deelname bijvoorbeed. Deze ver eist een wereldselectie, wat insluit, dat zij, die uiteindelijk worden uitver koren, zó intensief getraind moeten zijn, dat er geen onbevangenheid t.o.v. de bepaalde tak van sport meer be staat. Misschien moet een uitzondering gemaakt worden voor sommige spor ten zoals zeilen, maar bij het overgro te deel der sporten en juist die, wel ke de grootste belangstelling hebben, is dit toch het geval. Daarom kan er volgens mij bij de Olympische Spelen moeilijk meer van „zuiver amateuris me worden gesproken. En dan ook deze vraag van van avond: Kunnen winnende deelnemers de roem geestelijk wel verwerken, ook als ze in de vergetelheid verdwij nen? Inderdaad is dit één der bezwa ren, die velen hebben tegen de oer- soonsverheerhjking van „sporthel den omdat, de sport toch in wezen geen doel buiten zichzelf heeft Is de overwinning bereikt, dan moet het zijn gebeurd: de lei wordt weer schoongeveegd en we beginnen op nieuw; het moet vergétem ziin. o»tiuL verband vormt de overmati- (liever nog: verkeerd gerichte! publiciteit een van mijn grootste be zwaren tegen de Olympische Spelen. Men kan die publiciteit immers ge- voor. andere doeleinden dan sport, waardoor misstanden in de hand worden gewerkt. Ideologieën kunnen bijvoorbeeld worden uitgedra- 1S vaak sprake van nationale prestigekwesties m plaats van ver broedering der volken, zoals de ini tiatiefnemer het wilde. Zo acht ik het voUcomen verkeerd, dat bij het uitrei- 5® van gouden plakken de volkslie deren worden gespeeld, hetgeen het nationalisme wellicht kan strelen, kan opwkk^ ÏÏTïl^ftvrSRüS Ju™°S"FaEr;a«° W" 2681 d°kto eerSNdlEmInS! had wel heel graag ïES4ï SS»,™*;hecr Sli*hui? ll/SPBIPÏ. NeC' nee' ik wil "I* ik hi+ i ?ns' m grote hjnen ben £>n£'VrL™ hGer Bovenberg rff,T m nog even in ,e baken op die algemene sportbaschouwing van zo-even: de betekenis van sport en WftZ1a'*°°k aangeduid ds. Kret dd eerder gezegd - door de- in epn PMnn!)"gezonde geest in een gezond lichaam". Dat is voor mij ook altijd pertinent -de grote be tekenis van de sport geweest. Ik deed ervroeger veel aan niet dat iTzo -gebalanceerd heb als de heer maar na elke wedstrijd writ Je Je 1'chameIijk én geestelijk beslist een ander mens. Nu nog. op mn „oude dag", na zo maar een spel- letje badminton niet met watervlug- ge jonkies s.v.p. voel je iets van je afvallen na een hele dag polsjes voe der wel een beetje van overtuigd, dat de beruchte managerziekte minder bij sportslui voorkomt, dan bij hen die er niet aan doen en de hele dag achter hun bureau zitten. Nietwaar meneer Slijkhuis: bij het binnenkomen zei ik het al tegen u: Je kunt beter aan sport doen, dan werken SLIJKHUIS: U bent m'n man, dok ter! JUNGERIUS: Verder: onbevangen heid of slaaf van sport? Daar is vol gens mij geen algemene regel voor te stellen. We doen, dunkt mij, goed de sportbeoefenaars te onderscheiden in de top en de middenmoot. Die grote middenmoot staat er pertinent onbe vangen tegenover. Met de top is dat anders en natuurlijk mede door de publiciteit. Maar generaal genomen zou ik niet van verslaving willen spre ken. Wèl bij het publiek. Tja, en hoe ervaart men die roem? Dat geldt zo sterk een persoonlijke beleving, dat die bij iedereen weer an ders zal zijn. Als we zo de heer Slijk huis eens aankijken, dan ziet die er toch nogal gewoon uit. Hij heeft ook een vader en moeder gehad, net als wij allemaal. Ik geloof niet, dat je van die roem, tenminste bij een normaal intellect en een normale psychische gesteldheid, ondersteboven raakt. SLIJKHUIS: Nou, ik vind het reuze leuk dat ik alle heren zo eens aan het woord heb kunnen horen. Ik moet zeggen: er zijn veel dingen waar, er zijn veel dingen niet waar. Weet u, nog vandaag aan de dag ben ik blij, dat ik aan sport ben gaan doen. Ik woonde destijds in Leiden en m'n va der was al vroeg gestorven. Als jon gen die veel thuis was had ik nooit veel aan sport gedaan. Eigenlijk ben ik er door een vriendje toevalligerwij ze aan gekomen. En nu kan ik zeg gen: vandaag nóg ben ik blij, dat ik aan sport ben gaan doen. Sport heeft mijn leven persoonlijk gevórmd en slaven van de sport zijn er per se niet. Ook de heel hard getrainden uit de top zullen niet zeggen: Bah, ik moet weer trainen, zoals sommige mensen wel oens mopperen, als ze 's morgens naar hun baas moeten, maar ze doen het enthousiast, vol liefhebberij! Want juist dóór de sport leren ze zoveel, ■krijgen ze mentaal zoveel mee, dat ze het kunnen. teveel alléén de „opjutters" gen dan: dat is geen sport meer? Laat men daar niet alleen naar kij ken, naar die vertroebeling, maar zien hoe het uiteindelijk blijft! KRET: Maar, daarbij is het toch een feit ik denk nu aan de grote motorsport en de wielersport dat die sportbeoefenaars aan de top in fei te niet meer dan marionetten van de fabrieken kunnen zijn. Goed betaald, wat dus moeilijk is te wederstaan, maar kampioenen, die tenslotte toch een gebruikt instrument worden. SLIJKHUIS: Ja, dat is na KRET: U hebt atletiek bedreven. Dat is de minst gevaarlijke sport in dit opzicht. len. merken? Juist door die soms har de training, door het stalen van krach ten in een eerlijke sport, waarbij na tuurlijk geen trucjes of hulpmiddelen worden toegepast, die er wel eens bij komen, maar dat mag je niet zo gaan generaliseren dat het overheersend wordt, want het is maar een klein fa cet (beroeps)ik zei: juist door die soms harde sport word je ook geeste lijk gestaald. Een topman moet in derdaad soms meer geestelijk ver werken dan je aan hem kunt zien, maar dat kan hij ook, juist door de sport. Je kunt daardoor ook in het normale leven een stootje opvangen; je hebt een enorme geestelijke opkik kering gekregen. Excessen in de sport daargelaten idie heb je altijd en oi al) zeg ik: de sport werkt voor de male mens alleen maar goed. KRET: Een moeilijke materie. De heër Slijkhuis is eigenlijk de enige insider in die zin, dat hij in de „pits" gezeten heeft. Wat dat betreft spreken wij allemaal vanuit datgene wat we er van gezien en gehoord hebben. Ik geloof, dat het element van verslaving aan de sport er alleen maar in kan zitten, als de sport iets moet gaan worden wat ze qua origine niet is. Maar op dezelfde manier kun je ook slaaf of fanatiekeling worden als je alleen maar lid van een eenvoudige zangvereniging bent en je enige doel zou zijn het winnen van prijzen op concoursen. Dat zijn de mensen die aan een zaak, hoewel ze er aan mee doen, meer kwaad doen dan ze besef fen. k Geloof dat dit wel in overweging moet worden genomen, dat de toplei ding en degenen die coachen er in hoofdzaak wel eens aan schuldig zou den kunnen zijn dat bepaalde deelne mers tot een verslaving komen en wel moeten komen. In die zin misschien vaak, dat er ook een industrie van wordt gemaakt. Niet alleen een ver makelijkheidsindustrie (spelen voor het publiek), maar tegelijkertijd ook een industrie in chauvinistische zin. En dit heeft een averechtse uiterwêr- King op alles: op wat het publiek van de sport gaat merken: op wat er aan roerti uitkomt en dus ook geestelijk: dan krijgt iemand die een bepaalde top heeft bereikt en op een eceven moment als oud vuil aan de kant wordt gezet, omdat hij het niet meer halen kan. natuurlijk zijn psychische terugslag. Maar dat zijn dan ook de anderen, die de zaak van de sport zeir weer van zijn eigenlijke kern gaan ontdoen. SLIJKHUIS: Mag ik éven inhaken? t Is dus zo: de sport is nooit slecht. Alleen: wat maakt de buitenwereld VOORZITTER: Ik zou dit nog wel eens aan de orde willen stellen. Bij die wedstrijdsport, nietwaar, is daar nu sprake van dat er roofbouw op het lichaam gepleegd wordt? JUNGERIUS: Bij sport in de zuive re betekenis is er zeker niet van roof bouw sprake. Gelukkig is er in de laatste tien jaren enige medische be langstelling voor de sport gekomen. Het tekort, de schuld in dezen, ligt niet alleen aan het artsenkorps bij mijn weten heeft in het verleden nim mer een sportbond gevraagd: Zeg doen jullie medici er eens iets aan, want we zitten er zo mee. Maar goed: er komt meer medisch toezicht. Jaar lijks keert die steeds terug, m.a.w. er is geen kans dat er een wedstrijddeel nemer aan de start komt zónder me disch toezicht. En als er zich verder iemand „overtraind" zou voelen, dan gaat hij heus wel naar zijn huisdokter. Verder denk ik bijvoorbeeld aan de z.g. intervaltraining, die forceren uit sluit. Dan wil ik het even hebben over die „hulpmiddeltjes", waar de heer Slijk huis zojuist op doelde, de doping (het gebruik vóór de wedstrijden van op wekkende middelen, die slecht zijn voor het lichaam red.). We weten alle maal, dat er bij de wielrensport spra ke is van enorm veel doping. Tot mijn grote schrik heb ik ook gemerkt, dat dit bij andere sporten het geval is; welke kan ik niet zeggen, want deze zaak is nog in onderzoek. Het is triest, maar die doping neemt helaas hand over hand toe. Ik zou de deelne mers aan de Olympische Spelen niet graag de kost willen geven, die Benz- hydrine en andere dingen in onrustba rende hoeveelheden slikken. Ik weet dit pertinent, en vraag me af waar dat naar toe moet gaan, want hier is zeer zeker sprake van roofbouw. Waar blijf je in vrede, als je eerst bij de deelnemers eens na moet gaan door een bloedproef of zo of er geen do ping werd toegepast? Dit is zonder meer een suspect verschijnsel en het stemt wel eens somber, ten zij er na tuurlijk maatregelen genomen worden. y°,?r de rest z*e ik geen roofbouw op het lichaam. Per se niet. SLIJKHUIS: Maar zou ik wel een kopje koffie mogen, dokter? Of moet het slapper? JUNGERIUS: Ik wil u een advies geven, meneer Slijkhuis. Het spijt mij, dat er maar eenmaal in de vier jaar Olympische Spelen zijn als ik deze ont vangst zie, dus ik hoop VOORZITTER: U 'bent altijd wel kom hoor! Maar terzake. We hebben het nu over de prestaties in de sport gehad, terwijl het thema eigenlijk is; de Olympische Spelen. SLIJKHUIS: Nou moet u es luiste ren. Is dat in zo'n geval niet een beet je de aard van het beestje? En is zo'n man van nature niet een klein beetje onuitstaanbaar? Is dat toevallig niet geactiveerd, omdat hij wat beter kon sporten dan een ander? De topmensen waren, door elkaar genomen ik spreek uit mijn tijd probeerden vaak, door de aard die hadden de aard van het beestje door praten enzovoorts tot die top te gaan behóren. Dit zult u van klassemensen, die werkelijk de gave van een sport had den en haar dus beoefenden omdat ze er van hielden want je moet het blij doen! nooit gezien hebben. Ook van Jesse Owens niet, die een hele goede baan heeft: hier in Rotterdam zijn de Harlem Globetrotters geweest en als u goed gekeken had, dan had u ge zien, dat Jesse daar één van de ver zorgers van was. Deze man is nooit, wat men wel zegt „in de goot" ge weest. Hij was arm, maar dat is niet „in de goot". Deze mensen, deze kleurlingen zijn arm, het zijn naieve, maar zuivere sportslui. Ze zijn kinderlijk blij als ze weer een record behalen, al is het het twintigste. Die zuivere kerels, dat zijn de topmensen. Door hun roem ma ken ze wereldreizen, ja. Maar stijgt het ze daar door naar de bol? Ik neem mezelf maar. Ik heb óók over de hele wereld gereisd. Nu kan ik die top prestaties niet meer leveren, 'k Heb ook geen geld om te reizen. Never mind. Blijf ik hier. Uit. En de nare mensen, de jongens die net niet aan de top zaten, maar er zich naar toe trachtten te praten, die kom je overal tegen. Ook bij de bak ker. JUNGERIUS: En ik geloof, dat ze daardoor juist opvallen. Iemand, die, hoe dan ook naam heeft en de railleert, springt er altijd uit. Dit ligt niet anders, dan bij de gemiddelde mens in de samenleving. Maar kan nu een déraillement een gevolg van het streven naar prestatie worden genoemd? Ik geloof het niet. Het gaat bij de prestatie om menta liteit en moreel. Die twee zijn nodig voor een goede sportprestatie, ook in de top. Misschien weet u het niet, maar bij mij in huis was ze is nu in Rome Cockie Gastelaars, de zwemster. Ik ging altijd mee met het trainen. Op een morgen leverde ze ze ker tien procent minder prestatie dan de vorige dagen en ze spande zich toch even hard in. Oorzaak? Een klein conflictje met een vriendinnetje. Het simpele feit dat haar iets dwars zat en dan kom ik aan dat punt van roem of wat dan ook was er de oorzaak van dat ze afzakte naar het derde of vierde plan. Met andere woorden: als je iemand hebt die door tijdelijke roem blasé wordt of een geestelijke klap „achter uit" krijgt, dan ben ik ervan overtuigd, weet dat deze jongen een zenuwinzin king nabij was en daardoor de eind- wedstrijd met glans verloor? JUNGERIUS: Bij elke persoon zal dat weer anders zijn, nietwaar meneer Slijkhuis? SLIJKHUIS: Juist omdèt die jongen zo vreemd was in dat milieu en hij bovendien nooit had kunnen dromen dat hij in de eindstrijd zou kómen, daarom was bij hem, wat wij altijd noemen, „het veertje eruit". Die jon gen was voor zijn doen arrivé, hij wist niet, dat hij zo hoog kon grijpen en op het moment van de eindstrijd pioenschap liet schieten. Dat telegram had daar niets mee te maken. Kan hij alleen maar leuk gevonden heb ben, want dat „doet" je wat! Ikzelf was lange afstandsloper op de Olympische Spelen 1948. Op een zeker moment kreeg ik onverwacht de keus tussen de 1500 m en drie km steeplechase. Voor die 1500 m had ik nooit geoefend en de steeplechase lok te me niet met die obstakels. Ik nam dus het eerste. Op een zeker moment in de laatste bocht zag ik, dat ik tus sen 2 en 3 zat! Dat overweldigde me zo, dat ik daardoor de eerste plaats heb laten schieten, die ik zeker ge haald zou kunnen hebben. En dat wijst erop, dat de sport een waar plezier is om te kunnen doen. Bij mij prevaleerde (onbewust) niet de eerste plaats. Weet u, we moeten al die verkeer de dingen, die business in de sport, in de Olympische Spelen, bewust gaan. bagatelliseren. Als al die negatieve dingen ons syberisch laten en we wer ken op bepaalde maatregelen, dan zit ten we in de. goede richting en redden we de sport. En alles wat er niet bij- hoort houden we ernaèst! VOORZITTER: Ik geloof dat we nu maar eens moeten overstappen naar het publiek. DS. A. J. KRET, Hervormd predikant te Krimpen aan de Lek. Sinds enige jaren is hij adviseur van de Ned. Chr. Sportunie (N.C.S U.). Op het terrein van de chr. sportbeweging maakte hy naam door eind 1959 een financieringsplan op te stellen voor de chr, sportbonden, dat wordt uitgevoerd door het Chr. Nationaal Sportfonds onder de naam „Plan Kret". A. BOVENBERG, makelaar te Schiedam, een veteraan uit de chr. sportbeweging, die 27 jaar bestuurslid van de Christelijke Korfbalbond (C.K.B.) is geweest, waarvan 25 jaar secretaris. Thans is hij nog als adviseur aan de C.K.B. verbonden en voorts is hij erelid van deze organisatie. Zyn verdiensten voor de chr. sport beweging vonden erkenning door zijn benoeming, enkele jaren geleden, tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Van de N.C.S.U. is de heer Bovenberg bestuurslid. Als 17-jarige jongen trad hy in 1918 tot de chr. korfbalvereniging O.D.l. in Schiedam toe, waar hij in twaalftallen speelde tot 1936. DR. DIEMER, onze hoofdredacteur, de voorzitter van het forum, F. JUNGERIUS, arts te Schiedam, die zeer 6terk meeleeft met de sport, ook vooral uit medisch oogpunt. Hij is de man, die de bekende zwemster Cockie Gaste- laars onder zijn hoede had, die als haar „hulptrainer" optrad voor de Olympische Spelen; de man ook, die bij diverse Schiedamse voetbalverenigingen de ere naam „onze lijfarts" draagt. W. F. (WIM) SLIJKHUIS uit Den Haag, vertegenwoordiger, de bekende oud midden-afstandsloper, die op de Olympische Spelen te Londen (1948) tweemaal brons veroverde: op de 5000 m. achter de Belg Gaston Reiff en de Tsjech Zatopek, alsmede op de 1500 m, (voor welk nummer hij nooit had getraind) achter de Zweden Ericsson en Strand. Hy werd op de 1500 m. Europees kampioen te Brussel in 1950 (tegen de Belg Elmabroek) en was vier jaar tevoren, ook by de Europese kampioenschappen te Oslo tweede geworden na de Engelsman Sidney Wooderson. In 1952, bij de Olympische Spelen te Helsinki, viel hij uit door een opgelopen blessure. Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll werkte ook vrij hard, al zeg ik het denstop moet worden ingesteld bij de zelf moest dan 's avonds, terwijl clubs. BOVENBERG: Mag ik. mijnheer de voorzitter, dan ook nog in dit verband vragen hoe men denkt over het optre- pn den op de Spelen van de landen afzon- dit derlijk? de Leidse Hout, waar geen ene la taarn was. Liep dus in het donker. Ben een paar maal over een vuiln bak gestruikeld en liep ook keer in de sloot. Ik noem u voorbeeld om de omstandigheden te schetsen waaronder wij op internatio naal niveau moesten trainen. VOORZITTER: Dat is me heel wel kom, want dan hebben we meteen de laatste vraag bij de kop: Werken de Gelukkie komt daar nu verbetering laatste vraag dij ae nop. wersen ae in; ze hfbbC™ wS doktoren ktmnra Olympisch. Spelen verbroederend ol strikken veel zin hebben maal niet, helaas, omdat het natuur- tijdrovend werk verslechterend? BOVENBERG: Ik meen, dat men op het ^alg^een'genomerf'zijn5 a™ ft' d' 11all™"'to BOVENBERG: Mag ik over dat punt van die roem eens een vraag stellen? Die wielrenner Nijdam, ook een een voudige jongen uit een klein Fries dorpje, die dezer dagen om het we reldkampioenschap heeft gereden en vrijwel aan de top is gekomen. Die jongen kwam door zijn bijzondere prestaties in de eindstrijd. Toen kwam er een telegram uit zijn dorp: „Wij rekenen op je". De psychische druk waaronder zo'n jongen komt te staan, een knaap die dus min of meer vreemd staat tegenover de wedstrijdsport, is BOVENBERG: Het gaat over roei en. Wat denken de heren nu bijvoor beeld van dat kamp in Rusland, waar Olympische roeiers drie maanden on der een bepaalde coach worden opge sloten om maar te kunnen trainen? Daar kan een Hollander niet tegenop. Waar blijft het amateurisme nu? JUNGERIUS: Dat geldt op alle ge bied, ook buiten de sport. Maar om er bij te blijven: onze zwemsters oefen den vaak in water van 16 tot 17 gra den, terwijl haar Australische collegae in zo'n geval per vliegtuig naar war mer streken werden overgebracht, voorts zakgeld kregen, enfin, teveel om op te noemen. Dat is natuurlijk oneerlijke concurrentie, maar die houd je altijd. SLIJKHUIS: Als men in een bepaald land de arbeiders dwingt voor een paar dubbeltjes per uur te werken is het óók moeilijk concurreren. BOVENBERG: We mogen dus inder daad zeggen dat de vergelijkbaarheid soms ver te zoeken is? JUNGERIUS: Zo is het. In Amerika zijn ze in naam student of ze zijn in het leger of wat dan ook, krijgen een normale salariëring, terwijl het hier een soort filantropie is. het algemeen is ook toegenomen; we hebben nu fatsoenlijke baden. Ik ken nog heus de jongens wel die niet onder de nieuwe douches gingen om dat ze zich niet uit durfden te kle den. Dat alles is gelukkig anders ge worden en dat noem ik ook winstpun ten door de sport. JUNGERIUS: Volkomen juist. En dan de mensen die met elftallen en ook in de persoonlijke sport gezamenlijke maaltijden houden ze leren met mes en vork eten. Ja, ik geef volkomen toe dat er zonder enige twijfel een grote vormende en pedagogische waar de in en door de sport te vinden is. VOORZITTER: We hebben nog al lang bij de deelnemers stilgestaan, lag ik nog één Juist overigens, want het zijn ten slot te de centrale figuren. Maar dan kun nen we over het publiek ook korter Maar dan kort, zijn. De vragen over het pub" dan. of de Olympische Spelen mulans vormen om zélf sport te gaan doen en verder: de invloed van de Spelen via de publiciteitsmedia. Wie zou daar iets over willen zeggen? dat dit "in plaats van verbroedering der volken een zekere controverse in de hand zou kunnen werken. VOORZITTER: Ik ben benieuwd wat de heer Slijkhuis hierover zegt, want die heeft toch' in dit milieu gezeten, SLIJKHUIS: Ik kan alleen maar zeggen, dat het in mijn tijd verbroede ring was, om dat grote woord te ge bruiken. Je was als het ware één grote familie. En toen we elkaar na vier jaar weer zagen was het zo, dat we met opgestoken handen naar elkaar toekwamen. We wisselden foto's uit, kortom, de belangstelling van beide zijden was frappant. het publiek zijn P SnPlPn sti. het daar SLIJKHUIS: Inderdaad. i komgn? de KRET: Olympische Spelen en publi citeitsmedia kunnen een stimulans zijn. Kijk eens naar de nieuwste „sport", het skelteren. Die is in zwang gekomen door de publiciteit. Volgens band mij is de manier-waaróp beslissend voor de stimulering. Maakt de publi citeit er een spektakel, een industrie van. dan wordt het dat ook bij het pu bliek. Maar doet men het goed (op voedende taak), dan is er iets te be- BOVENBERG: In de dagen losmaking van Indonesië sprak ik prof. Sanders uit Schiedam, de naaste medewerker van prof. Schermerhorn. Hij vertelde, dat de Indonesiërs zulke stimulans fijne kerels waren, waarmee echte vriendschapsbanden waren ontstaan. Maar wat heeft dit alles in groter ver- nut gehad? SLIJKHUIS: Ik geloof toch, dat er invloed kan zijn. BOVENBERG: Maar zeer begrensd. JUNGERIUS: Ik kan dat met een voorbeeld uit m'n woonplaats, Schie- dam, verduidelijken. Merkwaardiger- £an KRET: Wij zijn veel pessimistischer in deze zaak omdat we van kerkelij ke zijde én in de politiek daarvan het nodige hebben gezien. Broeders, één Avondmaalstafel zitten, blij- soms politiek bijna verbitterd te genover elkaar te zijn. We hebben de praktijk tégen. En ik vind het een na re zaak wanneer de Olympische Spe- gemaakt moeten worden door zie je daar straatjongetjes op de trottoirs bezig met een cricketbat in de hand, een sport, die in ons land alleen door de beter gesitueerden wordt be- Eernaam moeien wur van"het cdckïtveld van hit verbroedering, 'k Gelool daar hart van de stad, waar de jongens staan te kijken. Daar is dus stimule ring door de sport zélf. BOVENBERG: Kijk naar de Euwe- kamp en de velen die toen gingen schaken. JUNGERIUS: Meneer Slijkhuis, ik herinner u aan de waterpolowedslrijd HongarijeRusland in Melbourne, aan VOORZITTER: Nee. nee. we hebben het over de deelnemers aan de Spelen. Dokter Jungerius heeft zojuist gezegd dat hij niet graag alle Benzhydrine van de spelers zou willen slikken. Zijn we dan op het ogenblik met de Olym pische Spelen niet ziover, dat eigenlijk het sportelement al verdwenen is ter- wille van de prestatie? En dan dat andere punt, die geeste lijke roem. Over het algemeen zal het daarmee dan misschien wel gaan, maar er zijn toch heel wat voorbeel den te geven van mensen, die deze niet verwerken konden. Het klassieke voorbeeld is Jesse Owens, die ergens.. SLIJKHUIS: Ja, zegt u het maar w"derhoï6"i.u heie VOORZITTER: het klassieke voorbeeld genoemd wordt SLIJKHUIS: Ja. ja. genoemd wordt Maar laat ik u dan zeggen, dat dit absoluut niet waar is. VOORZITTER: Er zijn ook andere voorbeelden te noemen van mensen die „in de goot" terecht kwamen, ge vallen, die toch echt niet animeren om te zeggen: je moet zien dat je in de top komt. SLIJKHUIS: Laat ik het dan zo zeg gen: die verbroedering is niet zo zwaar, dat na de Spelen hele staten elkaar op de schouder gaan staan kloppen (was dat maar waar), maar 't is net zomin zo, dat ze zeggen: Nou hebben we verloren van dinges en de eerste de beste keer dat het uitkomt zullen we de diplomatieke be trekkingen maa e de diploma verbreken. Zondag tot half één De heer Aian Walker, een bekend Australisch evangelist, zei bij zijn terugkeer in Australië uit de Ver enigde Staten dat de Amerikanen het vierde gebod hadden veranderd en dat dit nu luidde: „Gedenkt de Sabbatdag, dat gij die heiligt tot 12 uur 30. Nadat hij er op gewezen had dat theaters, super-markets, kledingmagazijnen en allerlei ande re ondernemingen de zondag in ver schillende streken van de Verenigde Staten gemaakt hadden tot een dag waarop veel zaken werden gedaan, zeide de heer Walker: Ik ben er niet van overtuigd, dat een van de grootste problemen van de huidige generatie de ineenstorting van de mens en overspanningen en ze nuwziekten niet in verband staat met het verliezen van een dag, die in rustige overdenking wordt door gebracht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 7