KLIJNJAN
C
Angstig avontuur van
„schipper" Kees
KORT VERHAAL - KORT VERHAAL - KORT VERHAAL - KORT VERH
ZONDAGSBLAD
VOOR DE JEUGD - VOOR DE JEUGD - VOOR DE JEUGD - VOOR DE
„Afhouden, Klijnjan, zo stuur je de schuit bij je moeder aan tafel, in-
plaats van naar de hoofdjes". Toen de schipper van de U.K. 121 deze
waarschuwing naar het achterschip geschreeuwd had verdween zijn hoofd
weer even snel door het voorluik als dat het daaruit was opgedoken.
Eigenlijk had de schipper, de oude Klijnjan, zelf de wacht moeten betrekken
maar de jongen achterin was een pientere knaap en nu zij nog in volle
zee voeren en er niet tussen boeien en bakens gemanoeuvreerd behoefde
te worden was hem het roer wel een half uurtje toevertrouwd.
het gezicht van Klijnjan lag een verge
noegde uitdrukking.
,,De zon neemt de wind mee", had Har-
men een paar maal gezegd. Vader was er
een beetje door uit zijn humeur geraakt
omdat het een visserijloze nacht beteken
de. Maar het betekende ook dat vanavond
de kousen uit gingen en dat ze in ieder
geval de komende nacht heerlijk de lede
maten konden strekken. En zo'n werkelo
ze zomeravond in de kleine kajuit, luiste
rend naar de sterke verhalen van Harmen
was ook niet te versmaden. Daar wist
Klijnjan al over mee te praten. Lang leun
den ze met samengevouwen handen over
de verschansing en tuurden in gedachten
verzonken naar de weliswaar machteloze
maar toch nog bedrijvige golfjes. Het
eiland werd vager naarmate de dag ver
streek. Soms klapperde een vis hard met
de staart op het water in het bun als eis
te hij daarmee zijn vrijheid terug. Zij
praatten niet veel en hingen maar over
de verschansing.
de kleine
kajuit. Zijn ledematen deden er geen pijn
meer van, want reeds van jongsafaan
hadden de harde planken hem tijdens de
korte hazeslaapjes tot rustplaats gediend.
Het zonnetje dat hoog aan de hemel stond,
scheen precies door het geopende luik en
hierin had hij een mooie controle op de
verrichtingen van zijn zoon aan het roer.
Als het zonnetje weg viel betekende het,
dat Klijnjan naar een verkeerde kant draai
de.
Dan moest hij een waarschuwing laten
horen, zoals daareven en ook wel stormde
hij naar vissermansgewoonte, driftig naar
het achterschip om met een paar harde
vakkundige rukken aan het roer de schuit
weer in de goede richting te drijven. Dat
laatste deed hij niet graag omdat hij wel
voelde, dat zijn zoon een dergelijke correc
tie op zijn werk als een kleinering onder
ging. Het was een echte Klijnjan, branie
achtig, een tikkeltje eigenwijs maar als vis
serman uit het goede hout gesneden. En
daar kwam het maar op aan. Tenslotte had
hij zelf, de oude Klijnjan, ook al vroeg
moeten leren op eigen benen te staan.
MET de visserij was het vroeger niks ge
daan geweest en het eiland was een
kale rots waarop de armoe hoogtij vier
de. Toen de nood het hoogst was, kwam er
verandering. De ansjovisteelt beloofde wat
en bleek later zelfs de verwachtingen te
overtreffen. De mannen keerden van de
Vlaardingse loggers terug, waarop zij door
de nood gedreven, een toevlucht hadden ge
zocht. Die ansjovisvisserij was maar kin
derwerk voor de vissers, die gewend waren
wekenlang van huis te zijn en die dagen
lang hun ruggen hadden gekromd over pie
pende half verroeste handlieren. Er brak
een goede tijd aan. Vlak onder eigen wal
dobberden zij in hun eigen vletjes en bo
gen zij zich van tijd tot tijd over de ron
de boegjes, teneinde de netjes van hun in
houd te ontdoen. Klijnjan werd geboren en
in goedmoedige spot zei het dorp wel eens
dat de schipper van de 121 onder zoveel ze
gen naast zijn klompen ging lopen.
En diep in zijn hart wist hij het wel, dat
branieschoppen hem lang niet vreemd was.
De karpoets ging op één oor, de zilveren
broekstukken spanden op zijn trotse voor
uitgestoken buik. Hoofdschuddend keken de
oude mensjes hem na, wanneer hij armen-
zwaaiend door de straatjes ging. Binnen
weinig jaren had hij een eigen gloednieuwe
zuiderzeebotter boven water gevist. „De
kleine Jan", zou het vaartuig heten, zo
genoemd naar zijn eerstgeborene, die toen
nog maar nauwelijks op de schoolbanken
zat. Toen de naam op het schip geschil
derd zou worden, rekende echter niemand
op de voortvarendheid van de knaap, die
de komst van de schilder niet kon afwach
ten. In een onbewaakt ogenblik greep hij
verfpot en kwast en voorzag op zijn ma
nier het vaartuig van zijn naam.
„Klijnjan", was er tenslotte in stuntelige
letters onder zijn onbeholpen vingertjes te
voorschijn gekomen. Het stond er reeds
toen iemand hem bezig zag. Op de wal
veroorzaakte het een hele sensatie en de
knaap keek met een verheerlijkt snuitje
van de lachers naar zijn schilderswerk.
Klijnjan was het dus en Klijnjan zou het
blijven, want de schipper had van veran
dering niet meer willen weten. Wel waren
later de letters door deskundige hand in
overeenstemming gebracht met de fraaie
bouw van het schip. De naam van de bot
ter werd een bijnaam voor de schipper.
Een bijnaam waar hij trots op was. „Klijn
jan is binnen, Klijnjan is er uit", was bij
na dagelijks op het dorp te horen.
IN de smalle kooi achter de schipper
klonk gedruis en met een onderdrukte
geeuw kondigde Harmen de knecht zijn
ontwaken aan. Hij stak zijn baardige kop
door het kooigat en knipperde tegen het
zonlicht, dat nog altijd door het luik viel.
,,'t Wordt niks meer vandaag, Klijnjan",
zei hij toen. „Het zonnetje neemt de wind
mee. 't Wordt in de kooi veel te benauwd
en ik werd wakker van de stilte. Mijn
slaap paart zich het beste aan het ramme
len van een schoot en het stoten van een
boeg." De oude Klijnjan bromde wat te
rug. Hij lag languit op de planken, de han
den onder het hoofd en de karpoets had hij
scheef getrokken, om zich tegen de zon te
beschermen, die hij tevens in de gaten
moest houden.
„We moesten maar ankeren", ging de
knecht voort; „we zitten nog veraf en kun
nen de reep zo over boord zetten als er
nog bries komt." „Als je wilt", antwoordde
dc schipper. Daarmee gaf hij te kennen dat
hij de zienswijze van Harmen deelde. Een
plotselinge schok deed hen beiden half
overeind vliegen. „Oei. wat laat dat kind
de schuit toch gieren. Kinderen en vrouwen
zijn ballast op een schip", zei Harmen ver
stoord en nadrukkelijk. „We hebben het al
lemaal bij vallen en opstaan moeten leren,
Harmen", verdedigde Klijnjan zijn zoon.
Daar had de knecht geen antwoord op. Zijn
zwart gekouste benen staken reeds als ka-
nE BLAUWE onderbroek verscheen ge
volgd door het rood-wit gestreepte baad
je dat bij de kin werd afgesloten door een
strakke rode bef. Het leek een uitbundige
demonstratie van zijn vaderlandsliefde.
Bedachtzaam beklom hij in onderkleding
het wankele trapje naar boven. Een straal
bruin tabakssap vloog met een sierlijke
boog over de verschansing in zee. De
schipper was hem gevolgd. Ze keken naar
het eiland en beraadslaagden nog even.
Door de voortdurend afnemende kracht
van de golven kreeg Klijnjan aan het roer
een gemakkelijke taak. Met zijn heldere
ogen volgde hij de gebaren van vader en
Harmen voor op de kop. 't Werd ankeren,
dat had hij al begrepen. Het zou dus een
avond met vader en Harmen bij het wal
mende oliepitje worden. Een avond vol ro
mantiek. In het nauwe kajuitje, dicht bij
elkaar gekropen zou Harmen vertellen over
wat hij in vroeger jaren op Gods wijde
zee heeft meegemaakt Als Harmen op zo
eerbiedige wijze over Gods wijde zee
sprak, dan was het altijd zo, dat hij tot
eerbiedig luisteren dwong. Daar kwamen
ze naar achter. Ze schreden als het ware
op kousevoeten over het dek. De een aan
stuurboord en de ander aan bakboordzijde
monsterden ze de jonge roerganger die
hun blikken een beetje uitdagend opving.
Eindelijk keek Harmen naar de top van
de mast, als mat hij zo de omvang van
het werk bij het ankeren. Ze werden ac
tiever.
Harmen klom naar boven, ging wijd
beens boven de kluiffokspaal staan, sloeg
er zijn gespierde armen omheen en trok
hem toen met kracht tot ver over het voor
schip achterwaarts.
DE SCHUIT begon er van te schommelen.
De fok rammelde naar omlaag, ge
volgd door het zeil en daarmee was het
werk aan het roer overbodig geworden.
Klijnjan plantte zijn linkerbeen in de zij
de en trok uit alle macht het druipende
zwaard omhoog. De schipper had inmid
dels het anker tevoorschijn gehaald. Hij
beurde het met trillende handen boven zijn
hoofd en wierp het met een ferme zwaai
de diepte in. De ketting schuurde luidruch
tig langs de reling. De schuit gaf nog
slechts tevreden rukjes aan de kabel. Op
MS
/TOEILIJK HIEF de schuit de kop om-
-•-hoog als een stervende die in uiterste
inspanning nog eenmaal de zijnen wil
zien. Eindelijk draaide de oude Klijnjan
zich om, schoof de fluwelen muiltjes aan
de voeten en ging, bang dat hij het hoofd
tegen het afhangende tuigage zou stoten,
in gebogen houding naar het kajuitje. Daar
was het reeds donker en zijn eerste werk
was het aansteken van het oliepitje. Hij
zette koffie en sneed op huiselijke wijze
het avondbrood voor hem en zijn volk.
Toen hij de porties voor de knecht en
Klijnjan had klaargezet stak hij zijn hoofd
door het luik en riep luid: „As je wilt".
Terwijl hij de witte kommetjes vol dam
pende koffie schonk lieten Harmen en
Klijnjan zich achter elkaar door het luik
Door
J. DE BOER
schip in de nabijheid. Ik twijfelde niet aan
mijn ogen die jong en goed waren. Op
nieuw hoorde ik de stem, duidelijk ver
staanbaar zelfs. De schouw joeg voort,
als wilde hij de geheimzinnige plaats ont
vluchten. Harmen onderbrak zijn vertel
ling even. Klijnjan hing aan zijn lippen.
Hij vergat de tabakspruim, die hij tijdens
Harmens verhaal stiekum pit diens zak
had willen grissen. Boven waren slechts de
vertrouwde geluiden. Het schuren van de
ankerkabel en het borrelen van het wa
ter in de piek. De knecht zweeg nog steeds,
maar Klijnjan stiet hem weer onmerkbaar
tegen het been. Harmen verschoof. Ja,
ging hij toen verder, ik verstond het dui
delijk. Om de paar minuten steeg die stem
uit het water op.
TK HUIVERDE en moest aan de verha-
1 len van de Schokkers denken. „Hier is
de tijd, waar is de man?" luidde de steeds
terugkerende vraag uit de golven. Juist
daarover had dat bij elkaar gehurkte
groepje mensen zoveel gesproken. En was
het niet mogelijk dat juist datgene mij
parten speelde op het ogenblik dat we de
zuidpunt naderden? En dat het mij bleef
achtervolgen, ook toen we reeds ver in
zee waren? Lange tijd heb ik me later
met die vraag bezig gehouden. Ik was ook
nog zo heel jong. Achter ons pinkten de
lichtjes van Schokland. Het was nog om
een uurtje te doen, dan zou de schipper de
wacht overnemen. De stem verdween niet.
Ondanks de frisse nachtelijke bries, stond
het zweet op mijn voorhoofd. De schouw
joeg nog een half uur voort. Terwijl ik
mijn arm stevig om de roerpen geslagen
hield, bad ik met geopende ogen. Daarna
werd ik rustiger. Plotseling zweeg de stem.
Ik spitste mijn oren maar het geluid
scheen teruggetrokken te zijn naar de don
kere afgronden van de zee. Ik kreeg weer
moed. Had ik gedroomd? Het was haast
niet mogelijk. Het kompas stond naast me
en wees de zuivere koers aan. In het lo
gies ging het lampje helderder branden
en ik zag, hoe de Harlinger zich schoeide
voor het werk aan dek. Weldra klauterde
hij over het grint. Hij wees naar de schaar
se en sterk vervagende lichtjes van Schok
land. „De zuidpunt", zei hij glimlachend,
„ik dacht, dat we nog wel wat zouden-be
leven." Ik spuwde verachtelijk in zee en
mompelde niet veel fraai) aan het adres
van de Schokkers.
JA, zo doe je als je jong bent, ging Har
men voort. Ik dacht er niet aan mijn
ervaringen aan het schippertje te vertel-
toen was het
kooi te gaan. Onder het
zakken. Zij gingen gehurkt op de grond zit
ten en keken verlangend naar het voedsel
dat op een stuk zeildoek eveneens op de
grond stond uitgestald. De karpoetsen gin
gen van het hoofd, zij vouwden de ruwe
handen en baden lang en eerbiedig. Na het
eten dat zij met grote happen nuttigden,
las de schipper een gedeelte uit de oude
scheepsbijbel voor. De duisternis omhulde
nu spoedig het eenzame scheepje dat bij
korte tussenpozen gelaten aan zijn anker
trok. Klijnjan trok zich terug in zijn hoek
je onder het flauwe licht van het pitje en
keek haar Harmen de knecht die met half
dichtgeknepen oogleden languit voor het
schuifdeurtje was gaan liggen.
Hij verlangde naar een sterk verhaal
maar hij merkte wel dat de oude knecht
vanavond weinig inspiratie had.
Hij zou hem op gang helpen. Vader was
weer naar boven gegaan en dus behoefdè
hij van hem geen vermaning te verwach
ten wanneer hij al te veel bij Harmen
aandrong. „Nou Harmen", begon hij toen,
„weet je nou helemaal niets te liegen? Het
is er juist zo'n geschikte avond voor." Hij
kon maar niet laten een beetje spottend
te doen wanneer het Harmens verhalen
betrof. Ook nu twinkelden zijn jongensogen.
Tegelijkertijd begreep hij dat hij er de lust
tot vertellen bij de knecht niet mee ver
grootte, daarom trok hij zijn gezicht in
een ernstige plooi en stiet Harmen, om
hem tot vertellen aan te sporen, van tijd
tot tijd tegen het been. Plotseling richtte
de knecht zich op, rekte zich uit en ging
daarna op de turfkist zitten. „Gewonnen",
juichte Klijnjan in zijn hart. Een zwarte
gestalte kwam door het luik zakken. Het
was de oude Klijnjan die boven alles in
orde bevonden had. Alle drie zaten ze nu
op hun plaats en Harmen kon van wal
TTET WAS IN '70 begon de knecht, toen
AA ik voer op een grintschouw van ëen
mannetje uit Harlingen. Een keer per
week werd onze schouw door de grintgra-
vers volgestort, daarna kozen wij bij
gunstig weer zee en scharrelden naar de
zuiderzeehavens aan de Gelderse kust,
waar wij de lading afleverden aan de
eende- en kippefokkers. Natuurlijk kwam
het wel voor, dat we, evenals wij nu, we
gens windstilte moesten ankeren, maar
evenzeer gebeurde het wel, dat we bij een
snel opkomende storm naar een noodha
ven moesten vluchten.
DIT LAATSTE gebeurde op een dag in
het voorjaar. Wij lagen precies boven
de haven van Schokland toen de wind met
kracht uitviel. Terstond wendden wij de
steven naar het eiland en konden zonder
veel moeite het haventje bereiken. Het
mannetje bij wie ik voer was erg gast
vrij. Hij ging direct de wal op en nodig
de het hele eiland uit 's avonds bij ons
aan boord te komen. Het totale inwoner
tal van Schokland was maar twaalf per
sonen, verduidelijkte Harmen. Er was
dus voor mij geen gelegenheid om des
avonds... Hier aarzelde de oude knecht.
Zijn ogen werden even guitig. De beide
Klijnjannen begrepen waar hij op doelde.
„Ja, ja", bromde de oude. „Ga door, Har
men", drong de jonge aan. Harmen werd
nu weer ernstig. De Schokkers waren ge
lovige mensen, maar ondanks dat, bleken
ze niet in staat het bijgeloof buiten de
deur te houden. Ze overstelpten ons met
raadgevingen en wezen de plaatsen aan
waar we 's nachts niet moesten komen,
omdat het er spookte. Vooral bij de zuid
punt van Schokland hadden de vissers al
de gekste dingen meegemaakt.
Om kort te gaan, zo vervolgde Harmen
zijn verhaal, toen in de volgende nacht het
weer opknapte, en wij het haventje kon
den verlaten gingen wij via de zuidpunt.
Niet om de spoken te zien, maar omdat
het voor ons het meest gunstig was.
„Een gewaarschuwd man geldt voor
twee", bromden de misnoegde Schokkers
toen wij de zeilen voor het vertrek he-
sen. Wij laveerden de haven uit en zoch
ten de zuidpunt van het eiland op. Een
maal in volle zee ging de schipper de eer
ste twee uur naar kooi.
HET ROER en de wacht waren in mijn
handen. De schouw joeg met vaart op
zijn doel af. Het ging recht en snel als
een vogel naar zijn nest. De nog vrij
krachtige wind suisde om mijn oren en
door het want. Eensklaps hoorde ik een
stem. Eerst dacht ik dat het schippertje
vanuit zijn kooi een order naar boven
schreeuwde. Ik kon het onmogelijk ver
staan en dus liet ik het roer een ogenblik
aan zijn lot over en kroop vlug over de
lading grint naar het logies. Ik zag, dat
de man in diepe slaap was. Zijn zwarte
schipperspetje lag scheef op zijn gezicht.
De schouw begon vervaarlijk te slingeren
nu het roer de koers niet meer corrigeer
de. Met twee sprongen was ik weer op
mijn post en bracht het scheepje weer in
een rustiger positie. Duidelijk hoorde ik
weer die stem. Ik spitste mijn oren. Het
kwam vanuit zee. Er was geen enkel
mijn beurt
gelijkmatige voortzeilen viel ik
Weer zweeg de knecht. Hij greep zijn witte
kom en spoelde een restantje koffie naar
binnen. Daarna ging hij verder. Hoe jong
ik ook was en hoe vast ik ook sliep, rea
geerde ik toch direct op iedere abnormali
teit.
Plotseling werd ik wakker door een hard
en ongewoon stoten van de kop op de gol
ven. Ik richtte me op in het lage kooitje
maar werd als een scheerhout heen en
weer geslingerd. Terwijl ik me vastklemde
aan de voorbalken trachtte ik de duistere
kajuit in te kijken. Het lampje dat 's nachts
doorlopend brandde was van het schot ge
rukt. Alle voorwerpen waren in beweging
door de ongewone beving die het gehele
schuitje doortrok.
Van binnen uit hoorde ik het zeewater
over het plechtje slaan. Ik hoorde het zeil
klapperen als een woesteling. Aan het zwa
re overhellen merkte ik dat de fok veel te
zwaar gevoerd werd. Te verbijsterd om
een hand uit te steken keek ik maar in de
duisternis. De ingang van het kajuitje
waardoor anders de maan zo liefelijk naar
binnen kon schijnen, bleef in volkomen
duisternis gehuld. Een ontzettende gedachte
kwam bij me op. De Harlinger Waar
was hij
Door een simpele beweging aan het roer
kon deze hele ddllemansvaart een halt wor
den toegeroepen. Nu maakte de wind zich
meester van het tuig doordat het roer on-
MURR, DE KATER EN ZIJN VRIENDEN
13. „Het is nóg een gelukdat het toe
stel ook zonder propeller kan vliegen,
Murr", roept Leo, maar de kater is daar
nog niet zo zeker van. „We vliegen alleen
maar recht omlaag naar de oppervlakte
van de zee hrrrrik hou helemaal
niet van water." Maar nauwelijks heeft
hij dat gezegd of de machine ploft al in
de zee. De achterste wiek van het hef-
schr oef vliegtuig draait nog en ze klau
teren er bovenop. „Ik zal proberen, of
ik met de bezem kan sturen!" zegt Murr.
14. „Ik hoorde iets zo vreemd kraken",
roept Leo, „wat is er aan de hand, Murr."
„Ik heb de bezem tussen de schroef ge
stoken en ik geloof, dat nu alles kapot
is„Geeft niks. Ik heb in het vlieg
tuig een rubberbootje gezien. Dat pak ik
wei even. Dan kan jij ons verder roeien.
Dat maakt niet zo'n herrie en dat is veel
beier." Leo duikt in het water en komt
terug met een opblaasbare reddingboot.
„Wat moeten we daarmee? Daar kunnen
we niet met z'n tweeën in!" „Maar je
moet het eerst opblazen, Murr. Vooruit
schiet op, we staan al met onze benen
in het water."
15. „Zo, ik kan er nu wel vast in gaan
zitten. Blaas jij maar rustig verder, Murr,
want voor twee man zit er nog lang niet
voldoende lucht in." En Leo deint en
scnommelt met het bootje terwijl Murr
uit alle macht blaast. Hij kan niet
Leo vraagt: „Waarom ga je niet verder,
man! Je ligt te hijgen, alsof je echt moe
bent. Vooruit, ga verder anders zinken
we. Wacht maar eens, dan zal ik het wel
even opknappen. Met de fietspomp!"
ONZE BRIEVENBUS
Dag,
nichten.
DAAR moest een reden voor zijn. Het
grint begon vervaarlijk te schuiven.
Op de tast snelde ik naar boven. Ik kroop
door het donkere gat en werd weldra over
stroomd door het wilde water dat de schuit
al half naar de diepte getrokken had. De
situatie was werkelijk hachelijk. Mijn han
den werkten als waren ze betoverd. Ik liet
de zeilen naar omlaag gieren. Dat bracht
al direct verlichting en de schouw hief
zich weer enigszins op. Vervolgens schepte
ik een grote hoeveelheid van de lading
grint overboord.
Maar wat had ik nu gedaan!!! Ik had al
leen maar oog gehad voor het zinkende
scheepje. Toen zag ik de verlaten roerpen.
De schipper hij was er niet meer. Ver
lamd van schrik staarde ik naar het ver
laten achterschip. Ik wist dat het geen nut
had maar ik greep de vallen en hees op
nieuw de zeilen. Ik kon zo niet verder
gaan. Overstelpt door zelfbeschuldigingen
keerde ik de schuit en koerste terug in de
richting van de zuidpunt. Terwijl ik stuur
de schreeuwde ik mijn keel schor en mijn
ogen brandden van het ingespannen turen.
Bij iedere oneffenheid in de aanrollende
golven meende ik de man te zien. Menig
maal wierp ik een lijn overboord, maar het
hielp allemaal niets.
De schouw was een man kwijt en met dit
feit moest ik mij verzoenen. Eindelijk gaf
ik mijn pogingen op. Voor de tweede maal
die nacht liet ik de zeilen zakken. Ik kon
weer rustig denken. Het was niet mogelijk
geweest anders te handelen, dan ik had
gedaan.
Met een half gezonken schouw en uit het
lood geslagen zeilen was het zinloos ge
weest naar een drenkeling te. speuren. Nu
was ik ook niet geslaagd en ik moest al
leen naar de haven. Het moest zo zijn.
Moe en tot weimg meer in staat ging ik
op het grint zitten. De schouw, wederom
aan zijn lot overgelaten danste en schudde
op het woelige water. Toen de zon in het
oosten verscheen vatte ik eindelijk weer
moed. Voor de laatste maal die nacht hees
ik de zeilen en gesteund door een krachti
ge bries zette ik koers naar Harlingen.
bij elkaar zitten. Boven bleef het stil
en de zee was intussen spiegelglad gewor
den. De oude Klijnjan knoopte zijn bef los
en wierp een blik op de kooi. „We móesten
het er vannacht maar eens van nemen
lui", zei hij toen. „Als er bries komt is er
weer werk genoeg aan de winkel".
„Vooruit, Klijnjan, je moet er nog van
groeien. Geef me de scheepsbijbel eens
aan, dan zal ik dagsluiting houden." Mok
kend gehoorzaamde de knaap. „Die Har-
dat
dacht hij, „die kende zowat alle geheimen
van de zee". Grote bewondering steeg in
zijn jonge hart op voor de oude zeeschui
mer, die daar met de behaarde armen over
de brede borst geslagen, tegenover hem
zat. Klijnjan legde zijn zoëven veroverde
tabakspruim netjes naast die van Harmen
op het kachelplaatje toen de schipper begon
te lezen. Evenals Harmen mompelde hij
instemmend wanneer vader met nadruk
een gedeelte voorlas dat bijzonder op de
vroegere belevenissen van de knecht sloeg.
stommelde Klijnjan nog even het trapje op,
de pruim eigenwijs achter zijn kiezen. Hij
spuwde over de verschansing en mat de
boog die hij daarbij kon maken. Sjonge, al
bijna even groot als die van 'Harmen,
dacht hij tevreden.
Harmen ja zo wilde hij worden. Een
»chte flinke zeeman voor wie de zee geen
enkel geheim meer had. Opeens dacht hij
weer aan het verhaal van de knecht. Een
rilling bekroop hem en tegelijkertijd
wat gek v/as dat toch.... het verlangen
naar een zoen van zijn mêmme. Bruusk
veegde hij met de vuist langs z'n ogen.
Lawaaierig daalde hij het trapje weer af
en zette zijn voeten op de grond op de wij
ze zoals Harmen dat deed. De U.K. 121,
die speels aan zijn anker trok, verborg de
kleine en zo dappere Klijnjan in zijn ronde
De oplossing van de vorige pnzzel is: horizontaal, p. sap, loper, mazelt
toegang, paraplu, luiaard, indiaan. We krijgen dus verticaal papegaai.
Hoe is de eerste week op school geweest? Is het nogal meegevallen? De ande
neven en nichten genieten nog heerlijk van hun vakantie al moeten verschillenc
van hen maandag ook weer naar school. Sterkte hoor! Dc jongens en meisjes d
nog vakantie hebben kunnen ook hun regenjas of windjack niet thuis latej
Jammer hè. Jullie hebben deze week heel goed je best gedaan, dus gaan we p
gauw de brieven beantwoorden. O ja, dat is waar ook. Een van onze nichtj
(Ellie Tuit) ligt in het ziekenhuis. Zullen we haar een kaart sturen? Het adr
is Flatkinderziekenhuis te Vlaardingen. Gelukkig hebben jullie allemaal je
op de brief en envelop geschreven. Volgende week vergeten we het ook ni<
afgesproken?
(Vervolg).
Hij krabt zich eens ach- achteren en stuurt met één
ter 't oor. riem als roer, het bootje
Hij wil hem toch terug- v*n ouwe Kobus de haven
hebben.
Opeens schiet hem
super-idee te binnen. Een
eindje naar binnen ligt het haven
bootje van ouwe Kobus.
Die is er nu niet en zal
ook niet meer komen kij
ken óf 't bootje nog goed
smaak van 't varen nu echt Hij kijkt eens achterom,
te pakken. Hij loopt naar Daar staat, als een trou-
e wachter, de vuurtoren,,.
Wat verderop de school..
aait recht de
ligt.
't Is immers
middag!
Kees er naar toe
Een stel riemen, een an
kertje met een stuk touw
liggen er netjes gerang
schikt in. Ja, daar zorgt
Kobus wel
Kees gooit het touw, het bpotje van ouwe Kobus
sarmee het bootje ligt omj m °e hotter van z n
astgemeerd, los en weg vader..
En „boem, boem, boem"
vaart-ie, naar 't haven
hoofd, naar de hengel var
Jan. Die moet terug!....
't Duurt geen tien minu
ten of deze is ook werke
lijk weer opgevist
Maar..
zichzelf.
den, noordwest
Kees krijgt de schelling aan"..
„Hè, de meester moest
me eens zien zo", denkt
Kees.
Verder nog, staan de
huisjes met de rode pan
nendaken en op de voor
grond, de haven met het
mastenbos van de kotters.
Een prachtig panorama!!
„Vaarwel mijn dierbaar
vaderland", zingt de waag
hals, van louter plezier.
De „kotter" loopt er lek
ker door.
Gaat super!
Aan vader en moeder?.
denkt-ie op dit moment van
puur genieten niet. Aan zus
Anna?nog minder.
Aan z'n gegeven woord?..
Ook niet!!
Hij is „schipper"!! En
een schipper denkt slechts
varen, visvangen en
„Op de visgron- geldverdienen.
(wordt vervolgd).
Vinden jullie dat geen grap
pige vogel? De hoofdprijs
krijgt Nel Grootendorst. Hans
en Riek Binnendijk en Garrie
Boonstra krijgen de troost
prijzen. Lang zal die leven....
Hans Binnendijk, Henny van
Houwelingen en Adri v. d.
Merwe van harte gefelici
teerd van de neven en nicb-
Wat heb jij wel genoten in
de vakantie, Maaike van An-
del. Waar zijn de Roestelber-
gen? Wanneer ga jij naar opa
en oma, Maaike? Hartelijk
bedankt voor je mooie kaart
uit Hoenderloo', Koos van
Baarlen. Mooi is het daar
vind je 'niet? Nettie Baas
schrijf jij de .volgende keer
wat meer? Fijn, dat ik
weer een brief van je kreeg
Maltie Bagchus. Heb je een
prettige verjaardag gehad??
Hoe heet jouw broertje Piet
Bak? Waar woont jouw oma???
Fijn is het in Zeeland,
vind je niet Marianne van
Belzen? Wanneer moet jij
Weer naar school? Wat ben
jij verschrikkelijk verwend
met je nieuwe fiets, José v. d.
Berg. Fijn, dat jullie mooi
weer in de vakantie hebben
gehad. Je kan nu weer volop
schrijven, José! Bedankt
voor je mooie tekening Lenie
Bergwerff. Mocht jij niet mee
naar Zeeland? Ja, het is erg
leuk in Drievliet. Gelukkig
dat tiet poesje toch weer te
ruggekomen is, Arie Bode.
Sterkte dinsdag, Arie! Wat
heb jij veel in de vakantie ge
zien Arie Boelhouwer, 'k Ge
loof best dat je hebt genoten,
want het is daar erg mooi.
Fijn, dat jij van die mooie
postzegels kreeg. Waar
ligt Vierhouten Gerda Boen
der? Jij boft met zo'n lange
vakantie. Tante Jos vindt het
altijd leuk zoveel brieven
jullie te ontvangen,
jij nog meer broertje.
jes Leo de Boer? Is je trui
Heb
al klaar Garrie Boonstra?'
ies toen je in die
viel? Hoe
d. Bos? Jij
Was je erg
„blubberplas'
heet jij G. v
gaat ook al
maken Carla Bouts. Veel ple
zier hoor! Hartelijk wel
kom Hans Branderhorst. Dat
zou leuk zijn met al de neven
en nichten uit te gaan. Maar
dat gaat natuurlijk niet. Mis
schien kom ik nog wel eens
in Genderen. Heb jij het
naar je zin gehad in Rotter
dam, Jannie Branderhorst?
Was het leuk aan de Wilgen-
plas? Hoe vond je het in Sche-
veningen? Ben jij weer be
ter Corrle Branderhorst? Wan
neer gaan jullie naar Ooster
hout? Heb jij een leuke va
kantie gehad Ineke Brand-
sma? Heb ik die kaart van
jou gehad? Leuk zo'n klein
zusje Joke Breederland. Heb
je je petticoat al aangehad.
Is bonen plukken een leuk
werk? Joke Breederland,
krijg ik de volgende keer een
lange brief? Hartelijk wel
kom Lenie Coenradie. Je mag
de oplossing opsturen zoals
jezelf wilt. Ben jij nog in
Lisse Jenneke Cornet? Jij
hebt wel zin in uitgaan hè.
Heb jij nog in zee gezwommen,
Riek Binnendijk? Waar heb je
het vuurwerk gezien? Wat
was het voor een film Hans
Binnendijk? Veel plezier vrij
dag, hoor! Hoe vond je het
in Hoek van Holland, Adrie
Dankers? Hebben jullie nog
gezwommen? Aukje Derck-
sen krijg ik de volgende keer
een lange brief? Hartelijk
welkom Jan v. d. Deijl. Alles
wat je niet kan, kan je leren,
Jan! Hebben jullie het in
Overberg leuk gehad, Lidy
van Dorp? Zijn de eitjes al
uit? Krijg ik van jou ook
de volgende keer een lange
brief, Hennie Drinkwaard?
Je oplossing was te laat Teu-
nie van Dijk. Hoé was het in
Limburg? Heb je nog ge
varen in Loosdrecht, I. Eg-
gink? Jij hebt al veel gezienl
Waarom schrijf jij je naam
niet voluit? Wat heb jij
grappig postpapier Dineke v.
d. Engel Wat ben jij ver-
Dit is nog een
echt ouderwets
portret, dat bij
tante Pia aan de
muur hangt. Het
is al zó oud, dat
je er bijna niets
meer op kunt
zien. Nu moeten
jullie eens probe
ren er weer een
héél mooi portret
van te maken.
Zal je goed je
best doen? Tante
Pia heeft dan in
ieder geval weer
een mooi portret
aan de muur,
waar ze met ple
zier naar kan
kijken. Inzenden
vóór dinsdag 23
augustus!
wend! Renesse is een lei
plaatsje. Wat vond ik d
leuk van jou een foto te kr
gen met je kleine zusje,
rieke van Es. Ik vind he
erg mooi. Hartelijk bedanl
hoor! Hoe was het in Madur
dam? Ga jij nog logeri
Thea van Es? Als er rui:
is zal ik voor jou een cor:
pondentievriendin vragen.
Henkie Evenboer, doe jij
de volgende keer een brie!
bij? Jij ook Edith va;
Natuurlijk hartelijk welko
Jan Foks! Heb jij nog mf
broertjes en zusjes? Ben
al naar de Floriade gewees
Winifred van Geest? Heb
nog gezwommen in Hoek
Holland? Wim v. d. Gi
doe jij er ook de volgen
keer een briefje bij?
ook Miep de Groot? Hl
jij ook meegedaan
lampxonïTenoptocht Nell*
Grootendorst? Hoe heet j
nichtje? Heb jij veel vriee
den Hans Grootendorst?
Was het toch wel leuk in
lendoorn ondanks de reg D
Elsbeth Haasdonk? Wanne
moet jij weer naar school?
Dat is nogal wat 9 liter Jol"
v. d. Heiden! Schaak jij di"
wijls? Ga jij dikwijls viss i
Dirk Jan Herwig. Hoe
je het in de Efteling?
telijk bedankt voor je moo
taart Jennie v. d. Heuvi
Wet welk spel heb jij meeg
iaan? Ik wist niet dat ber<
io goed konden dansen. Tan
Tos staat ook met een beer
ie foto. Hartelijk dank vo l
de mooie kaart Saartje i
Heuvel. Gaan jullie op
school? Heb jij ook meeg
daan met de kinderspelen"
Jullie ook hartelijk dank
de mooie kaart Tineke en
ja v. d. Hil. Is het moo
Ermelo? Jouw brief
te laat R!a v. d. Heijden. H
heet jouw oom? Cobie d
Hollander jij deed ei
brief bij. Jij ook niet Pi
den Hollander. Hartelijk
kom Jopie Hordijk. Was li
groot feest op opa's verj;
dag? Hartelijk gefelicitee f
met het behaalde succes,
Hooimeljer. Sterkte zaterda
hoor! Natuurlijk mag
ook een neefje worden Adrj'
aan van Houwelingen. Ben
nu weer thuis? Heb jij nc j
meer broertjes en zusjes?
Cora Harteveld, schrijf jij
volgende keer een gezellif
lange brief?
Ik heb weer veel gezellif i
brieven van jullie ontvang»
De brievenbus Is nu helemaijj
leeg. Is hij volgende
weer helemaal vol? Jullie ku i:
nen nu eens zelf een mooi po
tret maken. Dag jongens
meisjes tot de volgende weel