Zij vertrokken
Blafverbod voor Bremense Bello's
Ontvolking
Dit is dan het simpele verhaal van vier Gro
ningers, die uit arren moede wegtrokken, mis
schien moet men zeggen maar dat zal de
tijd uitwijzen op drift geraakten. Het is na
tuurlijk niet „zomaar" een verhaal: dat ge
dwongen vertrek van die Groningers, en ook van
die vele Friezen en Drenten, wijst erop, dat er
aan de economische structuur van het Noorden
een heleboel ontbreekt. Want niemand zal toch
willen volhouden, dat het een normaal ver
schijnsel is, dat om maar eens een „hard"
cijfer te noemen in de jaren 1950 tot en
met 1958 er uit de drie noordelijke provincies
ruim 76.000 mensen méér vertrokken dan er
zich vestigden. Dat is bijna 8500 mensen per
jaar of het inwonertal van een flink dorp! Van
ontvolking, van bevolkingsdrainage gesproken!
Vergeet niet dat het gros van deze mensen in
de bloei van him leven was. En dat het dus
niet zo vreemd is, wanneer in het Noorden de
verzuchting wordt geslaakt: „Over enkele jaren
hebben we hier alleen nog maar bejaarden."
Kormaal
Natuurlijk gaat het niet het zij ten overvloe
de gezegd om de individuele man, die in zijn
vak of werkkring in het Noorden of waar dan
ook niet verder kan en die daarom gaat verhui
zen naar een plaats, waar hü méér kan berei
ken en zich verder kan ontplooien. Dat is volko
men normaal. Evenmin is er bezwaar te ma
ken tegen een zekere doorstroming van mensen
uit de buitenprovincies naar het Westen, waar de
gevarieerdheid van het hele economische patroon
nu eenmaal groter is. Daar ligt het probleem be
slist niet. Het ligt hierin, dat een landsdeel als
het Noorden en het geldt in wat mindere
mate ook voor het Zuidwesten, voor Zeeland
door die door de nood opgelegde migratie voort
durend bloed wordt afgetapt, zodat het leven er
angstwekkend verschraalt en het op den duur
aanspraak kan maken op de titel: onderontwikkeld
gebied.
Te somber
Misschien zijn er mensen, die vinden, dat het
allemaal veel te somber wordt voorgesteld. Die
menen, dat je deze ontwikkeling toch niet kunt
tegenhouden en dat je er maar het beste aan
doet de zaak aan haar natuurlijk verloop over te
laten. Wie zo zou redeneren, zou enkele belang
rijke dingen over het hoofd zien. In de eerste
plaats de sociale, de morele kant: mag men, af
gezien van alles, hele landsdelen laten verkomme
ren en is het geen zaak van christelijk-sociale ge
rechtigheid aan deze ontwikkeling een halt toe te
roepen? En in de tweede plaats realisere men
zich voor welke vraagstukken het Westen komt
te staan (en al staat!) door die toevloed van
mensen. Vindt men het heus een ideale toestand,
dat steeds grotere mensen
massa's zich opeenhopen en
al die mensen elkaar bij
wijze van spreken voort
durend op de tenen staan?
Veerlioi miljoen
OI het dan werkelijk
zo'n vaart loopt met die
onevenwichtige spreiding
van de bevolking en van
de bestaansbronnen? Cij
fers zijn beslist niet de
meest interessante lectuur,
die men zich kan denken.
Maar toch kunnen zij soms
in al hun droge soberheid
een verhaal vertellen, dat
indrnk maakt. Hier is zo'n
sober cijfer: ons land zal
in het jaar 1980 hoogst
waarschijnlijk circa veer
tien miljoen inwoners tel
len. Zeker, dat cijfer is
slechts een raming: de
werkelijkheid kan erboven,
maar ook eronder liggen.
Niemand kan voorspellen,
of de bevolkingsgroei van
zeg de laatste tien jaar
zich in dezelfde mate zal
voortzetten. Als er om
maar iets te noemen
Honderdduizenden in de grote
steden, honderden in de dor
pen Dat is altyd zo ge-
u-eest en het zal ook altijd zo
blijven. Waarom ook niet?
Het is heel normaal. Stad cn
platteland vormen de twee
even onmisbare componen-
beide leveren hun bijdrage tot
de zo noodzakelijke harmonie
in een volkshuishouding. Maar
het kan scheefgroeien, ook in
Nederland. Dat gebeurt, als
de steden aaneengrc
een ernstige en langdurige economische crisis
ontstaat, zal dat ongetwijfeld van invloed zijn
op het geboortecijfer. En als ook voor Neder
land zou gelden, dat stijgende welvaart zo on
geveer omgekeerd evenredig is aan de omvang
van de gezinnen, dan zou dat eveneens merk
baar zijn in de geboortecijfers.
De verdeling
Daar staat echter tegenover, dat het voor het
voeren van een overheidsbeleid op langere ter
mijn toch wel noodzakelijk is over wat cijfers te
beschikken. Het Centraal Bureau voor de Statis
tiek houdt zich o.m. met het verzamelen
daarvan intensief bezig. Daar heeft men dan ook,
op grond van allerlei gevonden
tendenzen, sterftetabellen, huwe
lijksvruchtbaarheid enz., dat
cyfer berekend.
Wanneer men nu nagaat hoe
die bevolking over de verschil
lende landsdelen zal zijn ver
deeld, dan blijkt, dat het Westen
(de provincies Utrecht, Noord
en Zuid-Holland) veruit aan de
kop liggen met 6.401.000 inwo
ners. Het Zuiden (de provincies
Noord-Brabant en Limburg) volgt
met 3.233.000 zielen en het Oosten
(Overijssel en Gelderland) met 2.521.000 inwoners.
Het Noorden (de provincies Groningen, Friesland
en Drenthe) zouden volgens de berekeningen
1.689.000 zielen tellen in het jaar 1980 en het Zuid
westen (Zeeland) zou met 336-000 inwoners de rij
sluiten.
Emigratie
Bij al deze cijfers is geen rekening gehouden
met de emigratie. Een schatting daarvan is bij
zonder moeilijk! De Commissie Westen des Lands
heeft in haar rapport over dit landsdeel een
emigratiecijfer van gemiddeld 17.000 per jaar aan
genomen. Of het juist is? Men kan er niet zo
veel meer van zeggen dan dat de animo om te
emigreren geringer wordt naarmate de conjunc
tuur verbetert.
Als wij nu eens de wérkelijke emigratiecijfers
over de jaren 1950 tot en met 1958 als uitgangs
punt nemen en ervan uitgaan, dat de emigratie
„Harde" cijfers
vertellen een
somber verhaal
zich in precies OMDAT
gelijke mate zal
voortzetten tot
1980, dan komen we uiteraard tot nogal wat la
gere bevolkingscijfers. We moeten echter ook re
kening houden met het feit, dat er in de afge
lopen jaren tienduizenden Indische Nederlanders
zijn gearriveerd per saldo niet minder dan
176.000. En al is dit wat trieste hoofdstuk nu
wel cifgesloten (met de vraag, of er nog veel of
weinig spijtoptanten naar Nederland zullen ko
men, kan moeilijk rekening worden gehouden), de
ze mensen tellen bij de opstelling van de bevol
kingsbalans mee.
Deze kan er in 1930 dan als volgt uitzien:
Noord 1.590.000 inwoners, Oost 2.533.000, West
6.248.000, Zuidwest 341.000, 'Zuid 3.193.000 zielen.
De bevolking van Nederland
zou dan uit 13,9 miljoen zielen
bestaan. Voor die bevolking zal
er ruimte en werk moeten zijn.
Liefst zó verdeeld over het land,
dat er gesproken kan worden
van een harmonische, evenwich
tige opbouw.
Is het mogelijk na te gaan hoe
het in 1980 met de werkgelegen
heid zal zijn gesteld? De Com
missie Westen des lands heeft
daartoe een serieuze poging on
dernomen voor de vijf landsde
len. Zij heeft zó geredeneerd: als wij uitgaan van een
volledig bezet produktieapparaat en wij bekijken
verder eens de soort, de omvang en de intensi
teit van 'de aanwezige economische activiteiten in
die landsdelen, wij gaan vervolgens na welke fac
toren bij de verdere ontwikkeling een rol zullen
spelen en wij drukken die factoren, als het ware
een spel van economische krachten en tegen
krachten, uit in arbeidsplaatsen, dan moeten wij
zekere conclusies kunnen trekken. De Commissie
kwam ook tot een conclusie: in het jaar 1980 zal
de Nederlandse beroepsbevolking 5.416.000 men
sen omvatten. Nu kan worden aangenomen, dat
de beroepsbevolking globaal veertig procent van
de totale bevolking uitmaakt. Zodat de uitkomst
van de som 13.540.000 zielen aanwijst.
Een correctie
U zult inmiddels al hebben ontdekt, dat dit cij
fer enkele honderdduizenden afwijkt van wat we
zelf hadden uitgerekend, nl. ruim 13,9 miljoen in
woners. Hoe dat komt? Doordat de emigratie an
ders is gelopen dan werd verondersteld èn van
wege de komst van de repatrianten. We zullen
dus een correctie moeten aanbrengen. Als dat is
gebeurd, krijgen we de volgende bevolkingscijfers
berekend naar economische maatstaven: Noord
1.439.000, Oost 2.435.000, West 6.965.000, Zuidwest
349.000, Zuid 2.717.000, totaal 13.905.000 zielen.
Wat blijkt nu, als we tegenover elkaar gaan
stellen de getallen zoals die op grond van
natuurlijke factoren zijn berekend en die, wel
ke naar economische normen zijn becijferd?
Dat ze precies kloppen voor Nederland als
geheel, maar dat ze per landsdeel zeer aan
zienlijke verschillen vertonen! Het komt er,
zo eenvoudig mogelijk gesteld, op neer, dat
er landsdelen zijn, waar in 1980 veel méér
mensen zullen wonen dan er eigenlijk kunnen
leven met het oog op de werkgelegenheid en
dat er daartegenover landsdelen zullen zijn,
waar veel meer werk is dan de daar leven
de bevolking kan verzetten! In de éne streek
dus een enorme werkeloosheid, in het andere
gebied een ondragelijke spanning op de ar
beidsmarkt. En als dat dan de opvallende
conclusie is, dan krijgt de vraag naar sprei
ding al direct inhoud en zin!
Vrij riskant
Natuurlijk is een economische verkenning op
een nog enkele tientallen jaren verwijderd tijdstip
een vrij riskante bezigheid. De opstellers van
het rapport over het Westen des Lands zijn het
zich volledig bewust. Er zijn tal van niet te be
rekenen factoren. Om maar wat te noemen: wie
ER GEEN TOEKOMST WAS
kan de conjunctuurbewegingen over tien jaar
voorspellen? Wie ziet kans onze exportmogelijkhe
den over vijftien jaar aan te geven? De economi
sche integratie van West-Europa zal voor ons land
zonder twijfel van zeer grote invloed zijn, maai
de man, die exact de consequenties daarvan weet
aan te wijzen, moet nog geboren worden! Wij
kunnen interessante bespiegelingen houden over
de gevolgen van de steeds voortschrijdende me
chanisatie en de zich steeds meer baanbrekende
automatisatie in en buiten de industriële sector,
maar niemand durft er zijn hand voor in het
vuur te steken. Als de kernenergie veld wint, dan
zal dat eveneens ingrijpende gevolgen hebben,
maar hoe ver zullen zij gaan? Kort en goed:
wij moeten met dat alles rekening houden, maar
vooral niet vergeten, dat wij brood-etende pro
feten zijn!
De werkloosheid in sommige delen van ons land
is nog niet eens een aanwijzing voor de omvang
van het probleem van het tekort aan werkgele-
genheid. Die Groninger uit het begin van ons
verhaal trok weg uit zijn dorp en duizenden
streekgenoten waren hem al voorgegaan en zijn
hem gevolgd. In feite moeten dus by de werke
loosheidscijfers die van de vertrokkenen worden
opgeteld. Hoevelen er tot 1980 in theorie moeten
vertrekken of migreren kan uit de cijfers wor
den afgeleid. Maar een heel andere vraag is, of
die overeenstemmen met de gegevens, welke men
vindt als men de werkelijke vertrek-overschotten
(en elders ook vestigingsoverschotten) uit de ja
ren 1950 tot en met 1958 doorrekent tot 1980. Met
andere woorden: als men ervan uitgaat, dat de
bevolkingsbeweging van de laat
ste jaren zich in dezelfde mate
voortzet. Deze vraag kan zonder
meer ontkennend worden be
antwoord.
Welke waren namelijk de
feiten in genoemde periode?
Voor het Noorden een vertrek-
overschot van ruim 76.000 men
sen. Volgens de verkenning van
de Commissie Westen des Lands
zouden het er nog geen 35.000
geweest moeten zijn. En bij ge
lijke voortzetting van de migra
tiestroom tot 1980 komt men dan
ook niet tot een vertreksaldo van
151.000, maar van schrik niet
332.000 zielen! Dat betekent
dus heel eenvoudig dit: tot
zouden meer dan 330.000 me
vertrekken, omdat er voor hen geen bestaans
mogelijkheden zijn.
Een tweede opvallend verschil betreft het Oos
ten (Overijssel en Gelderland). Daar was in de
periode 1950 tot en met 1958 sprake van een
vestigingsoverschot van 6.584 zielen, tegen een
verondersteld vertrekoverschot van ruim 22.600.
Als we ook dit doorberekenen tot 1980, dan re
sulteert een vestigingsoverschot van 29.000 per
sonen en niet een vertrekoverschot van 98.000
mensen, waartoe de verkenning van de Commis
sie Westen des Lands leidde.
Voor het Westen Utrecht, Noord- en Zuid-Hol
land is de conclusie niet minder spectaculair.
Van 1950 tot en met 1958 hebben zich hier uit
andere delen van het land per
saldo bijna 70.700 mensen ge
vestigd. Theoretisch zullen dit er
echter bijna 165.500 geweest
moeten zijn. En als men de lijn
doortrekt tot 1980, dan zou
het Westen per saldo niet 717.000 mensen aan
trekken maar „slechts" 307.000.
Het Zuidwesten (Zeeland): hier was in de
jaren 1950 tot en met 1958 een vertrekover
schot van ruim 13.800 mensen. Maar er had een
vestigingsoverschot van ruim 1.800 personen ge
boekt moeten worden. Borduurt men verder naar
1980, dan komt het erop neer, dat Zeeland een
vertreksaldo van zo'n 60.000 zielen zal hebben en
niet een vestigingsoverschot van 8.000.
In het Zuiden Noord-Brabant en Limburg
is het verschil eveneens opvallend. Hier zijn in
de periode 1950 tot en met 1958 bijna 18.000 mensen
méér komen wonen dan er zijn vertrokken. Ter
wijl er eigenlijk een vertrekoverschot van 109.800
mensen had moeten zijn. Tot 1980 zou er dus geen
meerder vertrek van 476.000 mensen zijn maar
een vestigingssaldo van 81.000.
l\'iet beschuldigen
Wat moeten we nu met al deze verschillen
aan? Laten we eerst vaststellen, dat er geen en
kele reden is om de commissie Westen des Lands
ervan te beschuldigen, dat zij fouten heeft ge
maakt! Haar berekeningen, waarbij het Westen
zeker het meeste accent heeft gekregen, waren on-
getwijfel reëel en werden opgezet op grond van
de toen meest recente gegevens. Het resultaat was,
niet meer dan een verkenning en geen prognose.
Bovendien tenderen de cijfers naar een maximum.
En ten slotte kon ook de commissie niet weten
welke ontwikkelingen zich zouden voordoen in het
nu eenmaal altijd grillige spel van de maatschap
pelijke krachten. Hoe het zij: het zoeken van een
verklaring heeft ongetwijfeld zin.
NEDERLAND:
méér dtm
het Westen
„Pii tie rost"
(Van onze correspondent in Bonn)
T\E gemeenteraad van de Hansestad Bremen
hoofdstad van de gelijknamige deelstaat
heeft het hondengeblaf verboden. Een officiële
verordening is afgekondigd. Als Bello een mens
of een soortgenoot aanblaft is niet hij, maar zijn
baasje of vrouwtje strafbaar. Maar dat laatste is
weer niet het geval, als Bello zomaar, om uiting
te geven aan zijn hondevreugde, voor zich uit blaft.
En aangezien moeilijk is uit te maken, of «ie
Bremense Bello blaft met kwade bedoelingen of
alleen maar omdat hij zo'n plezier in zijn leven
aggloi
keer vastloopt, alle beschik-
bar stukjes grond worden
volgebouud met huizen en
fabrieken, waar het moeizaam
in stand gehouden wykplantsoentje het enige contact met de natuur is. Daar kan dan
grote welvaart heersen, maar of die gelijke tred houdt met het welzijn van de mensen
is een gans andere vraagEn daarnaast is er dan het probleem van de ontvolking
van hele streken buiten het Westen van Nederland, gevolg van het feit, dat er onvol
doende werkgelegenheid bestaat. Men behoeft geen profeet te xyn om te kunnen
voorspellen wat er daar gebeurt: langzaam maar zeker zet het procces van aftakeling
zich door, geleidelijk aan doven alle activiteiten op elk gebied. Op die manier worden
de overigens normale verschillen tussen stad en platteland tot schrille tegenstellingen.
Dan is niet het punt het verschil tussen de mensenmenigte op de Rotterdamse Coolsingel
op zaterdagmiddag en de twee of drie mensen in de dorpsstraat ergens in het Noorden,
maar dan gaat het om de vraag, of het, nationaal gezien, verantwoord is enerzijds die
concentratie van het Westen ongelimiteerd te laten doorgaan en anderzijds de ver
schraling van het leven in het Noorden rustig een feit te doen worden. Het antwoord
behoeft niet zo moeilijk te zijn: het is niemands belang, dat we de ontwikkeling maar
over ons laten komen. Het u-elzyn èn de welvaart van ons gehele volk zijn er alleen
maar by gebaat, als elk deel tan ons land in staat is zijn evenredige bijdrage te leveren
tot het geheel. Want het gaat ten slotte om mensen
VOLGENDE HAAL:
Industriespreiding is
nu op gang gekomen
heeft, voorspelt de bevolking van de Hansestad, dat
de politierechter, die een vonnis moet vellen,
binnenkort met recht zal kunnen zeggen, dat hij
een hondeleven heeft
Dat blafverbod is eigenlijk maar een gering onder
deel van de beperkingen, die de honden in Bremen
worden opgelegd. Want de verordening verbiedt nog
veel meer. Bello mag namelijk mensen of andere
dieren ook niet meer bespringen. Of dat ook niet
mag bij zijn eigen baas of vrouwtje, weten wij niet.
Die kunnen dat nL wel eens leuk vinden Bovendien
(en dat is wel wat meer begrijpelijk) is Bello een
absoluut verbod tot het aanvallen van mens en dier
opgelegd. Het woord „hinderen", dat ook in de ver
ordening staat, is weer heel wat moeilijker te inter
preteren.
En bij dat alles blijft liet allergrootste probleem
precies de bedoelingen, de intenties van Bello na te
gaan.... Men moet dan gaan spreken over begrip
pen als „met opzet", „welbewust" en „met voorbe
dachten rade". Als Bello zélf maar eens praten kon.
Maar het arme dier kan zich niet verdedigen en
nooit iets tot zijn verontschuldiging aanvoeren. Na
tuurlijk: hij kan blaffen, maar dan loopt hij het ri
sico, dat meneer de rechter dat luidruchtige optre
den gaat uitleggen als tegen hem bedoeld. En dan
valt hij al vlug onder de bepaling, die het hinde-
in of misschien wel het aanvallen verbiedt....
En dan is cr het strenge voorschrift, dat Bremens
Bello de openbare weg niet mag verontreinigen. Daar
is zeker wat voor te zeggen, want zó prettig is het
niet. Maar of de heren raadsleden zich de conse
quenties van deze bepaling wel voldoende hebben
gerealiseerd mag toch wel met enige nadruk worden
gevraagd. Het betekent in feite, dat Bello praktisch
nergens meer „terecht kan" of dat hij zich zal moe
ten terugtrekken op de zeer weinig particuliere we
gen, die de stad nog rijk is. En breng Bello dat
is aan zijn verstand! Bovendien zullen de
eigenaren van die particuliere wegen beslist in op
stand komen: de reiniging van hun eigendommen
t hun beslist een kapitaal kosten. En dan zal
beslist niet lang duren, of de gemeenteraad van
Bsemen zal de nodige verzoeken om vrijstelling van
betaling van hondebelasting moeten behandelen.
Deze „biafverordening" vormt een onderdeel van
de campagne, die erop gericht is van Bremen de
stilste en rustigste stad van de Bondsrepubliek te
maken. Voorwaar een nobel streven! Zo zal het ver
boden zijn motoren onnodig te laten lopen en mo
torrijwielen en bromfietsn „aan te slaan" in wo
ningportieken, onder viaducten en op binnenplaatsen
woonflats. Bovendien mag niemand draagbare
andere radiotoestellen laten spelen op straat, in
parken of in openbare vervoermiddelen.
yolkscerhuizing
Laten we bij het Noorden beginnen. Daar is zo
langzamerhand sprake van een volksverhuizing.
De cijfers bevestigen de juistheid van de vele re
devoeringen en nota's, dat de nood er hoog ge
stegen is, doordat de arbeidsgelegenheid geen ge
lijke tred houdt met de groei van de bevolking.
De industrialisatiepolitiek, die in het Noorden nu
een aantal jaren wordt gevoerd, heeft nog niet
voldoende effect gehad. Dat kon ook moeilijk wor
den verwacht: een structureel probleem van een
dergelijke omvang als hier bestaat lost men niet
in een stuk of wat jaren op. De conclusie, die
men uit de cijfers kan trekken,* is deze, dat
wil men de bevolking aan het Noorden binden
deze industrialisatiepolitiek op grote schaal en
nog intensiever zal moeten worden voortgezet.
Eerst dan mag men verwachten, dat een volks
verhuizing van enkele honderdduizenden een boze
droom zal blijken te zijn.
Blijkbaar anders ligt de situa
tie in Overijssel en Gelderland.
Daar geen vertrekoverschot,
maar een klein vestigingsover
schot. Dit wijst erop, dat het
Oosten kans heeft gezien de be
volking vast te houden, hetgeen
impliceert dat er geen gebrek
aan werkgelegenheid bestaat.
Een provincie als Gelderland is
ten opzichte van het Westen
gunstig gelegen, als gevolg waar
van er sprake is van een zekere
„uitstraling" van allerlei econo
mische activiteiten, die mis
schien meer nog liggen in de
sfeer van de dienstverlenende
bedrijven dan in de strikt indus
triële sector.
De zuigkracht van het Westen is de afgelopen
jaren groot geweest, maar zij was toch aanmer
kelijk minder dan op goede gronden mocht wor
den verondersteld. Een van de voornaamste oor
zaken daarvan lijkt ons het woningtekort, als ge
volg waarvan de toestroming uit andere landsde
len sterk werd afgeremd. Dat er méér werk is
dan de beschikbare arbeidende bevolking aan kan
blijkt al uit het feit, dat in het Westen de ar
beidsmarkt aan permanente spanningen onderhe
vig is. De vraag is nu, of de trek naar de drie
westelijke provincies veel grQter zal worden wan
neer de woningnood geleidelijk zal worden opge
heven. In z'eer belangrijke mate zal dat afhan
gen van het al of niet slagen van het industria
lisatiebeleid in overig Nederland.
Grote plannen
Merkwaardig is ook de situatie in Zeeland, waar
een vrij grote uittocht plaatsvindt. Op dit mo
ment ziet het er nog niet naar uit, dat deze pro
vincie haar bevolking in voldoende mate zal kun
nen binden, maar daar staat tegenover, dat dit
deel van ons land in de komende decennia zeer
sterke impulsen zal krijgen door de uitvoering
van het Deltaplan, door de realisering van het
Sloeplan en misschien ook door een voortgezette
industrialisering van Oost Zeeuwsch-Vlaanderen.
Het is niet overdreven optimistisch te stellen, dat
na verloop van tijd in deze provincie een even
wicht op de migratiebalans te constateren zal
zijn en misschien wel een positief saldo in de
vorm^ van een vestigingsoverschot kan worden ge-
Evemvieht
Ten slotte dan het Zuiden, de provincies Noord-
Brabant en Limburg. Daar was in de afgelopen
jaren sprake van een zeker niet te verwaarlozen
vestigingsoverschot, terwijl een groot vertreksal
do was begroot. Daaruit mag zeker de conclu
sie worden getrokken, dat het industrialisatiepro-
ces is „aangeslagen", al moet daaraan onmid
dellijk worden toegevoegd, dat het gebrek aan
voldoende werkgelegenheid in een streek als West-
Brabant wordt gecamouflerd door de duizenden
pendelaars naar het gebied van de Nieuwe Wa
terweg. Indien echter binnen afzienbare tijd het
Kreekrakplan kan worden verwezenlijkt, zal dit
voor Noord-Brabant een enorme stap in de goede
richting zijn.
Slotconclusies
Daarmee zijn wij Nederland rond. Een
van de slotconclusies kan zijn, dat er zoveel
onbekende en onberekenbare factoren in het
spel zijn, dat elke voorspelling voor 1980
maar een zeer betrekkelijke waarde heeft,
omdat niemand de ontwikkeling naar zijn hand
kan zetten. Maar en dat is dan een ande
re slotconclusie de geconstateerde tenden
zen zijn toch wel zó duidelijk, dat het niet
alleen verantwoord is daarop een beleid te ba
seren, maar dat het zelfs, nationaal gezien,
als een plicht moet worden aangemerkt te
streven naar méér evenwicht tussen de lands
delen onderling. Dat wil dus dit zeggen:
aan de gedachte van de spreiding zal concreet
inhoud moeten worden gegeven.
"De simpele geschiedenis van vier Groningers
De man wilde niet weg uit zijn geboortedorp,
hoog in het Noorden van Groningen. En zijn
vrouw nog minder. Maar op een kwade dag
stond de verhuiswagen voor de deur: de
schamele bezittingen werden ingeladen. Vader,
moeder en de twee kinderen stapten in de
cabine. Een laatste blik op de vertrouwde om
geving, met de herinnering aan goede en
slechte tijden, en even later was de grote weg
al bereikt. Aan het eind van de middag werd
de inboedel uitgeladen: het flatje drie-hoog in
de nog kale buitenwijk van de grote stad in
het Westen had nieuwe bewoners gekre
gen....
Het moest er wel van komen, na drie jaren van
werkloosheid. De krant had de man meer dan
eens verteld, dat het Noorden, zijn geboorte
grond, te kampen had met ernstige structurele
tekorten. Hij had er wel zoveel van begrepen,
dat dit heel iets anders was dan een crisis die
in het hele land en misschien wel in grote
delen van de wereld werkloosheid veroorzaak
te. Zo'n crisis was na korte of lange tijd weer
over. Maar hier, in het Noorden, was die crisis
blijkbaar permanent, omdat er al vele jaren
niet voldoende werk was voor allen, die be
reid waren de handen uit de mouwen te
Zo had de man, samen met zijn vrouw, na veel
strijd en na vele slapeloze nachten het besluit
genomen: weg van hier, naar het Westen, waar
je kon kiezen uit allerhande betrekkingen, waar
je aan het eind van elke week een goedge
vuld loonzakje in ontvangst kon nemen en niet
langer afhankelijk was van „sociale zaken",
waar je weer wist een doel in je leven te heb
ben. Al die overwegingen waren ten slotte
sterker geworden dan de angst voor het vreem
de van de grote stad, dan de pijn van het af
scheid van familie en vrienden. En zo was het
besluit gevallen, nadat uit het eigen dorp in
het laatste jaar al vijftien anderen tot dezelfde
conclusie waren gekomen....