J.H.LEOPOLD
Het leven van de dichter
LIEFDESLIED
„En in mijn armen liggen schoven
van alle rijkdom, die ik brak,
een schot mijn eigen tvensch te boven
en wie ik liefheb, krijgt een tak."
J. H. LEOPOLD
Verzen, I, 177
„O de verzuchting om mijn medemenschen
die altijd weer met stumperig aangeleerd
overwichtveinzen moeten geregeerd
en zulks ook zelf het liefste ivenschen."
Ontvoering in Sydney
Jongen is nog
steeds zoek
De ontvoering van de 8-jarige Greame
(Hilton) Thome, welke gisteren plaats
vond toen hij op weg naar school was,
heeft de bevolking van Sydney (Austra
lië) diep geschokt.
Ruim 100 politiemannen zoeken op het
ogenblik naar het jongetje. De premier
van Nieuw Zuid Wales, Robert Heffron,
heeft voor radio en t.v. een beroep op
de bevolking gedaan, behulpzaam te zijn
bij deze nasporingen en de hoofdcom
missaris van politie heeft de kidnapper
langs deze weg op het hart gedrukt, het
kind veilig naar zijn ouders te laten te
rugkeren.
De vader van Greame, die handelsrei
ziger is, heeft onlangs circa 800.000 gul
den in een loterij gewonnen. Hij was in
de provincie toen zijn zoontje ontvoerd
werd, maar is na het vernemen van de
onheilstijding onmiddellijk raar Sydney
teruggekeerd.
Voor zover bekend is het de eerste
maal dat in Australië een kind om los
geld ontvoerd is.
Volgens de politie sprak de man, die
heeft opgebeld om het losgeld van onge
veer 200.000 gulden te eisen, met een
buitenlands accent. De man heeft geen
aanwijzingen gegeven over de manier
waarop hij het geld in zijn bezit wil krij
gen maar zei later nog eens te zullen
opbellen.
Dat deze sublieme verzameling ver
zen door het publiek gewaardeerd
werd, bewijst wel dat in de jaren 1951-
52 de uitgeversmaatschappijen Brusse
en Van Oorschot een tweede druk lie
ten verschijnen van deze verzen, even
eens verzorgd door Van Eyck, thans
twee delen, uitgebreid met het nagela
ten proza van Leopold: onder meer:
vertalingen van Homerus, Aeschylus,
Sophocles, Euripides, zijn essay
Concertganger", zijn wijs
gerige studies en ten slotte zijn even
bezonken als levendig „Reisdagboek
EENZAAMHEID
Tot voor kort wisten wij niet zo heel
veel over Leopold persoonlijk, hetgeen
misschien niet hindert, omdat zijn
werk zozeer voor zich zelf spreekt.
Toch hebben inmiddels zijn oud-leer
lingen F. Schmidt Degener, R. Jacob-
son en Annie Salomons, ieder op zeer
persoonlijke wijze, ons verteld wie hij
geweest is in de omgang, als leermees
ter. collega en vriend. Het is opmer
kelijk hoezeer hun oordeel vrijwel in
alles overeenkomt, en hoe wij hem
met deze gegevens in zijn verzen vol
komen kunnen terugvinden: een vorst
onder de mensen: onder collega's en
leerlingen een hoge figuur, die even
zeer op afstand wist te houden als
warme vriendschap kon betonen; zijn
gesprekken gingen altijd over litera
tuur, kunst, wijsbegeerte; maar, me
de door zijn doofheid, die hem al meer
tot een kwelling werd, vereenzaamde
hij. sneller dan wellicht toch reeds het
geval zou zijn geweest; hij werd ach
terdochtig, mensenschuw, sneed om
gang af, vervreemdde van allen, zelfs
zijn beste vrienden en grootste
„Zoek heil en heul in uw ge
dichten; doe als ik
en denk om roem en eer geen
oogenblik,
maar vind in verzen vrede en
zielsgeluk.
Veracht de wereld en zijn valsch
behagen
in afbreuk doen, wat groot is
te verlagen
en al het kleine en slinksche
hoog te dragen.
vertolkt had met de fluisterwoord ei
„Dit s
tussen dood en leven
en deze pijn
O dat het nu genoeg mocht
zijn.
En toen men van zijn heengaan ver
nam, in mei 1925. dacht men terug
aan zijn verzen, ook aan zijn doodsver-
zen. die tot de schoonste behoren die
in de Nederlandse taal zijn geschre-
„O als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets
liefs,
mijn bleeke oogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten
zijn.
„Die nacht van zelfvernedering
van deemoed aan de dooden-
sponde
in een gestage preveling:
„vergeef mijn zonden."
Van pogen, dat mijn leven, al
mijn zijn ik u uitgeven konde
en woorden mij niet kwamen
dan
„vergeef mijn zonden."
VIJFENTWINTIG jaar geleden werden door prof. mr. P. N. van
Eyck bij W. L. J. Brusse N.V. te Rotterdam de „Verzamelde
Verzen" uitgegeven van de grote dichter J. H. Leopold (18651925).
Afgezien van een zeer zakelijke „Toelichting" en enige Aanteke
ningen", die te zamen een technische verantwoording vormen
voegde Van Eyck er niets aan toe, geen inleiding, geen uitleg, geer
woordMisschien kende hij te zeef wat Leopold over zichzelj
geschreven had:
„Tijdens mijn leven
was iedere oordeelsspreuk er altijd neven,
ai, welke kans dan, dat na mijn verscheiden
zij met begrip loven en laken beiden;
als weg uit het gezicht
het toonbeeld is, waarnaar was afgericht
hun scheef bedenksel, als niets meer verhindert
hun lossen zin, die langs de dingen vlindert,
als niets ontnuchtert de tevredenheid
met wat zij zelf zich hadden klaar bereid,
de streeling van naar eigen maat te meten
'en dat het uitkomt naar hun beste weten,
als niets hen stuit in heen en weer
geredeneer
Nakomelingschap laat u raden
geloof hen noch ten goede noch ten kwade."
Een simpel woord van leniging
het eenigst, wat ik heb gevon
den,
waarin mijn ziel uitweenen ging
„vergeef mijn zonden."
Allen die hem gekend hadden sloe
gen zijn verfijnde bundels op, ook het
zeldzaam schoon door hem in 't Ne-
overgebrachte kwatrijn uit de
Honoré de Balzac, zijn „Nabetrachtin- Kuöai)at.
„Ik scheidde; onverstaand was
allerwegen,
van al mijn parels werd niet
één geregen.
De dwazen! honderd dingen,
nooit beseft
Hoe komt het dat, waar wij weten
dat dit kwatrijn een vertaling is. we
deze regels altijd weer lezen als direct
slaande op Leopold zelf?
LIEFDE EN STILTE
A. Roland Holst, in zijn essay „Over
den dichter Leopold", citeert Leopolds
sublieme vers „O nachten van gedra-
gene extase", en merkt op, dat dit
vers het schoonste liefdesgedicht uit
de Nederlandse taal is. Maar, zo
schreef Leopold ettelijke die men met
deze qualificatie zou kunnen aandui
den! Wat moet men denken van een
vers als het volgende, vol vaart en ver
heven genot, met een lyriek, zoals wel
licht alleen Arthur van Schendel in
zijn proza in zijn roman „De Zeven
Tuinen" wist te benaderen:
„De lucht was als een perzik
de maan een diamant,
zwellende lentenevels
bloeiden aan alle kant.
Over de donzen heuvels
lokte een ver verschiet;
wij wilden zwervend worden,
zwervend en anders niet.
De voeten gingen samen,
de hand lag in de hand,
de harten opgedragen
aarde, waar is uw band?
In dreven en valleien
geklommen en gedaald
in schaduwen geloken
in open licht bestraald
En onze zielen togen
naar nieuwe zaligheid
in het voorbij voorbije
wankelend ingeleid
Waar lillend lichtaanbreken
en uchtendhelderte is
met parelende vreugde
en met ontsteltenis
Hoog blozend, vochtbehangen,
verward, de oogen neer
wij stonden voor elkander
en vonden ons niet weer.
In spiegelend hooge luchten
wij liepen door de nacht,
al deinzen en ontvluchten
en waren thuis gebracht."
Dit vers kan men analyseren, uit
leggen, „plaatsen" in breder verband
van het werk van Leopold en geheel
de liefdeslyriek van na 1880, maar aan
een vers als dit, dat zeker geen alge
mene bekendheid verkreeg onder het
publiek, kan men vóór alles zien hoe
groot een meester deze dichter was,
wiens oeuvre door Boutens bij het
verschijnen werd aangeduid met „een
bijna zwijgen."
Zoals bij A. Roland Holst de wind
een altijd voorkomend motief is, zo
wordt Leopolds werk gedragen door
de stilte; daarom léést men wellicht
zijn werk beter dan dat men het
voorleest. Altijd weer komt er een mo
ment waarin alles stil wordt; de adem
loze spanning vertolkt nog slechts dat
er nu niets meer gezegd moet worden,
zo aan het eind van zijn tweede Kerst-
liedje:
„Zij waren den dag zich moe
gegaan
met zwoegen en met gezucht,
in den laten avond kwamen zij
aan
in Bethlehem het gehucht.
Maria en Jozef liepen tesaam
de donkere straten door
en vroegen bij alle menschen
aan
en vonden er geen gehoor.
En hadden eindelijk in een stal
hunnen intrek genomen
en zochten zwijgend zich terecht
in dit hun onderkomen.
Na angst en nooden waren ge
rust
ingeslapen zij beien
en ook het kindje was gesust,
dat gekomen was met schreien.
Maria lag bij haar jonge kind
gelukkig en uitgeput
en Jozef hield zijn knikkend
hoofd
in de linkerhand gestut.
En engelen zweven met vleu
gelslag
om de drieën, dit nieuw gezin
en de driekoningen komen aan
en houden hun voeten in.
Soms spreekt Leopold dit alles
uit, zoals in zijn vers „Laat de luiken
geloken zijn", maar wanneer het
wóórd stilte valt. ontdekt men dat die
stilte er reeds was. dat deze alleen
maar bestendigd moet blijven.
„Laat de luiken geloken zijn
wiege wiegele weine
en de stilte onverbroken zijn
wiege wiegele wee.
Wen het kindje gedoogen wil
moe en tevreeën
dat de blinkende oogen stil
toe zijn gegleeën,
dan zal komen de droomenvrouw
zacht over den grond
zij de vrome, die schromen zou
zoo z\j wakenden vond.
En zij zal in den langen nacht
aan het hoofd zich vlijen
met der droomen wufte vlinder-
pracht
het kindje verblijen.
Het verhaal zal zij weer begin
nen
het angstig mooie
en zij zal zich duizend keer be
zinnen
en het niet voltooien.
Laat de luiken geloken zijn
wiege wiegele weine
en de stilte onverbroken zijn
wiege wiegele wee.
LERAAR
En toch was deze verheven dichter
tevens leraar in de klassieke talen,
een geleerde, een echte vakman, die
nog les gaf op het gymnasium toen de
de begaafde leerlingen zo
veel waren als professores minores.
Leopold had écht gestudeerd, hij
bleef de stof beheersen, en met Leo
pold omgaan betekende voor de leerlin
gen ingewijd worden in leven en wer
ken van alle helden uit het verleden
met wie Leopold nog dagelijks omging.
Dr. F. Schmidt Degener schrijft:
„Zijn belangstelling omvatte alles, van
de verste oudheid tot het meest mo
derne." (pag. 43).
Het kan ons niet verwonderen dat
slechts enkele begaafde leerlingen tot
deze omgang in staat en bereid waren,
temeer omdat Leopold eigenlijk ver
wachtte dat de leerling met wie hij
omging, ook lézen zou de werken van
diegenen over wie hij sprak. En hij
sprak met de leerling over die wijs
geren. dichters en kunstenaars die hem
op een bepaald moment boeiden. Zo
deelde de leerling tot zijn verbijste
ring en verrukking tevens de geweldi
ge last der intellectuele en esthetische
rijkdom die Leopold torste, maar is
er een betere weg om op snelle wijze
een werkelijk algemene ontwikkeling
zich te veroveren als men nog jong
en ontvankelijk is? Het is daarbij niet
te ontkennen dat wij nevens onze hoog
leraren dankbaar moeten zijn voor die
enkele begaafde leraren, die ons reeds
tijdens onze middelbare-schooljaren op
weg geholpen hebben. Zij schonken
ons vooraf in leen, wat wij anders
eerst later veroverd hadden, zij vorm
den onze smaak in onze ontvankelijk
ste jaren, zij voorkwamen jeugdjaren
die hol waren, zij riepen idealen op.
die wellicht later door ons verworpen
werden, maar waarmee wij inmiddels
toch onze eerste omgang hadden.
Terwijl de hoogleraar zijn leerlingen
kent en blijvend kan taxeren, blijven
de ontmoetingen op de middelbare
school tussen belangstellende leraar en
begaafde leerling, van de zijde van de
leraar vluchtig, van de zijde van de
leerling schuchter: een mensenkind
dat soms in moeizaam gesprek is met
één die dagelijks op de Parnassus en
Helicon vertoeft
Zo was Leopold, en zo heeft zijn
meest begaafde leerling dr. F. Schmidt
Degener hem getekend in zijn onvol
prezen opstel „Herinneringen aan Leo
pold", met de ondertitel „Ars Poëti
ca": „In zijn hoofd moet het er uit
gezien hebben als een onwezenlijk Ro
me, propvol van de schatten van het
veroverde, en hij zelf was de late Cae
sar binnen die wonderstad, een inge
keerde en afgezonderde in zijn gees
tespracht" (pag. 63).
Leopold blijft het verheven voorbeeld
van die weinige leraren die nooit ver
geten worden zolang er nog één leer
ling van hen leeft, omdat zij de vonk
der inspiratie voor het eerst hebben
doen vlam vatten daar waar nog nau
welijks de schoonheid van het bran
dend vuur gekend werd.
GELEERDE
De leraar moet kunnen vertellen en
enthousiasme wekken! Vaak is dat
nog meer waard dan exacte kennis,
maar hoe zelden gaan vakkennis en
enthousiasme, gedegenheid en vertel
kunst samen!
Bij Leopold was dat het geval.
Welhaast iedere leraar, ook van het
minste allooi, heeft een slapende hob
by uit zijn studiejaren overgehouden,
waarover hij kan vertellen, en die hem
in zijn beste uren tot wroeging kan
worden, als hij bedenkt wat waakzaam
heid over zijn talenten had kunnen te
weegbrengen.
Maar Leopold had geen hobbies, be
hoefde niet in zich wakker te maken
wat eens hem had aangeraakt, want
hij leefde voor goed met allen die in
hem levend waren geworden. Hij was
leraar en geleerde tevens, een knap
filoloog, groot kunstenaar en bevoegd
wijsgeer. In zijn jeugd had hij geschil
derd, maar nog kon hij uren spreken
over Rembrandt en RuysdaeL Rogier
van der Weyden en Dürer, Giotto en
Frater Angelico, over Botticelli, Leo
nardo da Vinci en Rodin. Onder de li
teratoren behoorden Shakespèare, Poe,
Balzac, Flaubert, Guy de Maupas
sant en Gottfried Keller tot zijn dage
lijkse lectuur; in de muziek vereerde
hij Bach, Beethoven, Mozart, Schubert,
Vivaldi, Scarlatti en Debussy. En ook
de wijsgeren hield hij zijn leerlingen
dringend voor: Epicurus en Epictetus,
Marcus Aurelius en Omar Kayam, Spi
noza en Descartes. Kant en Hume.
Maar hij kon ook kritisch zijn: Victor
Hugo en Wagner verachtte hij: Goethe.
Leibniz en Schopenhauer waren hem
bitter tegengevallen.
Met die conversatie was hij te veel
eisend voor menig collega, maar de
weinige leerlingen die zijn gesprekken
doorstonden hebben zich kunnen laven
aan zijn geleerdheid en inzicht.
Ook dit alles kende zijn stille trage
die. Dr. F. Schmidt Degener vatte de
ze even schoon als ironisch samen met
de woorden: „In vroeger jaren had, als
een soort carrière, een professoraat in
Leiden of Groningen hem voorgezweefd.
Niet uit liefde tot Leiden hij zinspeel
de op onplezierige herinneringen aan
zijn studententijd maar omdat de
hardhorendheid hem het les geven in
de klas bij den dag bezwaarlijker
maakte. Gezien hoe hij uitmuntte
in de klassieke letteren evenzeer als
in de Nederlandse taal en in de wijs
begeerte, niet één maar drie professo
raten behoorden hem dagelijks te wor
den aangeboden gelijk men den Gro
ten Heer bij zijn intocht te Stamboel
drie diademen nederig nadroeg in
de vurige hoop dat hij zich verwaar
digen zou er één te aanvaarden. Maar
Leiden zou Leiden niet geweest zijn,
wanneer het rythme van zo'n zware
stap langs het Rapenburg had kunnen
klinken, (pag. 61).
BOUTENS OVER LEOPOLD
O nachten van gedragene extase
en diep gedronkene verzadiging,
als elk met zijn geluk te rade ging
en van alleenzijn langzaam wij genazen.
Te denken de ononderbroken uren
aan de volkomen overvloed van dit
verwezenlijkte; onvervreemd bezit,
dat blijven zal en ongeschonden duren;
het onbesefbare van deze gave
van eene andere en die naast ons was
ter vereenzelviging en zelve pas
het inzicht vond van banden, die begaven.
Te hooren naar de rustig ingezogen
teugen des ademens en het geruisch
dat op en af het geheimzinnig huis
doorstroomde, in een eb en vloed bewogen.
En innerlijker naar den drift te hooren
van de verborgen donkre harteklop,
de wortelstok des levens; wat look op
en wat werd in den arbeidsnacht geboren?
En eindelijk het nauw te speuren zweven
van de twee wimpers, van de wonderlicht
bewerktuigde, die werden slank gezwicht
en dan oneindig sleepende geheven;
waaraan wij in het donker open wisten
de andere oogen, die het nu behaald
geluk bewaakten en die onverdwaald
op oog en mond, al het dierbare rustten.
J. H. LEOPOLD
Uit: Oostersch 1.
Verzamelde Verzen, I, 125/6.
De eenzaamheid viel, en daarmee het
gordijn waarachter niemand meer
kon doordringen. Misschien worden zijn
laatste jaren, vol bittere vervreemding
van allen die zijn vrienden varen,
het best weergegeven met zijn vers:
„Om mijn oud woonhuis peppels
staan
een smalle baan
van natte blaren, het vallen
komt.
Het regent, regent eender te
hooren
„mijn lief, mijn lief, o waar ge
bleven"
en altijd door en
den treuren uit, de wind ver
stomt.
Het huis is hol en vol duister
nis
„mijn lief, mijn lief, o waar ge
bleven"
gefluister is
boven op zolder, het dakgebint.
Er woont er een voorovergebo
gen
„mijn lief, mijn lief, o waar ge
bleven"
met leege oogen
en die zijn vrede en rust niet
vindt."
Annie Salomons vertelt hoe ze in
1942, de laatste maal dat Boutens haar
een bezoek bracht, over dit gedicht
spraken:
„Toen droeg hij een gedicht van Leo
pold voor, dat ik niet kende. „Om
mijn oud woonhuis peppels staan", een
tocht naar een oud huls; er Is wind
en rumoer en het geklater van regen;
en dan wordt het ineens stil. „Waar
om wordt het stil?" (vraagt haar plots
Boutens). Ik zat weer als het kind iu
de klas. dat geen antwoord weet. „Een
vergrijsd kind", zoals Top Naeff het
noemt. Maar onder zijn misprijzend kij
ken niet minder beschaamd. Hij keek
je dan met zijn bleke ogen aan als
een echte schoolmeester, die dadelijk
zijn cijferboekje uit zijn zak zal halen
en een grote nul zal schrijven. „Ik
weet het heus niet". „Maar natuurlijk,
omdat ze dat oude huls zijn binnenge
gaan. Dat is toch duidelijk Eerst Is
er rumoer van den wind.... Dan wordt
het stil.... Ze zijn het huis binnenge-
Van alle menschen zult ge mij
De liefste zijn."
En wie kent niet zün „kleen-
gedichtje":
„Een waskaars op het hoogal
taar
zoo vredig en zoo wit,
zoo helder smeltend aan den
rand,
zoo brandende van pit".
Maar Van Eyck heeft de wijsheid
gehad ook volkomen onvoltooide „stuk
jes vers", die in zijn nalatenschap ge
vonden werden, te publiceren, wellicht
werkmateriaal dat Leopold later zou
hebben ingevoegd ln nog te schrijven
of nog te voltooien verzen. Zo komt
het dat wij in deze verzamelde ver
zen als het ware bij Leopold in de
werkkamer komen!
We mogen er Van Eyck dankbaar
voor zijn, want zoals bij de archeolo
gie ook de scherven van belang kun
nen zyn, zo bevatten ook die enkele
regels die Leopold voor zich zelf geno
teerd heeft, schoonheid van onvergan
kelijke waarde.
Zelfs zozeer, dat Ik niet kan nalaten
met een reeks van zulke onvoltooide
brokstukken te eindigen, temeer, omdat
deze nimmer in bloemlezingen een
plaats vinden.
En waar reeds deze onvoltooide
regels diamantjes van schoonheid be
vatten, hoeveel temeer moeten wij
dankbaar zijn dat heel het oeuvre van
Leopold, vijfentwintig jaar geleden,
dank zij de goede zorgen van Van
Eyck ter beschikking kwam van een
ieder, die door kennisname zich mede
bezitter weet van deze dichtwerken,
die tot de wereldliteratuur behoren!
„O laat ons ginder, ginder gaan!
de avond vlucht op alle winden,
niets mag de koel herleefden
binden
en alles roept o hier vandaan!
De nachtwind, die op scheiden
stond
hij trekt met onweerstane stroo
men twist en ruziet en is onte
vreden
en weer verzoend en alles zon
der reden."
„O hart, dat altijd revolteert
en niet wil buigen,
dat van geen schipperen heeft
geleerd
noch zich laat overtuigen."
„Ik draag in mijn armen
de liefste,
ik had haar van de sterren weg
gehaald."
„Gister zei ze vandaag
en vandaag zegt ze morgen,
morgen is de zin voorbij
van het zieltje zonder zorgen."
„Zoo was het. O volkomen uur,
o oogenblikken ons genegen,
dat wij de hoogste top verkregen
van dit gegunde avontuur."
„Als u)ij gingen om de rosmarijn,
rozemarijn,
onze stemmen helder fijn
hingen in de onontwijde
zuiverheden, in de wijde,
in de witte morgenschijn."
„Des avonds als de waters klaar
der blinken
en zachter het fluweel wordt van
het groen."
„Een scheepje en twee scheep-
drie scheepjes in de zee,
als er vier scheepjes waren
dan viel dat eentje mee
„De zee is eeuwig, maar de
golfslag niet"
„En ik heb sterren van de lucht
genomen
en ze gevlochten tot een diadeem.
De I
(pag. 29).
kunnen niet lezen."
00K DE ONVOLTOOIDE
FRAGMENTEN
Van Eyck heeft met de zeldzame
nauwkeurigheid, die hem in alles eigen
was, de handschriften van Leopolds on
uitgegeven verzen ontcijferd en uitge
geven. En niet alleen heeft hij de vol
tooide verzen gepubliceerd, maar ook
kleine fragmenten.
Het was bekend dat Leopold heel
kleine gedichtjes geschreven heeft, zo
als
„Gij deedt van alle menschen
mij
De zwaarste pijn,
„O nacht,
Als water vallende in den nacht
zoo wordt de smart mij toege
bracht"
„te brengen vondsten fonkelend
en schaarsch:
de moeilijkheden zijn de kans
des kunstenaars."
„Men zoekt zich en men raakt
elkander kwijt,
men volgt met vreugde en ont
vlucht in spijt,
Hoog
95'
eveen wordt
drooggelegd
Een badmeester in Hoogeveen kwam
donderdagmorgen tot de ontdekking, dat
twee van de drie bassins van het zwem
bad geheel droog stonden, terwijl in
het derde, diepe bassin nog maar enkele
centimeters water stond. De verversing-
pomp kon zelfs van grote diepte geen
water meer krijgen.
De oorzaak hiervan zou zijn. dat op
enkele honderden meters afstand, waar
in het tracee van de nieuwe provinciale
weg noord—zuid een tunnel wordt aan
gelegd onder de spoorlijn Hoogeveen—
Meppel, twaalf pompen constant al het
water wegzuigen. Deze pompen berei
ken een diepte van 22 meter.
Het droog vallen van het zwembad
evenals het verdorren van vruchtbomen
en andere planten in de tuinen langs de
omliggende straten zou hiervan het ge
volg zijn. Ook een eendevijver bU een
naastgelegen hotel is droog gevallen.
De directeur van gemeentewerken te
Hoogeveen. ir. J E. Willemse. heeft zich
van een en ander op de hoogte gesteld.
Verdrag met Japan
werd drie jaar te
laat herzien
Paul H. Nitze, gewezen directeur van
de verdragen-commissie van het State
Department, verklaart in een gisteren
gepubliceerd rapport, dat het veiligheids
verdrag tussen de V.S. en Japan op zijn
minst drie jaar geleden herzien had moe
ten worden.
Nitze legde zijn verklaring af op 17 Ju
ni Jl., nadat demonstraties het afgelas
ten van het bezoek van president Eisen
hower hadden afgewongen
ln de verklaring wordt gezegd, dat
reeds in 1953 de bewoordingen van het
veilighei erdrag '"iet duidelijk weer
gaven wat tussen de partijen was over
eengekomen Reeds in die tijd waren ve
len bekend met het feit, dat de militaire
bases in Japan niet door de Amerikanen
gebruikt zouden kunnen worden, tenzij
de Japanners het daar volkomen mee
eens zouden zijn. Zo had de Amerikaanse
ambassadeur in Japan. Douglas Mac-
Arthur II „op zijn minst drie jaar gele
den en ik meen nog eerder" geadviseerd
de bewoordingen van het verdrag te wij
zigen en ze meer in overeenstemming te
brengen met wat werkelijk was overeen
gekomen vóór de zaak een voorwerp van
publieke belangstelling in Japan zou
worden
In die tijd. aldus Nitze. bestond een
gelegenheid het verdrag te wijzigen. On
ze moeilijkheden in Japan zijn ten dele
te wijten aan het feit. dat men drie of
vier jaar geleden een te optimistische
kijk heeft gehad op de toekomstige ont
wikkelingen van de situatie in Japan.
In mei 6819 nieuwe
woningen
Volgens gegevens van het Centraal bu-
iau voor de statistiek werden in mei
in dit jaar 6.819 nieuwe woningen vol
tooid. In mei 1959 werden 6.655 nieuwe
woningen gebouwd.
In de eerste vijf maanden van 1959
werden JU.912 nieuwe woningen gebouwd,
legen 28.689 in de overeenkomstige pe
riode van 1959.
Van de in mei voltooide woningen wer-
•n er 834 als systeemwoning gebouwd.
In de eerste vijf maanden van 1960 zijn
sedert de bevrijding 800.139 nieuwe wo
ningen gebouwd.
Het aantal woningen met de bouw
aarvan in mei 1960 werd begonnen be
droeg 7.323.