J.H.LEOPOLD Het leven van de dichter LIEFDESLIED „En in mijn armen liggen schoven van alle rijkdom, die ik brak, een schot mijn eigen tvensch te boven en wie ik liefheb, krijgt een tak." J. H. LEOPOLD Verzen, I, 177 „O de verzuchting om mijn medemenschen die altijd weer met stumperig aangeleerd overwichtveinzen moeten geregeerd en zulks ook zelf het liefste ivenschen." Ontvoering in Sydney Jongen is nog steeds zoek De ontvoering van de 8-jarige Greame (Hilton) Thome, welke gisteren plaats vond toen hij op weg naar school was, heeft de bevolking van Sydney (Austra lië) diep geschokt. Ruim 100 politiemannen zoeken op het ogenblik naar het jongetje. De premier van Nieuw Zuid Wales, Robert Heffron, heeft voor radio en t.v. een beroep op de bevolking gedaan, behulpzaam te zijn bij deze nasporingen en de hoofdcom missaris van politie heeft de kidnapper langs deze weg op het hart gedrukt, het kind veilig naar zijn ouders te laten te rugkeren. De vader van Greame, die handelsrei ziger is, heeft onlangs circa 800.000 gul den in een loterij gewonnen. Hij was in de provincie toen zijn zoontje ontvoerd werd, maar is na het vernemen van de onheilstijding onmiddellijk raar Sydney teruggekeerd. Voor zover bekend is het de eerste maal dat in Australië een kind om los geld ontvoerd is. Volgens de politie sprak de man, die heeft opgebeld om het losgeld van onge veer 200.000 gulden te eisen, met een buitenlands accent. De man heeft geen aanwijzingen gegeven over de manier waarop hij het geld in zijn bezit wil krij gen maar zei later nog eens te zullen opbellen. Dat deze sublieme verzameling ver zen door het publiek gewaardeerd werd, bewijst wel dat in de jaren 1951- 52 de uitgeversmaatschappijen Brusse en Van Oorschot een tweede druk lie ten verschijnen van deze verzen, even eens verzorgd door Van Eyck, thans twee delen, uitgebreid met het nagela ten proza van Leopold: onder meer: vertalingen van Homerus, Aeschylus, Sophocles, Euripides, zijn essay Concertganger", zijn wijs gerige studies en ten slotte zijn even bezonken als levendig „Reisdagboek EENZAAMHEID Tot voor kort wisten wij niet zo heel veel over Leopold persoonlijk, hetgeen misschien niet hindert, omdat zijn werk zozeer voor zich zelf spreekt. Toch hebben inmiddels zijn oud-leer lingen F. Schmidt Degener, R. Jacob- son en Annie Salomons, ieder op zeer persoonlijke wijze, ons verteld wie hij geweest is in de omgang, als leermees ter. collega en vriend. Het is opmer kelijk hoezeer hun oordeel vrijwel in alles overeenkomt, en hoe wij hem met deze gegevens in zijn verzen vol komen kunnen terugvinden: een vorst onder de mensen: onder collega's en leerlingen een hoge figuur, die even zeer op afstand wist te houden als warme vriendschap kon betonen; zijn gesprekken gingen altijd over litera tuur, kunst, wijsbegeerte; maar, me de door zijn doofheid, die hem al meer tot een kwelling werd, vereenzaamde hij. sneller dan wellicht toch reeds het geval zou zijn geweest; hij werd ach terdochtig, mensenschuw, sneed om gang af, vervreemdde van allen, zelfs zijn beste vrienden en grootste „Zoek heil en heul in uw ge dichten; doe als ik en denk om roem en eer geen oogenblik, maar vind in verzen vrede en zielsgeluk. Veracht de wereld en zijn valsch behagen in afbreuk doen, wat groot is te verlagen en al het kleine en slinksche hoog te dragen. vertolkt had met de fluisterwoord ei „Dit s tussen dood en leven en deze pijn O dat het nu genoeg mocht zijn. En toen men van zijn heengaan ver nam, in mei 1925. dacht men terug aan zijn verzen, ook aan zijn doodsver- zen. die tot de schoonste behoren die in de Nederlandse taal zijn geschre- „O als ik dood zal, dood zal zijn kom dan en fluister, fluister iets liefs, mijn bleeke oogen zal ik opslaan en ik zal niet verwonderd zijn. En ik zal niet verwonderd zijn; in deze liefde zal de dood alleen een slapen, slapen gerust een wachten op u, een wachten zijn. „Die nacht van zelfvernedering van deemoed aan de dooden- sponde in een gestage preveling: „vergeef mijn zonden." Van pogen, dat mijn leven, al mijn zijn ik u uitgeven konde en woorden mij niet kwamen dan „vergeef mijn zonden." VIJFENTWINTIG jaar geleden werden door prof. mr. P. N. van Eyck bij W. L. J. Brusse N.V. te Rotterdam de „Verzamelde Verzen" uitgegeven van de grote dichter J. H. Leopold (18651925). Afgezien van een zeer zakelijke „Toelichting" en enige Aanteke ningen", die te zamen een technische verantwoording vormen voegde Van Eyck er niets aan toe, geen inleiding, geen uitleg, geer woordMisschien kende hij te zeef wat Leopold over zichzelj geschreven had: „Tijdens mijn leven was iedere oordeelsspreuk er altijd neven, ai, welke kans dan, dat na mijn verscheiden zij met begrip loven en laken beiden; als weg uit het gezicht het toonbeeld is, waarnaar was afgericht hun scheef bedenksel, als niets meer verhindert hun lossen zin, die langs de dingen vlindert, als niets ontnuchtert de tevredenheid met wat zij zelf zich hadden klaar bereid, de streeling van naar eigen maat te meten 'en dat het uitkomt naar hun beste weten, als niets hen stuit in heen en weer geredeneer Nakomelingschap laat u raden geloof hen noch ten goede noch ten kwade." Een simpel woord van leniging het eenigst, wat ik heb gevon den, waarin mijn ziel uitweenen ging „vergeef mijn zonden." Allen die hem gekend hadden sloe gen zijn verfijnde bundels op, ook het zeldzaam schoon door hem in 't Ne- overgebrachte kwatrijn uit de Honoré de Balzac, zijn „Nabetrachtin- Kuöai)at. „Ik scheidde; onverstaand was allerwegen, van al mijn parels werd niet één geregen. De dwazen! honderd dingen, nooit beseft Hoe komt het dat, waar wij weten dat dit kwatrijn een vertaling is. we deze regels altijd weer lezen als direct slaande op Leopold zelf? LIEFDE EN STILTE A. Roland Holst, in zijn essay „Over den dichter Leopold", citeert Leopolds sublieme vers „O nachten van gedra- gene extase", en merkt op, dat dit vers het schoonste liefdesgedicht uit de Nederlandse taal is. Maar, zo schreef Leopold ettelijke die men met deze qualificatie zou kunnen aandui den! Wat moet men denken van een vers als het volgende, vol vaart en ver heven genot, met een lyriek, zoals wel licht alleen Arthur van Schendel in zijn proza in zijn roman „De Zeven Tuinen" wist te benaderen: „De lucht was als een perzik de maan een diamant, zwellende lentenevels bloeiden aan alle kant. Over de donzen heuvels lokte een ver verschiet; wij wilden zwervend worden, zwervend en anders niet. De voeten gingen samen, de hand lag in de hand, de harten opgedragen aarde, waar is uw band? In dreven en valleien geklommen en gedaald in schaduwen geloken in open licht bestraald En onze zielen togen naar nieuwe zaligheid in het voorbij voorbije wankelend ingeleid Waar lillend lichtaanbreken en uchtendhelderte is met parelende vreugde en met ontsteltenis Hoog blozend, vochtbehangen, verward, de oogen neer wij stonden voor elkander en vonden ons niet weer. In spiegelend hooge luchten wij liepen door de nacht, al deinzen en ontvluchten en waren thuis gebracht." Dit vers kan men analyseren, uit leggen, „plaatsen" in breder verband van het werk van Leopold en geheel de liefdeslyriek van na 1880, maar aan een vers als dit, dat zeker geen alge mene bekendheid verkreeg onder het publiek, kan men vóór alles zien hoe groot een meester deze dichter was, wiens oeuvre door Boutens bij het verschijnen werd aangeduid met „een bijna zwijgen." Zoals bij A. Roland Holst de wind een altijd voorkomend motief is, zo wordt Leopolds werk gedragen door de stilte; daarom léést men wellicht zijn werk beter dan dat men het voorleest. Altijd weer komt er een mo ment waarin alles stil wordt; de adem loze spanning vertolkt nog slechts dat er nu niets meer gezegd moet worden, zo aan het eind van zijn tweede Kerst- liedje: „Zij waren den dag zich moe gegaan met zwoegen en met gezucht, in den laten avond kwamen zij aan in Bethlehem het gehucht. Maria en Jozef liepen tesaam de donkere straten door en vroegen bij alle menschen aan en vonden er geen gehoor. En hadden eindelijk in een stal hunnen intrek genomen en zochten zwijgend zich terecht in dit hun onderkomen. Na angst en nooden waren ge rust ingeslapen zij beien en ook het kindje was gesust, dat gekomen was met schreien. Maria lag bij haar jonge kind gelukkig en uitgeput en Jozef hield zijn knikkend hoofd in de linkerhand gestut. En engelen zweven met vleu gelslag om de drieën, dit nieuw gezin en de driekoningen komen aan en houden hun voeten in. Soms spreekt Leopold dit alles uit, zoals in zijn vers „Laat de luiken geloken zijn", maar wanneer het wóórd stilte valt. ontdekt men dat die stilte er reeds was. dat deze alleen maar bestendigd moet blijven. „Laat de luiken geloken zijn wiege wiegele weine en de stilte onverbroken zijn wiege wiegele wee. Wen het kindje gedoogen wil moe en tevreeën dat de blinkende oogen stil toe zijn gegleeën, dan zal komen de droomenvrouw zacht over den grond zij de vrome, die schromen zou zoo z\j wakenden vond. En zij zal in den langen nacht aan het hoofd zich vlijen met der droomen wufte vlinder- pracht het kindje verblijen. Het verhaal zal zij weer begin nen het angstig mooie en zij zal zich duizend keer be zinnen en het niet voltooien. Laat de luiken geloken zijn wiege wiegele weine en de stilte onverbroken zijn wiege wiegele wee. LERAAR En toch was deze verheven dichter tevens leraar in de klassieke talen, een geleerde, een echte vakman, die nog les gaf op het gymnasium toen de de begaafde leerlingen zo veel waren als professores minores. Leopold had écht gestudeerd, hij bleef de stof beheersen, en met Leo pold omgaan betekende voor de leerlin gen ingewijd worden in leven en wer ken van alle helden uit het verleden met wie Leopold nog dagelijks omging. Dr. F. Schmidt Degener schrijft: „Zijn belangstelling omvatte alles, van de verste oudheid tot het meest mo derne." (pag. 43). Het kan ons niet verwonderen dat slechts enkele begaafde leerlingen tot deze omgang in staat en bereid waren, temeer omdat Leopold eigenlijk ver wachtte dat de leerling met wie hij omging, ook lézen zou de werken van diegenen over wie hij sprak. En hij sprak met de leerling over die wijs geren. dichters en kunstenaars die hem op een bepaald moment boeiden. Zo deelde de leerling tot zijn verbijste ring en verrukking tevens de geweldi ge last der intellectuele en esthetische rijkdom die Leopold torste, maar is er een betere weg om op snelle wijze een werkelijk algemene ontwikkeling zich te veroveren als men nog jong en ontvankelijk is? Het is daarbij niet te ontkennen dat wij nevens onze hoog leraren dankbaar moeten zijn voor die enkele begaafde leraren, die ons reeds tijdens onze middelbare-schooljaren op weg geholpen hebben. Zij schonken ons vooraf in leen, wat wij anders eerst later veroverd hadden, zij vorm den onze smaak in onze ontvankelijk ste jaren, zij voorkwamen jeugdjaren die hol waren, zij riepen idealen op. die wellicht later door ons verworpen werden, maar waarmee wij inmiddels toch onze eerste omgang hadden. Terwijl de hoogleraar zijn leerlingen kent en blijvend kan taxeren, blijven de ontmoetingen op de middelbare school tussen belangstellende leraar en begaafde leerling, van de zijde van de leraar vluchtig, van de zijde van de leerling schuchter: een mensenkind dat soms in moeizaam gesprek is met één die dagelijks op de Parnassus en Helicon vertoeft Zo was Leopold, en zo heeft zijn meest begaafde leerling dr. F. Schmidt Degener hem getekend in zijn onvol prezen opstel „Herinneringen aan Leo pold", met de ondertitel „Ars Poëti ca": „In zijn hoofd moet het er uit gezien hebben als een onwezenlijk Ro me, propvol van de schatten van het veroverde, en hij zelf was de late Cae sar binnen die wonderstad, een inge keerde en afgezonderde in zijn gees tespracht" (pag. 63). Leopold blijft het verheven voorbeeld van die weinige leraren die nooit ver geten worden zolang er nog één leer ling van hen leeft, omdat zij de vonk der inspiratie voor het eerst hebben doen vlam vatten daar waar nog nau welijks de schoonheid van het bran dend vuur gekend werd. GELEERDE De leraar moet kunnen vertellen en enthousiasme wekken! Vaak is dat nog meer waard dan exacte kennis, maar hoe zelden gaan vakkennis en enthousiasme, gedegenheid en vertel kunst samen! Bij Leopold was dat het geval. Welhaast iedere leraar, ook van het minste allooi, heeft een slapende hob by uit zijn studiejaren overgehouden, waarover hij kan vertellen, en die hem in zijn beste uren tot wroeging kan worden, als hij bedenkt wat waakzaam heid over zijn talenten had kunnen te weegbrengen. Maar Leopold had geen hobbies, be hoefde niet in zich wakker te maken wat eens hem had aangeraakt, want hij leefde voor goed met allen die in hem levend waren geworden. Hij was leraar en geleerde tevens, een knap filoloog, groot kunstenaar en bevoegd wijsgeer. In zijn jeugd had hij geschil derd, maar nog kon hij uren spreken over Rembrandt en RuysdaeL Rogier van der Weyden en Dürer, Giotto en Frater Angelico, over Botticelli, Leo nardo da Vinci en Rodin. Onder de li teratoren behoorden Shakespèare, Poe, Balzac, Flaubert, Guy de Maupas sant en Gottfried Keller tot zijn dage lijkse lectuur; in de muziek vereerde hij Bach, Beethoven, Mozart, Schubert, Vivaldi, Scarlatti en Debussy. En ook de wijsgeren hield hij zijn leerlingen dringend voor: Epicurus en Epictetus, Marcus Aurelius en Omar Kayam, Spi noza en Descartes. Kant en Hume. Maar hij kon ook kritisch zijn: Victor Hugo en Wagner verachtte hij: Goethe. Leibniz en Schopenhauer waren hem bitter tegengevallen. Met die conversatie was hij te veel eisend voor menig collega, maar de weinige leerlingen die zijn gesprekken doorstonden hebben zich kunnen laven aan zijn geleerdheid en inzicht. Ook dit alles kende zijn stille trage die. Dr. F. Schmidt Degener vatte de ze even schoon als ironisch samen met de woorden: „In vroeger jaren had, als een soort carrière, een professoraat in Leiden of Groningen hem voorgezweefd. Niet uit liefde tot Leiden hij zinspeel de op onplezierige herinneringen aan zijn studententijd maar omdat de hardhorendheid hem het les geven in de klas bij den dag bezwaarlijker maakte. Gezien hoe hij uitmuntte in de klassieke letteren evenzeer als in de Nederlandse taal en in de wijs begeerte, niet één maar drie professo raten behoorden hem dagelijks te wor den aangeboden gelijk men den Gro ten Heer bij zijn intocht te Stamboel drie diademen nederig nadroeg in de vurige hoop dat hij zich verwaar digen zou er één te aanvaarden. Maar Leiden zou Leiden niet geweest zijn, wanneer het rythme van zo'n zware stap langs het Rapenburg had kunnen klinken, (pag. 61). BOUTENS OVER LEOPOLD O nachten van gedragene extase en diep gedronkene verzadiging, als elk met zijn geluk te rade ging en van alleenzijn langzaam wij genazen. Te denken de ononderbroken uren aan de volkomen overvloed van dit verwezenlijkte; onvervreemd bezit, dat blijven zal en ongeschonden duren; het onbesefbare van deze gave van eene andere en die naast ons was ter vereenzelviging en zelve pas het inzicht vond van banden, die begaven. Te hooren naar de rustig ingezogen teugen des ademens en het geruisch dat op en af het geheimzinnig huis doorstroomde, in een eb en vloed bewogen. En innerlijker naar den drift te hooren van de verborgen donkre harteklop, de wortelstok des levens; wat look op en wat werd in den arbeidsnacht geboren? En eindelijk het nauw te speuren zweven van de twee wimpers, van de wonderlicht bewerktuigde, die werden slank gezwicht en dan oneindig sleepende geheven; waaraan wij in het donker open wisten de andere oogen, die het nu behaald geluk bewaakten en die onverdwaald op oog en mond, al het dierbare rustten. J. H. LEOPOLD Uit: Oostersch 1. Verzamelde Verzen, I, 125/6. De eenzaamheid viel, en daarmee het gordijn waarachter niemand meer kon doordringen. Misschien worden zijn laatste jaren, vol bittere vervreemding van allen die zijn vrienden varen, het best weergegeven met zijn vers: „Om mijn oud woonhuis peppels staan een smalle baan van natte blaren, het vallen komt. Het regent, regent eender te hooren „mijn lief, mijn lief, o waar ge bleven" en altijd door en den treuren uit, de wind ver stomt. Het huis is hol en vol duister nis „mijn lief, mijn lief, o waar ge bleven" gefluister is boven op zolder, het dakgebint. Er woont er een voorovergebo gen „mijn lief, mijn lief, o waar ge bleven" met leege oogen en die zijn vrede en rust niet vindt." Annie Salomons vertelt hoe ze in 1942, de laatste maal dat Boutens haar een bezoek bracht, over dit gedicht spraken: „Toen droeg hij een gedicht van Leo pold voor, dat ik niet kende. „Om mijn oud woonhuis peppels staan", een tocht naar een oud huls; er Is wind en rumoer en het geklater van regen; en dan wordt het ineens stil. „Waar om wordt het stil?" (vraagt haar plots Boutens). Ik zat weer als het kind iu de klas. dat geen antwoord weet. „Een vergrijsd kind", zoals Top Naeff het noemt. Maar onder zijn misprijzend kij ken niet minder beschaamd. Hij keek je dan met zijn bleke ogen aan als een echte schoolmeester, die dadelijk zijn cijferboekje uit zijn zak zal halen en een grote nul zal schrijven. „Ik weet het heus niet". „Maar natuurlijk, omdat ze dat oude huls zijn binnenge gaan. Dat is toch duidelijk Eerst Is er rumoer van den wind.... Dan wordt het stil.... Ze zijn het huis binnenge- Van alle menschen zult ge mij De liefste zijn." En wie kent niet zün „kleen- gedichtje": „Een waskaars op het hoogal taar zoo vredig en zoo wit, zoo helder smeltend aan den rand, zoo brandende van pit". Maar Van Eyck heeft de wijsheid gehad ook volkomen onvoltooide „stuk jes vers", die in zijn nalatenschap ge vonden werden, te publiceren, wellicht werkmateriaal dat Leopold later zou hebben ingevoegd ln nog te schrijven of nog te voltooien verzen. Zo komt het dat wij in deze verzamelde ver zen als het ware bij Leopold in de werkkamer komen! We mogen er Van Eyck dankbaar voor zijn, want zoals bij de archeolo gie ook de scherven van belang kun nen zyn, zo bevatten ook die enkele regels die Leopold voor zich zelf geno teerd heeft, schoonheid van onvergan kelijke waarde. Zelfs zozeer, dat Ik niet kan nalaten met een reeks van zulke onvoltooide brokstukken te eindigen, temeer, omdat deze nimmer in bloemlezingen een plaats vinden. En waar reeds deze onvoltooide regels diamantjes van schoonheid be vatten, hoeveel temeer moeten wij dankbaar zijn dat heel het oeuvre van Leopold, vijfentwintig jaar geleden, dank zij de goede zorgen van Van Eyck ter beschikking kwam van een ieder, die door kennisname zich mede bezitter weet van deze dichtwerken, die tot de wereldliteratuur behoren! „O laat ons ginder, ginder gaan! de avond vlucht op alle winden, niets mag de koel herleefden binden en alles roept o hier vandaan! De nachtwind, die op scheiden stond hij trekt met onweerstane stroo men twist en ruziet en is onte vreden en weer verzoend en alles zon der reden." „O hart, dat altijd revolteert en niet wil buigen, dat van geen schipperen heeft geleerd noch zich laat overtuigen." „Ik draag in mijn armen de liefste, ik had haar van de sterren weg gehaald." „Gister zei ze vandaag en vandaag zegt ze morgen, morgen is de zin voorbij van het zieltje zonder zorgen." „Zoo was het. O volkomen uur, o oogenblikken ons genegen, dat wij de hoogste top verkregen van dit gegunde avontuur." „Als u)ij gingen om de rosmarijn, rozemarijn, onze stemmen helder fijn hingen in de onontwijde zuiverheden, in de wijde, in de witte morgenschijn." „Des avonds als de waters klaar der blinken en zachter het fluweel wordt van het groen." „Een scheepje en twee scheep- drie scheepjes in de zee, als er vier scheepjes waren dan viel dat eentje mee „De zee is eeuwig, maar de golfslag niet" „En ik heb sterren van de lucht genomen en ze gevlochten tot een diadeem. De I (pag. 29). kunnen niet lezen." 00K DE ONVOLTOOIDE FRAGMENTEN Van Eyck heeft met de zeldzame nauwkeurigheid, die hem in alles eigen was, de handschriften van Leopolds on uitgegeven verzen ontcijferd en uitge geven. En niet alleen heeft hij de vol tooide verzen gepubliceerd, maar ook kleine fragmenten. Het was bekend dat Leopold heel kleine gedichtjes geschreven heeft, zo als „Gij deedt van alle menschen mij De zwaarste pijn, „O nacht, Als water vallende in den nacht zoo wordt de smart mij toege bracht" „te brengen vondsten fonkelend en schaarsch: de moeilijkheden zijn de kans des kunstenaars." „Men zoekt zich en men raakt elkander kwijt, men volgt met vreugde en ont vlucht in spijt, Hoog 95' eveen wordt drooggelegd Een badmeester in Hoogeveen kwam donderdagmorgen tot de ontdekking, dat twee van de drie bassins van het zwem bad geheel droog stonden, terwijl in het derde, diepe bassin nog maar enkele centimeters water stond. De verversing- pomp kon zelfs van grote diepte geen water meer krijgen. De oorzaak hiervan zou zijn. dat op enkele honderden meters afstand, waar in het tracee van de nieuwe provinciale weg noord—zuid een tunnel wordt aan gelegd onder de spoorlijn Hoogeveen— Meppel, twaalf pompen constant al het water wegzuigen. Deze pompen berei ken een diepte van 22 meter. Het droog vallen van het zwembad evenals het verdorren van vruchtbomen en andere planten in de tuinen langs de omliggende straten zou hiervan het ge volg zijn. Ook een eendevijver bU een naastgelegen hotel is droog gevallen. De directeur van gemeentewerken te Hoogeveen. ir. J E. Willemse. heeft zich van een en ander op de hoogte gesteld. Verdrag met Japan werd drie jaar te laat herzien Paul H. Nitze, gewezen directeur van de verdragen-commissie van het State Department, verklaart in een gisteren gepubliceerd rapport, dat het veiligheids verdrag tussen de V.S. en Japan op zijn minst drie jaar geleden herzien had moe ten worden. Nitze legde zijn verklaring af op 17 Ju ni Jl., nadat demonstraties het afgelas ten van het bezoek van president Eisen hower hadden afgewongen ln de verklaring wordt gezegd, dat reeds in 1953 de bewoordingen van het veilighei erdrag '"iet duidelijk weer gaven wat tussen de partijen was over eengekomen Reeds in die tijd waren ve len bekend met het feit, dat de militaire bases in Japan niet door de Amerikanen gebruikt zouden kunnen worden, tenzij de Japanners het daar volkomen mee eens zouden zijn. Zo had de Amerikaanse ambassadeur in Japan. Douglas Mac- Arthur II „op zijn minst drie jaar gele den en ik meen nog eerder" geadviseerd de bewoordingen van het verdrag te wij zigen en ze meer in overeenstemming te brengen met wat werkelijk was overeen gekomen vóór de zaak een voorwerp van publieke belangstelling in Japan zou worden In die tijd. aldus Nitze. bestond een gelegenheid het verdrag te wijzigen. On ze moeilijkheden in Japan zijn ten dele te wijten aan het feit. dat men drie of vier jaar geleden een te optimistische kijk heeft gehad op de toekomstige ont wikkelingen van de situatie in Japan. In mei 6819 nieuwe woningen Volgens gegevens van het Centraal bu- iau voor de statistiek werden in mei in dit jaar 6.819 nieuwe woningen vol tooid. In mei 1959 werden 6.655 nieuwe woningen gebouwd. In de eerste vijf maanden van 1959 werden JU.912 nieuwe woningen gebouwd, legen 28.689 in de overeenkomstige pe riode van 1959. Van de in mei voltooide woningen wer- •n er 834 als systeemwoning gebouwd. In de eerste vijf maanden van 1960 zijn sedert de bevrijding 800.139 nieuwe wo ningen gebouwd. Het aantal woningen met de bouw aarvan in mei 1960 werd begonnen be droeg 7.323.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1960 | | pagina 9