hoodzskslijk: hes-ijk De Christiaanskerk te Aarhus CELLOCONCERT VAN Antonin Dvorak PROVIDENTIA Slauerhoff ontkwam niet aan waardevermindering UIT mijn kinderjaren herinner ik mij oproepen in de dagbladen en aanplakbiljetten voor de her-ijk van maten en gewichten. Ook op het gebied van de geest is dat van tijd tot tijd nood zakelijk. Zo zijn ook de letterkundige maatstaven aan slijtage onderhevig en na een zekere periode komt men tot de ontdek king, dat de maten en gewichten nodig moeten worden ver nieuwd. Gevolg daarvan is, dat de letterkundige figuren uit vroegere perioden van hun voetstuk worden gehaald en weer eens worden gemeten en gewogen. houding tussen „dichter" en „burger" nog eens tot het uiter ste werd aangespitst En dan, wijst Herman van den Bergh o.a. op de Dostojewski-cul- tus van de jaren 191020 (denk aan Dirk Coster met De Stem;, de rage voor negerkunst, Japan se interieurs en Chinese verzen, en hij herinnert ons aan de zo to taal veranderde omstandigheden, niet alleen door de atoombom op Hiroshima, maar ook door het zo intens geworden wereldvlieg- verkeer. Slauerhoff als zwerver over de wereldzeeën imponeert lang niet meer zo als in zijn eigen tijd en Marsman, aldus Van den Bergh, heeft op hem voor dat hij. Marsman, zijn (kleinere) reizen veel meer innerlijk ver werkte. Waarop komt de reductie Dat aan het uiterlijk ave het innerlijke, dat van geest en gemoed, niet geheel heeft beant woord. Van den Bergh mist in het dichtwerk van Slauerhoff een Jan Slauerhoff, over Boucher te Den Haag languekkend essay verscheen. De verloren zoon Het is voor de nagedachtenis van een dichter eigenlijk een com pliment, dat men de waarde van zijn werk weer eens in twijfel trekt en het met nieuwe maatsta ven meet. Gebeurt dat niet, dan staat in de schoolboekjes wel te lezen dat hij een groot man is, maar niemand trekt zich daarvan wat aan. De grote letterkundi gen die buiten discussie zijn ge raakt, zijn eigenlijk dood: Huy- gens. Vondel, Goethe. Hunner is een praalgraf, als bezienswaardig heid misschien indrukwekkend, maar het blijft een graf. Jan Slauerhoff (1898—1936) heeft tijdens zijn leven niet over ge brek aan belangstelling en waar dering te klagen gehad. Zijn eer ste bundel „Archipel" (1923) vond al dadelijk een bewonderend ont haal. Dat ging zo door tot de laatste verzenbundel „Een eerlyk zeemansgraf" toe. Deze verscheen in zijn sterfjaar. Ook als proza schrijver, denk aan „Schuim en Asch" (1930), Het leven op aar de" (1934) en „De opstand van Guadalajara" (1937), heeft hij terstond naam gemaakt, ge steund trouwens door een hem genegen perskritiek met Menno ter Braak aan de spits. Na de oorlog is dat ver anderd. Niet alleen waren Ter Braak en Du Perron inmiddels van het toneel verdwenen, maar de con stellatie was zodanig gewij zigd dat het werk van de dichters van vóór 1940 niet meer dezelfde klem op de lezers had als voordien. Zo doet het werk van Mars man, hoe eerlijk en met hartebloed geschreven ook, vandaag wat te hevig en opgewonden aan. Ook Slau erhoff is aan een waarde ringsvermindering niet ont komen. Dichters als deze beiden blijven natuurlijk representatief voor hun eigen tijd (in Holland al thans), 'maar wat wij. be wust of onbewust, van een dichter vragen en in hem zoeken, geven zij niet meer geheel. En dat is in poeticis ongeveer hetzelfde als in het ge heel niet. Herman van den Bergh (geb. 1897) heeft Slauerhoff in zijn jeugd gekend. Van den Bergh was de stuwende kracht achter De Vrije Bladen, opruimer van tachtiger woordfraaiigheden. Na vele jaren zwijg ens is hij enige jaren geleden opnieuw als dich ter voor het voetlicht getreden, waaraan destijds in het Cultureel Venster aandacht is besteed. Doch niet de dichter, maar de criticus en essayist Van den Bergh is het, die nu onze belangstelling vraagt. Hij heeft namelijk bij L. J. C. Boucher te 's-Gravenhage, al weer even geleden, een als boek werk zeer verzorgd essay uitgege ven, dat over het werk van Slau- erhof handelt en tot titel heeft „Schip achter het boegbeeld", een doorzichtige aanduiding, dat hij achter het werk terug wil gaan tot de dichter, achter de ge vel tot het eigenlijke huis. Geen eerzucht DE leeftijd en de staat van dienst van Van den Bergh zijn er borg voor, dat het geen persoon lijke eerzucht of rancune is, die hem bij zijn vernieuwde beoorde ling drijft; trouwens, de schrij ver beijvert zich vrijwel op elke bladzijde de goede kwaliteiten van Slauerhoffs dichtwerk in het licht te stellen en te prijzen. Toch is het resultaat een tot kleinere pro porties teruggebrachte Slauer hoff. Van den Bergh behandelt eerst uitvoerig het poëtisch ge deelte en daarna het proza van de zwerfzieke, anti-burgerlijke scheepsarts. De veranderde tijds omstandigheden blijken hierbij niet ten gunste van Slauerhoff te hebben gewerkt. Terecht vraagt ae auteur in zijn Inleiding zich a. waar de nimbus van de legende, die reeds bij Slauerhoffs leven diens werk omgaf, gebleven is „Waar blijft de dichterlijke be tovering van het exotisme in een tijd, waarin vliegtuig en indus trialisatie, waarin het emigran tenschip zogoed als de raket- en kunstmaan-magie de uitdrukking „witte vlek op de kaart" tot een anachronisme van de eerste orde maken? Slauerhoffs faam groeide en bereikte haar grootste hoogte in die tussenoorlogse era, die onder ons volk gekenmerkt werd door een geestelijke Europa-vlucht, ook tóen drang naar exotisme, waarin de ver- iiiiiii min mini mui' mm mini mm milium imin mm mini mm min mini mm Wij zijn de vissen in het net gevlochten, zo is het voorbestemd zoals het gaat, al de vergissingen en het verraad, het kwaad waarvoor of tegen wordt gevochten, H het is als water dat rondom ons staat, Een grote groene duisternis die boven s ons hoofd tot aan de groene hemel reikt, waardoor het lied klinkt waar wij God mee loven, want wij geloven dat Hij naar ons kijkt, dat Hij het is die ons gevangen heeft E en dat Hij eenmaal vissen vleugels geeft. J. W. SCHULTE NORDHOLT (uit „Ontmoeting", EE uitg. Bosch en Keuning). fik muil mill) nun mini min iiiiu iiiiuiui mini mini mui muil iimii jiiiii mini Het Bijbelse verhaal van de verloren zoon heeft de Vlaamse schrijver Gerard Walschap ge transponeerd in onze tijd en gesi tueerd in een Palestina, dat ver rassend veel op Vlaanderen gelijkt en dat haast Bruegeliaans ge noemd zou kunnen worden. In dit Palestina ontmoeten we heel ge wone mensen met hun eenvoudig geloof, hun kleinmoedigheid, hun vooroordelen, hun angsten en hun bekrompenheden. Maar in dit heel gewone léven tekent ons Walschap de levensgeschiedenis van Gad, de rusteloze, die op zijn weg Jezus van Nazareth ontmoet. Als Noor derlingen staan we wellicht wat vreemd tegenover de vrijmoedig heid van de schrijver, tegenover zijn puur menselijk ervaren van het heilige, maar toch ontkomen we niet aan de kracht van dit proza, ontkomen we niet aan de echtheid van Walschap's visie. Het is een nieuw meesterwerk in de Vlaamse literatuur, (uitg. Ad Donker te Rotterdam). Ontmoeting Het juli-nummer van het letter kundig en algemeen cultureel maandblad „Ontmoeting" (uitg. Bosch en Keuning, Baarn) bevat een aantal bijzonder goede ge dichten van J. W. Schulte Nord- holt. Jan D. Pienter en L. Bis schop. J. G. v. d. Veen schreef een kort verhaal onder de titel „Abraham Flopjanus" en C. Ou- boter verzorgde de poëzie-kroniek. Verder bevat het blad tal van kri- ontwikkeltng, een rijping, dat boeiende schouwspel, dat het vol gen van de levensgang van grole en ook kleinere dichters tot zulk een fascinerende bezigheid maakt, een rijping ook die samenhangt met een algemeen-menselijke rij ping. Van die algemeen-menselij,- ke levenswljsheia neeft Slauer hoff, aldus de schrijver, „blij kens zijn dichterlijk werk nauwe lijks ooit iets geproefd". Hij is ervoor teruggedeinsd, of te vroeg gestorven, om zulk een breed én mild eindstadium te hebben kunnen bereiken. Over de prozaist schrijft Van den Bergh o.a.: „Men doetde schrijver Slauerhoff in hoge mate on recht met hem ideologisch au sérieux te nemen. Zijn grifheid en weligheid van vertellen is (ook voor hemzelf) belangrijker dan zijn overtuigingen: die heeft hij namelijk niet." Slauerhoff berijdt zijn stok paardjes: „averechts racisme", zoals Van den Bergh het noemt, de inferioriteit van het blanke ras en de verderfelijkheid van deszelfs invloed op „gekleurde" beschavingen, wat in feite dus neerkomt op de verwerping van de cultuur van het Westen. Als cu riosum heus de moeite waard, zegt de auteur. „Maar dan ook niet meer dan als curiosum; vooreerst omdat hij van de oude stam dier Westerse beschaving al leen enkele literaire twijgen en rotte stekjes kent en vooral niets meer en dan omdat het hem er geen ernst mee is; dat is over duidelijk." Het was Slauerhoff dan ook meer te doen om zelf-uitstorting dan om bepaalde dingen te laten gebeuren. Maar die zelf-uitstorting blijkt dan altijd, zowel in poëzie als in proza, behoefte te hebben gehad aai, het verhalende element. Verbleken ZAKELIJK zal men niet anders dan het met Van den Bergh eens kunnen zijn. Het echte le vensbeschouwelijke element is veel te belangrijk om bij afwezigheid zich in de kunst niet te wreken. Het werk van de z.g. zuivere es theten houdt op den duur geen stand. Slauerhoff was natuur1 ijk geen estheet, maar welbezien is hij toch familie. Vereenvoudigd kan men zeggen dat hij het scho ne zocht in en achter het wilde. De rest kon hem niet veel sche len en dat is het juist wat de waarde van zijn werk nu doet ver bleken. Van den Bergh formuleert het anders, maar in wezen wijkt zijn conclusie van de hierboven bij gebrek aan beter gegeven uit spraak niet af. Het boek van de doorgewinterde journalist, lettré en teruggekomen dichter geeft blijk van grote, „bevindelijke" kennis van letterkundige zaken in het algemeen en van Slauerhoffs werk in het bijzonder. De stijl is stroef; de vorm van het uitvoerig essay evenaart de gedachte niet en het lezen wordt gehinderd door een duidelijk te veel aan vreemde woorden en uit drukkingen. Jammer: Van den Bergh heeft alle kwaliteiten een werkelijk bril jant essay te schrijven. Hij is wellicht te vol van zijn onder werp geweest, zodat er te weinig ruimte voor een meer speeise aanpak overbleef. Natuurlijk is het boek wel een belangrijke bij drage tot de literatuur over en om Slauerhoff. C. RIJNSDORP ZATERDAG 8 AUGUSTUS 1959 Vader en zoon in de nieuwste JN de laatste jaren zijn in Frankrijk twee romans ver schenen, waarvan de vader- zoonv-erhouding de achtergrond of zelfs het onderwerp uitmaakt. Het eerste is het geval met „Mon père ce héros" van Elisabeth Barbier (uitg. Julliard). De schrijfster, van protestantsen hui ze, die hiermede haar vierde boek heeft gegeven, heeft voor al bekendheid verworven door de tweedelige familieroman „Les Gens de Mogador", een gemoedelijk verhaal, dat nie mand aan het schrikken zal brengen. Het nieuwste boek, feller van toon, modern van opzet, kan men een zielkundige studie noe men. In een provinciestadje is een roofoverval gepleegd. Het slachtoffer, een alleenwonende oude dame, is levensgevaarlijk gewond door slagen op het hoofd. De schuldigen zijn drie jongens uit de kleine burgerstand, bemin naars van het vlotte leven, maar zonder de middelen ertoe. EENVOUD EN FRISHEID IN ARCHITECTUUR flAAST de voorbeelden van Nederlandse kerkbouw, die loij van tijd tot tijd in deze ru briek mogen laten zien, past ook wel eens een kerk uit een ander land. Dit geldt zeker, wanneer wij een kerkgebouw kunnen tonen, waarvan de architectuur de eenvoud en de frisheid ver toont, die nu eenmaal aan de Skandinavische architectuur eigen zijn. Aarhus is de tweede stad van Denemarken, gelegen aan de oost zijde van Jutland, met meer dan 100.000 inwoners. Men weet, dat Denemarken behalve Kopenhagen geen grote steden heeft en dat on geveer een kwart van de bevol king in de hoofdstad is geconcen treerd. In 1928 kreeg Aarhus een uni versiteit, waarvoor Kay Fisher en C. F. Moller de gebouwen hebben .ontworpen, die allerwegen de aan dacht hebben getrokken. De bouw van deze universiteit valt samen met de opkomst" van de moderne Deense architectuur, waaraan be halve de genoemden ook de na men van Lauritzen en Arne Ja- cobsen zijn verbonden. Denemarken bouwt in baksteen. Reeds in de 17de-eeuwse gebouwen die de kenmerken der Hollandse Renaissance dragen, treffen wij baksteen aan. En het in 1670 door Evert Jansen in strakkere lijnen gebouwde paleis Charlottenburg is zuivere baksteenarchitectuur. Deze traditie wordt in de heden daagse architectuur voortgezet, maar zij wordt geënt op de nieu we concepties, die nu ongeveer dertig jaar geleden allerwegen in Europa doorbraken. De Duitsers Gropius en Van der Rohe, de Finnen Saariven en Aalto, de Zwe den Markelius en Asplund, zij al- Nationaal ZO kreeg ook Denemnrken zyn moderne bouwkunst, die natio naal is, omdat zij zich aanpast aan de nationale traditie en na tionale vormen, en tegelijk inter nationaal is, omdat tij uiting geeft aan de dynamiek van de moderne tijd, omdat zij vóór al les eerlijk is en alle opgelegde decoratie en opsmuk van vormen bewust verwerpt. Zo staat daar nu rusttg en, wij zouden haast zeggen argeloos, de Christiaanskerk van de jonge architect Aage Nielsen. Buitenmu ren van baksteen, een hoog dak met pannen gedekt, een voorge vel met een enkele ritmisch ver deelde versiering, die telkens even oplicht uit het forse gevelvlak Maar opdat de gevel niet te fors zou worden, staat daarnaast de PANORAMA DER WERELD Panorama der weruld (deel 1 (Europa). Uitgave J. J. Romen Sc Zonen te Roermond en Maaseik. Onder leiding van prwf. dr. A. C. de Vooys, hoogleraar aan de rijksuniversiteit te Uti echt en drs. R. Tamsma, lector aan de Ned. Economische Hoogeschool te Rotterdam wordt gewerkt aan Panorama der wereld, een popu- lair-wetenschappelijk werk, dat uit drie delen zal bestaan. Het eerste deel, dat over Europa ten westen van het IJzeren Gordijn handelt, is dezer dagen versche nen. Deel.twee zal Azië en Afrika behandelen, terwijl het derde deel geheel zal zijn gewijd aan het westelijk halfrond en Australië. De eerste hoofdstukken geven een beeld van de algemene struc tuur van de wereld, zowel phy- T~lE Engelse dichter uit de vorige eeuw Alfred Tennyson heeft eens een uitspraak gedaan, waar mee de Tsjechische componist Antonin Dvorak het beslist niet eens was. Tennyson schreef namelijk: „Beter bemind en niet ge kregen, dan in 't geheel niet liefgehad". Want Dvorak betreurde het maar al te zeer dat hij kon liefhebben en dat hij het voor werp van zijn echte liefde nooit heeft kunnen krijgen. Zijn leven lang was hij smoorverliefd op z'n schoonzusje Josefine Kaunic- Cermak, een befaamde actrice in Praag. Toen Dvorak nog al tist was in het opera orkest droomde hij vanuit de orkestbak samenzijn de In 1865 Dvorak was toen dus nog maar 24 jaar oud gaf hij in zijn liede rencyclus „Cypressen" al uiting aan die liefde. Maar het bleef „niet gekregen" en ten slotte trouwde hij in 1873 met Josefine's zuster Anna Cermak. Dat huwelijk is bij zonder gelukkig ge weest. maar de liefde voor Josefine is nim mer gedoofd. Tot haar dood toe in 1895 geweest tussen Dvorak en Jose fine, die inmiddels getrouwd was met Graaf Vaclav Kaunic. Tijdens zijn 3-jarig verblijf in Amerika (18921895) schreef hij als laatste werk in de „nieuwe we reld" het Celloconcert. Op. 104 in b kl. t. Josefine was toen al ern stig ziek en men verwachtte de dood. Dvorak was hierdoor heel erg geroerd en de ziekte van Jo sefine deed hem des te sterker naar zijn vaderland terugverlan gen. In het tweede deel van zijn Celloconcert kwam al compone rend als vanzelf een molodie te voorschijn bij Dvorak, die Josefi ne altijd heel erg lief was ge weest. Het was de melodie van Dvorak's lied „Laszt mich allein" uit de „Vier Licdcrn" Op, 82 (geschreven in 1887). Het midden deel van dit lied parafraseerde Dvorak in het 2e deel van zijn Celloconcert en de melodie komt zo geheel logisch uit hét geheel naar voren, dat het niet anders kan dan dat Dvorak met zijn ge hele ziel bij z'n schoonzuster is geweest en daardoor haar lieve lingslied opnieuw kreeg ingegeven. Antonin Dvorak, de Tsjechische opgenomen door Decca in een vertolking door Sowjetrussische En toen hij eenmaal in Tsjecho- slowakije was teruggekeerd, wij zigde hij het slot van zijn Cello concert nog. Op 9 februari 1895 had hij het werk in New York voltooid, maar teruggekeerd gaf hij het slotdeel toch nog iets an ders mee, nl. opnieuw de herinne ring aan zijn toen zojuist overle den schoonzuster en heel teder klinkt het werk uit met de be- ginmelodie van het lied „Laszt mich allein". In zijn werk heeft Dvorak zoals zoveel scheppende kunstenaars zijn grote liefde als man neergelegd. Alleen zo kon hij zijn liefde uitzeggen- [ET de Vijfde Symfonie (bij genaamd „Uit de nieuwe wereld") behoort dit Celloconcert M! tot de symfonische we.vken die Dvorak de grote wereldfaam be zorgden. Worden in de 5 e Symfo nie de nieuwe indrukken, die Dvo rak in Amerika opdeed, j erwerkt, gecombineerd met herinnering aan het eigen Boheemse vader land, het Celloconcert is alleen maar geboren uit de horinnerin- gen aan en een smachtend verlan gen naar het vaderland. Het ka rakter v; n dit werk is dun ook in hoge mate romantisch. Het eerste deel (Allegro) geeft al direct de sfeer van het gehele w-rk aan: wat pathetisch-heroïschmaar toch ook angstig-verlang'ind. Een Amerikaans volksliedacht ig thema verloopt snél in nationale Boheem- Het tweede deel (Adagio ma non troppo) is het hoogtepunt van het gehele werk geworden, een zui vere lyriek die zowel doet den ken aan het Largo uit Dvorak's Vijfde Symfonie als aan de ver hevenheid van zijn „Bibliwche Lie- der". Welk een schoonheid ligt er al niet direct in h(t hoofd thema van de cello, waai tegen de klarinettenzang een haast mys tiek effect geven. Organisch uit net gehele melodische verloop komt dan de melodie van het ge liefde lied, als een sam inspraak tussen cello, hobo en flu-t. Het derde deel (Allegro modera to) is als het ware e:n soort vreugoegevoel over de spoedige terugkeer in het vaderland. Zo als ik reeds schreef wijzigde Dvorak na zijn terugkeer het slot van dit deel. Toen de befaamde cellist prof. Hanus Wihan (aan wie het werk is opgedrsgen) dit slot van een cadens wilde voor dien, kwam Dvorak hiertugen hef tig in opstand. „De finite sluit geleidelijk diminuendo al als een ademtocht met herinneringen aan de beide voorgaande delen de solo klinkt tot pianissimo uit dan een sterker worden en de laatste maten neemt het or kest over en sluit het werk af met een stormachtige klank. Dat was zo mijn idee en daar ben ik niet van af te brengen", schreef Dvorak. TAECCA heeft dit prachtige werk Lf persoonlijk vind ik het een van de mooiste Celloconcerten opgenomen in een zeldzaim gein- kloeke toren met de luidklokken, die het geheel domineert. Gezien in de schaduw van de toren lijkt de kerk ondanks haar hoge kap maar klein. Zij is ook niet groot, want in het kerkruim zijn slechts 350 vaste plaatsen het totale aantal kan worden op gevoerd tot 500. (Bouwkosten plm. 465.000). Maar wanneer men ziet, ho« deze kerk in de ruimte staat, een ruimte met veel bomen en groen in Jutland kan men blijkbaar meer terrein voor een kerk be schikbaar stellen dan in de Rand stad Holland dan staan wij toch voor een gebouw, dat ietj is en iets zegt, Dit is bij alle eenvoud- en strak, heid van lijn een kerk, waaraan met liefde is gewerkt, en die in haar gehele verschijningsvorm werkelijk kerk wil zijn. sich als economisch. Het zwaarte punt ligt echter op de regionale behandeling en dat is de ver dienste van dit ook voor niet-ln- gewijden bestemde werk. Panora ma der wereld is geen toeristisch handboek, waarin men een be- bezienswaardigheden van ieder land kan vinden. Het is evenmin een aardrijkskundeboek met «en opsomming van plaatsen en ri vieren, maar wil een duidelijk In zicht geven in de structuur van ieder land, in het economische bestel en zijn sociale ontwikke ling. Niet alleen in woord, maar ook in beeld, door illustraties, die direct aan de tekst aanslui ten, alsmede door kaarten en gra fieken. Zeer velen zullen aan de hand van dit Panorama der we reld hun kennis kunnen verrijken. Een der drie is Robert Ville- dieu: hij heeft alleen een passie ve rol vervuld. Nu gebeurt dit wonderlijke, dat hij, die als uit kijk heeft gefungeerd en niets af weet van wat binnen is voorge vallen, alle schuld op zich neemt en, ondanks de raadgevingen van zijn verdediger en de scep tische vragen van de rechter van instructie, volhardt in zijn ver klaring. die hem jaren van ge vangenschap kan kosten. Wat beweegt de jongen tot de ze houding? Verscheidene motie ven spelen daarin méde. De va der heeft meegewerkt in het bin nenlands verzet en daarvoor ge boet met enkele jaren gevangen schap in Duitsland. Zijn invloed was dus uitgeschakeld in de vor mingsjaren van de knaap en de band aan de moeder is zoveel te inniger geworden. Bij zijn terugkeer wordt Ville- dieu gevierd als verzetsheld; hij sluit zich op in d'e hem toege wezen rol en wordt thuis de ti ran, die geen tegenspraak duldt en vrouw en kinderen bepreekt; buitenshuis de man, die in de hogere maatschappelijke laag tracht door te dringen en zelfs een Kamercandidatuur aanvaardt. De vrouw, een zachtzinnig mensje maar een onvolgroeide persoonlijkheid, beeft voor hem; het dochtertje veinst onderwer ping, maar Robert komt in op stand en verwekt zo voortdurend botsingen. Waar de band aan het gezin, het natuurlijk milieu, ontbreekt, wordt des te sterker de binding aan de kameraden, die in hem een gewillig bondge noot Vinden. Geldingsdrang AAN twee zijden wil Robert zich laten gelden en tonen1 wat hij vermag aan durf en vastberadenheid; jegens zijn va der, die laag op hem neerziet, en jegens de makkers, die hem voor een slappeling houden en hem de gemakkelijkste karwei opdragen. Zo komt hij er in een ver wrongen geldingsdrang toe de rol van hoofdschuldige op zich te nemen. Een nevenmotief is, dat hij op deze manier zijn wrok op zijn vader kan koelen door een vlek op diens naam te werpen en zijn politieke carrière te bre ken. Nog een vierde motief treedt in tijdens het onderhoud met zijn verdediger. Deze heeft in Duit se gevangenschap een broer ver loren, ook werker in het verzet en aangehouden enkele dagen na Villedieu. Voor de jongen is het verband duidelijk: zijn vader is laf geweest en heeft namen ge noemd. Vandaar de ironisch-be- doelde titel van het boek, ont leend aan de beginregel van een bekend gedicht van Victor Hugo, gewijd aan zijn vader, generaal onder Naipoleon I. Aan Robert nu de taak de mo rele schuld van de pseudo-held uit te wissen door het tegenover gestelde te doen, nl. te lijden voor de schuldigen. Het verhaal komt niet tot een oplossing, maar de schrijfster laat gevoe len, dat, als enkele dagen later de overval ter plaatse zal wor den gereconstrueerd. Robert zal instorten en da waarheid aan het licht zal treden. Deze psychologi sche analyse men kan haar ook een tijdsbeeld noemen heeft oök sociale kanten en voert in het milieu van een ontspoorde jeugd, slachtoffer der oorlogs omstandigheden. Botsingen JET tweede boek is „Cet tr e i 1 VIA NAALD ÉN PLAAT spireerde en doorleefde vertolking van de Russische cellist Mstislaw Rostropowitsch met begeleiding van het grote symfonieorkest van de Sowjetrussische radio o.l.v. Bo ris Haikin. (30 cm plaat LXT 2015). Rostropowitsch werd in 1927 in Baku geboren en begon in 1942 met zijn conoertpraktijk- Zelden hoorde ik dit werk zo geheel van binnen-uit spelen, zo verlangend, zo doortrild van weemoed en blijdschap. Men kan zeggen dat de uitvoerenden werkelijk super klasse zijn. En daarom betreur ik het dan ook dubbel, dat de opna me vermoedelijk in een akoestiscp wat ongunstige ruimte werd ge maakt. waardoor het geluid net iets te bot is geworden, althang van het orkest. Ondanks dit kan men intens genieten van een waar achtig schoon werk -en van een uitzonderlijk schone vertolking. CORN. BASOSKI PIETER MARITS Pieter Marits, door A. Nie mann. Uitgave V. A. Kramers, 's-Gravenhage. De zeventiende druk van het bekende jongensboek Pieter Ma- rits is geïllustreerd met diverse platen. De lotgevallen van een jongen tijdens de Boerenoorlog in Transvaal zullen de jeugdige lezers ongetwijfeld boeien en het boek in één adem doen uitlezen. >i" (uitg. Laffont) van Claude Longhy, die reeds twee romans had gepubliceerd, waarvan één vijfdelig. Het behandelt in de diepte de verhouding tussen een vader en zijn zoon. De eerste, mathematisch zeer begaafd, maatschappelijk hoog geklom men man van orde en tucht; de zoon, erfgenaam van zijn moe ders liefde voor kunst en lette ren, maar ook van haar geeste lijke speelsheid. Ook hier is de vader, Frans reserve-officier, vele- jaren afwe zig geweest. In die tijd is een intieme band gegroeid tussen moeder en zoon, waarbij de laat ste de sterkste is. Bij zijn terug keer vindt de vader een andere zoon dan hij zich gewenst had. Geheel zijn streven is nu ge richt op ombouw van Nicolaas' karakter en smaak. Dit veroor zaakt eerst stille, later openlijke botsingen; bedrog en brutaliteit enerzijds, heftige woorden en af straffing anderzijds. In die strijd verdwijnen de vrouwelijke eigen schappen in de knaap; de man nelijke komen naar voren in stugge onverzettelijkheid, erfenis van de vader, maar ze werken in diametraal-tegenovergestelde richting. Als hét ten laatste komt tot diefstal en ontvluchting, wordt de kinderrechter ingeschakeld, die de zeventienjarige voor zeke re tijd in een tuchtschool plaatst. Dat levert een brok bezielde re portage over de jeugd, die deze inrichtingen bevolkt. Het verblijf in dit milieu en de leiding van verstandige opvoeders doen Nico laas moreel goed. Hij leert in zien hoe bevoorrecht hij is ge weest en hoeveel hij zijn ouders te- danken heeft. Na deze zes maanden wordt de begonnen stu die voltooid en komen bepaalde déraillementen niet meer voor. De jóngen is een man gewor- HET BEWAASOE KIJKGLAS Theo M. Eerdmans heeft een nieuw werk aan zijn oeuvre toe gevoegd. Bij De Arbeiderspers te Amsterdam verscheen van hem de roman „Het bewaasde kijk glas". Het is het verhaal van Do nald Menalda, die met zijn ouders naar Canada emigreerde en dan plotseling, zonder paspoort, met de boot naar Rotterdam vertrekt waar hij voor twee jaren een meisje had liefgekregen. De tocht wordt echter niet vol tooid, want op de bootreis ont moet Donald een Amerikaans meisje, dat hem tijdens een ziek te verzorgt en op wie hij verliefd wordt. De Amerikaanse gaat naar Duitsland om haar verloofde op te En toch heeft deze tijd hem in zeker 'opzicht nog meer van zijn vader verwijderd. Zijn sociale zin, zijn medelijden met hen die in de schaduw leven, is gewekt. Als jeugdleider helpt hij mee aan de verheffing der maatschap pelijk en zedelijk gezonke- nen; hij gaat op in deze arbeid en vindt er zelfs zijn aanstaan de vrouw in. Alle pogingen tot rehabilitatie en reïntegratie in de sociale laag, waartoe hij behoort, wijst hij af, tot grote verbittering van de va der. De kloof tussen vader en zoon ligt nu anders dan in de jongensjaren, maar ze blijft in volle breedte. De ziekte van de moeder met haar fatale afloop brengt beide mannen niet tot el kander, maar verwekt integen deel felle botsingen. De vader ziet In zijn zoon een vreemde in dringer; deze voelt zich terugge drongen en ontrecht. Na de dood van de moeder verlopen er vele maanden van volkomen scheiding. Ze zijn niet onnut; ze werken schiftend en zuiverend op beider zielsgesteld heid. De oudere man krijgt oog voor zijn pedagogische fouten, de tyrannie van zijn zelfzuchtige liefde, die stuitte op eigenschap pen, die hemzelf niet vreemd zijn; de jongere gevóelt, dat on danks alle scheuren en rukken de band der genegenheid nog be staat. In het ouderlijk huis blijft iedere nacht de deur open; zó moet de zoon haar vinden. Deze geeft de roman, waarin hij zijn trieste geschiedenis vertelde en die el een gretige uitgever had gevonden, aan het vuur prijs. Het slot van het boek laat voorzien, dat, niettegenstaande al wat is voorgevallen, over de kloof een brug zal worden gelegd. Zo voert dit met liefde en in een milde toon geschreven hoek niet in een slop. Er opent zich een perspectief in, dat in het knap pe, maar harde boek van Elisa beth Barbier ontbreekt. Ouders met moeilijke kinderen kunnen er troost en wijsheid uit putten. DR. M. C. v. d. PANNE krijgen als hij niet zo'n slappeling- was. Het verhaal van de reis heeft dan ook meerdere malen een flash-back, een terugblik op het eigen verleden, dat Donald altijd als door een bewaasd kijkglas heeft gezien, maar dat hij nu hel der ontdekt. En daardoor ont dekt hij ook zichzelf. De reis wordt niet voortgezet en Donald verliest veel. Maar de -grote winst is, dat hij een ander mens wórdt, een man, een kerel. Theo Eerdmans heeft het alles met meesterhand beschreven, hij heeft de figuren knap getypeerd en be wees met dit boek een goed psy choloog te zijn. (217 bladzijden). Claude Longhy, schrijfster van de roman „Cet étranger pareil De gillende drieling De gillende drieling, door Edith Cinnerstad, vertaling C. van Eijsden. Uitgave Ad. M. c. Stok, Zuid-Holl. Uitg. Mij., Den Haag. De avonturen van een blijmoe dig, harmonisch en kinderrijk ge zin. waarvan de vader zich bezig houdt met wonderlijke uitvindin gen en de moeder eens triomfen vierde op de planken, worden door Edith Unnerstad allersmakelijkst opgediend via de belevenissen van zoonlief Lars. Even aantrekkelijk als het verhaal zijn de plaatjes van de door zijn marine-schetsen bekende illustrator P. W. B. Steen- Zoals aEe snel groeiende gezin nen kwam de familie Larsson in conflict met de haar ter bescSiik- king staande woonruimte. Dit feit, tezamen met de nogal vreemd soortige erfenis van een bierbrou- wende rijke oom en de geniale ideeën van vader Larsson, stelt de lezer in staat het gezin te vol gen op een hoogst originele va- cantie-tocht, die eindigt in een ruime woning bij Tante Bella en juffrouw Luhrs. Het is een gevoelig geschreven verhaal, vol onverwoestbaar opti misme en levensvreugde, over mensen die waarschijnlijk nooit veel materiële rijkdom zullen ver werven maar die schatten aan geestelijke rijkdom bezitten en iedei gaarne daarvan willen delen. De vertaling is in vlot en goed Nederlands. IK EN MIJN HUIS Ik en mijn huis. door Rein C. Bosman. Uitg. J.N. Voorhoeve, Den Haag. „Ik en mijn huis" is een Chris telijke roman, die handelt over het leven van een schoenmaker. Voor de gebeurtenissen, die de schrijver in dit boek laat afspe len, heeft hij geput uit het gewo ne dagelijkse leven. Rein Bosman is het gelukt het boek een waar schuwing te doen zijn voor de mensheid om het eigen ik niet op de voorgrond te laten dringen. Duidelijk brengt het boek tot uit drukking, dat, hoe goed ook be dacht en bedoeld, de mens uit zichzelf niets kan. Door eenvoud en menselijkheid is deze roman de moeite van het lezen zeker De zending vraagt een rentmeester I>e zending vraagt een rent meester, door dr. J. C. Gil- Uitgave De Graafschap, opzettelijk beoefend. Gebeurt het wel, dan is het geven er vanzelf. En deze kunst is geestelijk van zo grote waarde. Dr. Gilhuis zegt er in dit boekje van slechts vijf- lig bladzijden veel van dat goed is om te lezen. Hij denkt daarbij vooral aan de zending. Wie in en door het geven zijn leven gees telijk wil opheffen zal van de le zing van dit mooie boekje veel nut hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1959 | | pagina 10