De verrassing voor IETJE Pastei van groene paddestoelen PRIJSVRAAG VOOR DE JEUGD De-stér sttmi hogbraan, berg Dit jullie moeten doen 8 KERSTBIJLAGE 1958 JN de zomer was het al afgesproken: als het Kerstvakantie was, zou letje komen loger« bij Freek en Joost. Eigenlijk kenden ze elkaar nog niet zo goed, want letje was in hi voorjaar met haar vader en moeder uit Indië gekomen en ze had haar neefjes nog nooit g< zien. Maar in de zomervakantie hadden ze kennis met elkaar gemaakt, en toen had letji tante, de moeder van Freek en Joost dus, gezegd: „Nou kind, en dan kom je van de wintï maar fijn bij ons logeren. We hebben een grote tuin, en wie weet, gaat het wel sneeuwei Dan kunnen jullie fijn sneeuwballen gooien en sleetje rijden." HET is een prachtige, heldere nacht. Duizenden sterren stra len aan de donkere hemel. Ze twin kelen boven de reusachtige berg toppen in het schone Zwitserse land schap en blikken vriendelijk neer op het kleine besneeuwde dorp, be neden in het dal. In de berghutten is alles donker en ook in de houten huizen van het dorpje brandt geen enkel lichtje meer. Alle mensen sla pen en alle kinderen ook. In de smal le straten heerst een diepe stille. Maar dapdan knarst er een sleutel in een slot. Er gaat een deur open en een kleine jongen stapt naar buiten. Hij heeft een kaars in zijn hand en kijkt naar een van de hui zen aan de overkant. TYAARUIT komt een paar minuten later een meisje, met lange blonde vlechten tevoorschijn. ,.Hier ben ik, Lise", roept de jongen zachtjes, „heb je je kaars niet vergeten?" Het meisje komt haas tig aanlopen en schudt ijverig r/an nee. ..Kom maar. dan gaan we." zegt de jon gen weer, „we moeten ginds het pad op." Hans wijst met zijn vinger in de richting van een oude. vervallen schuur. Hij pakt Lise bij de hand en samen gaan de kinderen de duisternis in. Al gauw zijn ze het dorp uit. Bij de oude schuur blijven ze even staan. Hun ogen zoeken een smal pad, dat zich over klei ne watervalletjes en tussen kale strui ken en statige bomen door naar boven kronkelt. „Als we dit paadje volgen, ko men we vanzelf bij de top." fluistert Hans verrukt, „maar we moeten wel heel voorzichtig lopen, want het is hier verschrikkelijk donker. Houd me goed vast, Lise. Ik zal wel noorop gaan. Ja. zo is het goed." ATOETJE voor voetje lopen Hans en Lise 'verder. Langzaam, heel langzaam gaat het maar. Hot nauwe bergpad stijgt snel en klimmen moet je nooit vlug doen, vooral niet in de sneeuw. Dat weten Li se en Hans heel goed. Daarvoor zijn ze echte bergkinderen. Praten doen ze niet. Ze lopen alleen maar, verder, steeds verder, hoger al hoger „Hans. Hans". Plotseling blijft Lise staan. „Kijk daar eens. nee langs mijn vinger. Ja daar, dat is de ster." Lises ogen glanzen blij. „Wat is hij mooi, hè «n wat is hij dichtbij. Het zal vast niet .ang meer duren of we zijn er. En dan Hans knijpt van pure opwinding Lises hand. „We moeten er nu heel gauw zijn," zegt hij. „Laten we opschieten." Daar gaan ze weer, twee kleine kinde ren Ln de machtige bergwereld. Ze zien de huizen van hun dorpje al lang niet meer. Daarvoor is het veel te donker. Maar de hemel boven hen wordt steeds wijder, steeds mooier. Het lijkt wel of er hoe langer hoe meer sterren komen. Toch hebben Lise en Hans maar oog voor één ster. Ze letten alleen op die grote ster. die veel helderder flonkert dan alle andere. Zo nu en dan blijven ze staan om wat te rusten en om te kijken naar hun ster. Veel tijd gunnen ze zich echter niet. Ze moeten snel ver der In hun enthousiasme merken z< eerst niet dat het pad smaller en smal ler wordt en ook sneller stijgt dan daar straks. Ze klimmen opgewekt door, hun gezichtjes opgehc«/en naar de lichtende ster. Maar dan trekt Lise aan Hans' arm. „Ik ben zo moe," zegt ze klage lijk. „laten we wat gaan zitten. Even maar." Hans kijkt verschrikt om. ..Kun je het nog een poosje volhouden? We zijn er vast en zeker gauw. LIIER kunnen we niet gaan zitten, het is veel te koud." „Toe Hans," smeekt Lise, „ik kan echt niet meer lopen Mijn voeten doen pijn en mijn benen trillen zo vreemd." Vastberaden blijft Hans plotseling staan. Hij trekt zijn dik ke jas uit en geeft die aan Lise Hier trek die maar aan en wacht op me tot ik terug ben Ik kan wel in mijn wol len trui naar boven. Die is warm genoeg Geef mij je kaars maar Daar gaat Hans. helemaal alleen, met twee kaar sen in zijn handen. Lise blijft achter Warmpjes ingepakt in zijn jas. wacht ze op zijn terugkeer. Maar ach. wat duurt dat lang en wat is het donker. Het enige wat Lise ziet is de sterrenhemel boven haar. Het is doodstil, zo stil. dat het kleine meisje haar eigen hart kan horen kloppen. Het bonkt met vlugge slagen, want Lise is nu ze hier zo eenzaam zit, verschrikke lijk bang. Haar ogen houdt ze gericht op de ster Intussen zet Hans de tocht voort Hij klimt zo snol hij kan. want hij wil Lisr met te lang laten wachten. Hij stijgt en stijgt maar nog altijd is de berghut waar hij langs moet niet in zicht en hij wordt zo moe en zo slaperig. Zijn knieën knikken, zijn ogen branden van het turen in de duisternis. „Een ogen blikje ga ik zitten," zegt hij tegen zich- - if en met een zucht laat hij zich zak ken op de grond. Helaas is de slaap sterker dan hij. want al gauw gaar Hans' ogen toe Hij merkt niets meer van de kou en hoort ook niet, dat een angstig stemmetje roept: „Hans. Hans. waar ben je? Kom toch terug." Dat stemmetje is van Lise. die eerst stil letjes heeft gewacht en gewacht, maar het ten slotte niet meer uit heeft kun- HET VERHAAL VAN HANS en USE, VERTELD DOOR NEL HAVE LAAR nen houden en is gaan roepen. Hoe ze ook roept, ze krijgt geen antwoord en dan snikt Lise het uit, met haar hoofd in haar armen. IN DE berghut, bijna boven op de top, schrikt een man plotseling uit zyn slaap. Het is de oude berggids Arthur, die wakker wordt door het gekrabbel van zijn hond Peter aan de deur van het slaapkamertje. Arthur stapt zijn bed uit en bromt: „Kalm toch beest, er is toch helemaal niets aan de hand." Maar als de hond begint te janken, begrijpt Arthur, dat er wel iets moet zijn. Vlug trekt hij zijn kleren aan en zoekt hij zijn lantaarn op. Eenmaal buiten, begint Peter luid blaf fend vooruit te rennen. De oude berggids volgt hem behoedzaam. Wat is dat? De hond blijft plotseling staan, jankt zachtjes en komt dan te- rugrennen naar zijn baas. Snel loopt Ar thur naar de plaats, die de hond hem gewezen heeft. Wat hij daar ziet wekt zijn verbazing en ontsteltenis. In de sneeuw ligt een kleine jongen te sla pen. In zijn handen houdt hij twee lan- ge, witte kaarsen. „Hé. word eens wak ker." diens ogen open en dan ziet Arthur het. Dat is Hans r/an de houthakker. „Wat doe jij hier," vraagt hij verbaasd, „zo midden in de nacht en dan nog wel zonder jas?" „De ster, we wilden naar de ster," snikt Hans. „Lise en ik. maar Lise was zo moe en toen ben ik alleen verder gegaan." De berggids begrijpt niet veel van het verhaal, maar wat hij wel begrijpt is, dal ergens op deze berg ook Lise van de schoenmaker moet zijn. „Hier, doe deze sjaal om," commandeert hij-Hans, ..en vertel me dan waar dat meisje is." Gelukkig weet Hans dat nog precies en al gauw vinden ze Lise terug. „Ja, en nu zullen we toch jullie vader en moe der wakker moeten maken." mompelt Arthur, „anders moeten jullie weer he lemaal mee naar boven." Daar gaan ze. de oude berggids en twee bedeesde, slaperige kinderen. Als ze in het dorp zijn, zegt Arthur: „Nu moet je me eens vertellen hoe jullie midden in de nacht op die berg kwamen." ster van Bethlehem om onze kaarsen aan te steken voor het Kerstfeest. Maar het duurde zo lang voor we boven wa ren. Lise werd zo moe en daarom ben ik alleen verder gegaan, maar ik kon ook niet bij de ster komen." De oude Arthur schudt het hoofd en zegt: „Jul lie domme kinderen. Weet je dan niet, dat de sterren veel hoger staan dan de bergtoppen reiken en weet je dan niet, dat de ster van Bethlehem alleen maar geschenen heeft toen het Kindje gebo ren werd? Nu is die ster niet meer no dig. De geboorte r/an de Heere Jezus kun je nu in de Bijbel lezen. En dat doen de mensen ook. Morgen zullen ze in de kerk het Kerstverhaal uit de Bijbel lezen en thuis bij de kerst boom." Hans en Lise knikken ernstig. Ze begrijpen heel goed wat Arthur bedoelt. yOE.V ze eenmaal thuis waren hebben ze hun vader en moeder alles eerlijk verteld: over hun plan om naar de ster van Bethlehem te gaan en hun kaarsen aan te steken, over de moeilijke weg naar de top en over alles wat Arthur hun heeft gezegd. En op Kerstdag heeft de vader van Hans de twee kinderen uit de oude Bijbel het prachtige verhaal voor gelezen van de geboorte van het Chris tuskind. Nu, letje zette wel een paar grote ogen op, want al was ze al een groot kind van negen jaar sneeuw had ze natuurlijk nog nooit gezien, want dat heb je nu eenmaal niet in Lndië. En Freek en Joost, die zeven en zes jaar waren, voelden zich opeens heel gewich tig. Zo zo, dat grote nichtje van hen had die heus nog nooit sneeuw gezien? Nou, zij wél hoor! En ze deden een beetje opscheppe rig tegen letje. Ze zeiden, dat er soms wel zóveel sneeuw viel, dat je tot je hoofd er in kon wegzakken. Maar toen zei hun moeder lachend: „Nee hoor Iet, ze praten maar wat." „Maar ik heb het toch heus wel eens op een plaatje gezien!", riep Joost verontwaardigd. „Nou ja, een plaat je", zei moeder, „dat is weer wat anders." Je begrijpt dat letje dus toch eigenlijk wel een beetje nieuwsgierig was toen ze in de Kerstvakantie eenmaal bij Freek en Joost was. „Valt de sneeuw alleen in de Kerstva kantie?", r/roeg ze. Nou, daarom moesten de neefjes heel hard lachen. Nee hoor, sneeuw viel in de winter, niet speciaal alleen in da Kerstvakantie. Het zou natuurlijk dit jaar wel prachtig uitkomen. Maar Freek zei somber: „Wie weet valt er wel helemaal geen sneeuw, dat kan ook nog best Daar keek letje van op haar neus. „Heus waar tante?", vroeg ze aan de moeder van Freek en Joost. „Komt er ook wel eens géén sneeuw in de winter?" „Nou", zei de moeder van Freek en Joost, „het gebeurt niet vaak, maar het komt wel eens voor dat de sneeuw een jaartje overslaat." letje zei met een zucht: „Ik hoop maar dat het dit jaar wél. komt, ik ben er zó nieuwsgierig naar." Ja, dat kon tante zich best indenken, en Freek en Joost ook. Ze keken meewarig naar hi nichtje, dat al zo groot was en nog noi sneeuw gezien had. Nu, het werd zonder de sneeuw natuurlj ook wel een fijne Kerstvakantie voor Ietj Ze mocht mee naar het Kerstfeest van zondagsschool van Freek en Joost en ze kei haar ogen uit naar die geweldig grote Kers boom. met witte kaarsen en glinsterende sli gers en namaaksneeuw. Maar de echte sneeu nee, die kreeg letje niet te zien. Iedere morgen als ze wakker werd deed i gauw het gordijn open en keek naar buitei nee hoor. De tuin was nog net zo kaal als t dag tevoren. En dan riepen de jongens uit c andere kamer: „D'r is nog niks, hè Iet? „Nee..", riep letje dan een beetje treuri terug. Toen kreeg Freek opeens een pracht idet Hij beraadslaagde heel wijs, als een verstal dig groot mens, met Joost. „Zie je Joost" zei hij, „die sneeuw, dat wordt niks. Iet] gaat straks weer naar haar vader en moede zonder dat ze ook maar iets gezien heeft.1, „Kon je het zelf maar maken, hè", zei Joos met een zuchtje. „Nou", zei Freek, „net wij ik dacht. We kunnen het best doen. Gewooij van watten." „Van watten?", zei Joost stomverbaasd. El toen: „Maar dan heb je r/reselijk veel watta nodig, Freek." Ja, daar had Freek ook al aan gedacht, kon natuurlijk moeilijk de hele tuin met ten gaan bestrooien. Maar hij had zo 0 dacht: voor de grap stukjes watten te leggi in Ietjes kamertje. Op haar stoel en op hi tafeltje, op de vensterbank en op de wastaft Heel stiekem, en heel zachtjes, 's morgi vroeg. Ze mocht natuurlijk niet wakl worden, dat spreekt vanzelf. En als dan opstond, zou je eens wat belevt Ze zou natuurlijk best begrijpen, dat geen echte sneeuw was. maar het zo er tóch een beetje op lijken. 's-Avonds, toen ze al in bed lagen, e vader en moeder beneden in de huiska mer zaten, kwam Freek heel voorzich tig zijn bed uit, liep op zijn tenen nas de ^badkamer en haalde daar uit he kleine apothekerskastje de grote doo met watten. Gauw, gauw, liep hij teru naar de slaapkamer. „Héb je ze?", fluis terde Joost. „Ja", fluisterde Freek te rug. „Nou kunnen we het fijn morgei ochtend doen, jó!" De volgende morgen, toen het n< heel stil was in huis en nog heel donke liepen ze voorzichtig naar het kamertj waar letje sliep. Heel zachtjes dee Freek de deur open en heel stiekem Lie pen ze naar binnen. En toen begonna ze: overal legden ze plukjes wattei neer, op de grond, in Ietjes pantoffel tjes, een paar op haar deken.Maai die witte pluisjes kriebelden een beetji aan Joost zijn gezicht, toen hij wat pluk jes watten uit elkaar trok, en ineens moest hij verschrikkelijk niezen. „Stil toch!", fluisterde Freek kwaad. Maai het was al te laat: letje ging recht over eindritten en riep verschrikt: „Wat dat?" Je kent toch Pimpie Pannetje wel, van het kasteel „De vijf Beuken"? daar vind je hem de hele dag bij het fornuis, in de keuken, daar mag hij helpen braden en koken voor Koenraad, markies van Nooitgebroken. Het koksmaatje Pimpie Pannetje, je moet het meteen maar weten, die heeft het vandaag verschrikkelijk druk, want Ridder Xavierus komt eten En de markies kwam persoonlijk vertellei. „Om elf uur koffie, maar zonder vellen! En om zeven uur, aan het dinee, willen wij worteltjes eten, en een groene paddestoelenpastei, die mag niet worden vergeten! En dan een grote fles wijn op tafel, en voor toe een dikke slagroomwafel!' Toen zei de kok: „Nou, Pimpie, nóu (en hij zuchtte wel zeven malen een gróéne paddestoelenpastei ik ga maar vast koffie malen. Ga jij groene paddestoelen plukken, en breng me hele, géén stukken I" En daar is Pimpie Pannetje al gauw in het bos gekomen, en zoekt en kijkt en gluurt en tuurt op het mos, onder alle bomen. Wél gele en rose vindt hij ergens, maar gróéne paddestoelen nergens I En alle dieren uit het bos die gaan zich ermee bemoeien. Ze roepen: „Wat jij zoekt hebben we nooit nog op het mos zien groeien I Wie kent er nou groene paddestoelen Rode of gele zal je bedoelen illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllii a.i.uujüj'MH.-ujia llllllllllflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIl „Meneer de markies heeft ze zelf besteld, en die zal toch zeker wel weten," zegt Pimpie zuchtend, „wat hij precies met Ridder Xavierus wil eten I" En weer zoekt hij ijverig onder de linden, want hij wil die groene zo erg graag vinden I O kijk eens, het is al kwart over twee, en niemand helpt hem een handje, hij is al haast aan de rand van het bos en nog steeds met dat lege mandje Dan hoort hij opeens een stemmetje roepen: „Hé zeg, kom jij van de bosbessen snoepen?" Er zit een mannetje op het mos, met een hoedje van kantarellen, en een geel jasje van koningsbrood en schoentjes met zilveren bellen. Dat moet het paddestoelmannetje wezen Pimpie heeft wel eens van hem gelezen I „O, dag meneer," zegt hij daarom blij, „bent U niet het paddestoelventje? ik las in mijn boek over U, en ik zag U wel eens op een prentje! Weef U ook, wat de markies kan bedoelen met pastei van groene paddestoelen?" „H»ha," lacht het ventje, „en wie ben jij „Het koksmaatje van De Vijf Beuken, 't kasteel op de heuvel, weet U wel daar ben ik altijd in de keuken, daar mag ik de kok helpen braden en koken voor Koenraad, markies van Nooitgebroken! En vanavond is er een deftig feest, want Ridder Xavierus komt eten, de slagroomwafels, die bakt de kok en de wijn wordt ook niet vergeten. Maar ik moet al de hele morgen voor groene paddestoelen zorgen „Jaja," zegt het mannetje, „die pastei moet dus wel heel goed lukken maar groene paddestoelen, och, die kun je nergens plukken! Maar, Pimpie, wacht jij hier eens even dan zal ik jou 't recept wel geven I 't Is eigenlijk een groot geheim, maar ik zal het voor jou opschrijven, omdat je anders wel een jaar aan 't zoeken zou kunnen blijven En hij neemt een dennenaald met een gaatje en schrijft vlug wat op een beukeblaadje. Dan plukt hij Pimpie's mandje vol met witte paddestoelen, er zit vast wel een kilo in, dan kun je zo wel voelen. „Ik dank U," zegt Pimpie, en dan loopt hij weer op e« En 's avonds, precies om zpven uur, stapt Pimpie de eetzaal binnen, op een zilveren schotel staat de pastei, de markies kan met snijden beginnen Hij roept blij: „Dót is wat we bedoelen, pastei van groene paddestoelen I" Maar zeg eens hoe werden Het waren toch enkel witte Maar zie je dan niet op allemaal wat krulpeterselie zitten Dót was het geheim van het mannetje en nu óók van Pimpie Pannetje I eigenlijk groen Is het verhaaltje hiermee nu uit? Nee natuurlijk niet, er moet nog een aan gemaakt worden. Dat is nu eens een mooi werkje voor de jongens en meisjes boven de tien jaar. Die moeten dit verhaal dan maar afmaken. Laten we afspreken dat je het niet langer maakt dan twee velletjes papier uit een schoolschrift, en denk er om, dat je het papier maar aan één kant beschrijft! En de kleineren beneden de tien jaar? Die hebben we ook nodig, want wat is nu een r/erhaal zonder een plaatje? Ma ken jullie hier maar eens een mooie te kening bij. Je mag zelf verzinnen wat je maakt, de kerstboom waar letje naar keek, of de jongens die stiekem overal watten neerleggen, of letje die haar neus plat drukt tegen het raam om te zi§n of er al sneeuw in de tuin ligt.. Doe je best maar. DE PRIJZEN: Er zijn natuurlijk mooie prijzen te verdienen hiermee: Voor de kinderen beneden de 10 jaar, die dus weer moeten tekenen, zijn e mooie prijzen. In de linkerbovenhoek van de enveloppe moet staan: „Teken wedstrijd". Voor de meisjes is er een prachtige pop. voor de jongens een mooie bouwdoos en als troostprijs een gezel schapsspel. Doe je best! Voor de kinderen van 10 jaar en ouder, die het mooiste slot aan het verhaal ma> ken zijn er prachtige prijzen beschik- baar gesteld, nl. een eerste prjjs ter waarde van 15, een tweede van 12,50 en een derde van 10. In de linkerboven- Hoek van de envpioppe moet het woord „Opstelwedstrgd" voorkomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1958 | | pagina 18