Slinger van licht en muziek ontsloot Sleutelstadfeest Met Bowina in onherkenbaer Leyden (derde Octobris in jaer onses Heeren 1957) Sprookjesoptocht was zeer origineel NIEUWE LEIDSCHE COURANT VRIJDAG 4 OKTOBER ij Jeugd met taptoe in de voorhoede ALS EEN SPROOKJE DEKENS (C [bgjwd&ota) te zijn. dUUf ZAALBERG DEKENS 2 Q «71- 100 WOL 3 EN MIDZA BONNEN Lief en leed van oud en nieuw troffen elkaar voor stadhuis DE ROL, DIE DE JEUGD VAN 1574 in de laatste dagen voor het ontzet heeft gespeeld, Is niet erg duidelijk in de geschiedenis naar voren ge komen, maar wel was het een kleine jongen, die het eerste voedsel naar de verhongerde Sleutelstad bracht en daardoor geheel Leiden door alle eeuwen heen het menu van hutspot met klapstuk voorschreef op drie oktober. Hier uit kan men afleiden, dat de jeugdige Leidenaars het initiatief nog niet ver loren hadden, en dus kost het weinig verbeelding om zich voor te stellen, hoe de jongens en meisjes van 1574 nog op de avond voor de bevrijding tnet een vermoeid, maar trots gebaar de Spanjaard lieten weten, dat hij nog lang achter de wallen kon wachten, voordat de stadspoorten voor hem ge opend zouden worden. Da Jeugd van 19S7 heeft dit grootae ge- haar gemaakt woensdagavond en de ver meende Spanjaard rond de wallen ichrok so van dwe demonstratie, dat hij de plaat poetste, want gistermorgen was hij Verdwenen I Ale een kleurrijke, schier eindeloze band van licht en muziek trokken de duizenden Jongens en meisjes weer door de duistere straten van de Sleutelstad, die de mensen amper kon bergen. En de Jeugd begint deze taptoe en ztjn sfeer staeds betsr te begrijpen. Enkele jaren Seden wa# de taptoe van twee oktober een dónkert stoet met een verdwaald llabtelleodje, maar dit keer waren de donkere plekken de uitzonderingen. Ook wordt steeds meer zorg besteed T ragisch En tussen de duizenden jon gens en meisjes, die woensdag avond een kleurrijk lint door de Sleutelstad trokken, liep ook dat kleine padvindertje. Hij keek bedroefd en het enthou siasme van z\jn vriendjes be zielde hem maar nauwelijks. Tijdens een rustpoze stortte hij zijn hart uit. „Ik heb feitelijk een hekel aan drie oktober", vertrouwde hij zijn vriendjes toe. Er ont stond een ongemakkelijke stil te; enkele speurdertjes begon nen wantrouwend te kijken en dachten kennelijk aan een Spaans spionnetje, dat het moreel kwam ondermijnen. Een E.H.B.O.-man hield zich meer bij de tijd en dacht dat het knaapje niet lekker was geworden van alle rook om hem heen. Maar het padvindertje was wel bedroefd, maar niet ziek, en toen de stoet verder trok, kwam de oplossing; „Ja zie je", zei hij hulpeloos tegen zijn oriendje, „die worteltjes gaan nog wel, al ben ik er niet gek op, maar als ik aan al die uien denk En verdrietig stapte hij ver der met zijn lampionnetje en zijn echrikbeeld. de groepen. Sportclubs dragen hun attributen mee, speeltuinverenigingen torsen hun tuin ln miniatuur, jeugdbe wegingen voeren maskerades op en de padvinders benutten de rustpozen om kampvuren op de weg aan te leggen. Als ergens Lelden leeft, dan Is dat wel tij dens de jeugdtaptoe van 2 oktober. Enorme drukte De straten, waar de Jeugd doorheen trok, waren een half uur voor tijd al niet meer te passeren; heel Lelden scheen op de been en een steeds groeiende men senmenigte sloot zich achter de Jeugd aan om nog een klein glimpje op te vangen van de gebeurtenissen In het Van der Werfpark. Enkele padvinders boden daar de voorzitter van de Drie-October- Vereenlging, mr. Ph, J, de Ruyter de WUdt, een krans aan, die vervolgens naar het standbeeld werd gehesen, als eerste hulde aan het dappere stadsbestuur van Lelden-1874. Daarna begaf het bestuur van de Drle- Ootober-Vereenlglng zich, vergezeld van het collegium van het Leidsch Studenten- Corps en het bestuur van de V.V.S.L., naar het stadhuis, waar dit gezelschap werd ontvangen door de burgemeeeter. Jhr. mr, F H. van Kinschot, wethouder J. C. van Schalk, wethouder S. Menken en gemeentesecretaris mr. J. Bool. Voordat het glas werd geheven, hield de burgemeester een toespraak,waarin Met duizenden trok de Leidse jeugd woensdagavond door de Sleutelstad-straten en in het onzekere licht van de fakkels en lampions lieten ze de vele duizenden toeschouwers niet het onzekere over hun activiteiten. Hier trekt een zaagclub voorbij. hij met enkele woorden de historische achtergrond van het drle-oktober-feest belichtte. Zijn toast werd beantwoord door mr. De Ruyter de Wildt, die oktoberavond voor Leiden bestempelde als een oudejaarsavond", omdat op drl oktober 1574 voor de Sleutelstad eei nieuW leven, dus ook een nieuw jaar be gon. En terwijl de plechtige woorden »i de koffiekamer van het Leidse stad huis de herinnering tiaar de Sleutel stad van 1574 voerden, klonk in de Breestraat luid boven het drukke ru moer de stem van een straatzanger, die met langgerekte tonen aan een onbekende juffrouw vertelde: „Ik denk aan jou". Zodat de balans tussen verleden heden volledig intakt bleef. Dapper straalt je ondanks B.B. 11 Met de wittebroden onder de arm schui felden de meest hardnekkige Leidenaars rond elf uur over de Vismarkt en vroegen zich met angst in het hart af, of het dit Jaar nog wei zou doorgaan, omdat je met die bestedinpsbeperkinp niet meer precies weet, waar je aan toe bent. fn hoe breed was de plimlach op hun /eestpezicht, toen precies om elf uur het eerste dappere straaltje zich een weg baande door een van de elf uitgangen, die de vermaarde Leidse fontein rijk ie. De fontein had weer pespronpen. Het tientje op de jaarlijkse beprotinp had weer zi/n revenuen opoebracht IAdvertentiei Een goed besluit Het besluit ie genomen. U kocht een D.W.U—SOUPLEX matras met de nieuw ste LATCH-LOC Interieur van Ameri kaans patent, zo één waar U jaren- en jarenlang plezier van zal hebben. Het ls ten verstandig besluit geweest. En de prije viel ook erg mee. 1 persoon-s maat v.a. 74.50, Alle D.W U.-Souplex matraaaen met vastgestelde prijzen en de hele aerle vindt U compleet bij: n.v Tex tielhandel ADR VAN OOY Jr, Breestraat .70, Leaden (recht over het postkantoor) Verlovings ringen KcMu/ - ^(allh./Jrinksj HAA Al CMM CAST Af26 TCl2107b „Er was eens..." werd hoogtepunt (Vervolg van pagina 3) Uitroepen, die bewezen, dat men er helemaal inzat. De persoon, waarop ze betrekking hadden, was een klein Jon getje in een getralied hokje. De arme Hans udt „Hans en Grietje", In dit geval scheen de jongen het buitengewoon amu sant te vinden in zijn benauwde gevan genis naast het huis van de heks. Het het vijfde sprookje uit de stoet en had men de sfeer goed getroffen. Alleen de heks had misschien iets „hek- siger" kunnen zUn. Doornroosje, in diepe slaap, en wach tend op de prinselijke kus, welke haar zal doen ontwaken „voor de honderd ja ms zijn", herkende men goed in het torenkamertje van het begroeide kasteel. Een décor van charmante romantiek met als vrolijke noot het koksmaatje, dat een eeuw op de draai om zijn oren moet wachten. Voor de jeugdige kijkertjes het een opluchting, dat de prins vlak aohter de wagen met het torenkamertje reed. Een meisje op de Hogewoerd voor spelde haar moeder reeds. „In de Bree straat zal hij d'r wel wakker zoenen" er ze keek er een beetje treurig bij. Mis schien vond ze, dat haar moeder op de verkeerde plaats was gaan staan. „Twaalf met de post" werd uitge beeld met een ouderwetse postkoets, waarop het eerbiedwaardige vader tje Tijd het sterkst de aandacht trok. De vrolijke troep Oudejaarsavond- vierders stelde niet zulke hoge e aan het. acteertalent van de mede werkenden, want ze waren ten slotte in een 3 oktober-stemming Met de prinses, die door stapels matrassen toch de erwt voelt en daarmee bewijst, dat ze een ware prinses is, werd het aantal rollende sprookjes afgesloten. Ook dit tafe reeltje was bekoorlijk en vormde een waardig slot Leuk idee Behalve een waardig elot was er nog een grappig slot. Want wie sprookjes denkt, denkt ook aan de be- ruchte olifant, waarmee de moeders al generaties lang duidelijk maken, dat het bedtijd ls. De olifant met de grote snuit. U weet wel, dia de verhaaltjes uitblies en nog blaast Persoonlijk hebben wij die olifant altijd gehaat. Juist als Je helemaal in sprookjes land vertoefde, kwam hij op de proppen om te vertellen, dat je maar een dood gewoon Jongetje was. En dan nog ee: Jongetje, dat 's avonds om zeven uur naa bed moest. In de optocht had de olifant dezelfde ontnuchterende werking. Als Je hem aan zag komen, dacht Je nog: Leuk! Maar zodra hU voorbij was, bleek het leuke ver te zoeken, want dan werd men plotseling opgenomen In een dringende menigte, welke door nauwe zijstraatjes poogde weg te komen. Een bandjir van mensen, die niet bulten s(jn oeveri kon treden, omdat de muren van de Leidse hulzen nogal stevig zUn. Het sprookje was ultt Aan het slot van een sprookje klinken altijd de traditionele woorden: „En zij leefden nog lang en gelukkig!" Voor de organisatoren van de optocht zouden we dit voor deze keer kunnen veranderen ln: „En zij bleven er nog lang gelukkig meel" Dat „er" slaat dan op het resultaat, dat de inspanningen van dit Jaar hebben op geleverd. Het was een optocht, die niets te v sen overliet. De hoeveelheid voetvolk dit jaar bijzonder groot en dit bleek goed gezien. Langs de kant kregen de schouwers even gelegenheid om op adem te komen voor de volgende wagen langs kwam en er viel ook geen hinderlijke gaping in de stoet. De ruiters van Lelden en omgeving voelden zich ln de sprookjes even goed thuis als ln de historie. Naar mate we steeds meer „gemotoriseerd ra ken" en er paardenmarkten zijn, waai men geen vijf viervoeters meer bij elkaar kan krijgen, gaan zij een steeds boeiender element vormen. Voor sommige paarden viel het kenne lijk niet mee. de rust van stal en wel voor een feestende stad te moeten ruilen. Af en toe maakten zij „bokkesprongen", maar de bekwame handen, welke de teu gels vasthielden, gaven geen krimp en de dame. die de deur liet openstaan, om geval van nood" direct naar binnen kunnen hollen trof overbodige voorzor; maatregelen. Wij veronderstellen, dat praktisch alle muziekgezelschappen van Lelden ln de optocht meeliepen en daarom heeft het weinig zin ze allemaal op te sommen. De muzikale opluistering was uitstekend werd zeer gewaardeerd. Dat bleek uit het applaus dat telkens weer opklaterde. Het was een aardig idee om het jeugdkorps van „Kunst en Genoegen" de eerste sprookjeswagen te laten Inleiden. In deze tijd van topprestaties is men geneigd altijd meer te vragen, maar wij laten ons niet verleiden tot de uitspraak: „Misschien is de optocht volgend jaar nog beter!" Wie bij de feiten blijft, kan slechts wen sen, dat de optocht, die men nu weer gaat voorbereiden, even goed zal zijn. Vroeger dachten we, dat die kleine poffertjes stuk voor stuk uitgt> P' sneden moesten worden en we konden maar niet begrijpen, dat zij goedkoop konden zijn. Daarom plaatsen we slechts aarzelend dit plaatje. Omdat er misschien ook nu nog mensen zijn, die denken, dal ii de rondjes uitgeknipt moeten worden, en door deze foto de hete wtr- kelijkheid ontdekken. En wij hebben het een grote teleurstelling gi11 vonden, tóen we ontdekten, hoe de poffertjes gebakken werden. Dal j„ rondjes-knippen leek ons in vroeger jaren een interessante bezighell b« Overigens is het deze kok gisteren weer duidelijk geworden, dat eet van de drie-oktober-lekkernijen, naast de hutspot, de paling eit di K druiven, de poffertjes zijn. Een aardig tafereeltje uit de sprookjesoptocht. Zeven diep bedroefdt dwergjes trekken door de Leidse straten met het bekende glazen kistjt, waarin Sneeuwwitje rust. Het feit, dat de dame aan het hoofd van d« stoet liep te lachen, is vermoedelijk begrijpelijker dan u denkt. Zf kende de goede afloop al! Ook politiemannen zijn gewone mensen en al lopen zij dan met on bewogen gezichten de straten voor de optocht vrij te vegen, tijdens de pauze zijn zij oprecht nieuwsgierig naar de inhoud van de wagens, die ze zo zorgzaam door de mensenzee hebben gevoerd. En daer myne Hugsvrou Botuina Abramsd. en ickselue, eertydts schry- ver ten stadthuyse en gelyckelyck utu dienstvaerdige dienaer, beyde ghe- boren in den jaere 1565 binnen Ley den, door een onbegrypelijck mirae- kel plotselingh wierden overghebragt naer een tydt van bynae uier eeuwen laeter, daer myne Huysvrou Bowina voorsz. en ickselve tot onse groote vreughde aenschouden dat wy ons opnieuw bevonden binnen de poor ten van onse goede en bekwaeme Leydsche veste, die wy immer so seer hebben liefghehadt, daer wy, op straet koomende, bemerekten dat alle poorters en vreemdelingen in fees- telycke kleedy gehuldt ginghen en uan schier alle Puyen en Toorens het orange-blange-bleu wapperde en een sinjeur ons desghevraegd meede deelde dat het opheeden de Derde Octobris was, hebben voorszeide Bo toina en ick ons ghemengt tusschen de feestvierende Borgers en Buyten- lui en hebben wy uan nieuws als vee- Ie maelen in ouden tydt in eere en ieught de droefénisse en de blydt schap herdacht van het Beleg en Ontzet onser Stadt ten tyde der ghe- haete Spanjoolen, synde in het jaar onses Heeren A.D. 1574. Ghy en moocht het my niet euuel duyden, myne orienden, wanneet myn verhael verwart mooge schy- nen, toant ick en myne vrou, ons duysett het noch uan de veele vreemtsoortige indmeken, die ons 'tebben bestormt tydens onse omme- langh door de Stadt, indrucken die >n wy se souden meede deelen aan ".^rhrnndf Willemsz. de chirurgyn en eertydts onse goede gebuer op de Vollersgraft doch thans reefs lang ter siele, niet en sou de kunnen credentie schencken, als synde ongheloofl\jck en onmoogelijck. In den vroegen morgen toogen wy tuy beuonden ons plotselingh in de Pieterskerckkoorsteegh met het ghemeene Volck naer het Stadthuys, alwaer de dagh soude beghonnen werden met een Reveille oft Morgen- sangh, ter eere van Hem, die ons uyt den klaauw der Spanjoolen had ghe- ret. Indien voornoemt Stadthuys welcks b ou en inghebruyeknee- mingh in 1597 wybeyde noch hebben meede ghemaecht niet opdselfde plaets van eertydts hadde ghestaen en wel op de Breede Straete, myne vrou en ick souden hetselve niet en hebben teruch gevonden, so seer syn de huyzen omhooch gegroeit gelyk de Boomen des velts dit pleeghen te ioen. Oock saegen wy dat het groote voonhuys uan de secretaris der Stadt Van dér Hout thans een soort van coffijhuys gheworden is, alwaer een erg-ulden Turck uithangt. Het Stadthuys was onverandert, hetgeen wy opmerckelyck vonden, ich de agtersyde was geheel ver- ;euwt, synde jaeren gheleeden door rerwoest. Op het Plein was veel volcks, voor- naemelijck jonge ktnderen, die den Heere lofliederen songen met schoo- ne welluydende stemmen, waerby een mus\jckgeselschap uan rackers in wondere kleedy op trommels sloech en op hoornen blies, welcke schitterden in de opkoomende zon. Botuina en ick tuy kwaemen oogen te kort van alle nieutue Saecken die wy aenschouden. In het bysonder merekten wy op de kleedy der men- schen, bysonderlijck der vrouen, wier rocken schaemteloos kort wae- ren en tot verre boouen de enckels reickten, toaerdoor men Kuyt en soms Knie sondermeer konde i hetgheen Bowina het schaemroot op de kaecken bragt. In een gebou een hondert ellen van het Stadthuys verwydert tvier den aan de borgers en hunnen kin deren haering en wit broodt uutghe- reikt, synde een aandencken aan he eerste voetsel dat de Geusenvloot ons bragt na de hongertydt van het Beleg. Eertijdts was ickselve als jon gen van amper tien jaeren oudt een der eersten die omtrent de Jeroens- brugge een visch en een stuck broot ontfing en sodoende kon ick klaer het groote onderscheidt opmereken tusschen toen en nu. Toen vloogen wyalle op het voetsel aen als hon gerige Wolven en sloechen en ver trapten wy elkander op de walle- kant uan de Vlet, doch tans waeren de menschen rustich en wagten sy eenieder op syn beurt. Hiernae toogen Bowina en ick naer de Breede Straete, alwaer groote vendels krijgsvolck doortrocken groetende aan de borgemeester der Stadt Leyden, Sinjeur van Kinschot die naer een poorter my meede deel de een naezaet moet syn van een sekere Maerten Harpensz. Tromp, een beroemde Zeeheldt, waervan ick noch nimmer ghehoort hadt. Naest hem stondt de Vroetschap en allen waeren in het swart ghekleedt en droegen swarte hooge Hoeden op hunne hoofden, die sterck glommen Hét Krijgsvolck was wonderbaer- Ijjck en niet te tellen. Sy droegen geen mantel en de officieren hadden geen bepluymde hoeden. Sijalle droe gen nauwsluytende jakken en broe- cken en op hunne Hoofden kleyne platte Mutsen. Oock saegen wy de allernieuste musketten en kanonnen en Gevechtswaegens, die over straet voortgleeden en rommelden als de donder. Een schrickbaerent gesicht. Maer het schrickbaerentst van alles waeren de Gevechtswae gens die als Voogels door de lucht vloogen en bynae de huysen raeck- en gierden als wilde beesten, loerent op hunne Prooi. Bowina wil de vlugten, doch wy konden geen stap ter slinker noch ter regter syde doen vanwege het volck dat omme ons stondt. Hiernae swierven Bowina en ick door de ganse Stadt, doch wy konden geen wech oft stech meer vinden, Waer eertydts graften waren, vonden wy breede straeten en waer in onse tijdt de weyden en tuynen buyten de Stadt begonnen, saegen wy huy sen en noch eens huysen. Want daer Bowina en ick moede beghonnen te werden wilden wy ons verpoozen buyten de muuren van de Stadt en beghaeven ons daertoe door de Hoo- gewoerd om agter de poort langs het Utrechtsche Jaegpadt een wyle te rusten. Doch siet, er was geen poort en waer eens de poort gestaen hadt, streckten sich de Huysen in lange ryen verder uyt en konden wy geen stille pleck vinden. Wy werden ge duwd en getrocken door de poorters en vreemdelingen, die de Straeten bevolckten, en langs de huysen sae gen wy marskraemers met Vtsschen en Geback en Leckernyen. Oock was 'r een groote Optogt, die wij niet konden sien daer al het Volck langs de kanten stondt en wy niet vooraen konden geraecken. „Wanneer wy niet een wyle rusten so sal ick voor uw voeten neerval len," kloech Bowina myne huysvrou toen wy over het Raepenborg ons een toech sochten. „Ick sal u naer de Lammeschans brengen," so seyde ick, „alwaer wy voorseker een berm sullen uinden om ons needer te setten". Want ick wilde noch ecnmael langs het smalle Padt gaen, buyten de Koepoort, al waer ick met noch veel Vrienden op dien Derden Octobris ghegaen ben toen de Spanjoolen hunne Schansen hadden veriaeten. Doch aldaer gh raeckende saegen wy dat het Padt er niet meer was, noch de poort noch de Schans, en ten einde raedt Bowina en ick het Raepenborg vf der afgheloopenen vonden wy het Waeter de Hooge Schoole. De armen om elkander heenen h«i ben Bowina en ick aan de walleke ghestaen, blickend naar het ghebo dat bynae niet verandert was. Hooge Schoole, die de Prince w Orangien aan onse goede Sla schonck als Beloningh voor dessd: moedigh Verzet. Langsaem syn Bowina en ick oti de Nonnenbrugge naer het ghth ghegaen en het Heek oopen uindt' de, ginghen wy er binnen over kleyne Pleyn naar de Plantenh) En daer was het alsof alles geljfi was aen vroeger. De oude rnuun uan de Schoole, de Rust en de Vni de van de Tuyn. Wy setteden ons aen de uoet W een Boom die sich vlackhy de gangh bevont en ick nam mijn Bt wina inde armen. „Bowina," segde ick, ,,ziet gy d(! Boom onder dewelcke wy sitte*' Bowina begreep my niet en bf Oogen vielen bykans toe van dooi' lijeke vermoeitheidt. Ick legde myn Handt op de M en seyde: „Bowina, herkent gy dtv Goudenreegenboom niet? Dit is n* deselfde als onderwelcke ick mtt geseten heb in den Jaere 1612,® ick nae een swaere Kranckheit ei' delijck geneezing ghevonden hadt voor de eerste maele naer buytf mogt. Op deezeselfde plaetse heb bi wy geseten als nu, de armen 1 elkander geslaegen". Bowina knikte. Haere oogen tii' len bijnae toe uan Vermoeitheijdl Slaep. En so saeten wy daer, myne Hup vrou en ick, in die aloude Plant»' tuyn bij de verweerde Muuren t'c onse Hooge Schoole. En toen wisten wij dat oock Leyden ondanks alle verandering^ ons goede onveranderlijcke Ltyb thebleeven was. En wy voelden ons buytenghemti geluckig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1957 | | pagina 4