„WIENS RIJK
1
geen eincle zal hebben
In het nieuwe jaar gaat cle
met cle lezer mee
krant
weer
lk zal Henki
enkie missen
UWE LEIDSCHE COURANT
MAANDAG 31 DECEMBER 1«iS6
DEZE OUDEJAARSDAG is niet anders dan alle andere dagen van
het jaar. Het is alleen maar de laatste dag van een jaar. En
ook dit jaar is niet anders dan alle andere jaren. Het is weer
lil geweest van sombere en van blijde en vooral ook van voor ons gevoel
jtaal onverschillige dingen.
Waarom grijpt deze dag ons niettemin aan? Natuurlijk omdat we
is vandaag opnieuw gesteld zien voor het ons zo vaak irriterende feit
in de vergankelijkheid. We leven in de tijd en „bij de dag". In het
:wone bestaan zijn we daaraan gewend geraakt. Elke dag heeft ten-
otte een begin en een eind, maar het zegt ons niets meer. De ene dag
een prettiger dan de andere. De maandag staat in onze waardering
Is regel laag genoteerd en bij het vorderen van de week zien we al
eer uit naar de zaterdagmiddag en naar de zondag.
JF.E, het tellen van onze dagen en van onze weken
hebben we verleerd. Kunnen we zo in de
top va'n een jrar ineens vertellen: het is vandaag
zoveelste dag van het jaar en we zijn in de
iveelste week9 Het mocht wat! We weten soms
Dg nauwelijks in welke dag van de kalender
e leven.
Laten we dankbaar zijn, dat op de Oude-
aiadag het besef van de tijdelijkheid en van
vergankelijkheid weer volop gestalte in ons
rijgt. Het is vandaag een dag als alle andere
agen, maar het is de laatste dag van een jaar.
In m^gen we onze dagen en onze weken dan
iet metr tellen, het tellen van onze jaren is
et aarl- ren nog wel waard.
De jaren daarin valt onze tijd en daarin
lit onze tijdelijkheid uiteen. Zij zijn de minuten
an de eeuw En ook ons eigen leven valt in
aren uiteen We rekenen bij jargn en bij leef-
ijden. Zijn we zes jaar, dan gaan we naar
chool; zijn we vijfenzestig dan krijgen we onze
uaerdomsverzorging.
Jaren heeft iemand gezegd, maken zelf nog
een wij:e morsen; ze maken alleen oude mensen,
/laar de wijsheid kon hier wel eens komen mèt
de ouderdom namelijk voor wie goed heeft leren
•ekenen met zijn jaren, wie zijn jaren goed heeft
en tehen, wie voor het telraam van het leven
uitgegloeid tot een wijs en bedachtzaam boek-
ïouder Elk jaar weer schuift hij een balletje
>pzij en hij ervaart, dat hij het bij het klimmen
Ier jaren in al sneller tempo moet doen. Na ons
veertigste jaar, aldus een schrijver, is het, alsof
le jaren maai zes maanden hebben.
Het jaar: meer nog dan de dag het beeld van
>nze vergankelijkheid van ons voorbijgaan, van
>ns vergaan, van onze tijdelijkheid, van ons
even in de tijd. Zo voor wie even de tijd en
»lfs de moed wil nemen daarbij stil te
itaan, een trieste ervaring. Alles stroomt voorbij
is nergens enig houvast. Geen wonder, dat
wijsgeren va alle eeuwen als het wezenlijke
var. de mens hebben gezien zijn betrekkelijkheid.
En aarmee was die wezenlijkheid voor hen ook
met meer dan een trieste wezenlijkheid. Jachtig
zochten ze naar het waarom der dingen, maar
nog vóórdat ze het antwoord hadden gevonden,
waren ork zij meegenomen in de stroom van de
tijd en was een van de minuten in hun leven
geworden tot de minuut van hun sterven en
van hun dood.
20 is hpt in bet leven van ons allen. Niet anders
is het in het leven van onze gezinnen, van
onze gpslachten. van de volken en staten. Er zijn
werpldmken gesticht van ongedachte omvang;
er is gedroomd van een duizendjarig rijk op deze
aa.de. Maar ook zij alle waren opgenomen in
de tïjd en oo^ voor hen gold de onverbiddelijke
wet van het opgaan, blinken en verzinken. Ook
zij waren onderworpen aan de vergankelijkheid
(n de laatste maanden van dit jaar heeft men
bij hel ezen van de krant telkens weer moeten
denken aan die oude wereldrijken: aan het rijk
var de Egyptische farao's, aan de macht van de
Syrische en Babylonische vorsten. Wat vindt
mm e- vandaag anders van terug dan wat
oulhei'Jkundipe zaken?
A'les vergarkelijk. ook wat deze rijken betreft.
Daar zit iets aangrijpends in ook wanneer we
beseffen dat dit vandaag nog volop geldt. Er is
oo* var-raag op deze wereld niets menselijks, of
he' nu kiein is of groot of het neemt een einde.
Alles' Nee toch niet Het is nog maar enkele
dagen <p)ederi dat we Kerstfeest hebben gevierd
het feest van Eet nieuwe begin nog vóórdat het
oude jaar behoetde te worden afgesloten. En op het
Kerstfeest hebben we mogen horen van iets dat
Reen einde nemen zal: var. het koningschap van
Jezus. Als Maria bij de aankofldiging van Chris
tus' ge^-f ortp wordt ingelicht, wordt haar óók
gezegd- Zijn k-jningschap zal geen einde nemen"
En de belijdenis van Nicea uit de vierde eeuw
neemt dit woord gelovig en tegelijk triumferend
over: „Wiens rijk geen einde zal hebben".
DEZE triomferende belijdenis maakt alles an
ders Zij maakt de betrekkelijkheid van ons
leven zelt weer tot een betrekkelijke zaak; zij ont
neemt er in wezen alle betrekkelijkheid aan, maar
abten door het te onttrekken aan alle tijdelijkheid
en vergankelijkheid en door het te betrekken op
de eeuwige Christus
Wat is de zin van het menselijk bestaan? Zo op
het oog -s er van enige zin niet veel te bespeuren.
Begrijpelijk, dat filosofen getracht hebben vanuit
eigen denken en vanuit eigen gevoelswereld er
nog wat geraamte in te brengen. Het moest
meestal DÜjven bij een nogal armzalig pogen. Ook
hun rijiten gingen voorbij en het stelsel van de
enp wijsgeer werd alweer ontwricht en omverge-
woipen door de wijsgeer die na hem kwam.
De zin van ons leven ligt alleen in Hem, aan
wie wij ook dit jaar, nog vóórdat het einde ervan
kwam, hebben gedacht en voor wie wij ons met
al orze menselijkheid en vergankelijkheid hebben
gebogen Hij heeft met Zijn geboorte Zijn rijk ook
op de rarde gesticht. Dat was in een tijd, waarin
het Romeinse wereldrijk stond op het toppunt
van zijn macht Maar terstond werd de grondwet
van Zijn hee/schappij buiten twijfel gesteld: Zijn
komngs. hap zou geen einde nemen.
Het nééft ook geen einde genomen. De triumf-
kmet werd overgenomen in de vierde eeuw door
de kerkvergadering van Nicea en die kreet klinkt
doT in alle eeuwen en ook op alle laatste dagen
van elK jaar.
DE jaren roepen ook nu nog in ons op het be
sef van tijdelijkheid en vergankelijkheid
Een Oudejaarsavond stemt ons weemoedig. Maar
dan zi* e. een prachtige gedachte in, dat wij onze
jaartelling het ben laten beginnen bij de komst
van Christus op aarde. Door dat te doen laten wij
uitkomen, dat de tijd is ingebed in de eeuwigheid,
dat er en slotte niet is een vergaan en een ver
gankelijkheid dat het leven zin en diepte heeft,
dat er een absolute grens is aan de betrekkelijk
heid van ons bestaan.
„Wiens rijk geen einde zal hebben". Laten we
dan emigreren uit ons zinloos bestaan en ons
ook bij de wisseling van de tijd doen kennen als
Zijn rijksgenoten.
/"NOK wij aan de krant zitten van-
avond even stil. Zeker, we
weten het, ook de Oude jaarskrant
is „nieuws". Maar de krant zelf ligt
al op tafel, een heel pak vanavond,
een bijna onbescheiden pak, op deze
avond waarop de lezer toch ook
graag wat ruimte heeft voor zijn
herinneringen en vermoedelijk ook
wel voor een moment van bezin-
mng. En daarbij wil de krant niet
het laatste woord hebben.
Een schrijver heeft eens gezegd:
ik zie bijna als het gebaar van deze
tijd de mens met het boek in de
hand, zoals de knielende mens met
gevouwen handen het gebaar was
van een andere tijd.
De mens met het boek in de
handHet is een schrijver die
het zegt. Maar de mens van vandaag
is nog weer anders. Het is de mens
met de krant in de hand, of liever
nog: met in de ene hand de krant
en in de andere de knop van zijn
radio of van zijn televisie.
r\ E krant is met de lezer dit ganse
jaar doorgegaan. Wij van de
krant, wij hebben de stroom van
nieuws opgevangen, dag in dag uit,
wij hebben gepoogd die stroom te
kanaliseren, te vangen in de smalle
bedding van de papierstrook. Elke
dag weer zijn wij met de krant
Dinnengekomen in al die duizenden
woningen, waar de vader, de moeder,
de kinderen geschaard zaten om de
tafel.
Een krant vertelt. Zij vertelt en
vertaalt. Zij zet het nieuws om in
woorden en in zinnen. Zij brengt
feiten en zij tracht te verklaren. Zij
probeert iets te ontdekken en ook
weer aan de lezer door te geven van
het nieuws achter het nieuws, van
de zin der dingen. Want ook voor
ons aan de krant is het Kerstfeest
geweest. En iedere krant, zo heeft
een groot journalist eens gezegd,
iedere krant heeft als het ware zijn
eigen lezersgemeente.
TJ" ET nieuws stroomde bij ons bin-
nen en zelfs ook gingen de
mannen en vrouwen van de krant
erop uit. Alfred van Sprang was
voor ons in Boedapest, toen daar de
Russische tanks bij honderden
kwamen aandaveren. Link van
Bruggen was een der eerste journa
listen, die in de meest spannende
uren de kust van Egypte bereikte.
En om en naast hen waren de hon
derden correspondenten, die in eigen
land en daarbuiten altijd weer klaar
stonden om onze lezers van dienst
te zijn.
Zo was het \n het afgelopen jaar
en in het nieuwe jaar zal het niet
anders zijn. Een journalist, een man
van de krant, wat is hij in wezen
anders dan een mens onder de
mensen, op zoek naar nieuws, en
daarom ook: op zoek naar de mens?
TS het nieuws de werkelijkheid?
Beroemd is het woord van de
Franse schrijver Balzac. Laten wij
tot de werkelijkheid terugkeren, zei
hij, toen hij zich met zijn bezoekers
over de nieuwtjes van de dag had
onderhouden, en hij begon een uit
voerige uiteenzetting over het boek,
waaraan hij juist werkte.
In het nieuwe jaar gaat de krant
weer met de lezer mee. De krant
wil proberen, in haar kolommen de
werkelijkheid te vatten. Dat is haar
taak bij het inlichten en bij het voor
lichten en bij het brengen van ont
spanning en onderricht.
pvIRECTIE en redactie, zij hebben
haar plannen. Wij weten het:
er is in onze lezerskring, in onze
lfczersgemeente, waardering voor de
krant. Maar zélf menen wij: het kan
nog altijd beter. Ook in het krante
leven geldt: stilstand is achteruit
gang. En waar zo vele duizenden
lezers en lezeressen zich voor inlich
ting en voorlichting aan ons hebben
toevertrouwd, daar zijn wij zelf van
oordeel: er valt nog veel te doen.
Enwe prijzen er ons gelukkig
om.
Het leven wordt met de dag inge
wikkelder De problematiek, waar
voor wij mensen, staan, wordt met
de dag ondoorzichtiger. De eisen,
die men aan de krant stelt en ook
stellen mag, worden daarom steeds
zwaarder Maar voor ons aan de
krant kan dit alleen een aansporing
zijn, nog meei te presteren wat in
ons vermogen is. Met de voortduren
de verwijzing overigens naar Hem,
in Wiens hand ook in het nieuwe
jaar alle dingen zijn.
Het einde van 1956 is tevens de
afsluiting van het Rembrandt-jaar,
de nationale herdenking van Neder
lands grootste schilder. In dit jaar
heeft ons land u-eer eens kennis
kunnen maken met het werk van
Rembrandt van Rijn, en de duizen
den, die de Rembrandt-exposities
hebben gezien, zullen begrijpen,
waarom wij de voorpagina van het
Oude jaarsnummer 1956 tooien met
een van zijn werken.
De afbeelding laat een tamelijk
onbekende tekening zien, die Rem
brandt in 1655 van Hendrickje Stof
fels maakte, en die hij ujonge vrouw
zittend aan een raam" noemde. Deze
met pen en penseel gemaakte teke
ning is in het bezit van het Nationale
Museum te Stockholm.
GISTEREN is mijn vriendje overreden. We speelden netjes op
de stoep, maar ineens rende hij de straat op. de bal achterna.
De auto reed vreselijk hard. Hij remde nog, maar toen zat Henkie
er al onder. Ik mocht hem niet meer ziende mensen hielden me
tegen. Zijn hele hoofd is kapot, hoorde ik zeggen. De dokter zei
later, dat hij ineens dood was geweest.
En nu durf ik niet meer te spelen. In huis moet ik altijd stil
.zijn, want anders gaan die mensen van beneden zo te keer. Naar
de speeltuin mag ik alleen, als moeder me weg kan brengen en
dat is niet zo vaak. En op straat durf ik niet meer, want ik wil
nog niet dood.
Het was natuurlijk dom van Henkie We wisten best, dat we
niet van de stoep af mogen, want bij ons in de straat rijden de
auto's altijd zo verschrikkelijk hard. Maar grote mensen doen toch
ook vaak domme dingen en die worden dan toch ook maar niet
meteen dood gemaakt.
IK begrijp niet waarom die auto's altijd zo heel erg hard
I moeten rijden. Dat moet, zeggen de grote mensen, want die
meneren in de auto's hebben zo'n haast. Maar kunnen die meneren
dan niet wat eerder weggaanEn als dat niet kan, mogen ze dan
nooit ergens te laat komen? Ze zijn toch al groot! Of zou dat
erger zijn dan dat Henkie nu dood is?
Die man uit die auto van gisteren was nou toch ook veel te
laat.' Hij heeft vast wel een uur moeten wachten en toen moest
hij met de politie mee en later is hij nog bij de moeder van Henkie
geweest om te zeggen dat hij het zo erg vond. Maar waarom reed
hij dan zo verschrikkelijk hard?
ïK zal Henkie wel erg missen. We hebben altjjd samen gespeeld
en met de andere jongens uit de straat ben ik geen vriendje
meer. En nou kan ik met niemand spelen. Ik wil het ook niet eens,
want ik moet steeds maar aan Henkie denken en dat hij zo gilde
toen hij onder die auto kwam Overmorgen is de begrafenis. Dat
zal wel erg akelig zijn. Maar al die andere dagen zullen ook akelig
zijn, nou Henkie er niet meer is. En op straat speel ik niet meer,
vast niet. Die rotauto's.