Muziek der Volkeren KUNST en INDUSTRIE een dirigent in het zilver Cultureel venster Requiem van Verdi ZONDAGSBLAD ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1956 EENS IN DE SCHADUW VAN MENGELBERG (Van onze Kunstredacteur) rpOEN op 12 mei 1931 in het Haarlems Concertgebouw de laatste akkoorden van de Negende Symfonie van Beethoven waren verklonken, wist men het: dit was het slotakkoord van de vierjarige werkzaamheid van Eduard van Beinum als dirigent van de Haarlemse Orkestvereni ging. De toen nog geen 30-jarige orkestleider wachtte een nieuwe functie: in de schaduw van de grote Willem Men gelberg zou hij aan het Concertgebouworkest gaan werken, zou hij Cornel is Dopper opvolgen, die zich om gezondheids redenen uit de orkestleiding had teruggetrokken. Is het niet altijd prettig in de schaduw van een grote figuur te moeten werken, voor de jonge Eduard Alexander van Beinum is dit toch de beslissende periode voor zijn latere opgang geweest. De jonge scheut aan de dirigen tenboom had de volle zon nog niet verdragen en juist in de schaduw groeide hij uit tot hij eindelijk sterk genoeg was voor het felle zonlicht. Mengelberg en Van Beinum twee begaafde pianis ten. twee orkestleiders, ook twee werelden. Maar zou Van Beinum tot zijn grote prestaties zijn geko men als hij niet jaar in. jaar uit het enorme voorbeeld van de reus Mengelberg voor zich had ge zien? Zou Van Beinum zonder iets aan zijn capaciteiten af te doen tot de grootheid van nu zijn gekomen als niet Mengelberg zijn leermeester was geweest, maar dirigenten als Wil lem Kes en Cornelis Dop per, die toch ook veel voor het Concertgebouw orkest hebben gedaan? Een postitief antwoord hierop geven is wellicht niet mogelijk, maar voor mijn gevoel moet dit ant woord toch ontkennend zyn. En Eduard van Bei num zal zelf wellicht ook hard neen schudden. ZIJN LEVEN EDUARD Alexander van Bei num werd op 3 september 1901 te Arnhem geboren, kreeg daar vioolles van zijn 10 jaai oudere broer Co van Beinum en pianoles van Fr. Hillen en kwr.ra in 1917 als altist in de Arnhemse Orkestvereniging. In 1918 ver liet hij dit orkest weer om aan het Amsterdams Conservatorium pianolessen te nemen bij J. B. de Pauw en harmonie- en compositie lessen bij Bernard Zweers en Sem Dresden. In 1921 werd hij dirigent van het Toonkunst- koor in Schiedam, waar hij tot 1930 bleef. In 1932 kreeg hij er ook nog het Toonkunstkoor Zut- phen en de Zutphense Orkestver eniging bij en in 1927 werd hij uit vele candidaten gekozen tot dirigent van de Haarlemse Or kest Vereniging, waar hij in 1931 bij zijn overgang naar het Con certgebouworkest werd opge volgd door Frits Schuurman. Het is dus nu 25 jaar dat Edu ard van Beinum voor het Concert gebouworkest staat, dat hij een der meest befaamde orkesten van de gehele wereld „naar zijn hand mag zetten". Willem Mengelberg die op 24 oktober 1894 zich aan het Ned. publiek voorstelde als pianist in het Pianoconcert in Es van Liszt, nam op 27 oktober 1895 de fakkel over van Willem Kes en was zijn tragische uitzui vering niet van een dergelijke barbaarse omvang geweest, dan zou hij de 50 jaar hebben volge- maakt. En dan nog wel als eer ste dirigent. Eduard van Beinum is eerst na de oorlog benoemd tot eerste dirigent. Zijn zilvéren ju bileum is echter gebaseerd op zijn functies als tweede en als eerste dirigent. Zijn eerste abon nementsconcert gaf Eduard van Beinum in Amsterdam op 28 februari 1932. toen hij „Zwei Etüden für Orchester" van Wladimir Vogel introduceerde. Eduard van Beinum heeft er trouwens steeds naar gestreefd nieuwe werken te brengen en ook de stem van tijdgenoten te doen horen. In één seizoen (1933- Zo tijdens de pauze in de repetitie mag Eduard van Beinum graag eens een goede mop horen van lijn paukenist Smit (staande). Zittend vJLnjr. solo-cellist Henk van fTeezel, Eduard van Beinum 1934) bracht hij zelfs vier „mo dernen", nl. de Tweede Symfonie van Henk Badings, de „Pastorale d'été" van Honegger. Taras Bulba" van Panagek en „Kham- ma" van Debussy. En toen in 1934 Bruno Walter nog naast Mengelberg als eerste dirigent aan het Con certgebouworkest werd verbon den, kon Eduard van Beinum ook van hem nog zoveel leren, het geen hem later ten goede is ge komen. Is er ooit wel een diri gent in ons land geweest die een dergelijke training heeft kun nen doormaken? maar door de indringend-simpele wijze, waarop hij de mensen leer de wat spelen is en wat de com ponist wilde. Hier ligt de grote kracht van Eduard van Beinum, hier ligt ook zijn succes in Parijs. War schau, Leningrad, Moskou. We nen, Londen. Bazel, Rome. Mi laan, New York, enz. Eduard van Beinum is een leider, geen dicta tor, hij is een vriend die gezag afdwingt, geen vrees inboezemt. Samen met zijn orkestleden maakt hij de muziek en in deze samenwerking is er wellicht geen orkest zo aangenaam. Naast hem staat de jonge Henri Arends. Op nieuw valt er schaduw, maar min der donker dan destijds bij Men gelberg. \uard van Beinum viert than n zilveren jubileum als dirigen i het befaamde Concertgeboiuv Magische achtergrond van de muziek „Muziek der Volkeren", zo heette de maandelijkse rubriek, die Jonkvrouwe Henriette van Lennep voor de N.C.R. (adio) .V. verzorgde. Dit waren uitzendingen, waarin opnamen van muzikale volksover levering, die de „Archives Internationales de musique populaire" te Genève onder leiding van haar directeur Prof. Constantin Brailoiu ver zamelde in opdracht van de International Music Council (stichting van de Unesco), ten gehore gebracht en gecommentarieerd werden. Freule Van Lennep heeft haar commentaren by deze platen gebun deld en uitgewerkt en thans ligt haar boek, dat zy dezelfde naam „Muziek der Volkeren" gegeven heeft, voor ons. En het is een mooie uitgave geworden, een kloek boek, waarin veel interessants te lezen en te zien valt door *de uitgebreide muziekvoorbeelden en illustraties. (Uitgave Joh. Mulder Uitg. My. Gouda). ZIJN GAVEN TYTAAR liggen nu de grote ver- diensten van Eduard van Beinum, de verdiensten die hem thans een wereldnaam hebben gegeven. Die verdiensten zijn eigenlijk in één woord te vangen: muzikaliteit. Eduard van Beinum is een ras-muzikant, die de mu ziek doorvoelt en beleeft, niet van- Vooruitgang in het schoolmeubel N)G niet zo heel ver ligt de tijd achter ons, dat de school bestond uit een aantal hoge som bere lokalen, met naar ik zelf mee maakte, zelfs tot ongeveer 2 me ter uit de vloer matglazen rui ten. waarboven we als kind de lucht en de toppen van bomen konden zien, en beslist niet meer; dit alles om afleiding te voorko men. Het geheel gecom pleteerd door een hoge katheder en drie of vier rijen aaneengeklonken 2- persoons klapbanken, waarin de kinderen, de armen over elkaar, een keurig gelid vormden. Hoe anders ligt de si tuatie nu. Wanneer we de thans gebouwde scholen uit qigen scheppende visie, maar vanuit het wezen der muziek zelf. In dit opzicht verschilt hij sterk van Mengelberg. Bij Mengelberg kon men spreken van een typi sche Mengelberg-vertolking: een Mengelbergse Bach, een Mengel- bergse Beethoven. een Mengel bergse Brahms. Zoiets als men ook kon by Wilhelm Furtwangler. Maar bij Eduard van Beinum mist men dat „ik" in de vertol king, mist men de typische Van Beinumse trek. De geest van het werk zelf laat Eduard van Beinum domineren; hij is niet de schepper, maar de uitvoerder, hij is niet de interpreet, maar de mu zikale verklanker van de parti tuur. En hij doet dit vaak zo ge niaal. dat ik hem beslist tot de in ternationaal grootste dirigenten reken. Als dirigent voelt hij zich dienaar der kunst en hij kristalli seert. hij puurt, hij detailleert, hij exegetiseert. Zo kan het gebeuren dat een bepaalde vertolking bij Van Bei num niet direct een daad is, zo als elke weergave van Mengel berg onverschillig of men het met hem eens was of niet al tijd een daad was. Het voordeel hiervan is echter dat Van Bei- num's vertolkingen veel minder egocentrisch-beperkt zijn. Door deze houding zal hij ook minder conflicten hebben met de orkest leden: zij voelen dat ze het artis tiek niet met deze leider on eens kunnen zijn, omdat hij hele maal van de muziek uit te werk gaat. Hij dwingt niet, maar ele- En wie Van Beinum dan met een orkest bezig ziet, wie hem ziet en hoort repeteren, die voelt dat deze maestro niet de uiterlijke praal van vroegere dirigenten no dig heeft om gezag af te dwin gen. Men volgt hem door zijn puurheid, door zijn eenvoud in het musiceren, door zijn ernst in het spel. In 1949 was ik korte tijd met Van Beinum samen in een der Belgische badplaatsen en ik heb hem daar in enkele repetities een vrij schamel Kur-orkestje tot een goed en homogeen en zelfs met uitdrukking spelend apparaat zien maken. Niet door „grof geschut". vrolijke lichte lokalen, dan be merken we. dat zich hier toch wel een grote vooruitgang voltrokken heeft. Niet alleen, dat het school gebouw lichter is geworden, doch de vooruitgang heeft zich tot in het meubilair en alles wat ermee samenhangt voortgezet en dit alles heeft een oorzaak. Door de grote vrijheid, welke men voorstond voor het kind, het meer zelf werk zaam laten zijn en mede door de nieuwe ideeën omtrent bouwkunst, ontstaan deze gebouwen, welke niet anders beogen dan een breder gezichtsveld voor het kind, een di- rekter contact met de buitenwe reld. Begrijpelijk is ook. dat de ge vel, zoals wij deze aan de buiten kant zien slechts een afspiegeling hiervan is, doch dat juist het in terieur de grootste mogelijkheden voor deze idealen moet verschaf fen. Het is hier de inventaris van schoolborden, bergruimten enz. tot banken toe, welke meewerken om de nieuwe ideeën te verwezenlij ken. En ook hier streeft men weer naar een zo eenvoudig mo gelijke hygiënische vorm. Wer den b.v. aan de gietijzeren on derstukken van de banken, zoals we die 25 jasr geleden zagen en nog zien, kosten noch moeiten ge spaard, om deze van ingewikkel de figuraties profielen en dus stof nesten te voorzien en werd men gedwongen in deze prachtige, niet te bewegen banken een nog net ter rij leerlingen te vormen, thans is het geheel er op ingesteld een zo groot mogelijke bewegingsvrij heid toe te staan en de leerlin gen zelf zoveel mogelijk hun ge voel voor orde te doen ontwikke- Het hierbij afgebeelde school meubel is er een voor beeld van tot welke oplossingen men kan komen. Er is aller minst naar gestreefd een kunstwerkje te maken, doch men heeft hier beoogd een zeer eenvoudig solide en hygiënisch meubel te ontwerpen, waarbij weer tot in de de tails nauwlettend acht is geslagen op de func tie, die het meubel heeft te vervullen. De eerste indruk, welke de foto ons geeft is dan ook die van: oer degelijk, terwijl van zelfsprekend in de eer ste plaats op de ver houding is gelet, wel ke het meubel moet hebben ten opzichte van de kinderlijke proporties.Er is nauwlettend acht ge slagen op onderdelen zoals b.v. beëindiging van een buis bij stoelleuning, buigingen en afron dingen hierin en niet in net minst de afwerking, welke het geheel toch weer zijn plaats in een modern goed gepro- portionneerd leslokaal waard doet zijn en meehelpt dit vertrek in plaats van tot een soort gevange nis of drillokaal tot een prettige verblijfruimte te maken, waar voor zover dit vanuit het oogpunt der leerlingen mogelijk is, pret tig gewerkt kan worden. Arie Vermeer Schooltafel met stoel voor leer lingen. Venaardigd uit buis en hout. Ontwerp en fabrikaat Jansen en Fritsen N.V. Helmond. Freule Van Lennep heeft veel meer gedaan dan zich alleen bij het zuiver muzikale te bepalen. Zij heeft de paden, aangegeven door Pi of. Brailoiu wel gevolgd, maar zich verder gewaagd in het gebied van de ethnologische musi cologie, in de oervormen van het artistieke denken en scheppen, in de oervormen van de muziektaal en van de muziekinstrumenten. Zij ging terug tot prehistorische tijden, tot de primitieve mens en zo kwam zij tot de magie, die de primitieve mens in zijn doen en laten beheerst, en zo trok zij van deze verre tijden de lijnen weer terug naar ons heden, waar deze magische symbolen nog steeds aan te tonen zijn, al onderkennen' wij het magische karakter daar van niet meer. Zeer merkwaardi ge paden bewandelt freule Van Lennep daarbij, paden, waarbij de historicus, naar wetenschappe lijke bewijzen vragend, haar wat aarzelend volgt, sommige uitspra ken in sterke twijfel moet trek ken, bij andere verbluft het aldus geopend perspectief aanschouwt. Maar wij zullen ons nader verkla ren en de zienswijze van freule Van Lennep hier uiteenzetten. RITME EN ZANG jesmannen in Zuid-Afrika op de zelfde wijze op zulk een jachtboog musiceren als een afbeelding van dit speeltuig in een rotsschildering in de Grotte des Trois Frères (Zuid-Frankrijk), stammend uit 16.000-10.000 jaar vóór Christus, laat zien. Ziehier dus reeds de band tussen prehistorie en de pri mitieve cultuur. ARCHE-TYPEN Zij begint haar boek met te wij zen op het innige verband tussen ritme en elementaire zang. Uit het ritme van de gewone spraak ont staat het zingend zeggen, de zang- vormige declamatie. „Het ritme van de synagogale, gregoriaanse en Byzantijnse zang is in wezen het ritme van de Hebreeuwse, La tijnse en Griekse taal. Overal wor den in de Oudheid de onderschei den ritmische structuren door de versmaat beheerst". Nog heden ten dage vindt men dit zing-zeg- gen in kinderrijmpjes, in Roe meense boerendanswijzen. in de Zwitserse „Betruf'. het avondge bed van de alpenherders. De ope ra's van Moessorgski en van Ja- na?ek stoelen op het taairitme! Een andere bron van de muziek vormt het ritme, waargenomen in het geluid en bewegingen van die ren. Men bootst deze na, zoals de Roemeense leeuwerikendans op de pansfluit, of de geluiden en bewe gingen van een kudde schapen op de Turkse kerffluit. De volgende stap is het vastleg gen van een dergelijke melodie in intervallen. De wisselende toon hoogte van de lettergrepen zijn zwevend en wil de melodie vorm krijgen, dan moet zij 'duidelijk omlijnd worden. En de reeks re gelmatige tonen en intervallen (grondtoon met boventonen) vond men bij het afschieten van de jachtboog. die aldus tot muziek- boog diende. En wat ontdekte men nu? N.l. dat de Kalahari-Bos- DE Italiaanse dichter en vrijheidsstrijder Alessandro Manzoni, de auteur van de historische roman „I promessi sposi", over leed in 1873. Tot zijn grootste vrienden en vereerders behoorde ook de componist Giuseppe Verdi (18131901) en zo er iemand door deze dood geschokt is, dan was hij het wel. De altijd ietwat stugge en gesloten Verdi bleek plotseling een teder en liefhebbend hart te bezitten. „Hoezeer ik tegen de afschuwe lijkheid der wereld ook ben ge hard, een weinig hart is me toch gebleven en ik ween", schrijft hij aan Clarina Maffei na de begra fenis, die hij zelf niet kon bijwo nen. En dan vervolgt hij: „Ik was niet bij de begrafenis, doch wei nigen zullen op deze ochtend zo diep bewogen zijn geweest als ik, die zo ver weg was. Thans is al les voorbijIk heb veel cou ranten gelezen. Geen enkel spreekt over hem zoals het hoorde. Veel woorden, maar niet één diepge voelde uiting. In plaats daarvan soms zelfs bitse uitvallen. Zelfs tegenover hem. Ach, wat zijn wij toch een ruw volk", aldus Verdi. Als alle drukte van de begrafe nis voorbij is, gaat Verdi naar Milaan om in eenzaamheid Man- zoni's graf te bezoeken. En daar, in de stilte van de ochtend en de rust van de omgeving, wordt een oud plan nieuw in hem. Neen, geen grafsteen wil hij voor zijn grote vriend laten oprichten, geen in steen gehouwen monument, dat het werk van Manzoni moet sym. boliseren, maar hij wil zelf een monument maken, waaraan de tand des tijds niet kan knagen. En dat meer is dan een aardse verheerlijking van een groot dich ter. In 7 maanden tijds maakt hij zo'n monument, waarin hij zelf de woorden „Requiem aeter- nam, dona eis Domine" (Eeuwige rust. schenk hem dat. Here) bei telt. Verdi schrijft een Requiem, een dodenmis voor Manzoni. of beter, ter nagedachtenis van Man- De dood van de dichter stelde hem plotseling voor de r'ealiteit van de tijdelijkheid van 's men sen bestaan, bracht hem plotse ling weer tot het besef, dat het leven met de dood niet ophoudt, doch eigenlijk pas een aanvang neemt. „De morte transire ad vi- tam" van de dood overgaan tot het leven, heet het in het Re quiem en de 60-jarige Verdi ver geet zijn opera's,, nu hij bij het graf van zijn vriend mediteert over leven en dood. Reeds eerder had hij een deel van een Requiem geschreven, nl. het „Libera me". Dat was na de dood van Rossini Ma a* het werd nooit uitgevoerd De Nederlandse sopr, Brouivenstijn zingt de partij in Verdi's Requi Paul van Kempe en hij miste de kracht en de be zieling het werk te voltooien. Doch nu besefte Verdi weer de waarde van de woorden van het Requiem en zonder onderbreking vloeit het uit zijn pen Op 22 mei 1874 Manzoni's sterfdag wordt de eerste uitvoering gegeven in de San Marco te Milaan onder lei ding van Verdi zelf. Zo geheel bezeten was Verdi van het Requiem, dat hij het ker kelijke karakter overschreed en in een spontane opwelling als ope ra-componist een sterke, dramati sche kracht aan het Requiem gaf Maar het betekende tevens het hoogtepunt van al zijn werken. Van het eerste zachte „Requiem aeternam" (van het koor) af. laat ons de zeldzame 'choonheid van deze muziek niet los. In het „Dies irae" (dag des oordeels) heeft Verdi al zijn talenten en zijn ervaring als dramatisch ope ra-componist aangewend. Na vier felle slagen van het gehele orkest zet het koor met scherpe ritmen en wilde chromatiek in: „Dies irae, dies ilia", waarboven het ba zuingeschal der blazers klinkt als een suggestieve schildering van de bazuinen, die allen eenmaal tót de troon van God zullen op roepen, Prachtig contrasterend met de gevoelvolle bede van het „Salva me" is het „Rex tremendae". Het grootste contrast met het majes tueuze „Dies irae" is het verstil de Agnus Dei" met de unisono zangstemmen en een klein orkest. Minder krachtig, minder beeldend is het Sanctus. een geweldige fu ga, welke vorm Verdi waarschijn lijk niet wilde verwaarlozen in dit werk en waardoor ze een enigs zins geforceerd karakter kreeg. Met dit Sanctus verweven is het Benedictus. Het enorme slot „Libera me", eigenlijk een dramatische scène operamuziek van het beste soort tussen solosopraan en koor, is van een bijzondere schoonheid Hierin komt werkelijk een mees terlijke èn geïnspireerde fuga voor op een thema uit het Requiem motief. De herhaling van het „Requiem aeternam" moet vooral gedragen en met een grote rust en innerlijke spanning gezongen worden. Als de climax bereikt is zingt de sopraan nog eens ..Libe ra me" en verstilt en ontroerend eindigt het geheel in een zacht C-dur accoord. TAIT grootse Requiem is een van de laatste werken die Paul van Kempen voor de grammofoon industrie dirigeerde. Enkele maan den voor zijn dood op 8 decem ber 1955 heeft de Ned. dirigent in Rome het Requiem van Verdi doen opnemen in een uitvoering door koor en orkest van de Acca- demia Nazionale di Santa Cecilia (koordirigent Bonaventura Som ma' en de solisten Gré Brouwen- stijn (sopraan', Maria von Ilosvay (alt), Petre Munteanu (tenor) en Oskar, Czerwenka (bas). Philips heeft deze uitvoering op twee langspeelplaten uitgebracht, voor zien van een prachtige toelichting en volledige tekst en gestoken in een bijzonder waardevolle hoes met een afbeelding van een mi niatuur uit een 15e eeuvvs gebe denboek. (30 cm langspeelplaten A 00284-85 L.). Deze uitvoering is voor mij de beste die ik ooit van Verdi's „Re quiem" hoorde. Paul van Kempen heeft zo volmaakt de innerlijke spanning en de dramatische be wogenheid gerealiseerd, dat men er stil van wordt. Dit Requiem, dat tevens het Requiem voor de grote orkestleider Paul van Kem pen werd. wordt in zijn volle grootsheid in klank omgezet en VIA NAALD £N PLAAT aan de vertolking van de solisten merkt men zelfs de hand van de meester. De solisten zijn hier ge willige werktuigen van Paul van Kempen geworden en brengen het tot prestaties, die men eigenlijk voor onmogelijk zou houden. Zo iets kan alleen een werkelijk groot dirigent bereiken. Tot het kleinste detail toe heeft Paul van Kempen de juiste teke ning gegeven. Om een enkel voor beeld te geven: het duet voor so praan en mezzo „Recordare Jesu pie" is van een schoonheid en ho mogeniteit, zoals zelden is op te merken. Daarbij zijn er fantasti sche pianissimo's in koor en or kest bereikt en heeft zelfs een Gré Brouwenstijn soms een stern- soepelheid. die volkomen verrast. Ontroerd luistert men naar de doorleefde vertolking van de mez zo Maria von Ilosvay, naar de be wogenheid van tenor Petre Mun teanu en naar de diepte van de bas Oskar Czerwenka. Alles in deze uitvoering is volmaakt afge wogen en met deze platen, die ook technisch zeer goed geslaagd zijn, heeft Philips een waardevol le en schone posthume hulde ge bracht aan de in ons land helaas zo vaak miskende dirigent Paul van Kempen. CORN. BASOSKI. gr I verschillende toonreeksen, fj-eule Van Lennep uitvoerig be handelt: het pentatonische sys teem, het verschijnsel van de „pjen". de instinctief tussenge- schoven halve toon in de hele toon systemen. de tetratoniek, het vier- tonig stelsel, het Griekse systeem, dat op het „lichaam" d-g- a-d gebouwd is (de stemming van de Thracische lier)de tritoniek en bitoniek met de daarbij horen de verschijnselen. Maar zy merkt meer op, en wel, dat deze toonsystemen vaste, karakteristieke wen dingen hebben en zy zegt dan: „Zulke wen dingen gaan een een dere weg als bepaal de zegswijzen, die de eeuwen door monde ling overgeleverd, ge meengoed geworden zijn en in vele talen als staande uitdruk kingen terugkeren. In hun bestendigheid en werking gedragen zich melodische wendingen en staande uitdrukkin gen als die psycholo gische inhouden, die Carl Jung, in navol ging van Augustinus, als „arche-typen" of „oer-inprentingen" on derscheidt". Voorbeel den van deze „arche typen" worden gegeven: een lied uit Mahlers Kindertotenlieder, pu re volksmuziek als de „Pianto delle Zitelle", de „Bewening der Jonge- dochteren", een mysteriespel, uit sluitend door vrouwen geacteerd en gezongen, tijdens het Drie- enigheidsfeest in het Sanctuario delle S. Trinitó by Rome. Alle volksmuziek nu berust op een voorraad vaste formules, die in de loop der eeuwen verzameld zijn. De bouwdelen ervan bestaan grotendeels uit deze „typische wendingen" die elk op eigen wijze worden gebruikt. Het gregoriaans wemelt van deze formules, de mid deleeuwse Laudi Spiritual! (13de eeuw) levert ze ook. En wat te zeggen van een wijsje, gespeeld op een Soendanese angkloeng, dat men in het begin van de Peer Gynt-Suite van Grieg terug vindt! Het is een uit de voorraad toon formules! MAGISCH KARAKTER sterveling gevaarlijk is. Taboe ïs afweermagie Magisch is bijv. de bezwering, het uitspreken van een toverformulier. Er zijn magische lettergrepen, uit te spreken met" een bepaalde intonatie, die soms de hulp behoeft van een stemmas- ker, of van stemversieringen, als vibrato, tremolo, etc. Zulke incan- taties, dus vocale klankmagie, treft men in bepaalde wiegelied jes, die het kind tegen kwade machten moeten beschermen, in kinderspreukjes, die in feite to verformulieren zijn, in dierbezwe- ringen, die ook via fluit of lier,' dus instrumentaal kunnen geschie- denden. (vergelijk de Orpheus-fi-j guur, de Rattenvanger van Ha- meln). Ook het jodeln van de her der is een dierbezwering, waar-| mee de herder een magische bandj werpt rond zichzelf en het vee. Deze bezweringen komen voort uit een bepaalde geestesgesteld heid. die veel overeenkomt met j de mentaliteit van primitieve vol-i ken. Welnu, deze primitieve mens|| denkt totaal anders dan de mo-j| derne mens, denkt in voorstellin-1 gen, die louter emotioneel be- l paald zijn. En tussen het emotio nele denken en het geschoolde re- tl delijke denken ligt een hele we-L reld. De primitieve mens kent geenii onderscheid tussen binnen- en bui- n tenwereld. Dat is voor hem één]S( geheel. Wat hij waarneemt. heeft:fl voor hem verborgen eigenschap- 11den voor zijn dood in Home Philips-opname van hel Re quiem van Verdi, Meer dan eens wijst freule Van Lennep op het magische karakter van de oude volksmuziek en daar om achtte zij het wenselijk op de magie dieper in te gaan. Als voorbeeld nam zij de alpine fol klore in Zwitserland, der „Alp- fahrt", het leiden van de koeien naar de bergweide in het voor jaar onder veebellengerinkel, jo deln en juchzen, dan het jodeln zelf. de alpenhoorn, -die eenzelfde betekenis heeft als onze midwin terhoorn in Twente, de „Betruf", het avondgebed voorgedragen door een houten trechtervormige melkfilter. Deze folklore nu ver bergt tal van magische zaken, die op de prehistorie teruggaan. De klokken, bellen, gong en bekken zyn een „magische veiligheids maatregel", berustend op de klankmagie. De alpenhoorn is een van de ongebogen houten hoorn instrumenten, die toverkracht be zaten. Het prototype, de dier- hoorn. vertoont het beeld van de maansikkel en kreeg daarom macht over die lichtbron. De hoorn kon de slapende maan wek ken of deze oproepen uit het do denrijk. Vandaar het gebruik van deze hoorn rond zonsondergang en midzonnewende, rond dood en opstanding. De maan staat in het volksgeloof te boek als heerseres over de wateren: in Twente blaast men de midwinterhoorn over een regenput, waarin men het na Ad vent weer verstopt. De „Betruf' ten slotte moest de nachtelijke ge varen bezweren en deed dat door middel van de melkfilter, een va riatie op het stemmasker, dat magische functie bezit. Wat is dan deze magie9 De uit eenzettingen, die freule Van Len nep hiervan geeft, vormen de kern van het boek. Vanuit deze begrip pen bouwt zij haar betoog op. om dat volgens haar het magische denken en voelen voor het ont staan van muziek en muziekin strumenten bepalend is geweest. Magie betekent toverkunst, het geloof, dat men door bepaalde verrichtingen de machten van het heelal („Mana" genoemd) kan be heersen. Met „mana" verbonden is het begrip „Taboe". Taboe is het vermijden van wat zoveel „mana" bezit, dat het voor de en nieuw boek uitgaf i titel „Muziek der vol- in haar bibliotheek. pen, „mana" en die zijn voorjeei hem belangrijker dan de werke-|gr> lijkheid. In een portret zoekt hij jn niet de gelijkenis, maar het on- zichtbare". Daarom tekent hij wonderlijke, voor ons raadselach- vu tige figuren op zijn heiligdommen. ïta Deze tekeningen bestaan vaak uit samentrekkingen van de kenmer- js kende delen: een mens wordt een stip (zijn navel), een oog staat voor een hoofd. Dat is voor hem Dc voldoende. Maar zegt freule Van Lennep deze zelfde ma- eis nier vertoont ook de muziek. Ook jou hier werd gestileerd, werd uit een ya geheel één kernmerkend bestand- deel genomen. Deze stileringen eni. afkortingen van. een melodisch ge- p® heel zijn tot het toonsysteem ge- 'P™ groeid en in stereotype toepassing I eeuwen lang herhaald. Dit zijn de Iste vaste wendingen, de staande uit- drukkinigen van de volksmuziek! ldo. Een verbluffende conclusie! "N IDOOL Ook in de versiering van mu ziekinstrumenten met diervoorstel- lingen of andere figuren (ruit, driehoek, cirkel) leest zij magi sche tekens, idolen. En langs de ze weg benadert freule Van Len nep het instrument zelf. Zij ziet in de vorm een idool, een fetisj, voornamelijk van de matriarcha le verering. De cultus van de moedergodin, die in de Oudheid onder allerlei namen gediend werd, als Istar, Cybele, Isis. Zij had vele attributen, de maan. de ochtendster (Venus), een bloem, een vis, een vogel, een hoorndier, een enkel- of dubbelbladige bijl. Deze kentekenen werden tot „ar che-typen", leverden het materiaal de vele 1 tot gi hoek, cirkel en ruit. maar werd ook de basis van de muziekinstru menten. Het bijlblad-idool ver schijnt in het lichaam of in een onderdeel van talloze snaarinstru menten, de dubbele driehoek her kent men in de X-vormige kam van de primitieve viool. En deze dubbeldriehoek vertoont zich in de gestileerde vrouwefiguurtjes van de Iberische rotsschilderingen uit het Magdalénien (16.000 voor Chr.). En aldus behandelde freule Van Lennep de verschillende in strumentsoorten. de snaarinstru menten, de fluiten, de hoorns en trompetten, de rietbladinstrumen- tcn (klarinet), de trommen, klok ken, bekkens, enz. Steeds weer toont zij via afbeeldingen de her komst uit het idool, dat magische betekenis bezit. Men vraagt zich wel af. of het herleiden tot een en dezelfde bron van zo veelsoortige instrumenten, van de volksmuziek als geheel, niet tot begripsverenging aanlei ding geeft. Het magische karakter in veel aspecten is niet te ontken nen. dat geven wij toe. maar ons historisch besef kan de mogelijk heid van een andere oorzaak van ontstaan niet zo radicaal buiten sluiten. Toch deze studie van freule Van Lennep opent vele nieuwe wegen, die van volkomen veran dering van inzicht in de musicolo gie oorzaak kunnen worden. Maar ook voor de geïnteres seerde leek is dit boek een vreug de: het leest gemakkelijk, èn het zet tot denken DRA. H. E. KOKEE-v. d. BERGE.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 18