GLAZOUNOFF ZONDAGSBLAD bij kunstenaars- Cultureel venster EEN KIND MOET ZIJN PLEEGOUDERS ADOPTEREN EN NIET OMGEKEERD wereld van het ballet BELOFTE ZATERDAG 25 AUGUSTUS 1956 „ach, waarom componeer ik eigenlijk, nu mijn vader het niet meer hoort" (HUGO WOLF) Het is 9 mei 1887. In een van de huizen van het Oosten rijkse Windischgraz ligt een 27-jarige jongeman geknield voor het bed van zijn vader. Een ontmoeting tussen vader en zoon op de drempel van de dood. Het is de jonge Hugo Wolf, die hier voor goed afscheid neemt van zijn vader Philipp Wolf, de man die hem altijd het liefst is geweest. Snikkend ligt Hugo Wolf daar voor het bed, nu was elke mogelijkheid afgesneden om zijn vader zijn dankbaarheid te kunnen bewijzen. Zijn beste en betrouwbaarste vtiend had hij verloren. In een brief uit die tijd spreekt •de smart heel duidelijk: Nu ligt mijn vader op het stille kerkhof en niet een van mijn liederen kan meer tot hem doordringen. Ach. waarom componeer ik eigenlijk nog nu hij het niet meer hoort hy, die slechts in tonen geleefd en geademd heeft en tot wie n?ljn lied niet heeft gesproken Hij had nog zo graag zijn vader wil len bewijzen, dat diens zorg en opoffering qiet voor niets waren geweest. Eens te meer ziet Hugo Wolf nu de ellende van zijn leven, een leven zonder begrip, zonder liefde, zonder erkenning. Hij be dankt overal voor en graaft zich diep weg in het werk. Maar nu hij alles verloren heeft vindt hy eerst zichzelf geheel en zijn schep pingskracht gaat eerst nu vul kanisch uitbarsten: in een leeg staand landhuis in Pertoldsdorf componeert hij liederen, steeds meer liederen, steeds schoner liederen, ononderbroken. Door de ellende heen vindt hij het geluk van de scheppingsdrang: ..Het is de avond en ik ben zo overgelukkig als een overgelukkige koning maar zijn kan". De drang der natuur is sterk, is machtig, de tragiek, de „bittere spijs van groot verdriet" heeft de kracht in de mens Hugo Wolf doen rijzen. „Einfalle, lieber Freund. sind schrecklich. Ich ftihl's. Meine Wangen glühen vor Aufregung wie gescivmolzenes Eisen". Over tien jaren reeds zullen de deuren van het krankzinnigengesticht zich achter Wolf sluiten, achter de man die het leven niets aan leed heeft gespaard en wiens grootste tra giek is geweest, dat hij altijd alleen het verlangen kende, nooit de bevrediging. door tranen heen LIGT niet in hetzelfde vlak het scheppingsproces van Vincent van Gogh? Heeft ook niet Vincent van Gogh uitsluitend het verlan gen gekend? Kon ook Vincent van Gogh niet met het Wolf-lied „Ver- borgenheit" xingert: hof, verheven in de adelstand van Spanje en Engeland. Het laatste zelfportret van Rembrandt, in het jaar van zijn dood. Een gelaat vol tegenslagen, maar dat toch een bepaalde berusting kent. „Saskia dood, Hendrikje dood, Ti tus dood en ik leef nog en schilder nog. Waarom toch Het is onbegrijpelijk, maar het zal wel zo moeten zijn". Maar heeft de tragiek in Rem brandt's leven zijn werk niet veel groter, veel intenser gemaakt dan dat van Rubens, die zich in een barokke zinnelijkheid uitleefde en niet zo zeer naar de inhoud, dan wel naar de vorm keek? Rubens is de schilder van het physische, Rembrandt van de psyche. Ru bens schildert de gestalten der mensen zoals hij hen ziet en het genie in hem weet er een weerga loos schoon schouwspel van te maken. Maar Rembrandt schil dert een schouwspel dat niet zo zeer weergeeft hoe de personen er uit zien, doch hoe zij innerlijk zijn. Rembrandt schildert met de mens, maar de geest in hem. Om slechts twee Bijbelse voor beelden te noemen: in de „Op wekking van Lazarus" is er bij Rubens een prachtig toneel, een bewegende rust en een schone harmonie. De knielende vrouwen zijn begeerlijke wezens, Lazarus een knappe jongen en Christus is er in al de charme die Rubens maar verzinnen kon. Het donkere tafereel van Rembrandt is al een adembeklemmend gebeuren, de opgeheven hand van Christus, de beangst knielende vrouwen, de witte nog gestorven gedaante van Lazarus, het is alles zonder eni ge zinnelijkheid geschilderd; het is doorschouwd. Hier geen spel van kleuren, maar het volkomen beleven van het wonder van God. De dood van Saskia heeft Rem brandt tot een ander mens ge maakt. tot een verdiept kunste naar. Het leed in Rembrandts' le ven sterkte en wekte nieuwe die pere kiemen. TALRIJKE voorbeelden van kun stenaarslevens zijn nog te noe men waarin het leed een beslis sende rol heeft gespeeld, waarin de tragiek de inspiratrice was voor hun schoonste werken. Dat heeft niets met romantisering te maken, doch alleen maar met de persoonlijkheid dezer kunste naars, met hun psyche. Bij hoe- velen immers maakte een oor spronkelijke psychische dispositie- het niet onmogelijk een goede verhouding tot het leven te vin den. Michel Angelo en Beethoven waren volkomen onmaatschappe lijk. innerlijke onrust verteerde Kleist, met onverkwikkelijke lief desavonturen trachtte Byron zijn gemoed rust te geven, in hogere sferen vluchtten Shelley en Höl- derlin uit de nuchtere werkelijk heid, met een alcoholroes wilden Verlaine, Poe, Reger en Mous- sorgsky zichzelf bevrijden, zoals Baudelaire dat deed met opium. Anderen is het leven zulk een on oplosbaar probleem dat zij vrij willig de dood ingaan, zoals Kleist, Tschaikowsky en Vincent van Gogh. De musicoloog Hennie Schouten schreef eens: „Als we zoeken naar de beslissende levensproble men van de kunstenaars, dan blijkt bijna altijd dat de innerlijke disharmonie voortkomt uit de zeer sterke ontwikkeling van ver schillende tegengestelde gevoelens en eigensehappeii. Maar omdat zij zich voortdurend tussen uitersten bewegen, ontbreekt het geestelijk evenwicht; zij zijn nooit geheel ze ker van zichzelf en bij allen dreigt het gevaar, dat de innerlijke spanningen sterker worden dan de drang tot zelfbehoud en zij in een tragisch zelfvernietigingspro ces ten gronde gaan". Zal de kunstenaar, wiens ven ster uitziet op de hemel, ook de angst hebben in een „tragisch zelfvernietigingsproces ten gron de te gaan?" Mogen we tot slot van deze twee artikelen (voor het le artikel zie ons zondagsblad van 18 augustus jl.) even terug grijpen op wat vorige week in de Naald en Plaatrubriek is geschre ven over de „Kinderto- lenlieder" van Gustav Mahler. In het laatste lied geeft de dichter uiting aan zijn smart over de dood van de kinderen. En als dan tijdens de begra fenis de regenvlagen los breken. verzucht de dich ter: Ik kon er niets aan doen dat men bij zulk weer de kinderen wegdroeg. Maar dan komt ten slotte toch de innerlijke vrede in de wetenschap dat de kin deren niets meer met het noodweer te maken hebben en rusten zoals ze eens in moeders huis deden. Ze worden door geen storm meer ver schrikt. doch zijn onder de zorgen van Gods hand in het Vaderhuis: „Von keinem Sturm erschrecket. Geen buitengewone vrouw Een Amerikaans gezin van man, vrouw en drie kin deren neemt er drie pleegkinderen bij. Deze drie pleeg kinderen zijn geen familie van elkaar. Ze worden als eigen kinderen behandeld, maar niet formeel geadopteerd, 's Zomers verblijft de familie in een zomerhuisje aan het strand. Daar verschaffen ze ook nog tijdelijk onderdak aan andere verwaarloosde kinderen, om van de gaande en komende buurkinderen niet te spreken. De vader is inge nieur en ook de vrouw heeft een academische graad. In Amerika werd beweerd, dat academisch gevormde ouders ongeschikt zouden zijn om kinderen uit de lagere volks klasse op te voeden op een wijze die bij die kinderen past. Het echtpaar Perrott Rose wil- der. Anna Perrot Rose. Zij is de de de onjuistheid van deze opvat- schrijfster van het boek „Room ting aantonen. Daarin zijn deze for one more", in het Nederlands echtelieden ongetwijfeld geslaagd, vertaald door de omstandigheden ook gers-Verhoeven, guur wel bijzonder gunstig. Zowel de vader als voor de moeder het aannemen van kinderen de kan nog voortzetting van een familietradi- uitgave tie. Bovendien vormden ze een te Rotte harmonisch echtpaar. In de derde denderde ^en plaats: hun eigen eerste kindje was gestorven, en ze bleven altijd het gevoel houden iets tekort te komen, een tekort dat aanvulling behoefde. de moeder Een zelfportret van Rembrandt als officier, geschilderd in 1634, de tijd dat hij nog levenskrachtig en vrolijk kon zijn, het jaar van het gelukkige huwelijk met Saskia, (Mauritshuis, Den Haag) <~&oman uit de Gottes Hand bedecket". Dat i de troost bij alle leed, bij alle tra giek. Kenden de kunstenaars de weg naar deze troost dan niet? Zeer zeker, dat bewijst wel deze liede rencyclus van Mahler, de zoon van het oude volk, die God heeft gezocht met de gloeiende ziele- drang van een oud-testamentisch profeet. Maar Mahler bleef de „fahrende Geselle". De kunste naar is in veel sterker mate een gevoelsmens dan een gewone sterveling. De tragiek en het leed zullen hem zwaarder treffen en de vreugde zal hij luider uit zingen. Zijn geest laat hem niet toe altijd binnen het prikkeldraad te blijven en hij scheurt zijn kle ren wel eens. Veroordeel hem daar om niet, stippel ook niet een ge ijkt denkweggetje voor hem uit, want het zou hem als een dwang buis zijn, waarin hij zich niet kan bewegen en waarin hij ook niet tot zijn grote scheppingen komt. Juist door dat kleerscheuren wordt hij groot, juist door het proeven van die „bittere spijs van groot verdriet" zal de „lcracht in de mens rijzen" En uiteindelijk komt hij dan tot de conclusie, dat de rust in het Va derhuis veel groter is dan op de ze aarde, uiteindelijk komt hij tot de bekentenis, dat alles, de gehe le wereld, de vreugde en ook het leed, van God is. „Gottes ist der Orient. Gottes ist der Occident", zo heet een der schoonste liederen van Schu mann. En in dat lied komt het volgende gebed voor: „Afich verwirren will das Irren, doch du weisst mich zu entwirren. Wenn ich handle, wenn ich dichte gieb du meinem Wep die Richte". Het is het gebed van een kun stenaar. die weet dat hij zonder God niets kan. dat hij zonder God verdwaalt in de vergissing. Eerst de kunstenaar die dit gebed waar achtig bidt, zal door al het aard se leed en door al de tragiek van de wereld heen Gods zon zien schijnen. Christine Rivoyre heeft on der de titel „L'Alouette au miroir" een roman geschre ven die speelt in de wereld van het ballet, waarschijn lijk de eerste roman die hierover verscheen. Het boek heeft de Prix des Quatre Jurys ontvangen. laat de door deze wereld gefasci neerd en vastgehouden, zo zeer dat zij blijvend als „agent de presse" aan de groep verbonden wordt. Zij wordt lange tijd als „porte- bonheur" beschouwd, maar moet toch ook het verval der groep meemaken. Na de moordaanslag van Pauline op Rémy ontvlucht ze dit le ven. „Je courus trés vite. Je cours encore", luiden de laat ste zinnen van de roman. kinderbescherpiing. De Nederlandse titel luidt: „Er bij". Het is een van Sijn Zonen te Rotterdam en beleefde onlangs en naar dit boek gemaakte film werd in onze ste den meer dan 12 maal geprolon geerd. Mr. J. Overwater. oud-kin derrechter te Rotterdam, heeft een nuchter-waarderend woord vooraf bij de Nederlandse verta ling van deze Amerikaanse best seller geschreven. Als voorzichtig jurist houdt hij ten aanzien van de algehele waarheid van het re laas een slag om de arm. Inder daad klinken de verhaalde gebeur tenissen afzonderlijk èn in hun op eenstapeling soms zeer onwaar schijnlijk. Maar de schrijfster durft van de hak op de tak te springen en is dus blijkbaar niet bang zichzelf tegen te spreken. Op bl. 145 zegt ze: „Mijn hele leven hebben de mensen mij voor een leugenaarster aangezien, omdat ik te maken kreeg met onwaarschijn lijke gebeurtenissen." Ze noemt in onmiddellijk ver band met deze uitlating de ge- het konijn op het schiedenis „L'Alouette au miroir vele facetten zien van leven der hardwerkende tiesten, die een dansgroep Christine de Rivoyre, die uit eigen aanschouwing de 'nier samenstellen: jaloezie, intri gues, kleinzieligheden, be denkelijke opvattingen op al lerlei gebied, maar daarbo ven uit vooral: de passie voor het werk, dat zij doen, speciaal geïncarneerd in de figuur van Pauline Dumontier. „Ppuline est une bonne soeur de la danse" (Pauline is een non, die tot de orde van de dans behoort) zo ty peert haar Flora, een van de andere sterren van het bal let, vrolijk, raak en juist in 'haar visie op mensen en din- gen, maar weinig scrupuleus. zij schreef Cen typisch vrouwe- Verder bceit ons de figuur 'ijk boek, doch werpt tevens beschreven milieus kent (evenals Anna studeerde zij Engels, verder heeft ze 2 jaar aan de Universiteit van Syracuse Frans gedoceerd, is als journaliste aan het blad Le Monde verbonden ge weest voor toneel- en dans- kritiek en verrichtte veel werk voor Les Ballets des Champs Elysées). Zij heeft een eigen zeer persoonlijke visie op de dansmilieus (o.m. over het werk van Degas). schaamd respect af. Op scho ne wijze accentueert het tot motto gekozen citaat uit Va- léry's prachtige samenspraak „L'Ame et la Danse" het we-, zen van deze kunst, door het meisje Anna zo intens onder gaan: „Socrate O mes amis, qu'est-ce véritablement que la danse? Phèdre N'est-elle pas l'ame des fablqs et l'échappée de toutes les portes de la vie?" (Socrates: O mijn vrienden, wat is de dans dan eigenlijk? Phaidros: Is ze niet de ziel aller fabelen en ontsnapt men door haar niet uit alle deuren van het leven?) ANNA MERTENS. van Rémy Goslin, de leider van het ballet, evenals o.a. die van de merkwaardige, o.i. wat tweeslachtig uitge vallen Iolaus Tango. Anne. de jonge studente met lekenaanleg, komt met het ballet in aanraking, wordt een schril licht op de onge bondenheid dezer omgeving uit moreel oogpunt. De „reli gion de l'effort" is hier alles overheersend en deze dwingt de schrijfster dan ook een be- I Rivoyre. Ultg. Llbralrie Een der momenten uit het leven van de balletartisten: het geza menlijk optreden in de grote zaal, zoals hier het Ned. Ballet met Scènes de ballet" op nuaiek van Strawinsky. dak, van de pony in het kinder- speelhuisje, de pot bloemen die uit de schoorsteen groeiden en hei verhaal van de bijna verdronken schildpad, die met kunstmatige ademhaling gered werd. Het boek staat vol met dergelijke onwaar schijnlijkheden. Het lijkt wel of de droge, humoristische kijk van de schrijfster de grappige gebeur tenissen aantrekt, en ik geloof ook dat het zo is. De humoristische vi sie is bevorderlijk voor het schep pen van een humoristische situa tie. Bovendien is het kinderleven in zijn onbevangenheid nooit ver van humor. Anna Perrot Rose blijkt een ge boren opvoedster te zijn. Jane was 13 jaar toen ze bij de familie kwam. het jongetje Joey 10 en de gebrekkige Jimmy John 9. Ze zou den alle drie maar veertien dagen blijven, maar ten slotte zijn ze gebleven tot ze als volwassen men sen de deur uitgingen. Alleen al het eindeloze geduld, nodig om de kreupele Jimmy John te leren lo pen. is een bewonderenswaardige prestatie geweest. intuïtie en liefde Het belangrijkste zal voor vele lezers de pedagogische kant van dit boek zijn. De schrijfster toont een aangeboren begrip voor het misdeelde, in een vreemd milieu overgeplaatste kind. Het kind hoeft niet „geschikt" te zijn, geen lief popje met blauwe ogen en blonde krulletjes. Pasgeplaatste pleegkinderen zijn bang, ze liegen om zich veiliger te voelen, schep pen reusachtig op om hun min derwaardigheidsgevoel te compen seren, houden nog lang nachtmer ries, lijden aan bedwateren, krij gen op de meest onverwachte mo menten driftbuien. Dit alles ver dwijnt pas wanneer het kind zich veilig voelt. Het opscheppen ver dwijnt, zodra het kind, al is het maar op één punt, zich belangrijk weet Is er eenmaal één angst verdwenen, dan rafelt vaak een ge heel complex angstgevoelens uit Want, zegt de schrijfster, ieder een moet minstens in één ding uit blinken, om een voldoend gevoel van eigenwaarde te hebben. Wan hoop en vrees kunnen een kind afstompen, maar de geest ldaart op. wanneer het sich veilig en ge lukkig voelt. niet omgekeerd Ook moet het kind zijn pleegou ders adopteren en niet omgekeerd. En welk soort mensen is het, dat bij kinderen in de smaak valt? Een kind voelt zich hulpeloos in de wereld en hij houdt van een mens, die maakt dat hij zich flink en verstandig en bekwaam voelt. Deze waarheden zijn voor een pedagoog natuurlijk niét nieuw, maar het verrassende is, dat de schrijfster ze spontaan en al prak tiserende ontdekt en waarge maakt heeft. Hier is een weten schap van het hart aan het woord, die weer eens bewijst, hoeveel in tuïtie vermag, als ze door liefde wordt geleid. Op bl. 71 zegt de schrijfster: „Ik ben geen buitengewone vrouw en ik heb veel fouten gemaakt." Geen buitengewone vrouw? Het is aan de lezer hierover te oordelen. RIJNSDORP. TWEEMAAL SIBELIUS en EENMAAL 29-jarige Hugo Wolf, de man en het leven geen leed gespaard heeft. (Historisch Museum, Wenen) £TEN der oudste nog levende componisten is de Finse toondichter Jean Sibelius, afgezonderd levend in zijn vaderland, elk jaar weer opnieuw gehuldigd bij zijn verjaardag. Op 8 december a.s. hoopt Sibelius zijn 91ste verjaardag te vieren. Dan zullen er echter maar een paar allergrootste vrienden naar villa Ainola in Jdrvenpad komen om de componist geluk te wensen. Sibelius wenst geen drukte, zijn welbestede, rijke en vruchtbare leven wil hij in riV.ViVrivrrrriVr'rii'- rust beëindigen. En bovendien houdt hij niet van sensatie. De Finse regering heeft hem in staat gesteld ongehinderd voor het de andere plaatzijde zijn componeren te leven. Hij hoort bij Finland componist ook bij zijn land. Er VIA NAALD ÉN PLAAT „Lass, o Welt, o lass mich sein! locket nicht mit Liebesgaben, lasst dies Herz alleine haben seine Wonne, seine Pein! Was ich traure, weiss ich nicht, es ist unbekanntes Wehe; immerdar durch Tranen sehe hng ich der Sonne liebes Licht." jfiSf :o'n nationale componist te Het leven van Sibelius heelt in het geheel geen romantisch-sensa- tionele kenmerken. Als zoon van arts werd hij in Tavastehus geboren en werd compositieleer ling van Wegelius aan het Con servatorium van Helsingfors. Door een staatsstipendium daar- Door de tranen heen zagen en toe in staat gesteld studeerde hij Hugo Wolf en Vincent van Gogh verder bij Albert Becker in Ber- toch altijd weer het schijnsel van lijn en bij Karl Goldmark en Ro de zon en dan schilderde Van bert Fuchs in Wenen. In 1892 werd Gogh zijn cypressen. de bomen hij leraar muziektheorie aan het die passievol de hoogte invlam- Conservatorium in Helsingfors en men" en voor hem de incarnatie in 1897 kreeg hij het stipendium waren van de meest demonische van de Finse regering, dat hem belevenissen, maar tevens een be- in staat stelde uitsluitend als com- vrijding. Door het leed heen ging ponist te leven. In 1900 maakte hij het in hem zingen, door het leed nog als dirigent een concertreis heen schilderde hij trillende zo- door Europa, doch zegde een reis merdagen. Is Van Gogh's kunst door de Ver. Staten af. In de rust niet de tegenhanger van de Kunst van zijn landgoed bij Helsingfors van een Mendelssohn b.v. Bij de heeft hij de inspiratie voor zijn musicus laat de inhoud dikwijls arbeid gevonden. te wensen over, maar nooit ver slapt de stijl of verzwakt de con- E?rst de laatste jaren is er een structie. Bij de schilder is de merkbare belangstelling vooi het vormgeving dikwijls gebrekkig, geheie oeuvre van Sibelius geko- maar elk werk is een brok zui- men. Vroeger kende men hem al- vere menselijkheid, een belevenis leen maar als componist meestal ondragelijke heftig- dan welke andere orkestsverken van Sibelius m de Here tiid wellicht niet één Sroeven vastgelegd, nl. de beide aeze tija weuicm niet een Legendm Qp 22 no-s 3 en 4 De Zwaan van Tuonela" en „De te rugkeer van Lemminkainen". De eerstgenoemde Legende was oorspronkelijk bedoeld als voorspel voor een opera, maar die opera is er nooit gekomen. Met Tuonela Wordt bedoeld het rijk der doden: het wordt omge ven door een zwarte rivier waar op een zingende zwarte zwaan voortglijdt. Het is een stuk van een enorm breed-gewelfde melo die. die soms aan Wagner doet denken. De andere Legende hoort ook in deze sagesfeer thuis: in een enorme vaart rent de held Lemminkainen voort, door een bij tot nieuw leven gewekt. Fantas tisch zoals dit radio-orkest beide werken uitvoert. PHILIPS nam het Vioolconcert ook op en wel gespeeld door de Hongaars-Nederlandse violist Thomas Magyar, begeleid door het Residentie-Orkest onder lei ding van Willem van Otterloo. Ook Thomas Magyar mag lzich verheugen in de belangstelling heid. Mendelssohn ontmoette op zijn levensweg weinig doornen en zijn muziek is er de weerslag van: verrukkelijk maar niet diep, bekorend maar niet aangrijpend. De „Bloeiende perzikboom" uit nooit Aries (in 1888 geschilderd door gend, dat Vincent ven Goghl is in wezer veel groter dan de stralende Ita symfonische gedicht „Finlandia" of van de vaak verminkte „Valse triste". Van zijn zeven symfonie- en hoort men er af en toe één door de radio. Zijn Vioolconcert Sibelius zelf, brief kreeg: „Ich tfinde Ihre Einspielung ganz ausge- zeichnet. Es freut mich auf- richtig. dass dekt en tot de gans van het spel van Camilla Wicks en het radio orkest uit Stockholm komt niet. Het Residentïe-Orkest uit Stock holm blijft onder Van Otterloo's leiding wat stug. Dat is ook merkbaar in de ver tolking van het Vioolconcert in Konstantinovitsch Glazounoff (1865—1936), een wat pathetisch werk. waarin het Slavische ele ment maar erg beperkt is en al snel overgaat in Duitse roman tiek Niettemin is het van een meeslepende melodiek. Thomas Magyar speelt dit werk m.i. iets strakker dan het werk van Sibe lius, waarbij hij in zijn muzikale drang wellicht is tegengehouden door de nogal nuchtere orkestbe geleiding. Niettemin een opmer kelijke prestatie. (30 cm lang speelplaat A 00269 L). Tot slot wil ik even wijzen op het supplement van het waarde volle boek „Discopedie" var. R. N. Degens (Uitg. De Toorts, Haarlem). In dit supplement 1956 wordt een aanvulling gegeven van de tussen 1 december 1954 en 1 december 1955 verschenen gram mofoonplaten. Elke grammofoon- platenbezitter zal dit boek moeten hebben, daar het onmisbaar is als naslagwerk. Bij bepaalde platen zijn korte, verantwoorde aanbeve lingen gegeven en bovendien is er een lijst met namen van solis ten, dirigenten en ensembles op genomen. Collega Degens ben ik dankbaar voor het vele werk. dat hij voor alle grammofoonplaten- besprekers heeft verzet. CORN. BASOSKI. GEDICHTEN VAN C0R STUTVOET zangrijk Adagio met interessante plaat P rembrandt en rubens EENZELFDE onderscheid zouden we kunnen maken tussen Rem- brandt en Rubens. Leidde Rubens polyritmische passages. Het slot- een rijk en overvloedig, eer deel (Allegro ma non tanto) groots en voornaam leven. Rem- eens getypeerd als brandt moest dit alles ontberen voor ijsberen". De ostinato-bege- Toen Rubens stierf wist iedereen leiding, die dat de grote Rubens )e Hongaars-Nederlandse r Thomas Magyar, in hel bezil >cn kostbare Guarneriusi peelt de Vioolconcerten Sibelius en Glazounoff. d.kl.t. Op. 47 hoortmen vrijwel werk had plaats in 1906 onder lei- Künstler ïhres «rr/mmïïnnnrSat* ding van Schawl Strauss en met Ranges mein gr a mmofoonm a a Kgrl Haljr <een Jid van hfit inc.er. violinkonzert »pkn- befaamde Joachim Kwartet) spielt und ich als solist. Het eist zowel van or- wiinsche Ihnen kest als van solist heel veel aan viel Erfolg auf virtuositeit en muzikaliteit. ihrer Künstler- CAPITOL heeft het werk doen bahn". Zou ik verschijnen op een gehele aan het oordeel Sibelius-plaat (30 cm_ langspeel- v?n de compo- De algemene stemming van dit werk is ernstig met breed-uit-ge- zongen melodieën. Een vrij-gefan- taseerd eerste deel (Allegro mol- to> wordt gevolgd door Het Vioolconcert nist zelf nog wordt gespeeld door de jonge muiui Amerikaanse violiste Camilla voegen of „polonaise Wicks, de musicienne die op 17- de waarde jarige leeftijd met dit werk debu- dit oordeel moe- dan 20 maten teerde in New York en het ook ten twijfelen? Helsingfors uitvoerde. Sibelius In geen geval s hierover zo tevreden, dat hij Magyar speelt macabre". Als het tweede'thema haar tot een bezoek aan zijn villa het werk zeer uitnodigde. Een bijzondere eer. goe(j maar op- Het is op de plaat een uitzonder- naTn~ t*>chni<!oh portretten- Tender laatste Veif i'enhanger vormt tegen de harts- lijk gespannen vertolking gewor- d..i„„um. 4-,. melancholie van het den. Drachtig begeleid door het 1 gertor- op de grondtoon blijft rusten, doet "tóen" Rembrandt was gestor ook wel denken aan een „danse ven had zijn begrafenis onopge macabre". Als 1 merkt plaats. Hoe zal dat ver komt verschijnt schil beter blijken dan uit de zelf- plotselinge vrolijkheid, die nortretten van Rubens, enkele ja tochtelijke melancholie ren voor zijn dood. Rijk en mach le deel en de tere lyriek i tig. beroemd en geëerd: kamer- 2e deel. beer «an het Aartshertogelijke De eerste uitvoering v het den. prachtig begeleid door het i het Symfonie-Orkest van Radio-Stock- plaat holm o.l.v. Sixten Ehrling. Tech- goed. De klank dit nisch formidabel opgenomen. Aan blijft te veel ge- Cor Stutvoet (geb. 1906) is een van die dichters, die pas later in hun leven tot publiceren komen. Na gedurende de laatste jaren ver zen te hebben afgestaan aan tijd schriften als De Nieuwe Stem. Maatstaf, Aristo en Bééld, heeft de Uitgevers Maatschappij Hol land een deeltje van haar Wind roos-serie aan hem gewijd. Stut voet ontpopt zich hier als een schrijver van gematigd-moderne verzen, zoals b.v. In schemernevel gaan jij en ik De stalen kou is dodelijk Wij naderen de voorhof van het laatste woord. Een gehele afdeling is gewijd aan de nagedachtenis van een ge liefd vrouwelijk wezen. Stu'voet doet daarbij geen poging Achter berg (die wat dit thema betreft de onovertroffen meester is) te imiteren. Dat Stutvoet van de echtheid en het persoonlijk karak ter van zijn gevoelens weet te overtuigen, dat deze verzen het „uithouden", zegt niet weinig De tweede afdeling van de bun del is getiteld „Andere Gedichten". Nu en dan grijpt de dichter terug op rijm en metrum en is dan ook wat de „inhoud" betreft beter te begrijpen. Zijn vrije verzen zwe ven tussen de overgeleverde en de experimentele uitdrukkingswijze in en maken de bedoeling van de dichter niet altijd duidelijk. Door dat se niet consequent experimen teel zijn, doen ze onopzettelijk toch altijd een beroep op begrip en bewustzijn. Het experimentele element verhindert dan het tot klaarheid komen van des dichters intentie. Stutvoet betoont zich in deze bundel geen groot, ook geen bij zonder, maar wel binnen zijn gren zen een authentiek dichter. Mijn kind, nu het nog wintert, 't IJs aan Uw voet versplintert, Stijgt zichtbaar in de lucht Het wolkje van Uw zucht; Maar als het zomer is, En 't hart U vromer is, Draagt, zonder vorm of smet, Uw adem het gebed. AART VAN DER LEEUW, uit de bloemlezing van N.V. Uitge\ Ntjgh A Van Dltmar, 's-Gravenhag

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 12