GLAZOUNOFF
ZONDAGSBLAD
bij kunstenaars-
Cultureel
venster
EEN KIND MOET ZIJN PLEEGOUDERS
ADOPTEREN EN NIET OMGEKEERD
wereld van het ballet
BELOFTE
ZATERDAG 25 AUGUSTUS 1956
„ach, waarom componeer ik eigenlijk, nu mijn
vader het niet meer hoort" (HUGO WOLF)
Het is 9 mei 1887. In een van de huizen van het Oosten
rijkse Windischgraz ligt een 27-jarige jongeman geknield
voor het bed van zijn vader. Een ontmoeting tussen vader
en zoon op de drempel van de dood. Het is de jonge Hugo
Wolf, die hier voor goed afscheid neemt van zijn vader
Philipp Wolf, de man die hem altijd het liefst is geweest.
Snikkend ligt Hugo Wolf daar voor het bed, nu was elke
mogelijkheid afgesneden om zijn vader zijn dankbaarheid
te kunnen bewijzen. Zijn beste en betrouwbaarste vtiend
had hij verloren.
In een brief uit die tijd spreekt
•de smart heel duidelijk: Nu ligt
mijn vader op het stille kerkhof
en niet een van mijn liederen kan
meer tot hem doordringen. Ach.
waarom componeer ik eigenlijk
nog nu hij het niet meer hoort
hy, die slechts in tonen geleefd en
geademd heeft en tot wie n?ljn
lied niet heeft gesproken Hij
had nog zo graag zijn vader wil
len bewijzen, dat diens zorg en
opoffering qiet voor niets waren
geweest. Eens te meer ziet Hugo
Wolf nu de ellende van zijn leven,
een leven zonder begrip, zonder
liefde, zonder erkenning. Hij be
dankt overal voor en graaft zich
diep weg in het werk. Maar nu
hij alles verloren heeft vindt hy
eerst zichzelf geheel en zijn schep
pingskracht gaat eerst nu vul
kanisch uitbarsten: in een leeg
staand landhuis in Pertoldsdorf
componeert hij liederen, steeds
meer liederen, steeds schoner
liederen, ononderbroken. Door de
ellende heen vindt hij het geluk
van de scheppingsdrang: ..Het is
de avond en ik ben zo
overgelukkig als een
overgelukkige koning
maar zijn kan". De
drang der natuur is
sterk, is machtig, de
tragiek, de „bittere spijs
van groot verdriet" heeft
de kracht in de mens
Hugo Wolf doen rijzen.
„Einfalle, lieber Freund.
sind schrecklich. Ich
ftihl's. Meine Wangen
glühen vor Aufregung
wie gescivmolzenes
Eisen". Over tien jaren
reeds zullen de deuren van het
krankzinnigengesticht zich achter
Wolf sluiten, achter de man die
het leven niets aan leed heeft
gespaard en wiens grootste tra
giek is geweest, dat hij altijd
alleen het verlangen kende, nooit
de bevrediging.
door tranen heen
LIGT niet in hetzelfde vlak het
scheppingsproces van Vincent
van Gogh? Heeft ook niet Vincent
van Gogh uitsluitend het verlan
gen gekend? Kon ook Vincent van
Gogh niet met het Wolf-lied „Ver-
borgenheit" xingert:
hof, verheven in de adelstand van
Spanje en Engeland. Het laatste
zelfportret van Rembrandt, in het
jaar van zijn dood. Een gelaat
vol tegenslagen, maar dat toch
een bepaalde berusting kent.
„Saskia dood, Hendrikje dood, Ti
tus dood en ik leef nog en
schilder nog. Waarom toch
Het is onbegrijpelijk, maar het
zal wel zo moeten zijn".
Maar heeft de tragiek in Rem
brandt's leven zijn werk niet veel
groter, veel intenser gemaakt dan
dat van Rubens, die zich in een
barokke zinnelijkheid uitleefde en
niet zo zeer naar de inhoud, dan
wel naar de vorm keek? Rubens
is de schilder van het physische,
Rembrandt van de psyche. Ru
bens schildert de gestalten der
mensen zoals hij hen ziet en het
genie in hem weet er een weerga
loos schoon schouwspel van te
maken. Maar Rembrandt schil
dert een schouwspel dat niet zo
zeer weergeeft hoe de personen
er uit zien, doch hoe zij innerlijk
zijn. Rembrandt schildert met de
mens, maar de geest in hem.
Om slechts twee Bijbelse voor
beelden te noemen: in de „Op
wekking van Lazarus" is er bij
Rubens een prachtig toneel, een
bewegende rust en een schone
harmonie. De knielende vrouwen
zijn begeerlijke wezens, Lazarus
een knappe jongen en Christus
is er in al de charme die Rubens
maar verzinnen kon. Het donkere
tafereel van Rembrandt is al een
adembeklemmend gebeuren, de
opgeheven hand van Christus, de
beangst knielende vrouwen, de
witte nog gestorven gedaante van
Lazarus, het is alles zonder eni
ge zinnelijkheid geschilderd; het
is doorschouwd. Hier geen spel
van kleuren, maar het volkomen
beleven van het wonder van God.
De dood van Saskia heeft Rem
brandt tot een ander mens ge
maakt. tot een verdiept kunste
naar. Het leed in Rembrandts' le
ven sterkte en wekte nieuwe die
pere kiemen.
TALRIJKE voorbeelden van kun
stenaarslevens zijn nog te noe
men waarin het leed een beslis
sende rol heeft gespeeld, waarin
de tragiek de inspiratrice was
voor hun schoonste werken. Dat
heeft niets met romantisering te
maken, doch alleen maar met de
persoonlijkheid dezer kunste
naars, met hun psyche. Bij hoe-
velen immers maakte een oor
spronkelijke psychische dispositie-
het niet onmogelijk een goede
verhouding tot het leven te vin
den. Michel Angelo en Beethoven
waren volkomen onmaatschappe
lijk. innerlijke onrust verteerde
Kleist, met onverkwikkelijke lief
desavonturen trachtte Byron zijn
gemoed rust te geven, in hogere
sferen vluchtten Shelley en Höl-
derlin uit de nuchtere werkelijk
heid, met een alcoholroes wilden
Verlaine, Poe, Reger en Mous-
sorgsky zichzelf bevrijden, zoals
Baudelaire dat deed met opium.
Anderen is het leven zulk een on
oplosbaar probleem dat zij vrij
willig de dood ingaan, zoals
Kleist, Tschaikowsky en Vincent
van Gogh.
De musicoloog Hennie Schouten
schreef eens: „Als we zoeken
naar de beslissende levensproble
men van de kunstenaars, dan
blijkt bijna altijd dat de innerlijke
disharmonie voortkomt uit de
zeer sterke ontwikkeling van ver
schillende tegengestelde gevoelens
en eigensehappeii. Maar omdat zij
zich voortdurend tussen uitersten
bewegen, ontbreekt het geestelijk
evenwicht; zij zijn nooit geheel ze
ker van zichzelf en bij allen dreigt
het gevaar, dat de innerlijke
spanningen sterker worden dan
de drang tot zelfbehoud en zij in
een tragisch zelfvernietigingspro
ces ten gronde gaan".
Zal de kunstenaar, wiens ven
ster uitziet op de hemel, ook de
angst hebben in een „tragisch
zelfvernietigingsproces ten gron
de te gaan?" Mogen we tot slot
van deze twee artikelen
(voor het le artikel zie
ons zondagsblad van 18
augustus jl.) even terug
grijpen op wat vorige
week in de Naald en
Plaatrubriek is geschre
ven over de „Kinderto-
lenlieder" van Gustav
Mahler. In het laatste lied
geeft de dichter uiting
aan zijn smart over de
dood van de kinderen. En
als dan tijdens de begra
fenis de regenvlagen los
breken. verzucht de dich
ter: Ik kon er niets aan
doen dat men bij zulk weer de
kinderen wegdroeg. Maar dan
komt ten slotte toch de innerlijke
vrede in de wetenschap dat de kin
deren niets meer met het noodweer
te maken hebben en rusten zoals
ze eens in moeders huis deden. Ze
worden door geen storm meer ver
schrikt. doch zijn onder de zorgen
van Gods hand in het Vaderhuis:
„Von keinem Sturm erschrecket.
Geen buitengewone vrouw
Een Amerikaans gezin van man, vrouw en drie kin
deren neemt er drie pleegkinderen bij. Deze drie pleeg
kinderen zijn geen familie van elkaar. Ze worden als
eigen kinderen behandeld, maar niet formeel geadopteerd,
's Zomers verblijft de familie in een zomerhuisje aan het
strand. Daar verschaffen ze ook nog tijdelijk onderdak
aan andere verwaarloosde kinderen, om van de gaande en
komende buurkinderen niet te spreken. De vader is inge
nieur en ook de vrouw heeft een academische graad. In
Amerika werd beweerd, dat academisch gevormde ouders
ongeschikt zouden zijn om kinderen uit de lagere volks
klasse op te voeden op een wijze die bij die kinderen past.
Het echtpaar Perrott Rose wil- der. Anna Perrot Rose. Zij is de
de de onjuistheid van deze opvat- schrijfster van het boek „Room
ting aantonen. Daarin zijn deze for one more", in het Nederlands
echtelieden ongetwijfeld geslaagd, vertaald door
de omstandigheden ook gers-Verhoeven,
guur
wel bijzonder gunstig. Zowel
de vader als voor de moeder
het aannemen van kinderen de kan nog
voortzetting van een familietradi- uitgave
tie. Bovendien vormden ze een te Rotte
harmonisch echtpaar. In de derde denderde ^en
plaats: hun eigen eerste kindje
was gestorven, en ze bleven altijd
het gevoel houden iets tekort te
komen, een tekort dat aanvulling
behoefde.
de moeder
Een zelfportret van Rembrandt
als officier, geschilderd in 1634,
de tijd dat hij nog levenskrachtig
en vrolijk kon zijn, het jaar van
het gelukkige huwelijk met Saskia,
(Mauritshuis, Den Haag)
<~&oman uit de
Gottes Hand bedecket". Dat i
de troost bij alle leed, bij alle tra
giek.
Kenden de kunstenaars de weg
naar deze troost dan niet? Zeer
zeker, dat bewijst wel deze liede
rencyclus van Mahler, de zoon
van het oude volk, die God heeft
gezocht met de gloeiende ziele-
drang van een oud-testamentisch
profeet. Maar Mahler bleef de
„fahrende Geselle". De kunste
naar is in veel sterker mate een
gevoelsmens dan een gewone
sterveling. De tragiek en het
leed zullen hem zwaarder treffen
en de vreugde zal hij luider uit
zingen. Zijn geest laat hem niet
toe altijd binnen het prikkeldraad
te blijven en hij scheurt zijn kle
ren wel eens. Veroordeel hem daar
om niet, stippel ook niet een ge
ijkt denkweggetje voor hem uit,
want het zou hem als een dwang
buis zijn, waarin hij zich niet kan
bewegen en waarin hij ook niet
tot zijn grote scheppingen komt.
Juist door dat kleerscheuren
wordt hij groot, juist door het
proeven van die „bittere spijs
van groot verdriet" zal de
„lcracht in de mens rijzen" En
uiteindelijk komt hij dan tot de
conclusie, dat de rust in het Va
derhuis veel groter is dan op de
ze aarde, uiteindelijk komt hij tot
de bekentenis, dat alles, de gehe
le wereld, de vreugde en ook het
leed, van God is.
„Gottes ist der Orient. Gottes
ist der Occident", zo heet een der
schoonste liederen van Schu
mann. En in dat lied komt het
volgende gebed voor:
„Afich verwirren will das Irren,
doch du weisst mich zu
entwirren.
Wenn ich handle, wenn ich
dichte
gieb du meinem Wep die
Richte".
Het is het gebed van een kun
stenaar. die weet dat hij zonder
God niets kan. dat hij zonder God
verdwaalt in de vergissing. Eerst
de kunstenaar die dit gebed waar
achtig bidt, zal door al het aard
se leed en door al de tragiek van
de wereld heen Gods zon zien
schijnen.
Christine Rivoyre heeft on
der de titel „L'Alouette au
miroir" een roman geschre
ven die speelt in de wereld
van het ballet, waarschijn
lijk de eerste roman die
hierover verscheen. Het
boek heeft de Prix des
Quatre Jurys ontvangen.
laat de
door deze wereld gefasci
neerd en vastgehouden, zo
zeer dat zij blijvend als
„agent de presse" aan de
groep verbonden wordt. Zij
wordt lange tijd als „porte-
bonheur" beschouwd, maar
moet toch ook het verval der
groep meemaken. Na de
moordaanslag van Pauline
op Rémy ontvlucht ze dit le
ven. „Je courus trés vite. Je
cours encore", luiden de laat
ste zinnen van de roman.
kinderbescherpiing.
De Nederlandse titel luidt: „Er
bij". Het is een
van Sijn Zonen
te Rotterdam en beleefde onlangs
en naar dit boek
gemaakte film werd in onze ste
den meer dan 12 maal geprolon
geerd. Mr. J. Overwater. oud-kin
derrechter te Rotterdam, heeft
een nuchter-waarderend woord
vooraf bij de Nederlandse verta
ling van deze Amerikaanse best
seller geschreven. Als voorzichtig
jurist houdt hij ten aanzien van
de algehele waarheid van het re
laas een slag om de arm. Inder
daad klinken de verhaalde gebeur
tenissen afzonderlijk èn in hun op
eenstapeling soms zeer onwaar
schijnlijk. Maar de schrijfster
durft van de hak op de tak te
springen en is dus blijkbaar niet
bang zichzelf tegen te spreken. Op
bl. 145 zegt ze: „Mijn hele leven
hebben de mensen mij voor een
leugenaarster aangezien, omdat ik
te maken kreeg met onwaarschijn
lijke gebeurtenissen."
Ze noemt in onmiddellijk ver
band met deze uitlating de ge-
het konijn op het
schiedenis
„L'Alouette au miroir
vele facetten zien van
leven der hardwerkende
tiesten, die een dansgroep Christine de Rivoyre, die uit
eigen aanschouwing de 'nier
samenstellen: jaloezie, intri
gues, kleinzieligheden, be
denkelijke opvattingen op al
lerlei gebied, maar daarbo
ven uit vooral: de passie
voor het werk, dat zij doen,
speciaal geïncarneerd in de
figuur van Pauline Dumontier.
„Ppuline est une bonne
soeur de la danse" (Pauline
is een non, die tot de orde
van de dans behoort) zo ty
peert haar Flora, een van de
andere sterren van het bal
let, vrolijk, raak en juist in
'haar visie op mensen en din-
gen, maar weinig scrupuleus. zij schreef Cen typisch vrouwe-
Verder bceit ons de figuur 'ijk boek, doch werpt tevens
beschreven milieus kent
(evenals Anna studeerde zij
Engels, verder heeft ze 2
jaar aan de Universiteit van
Syracuse Frans gedoceerd,
is als journaliste aan het
blad Le Monde verbonden ge
weest voor toneel- en dans-
kritiek en verrichtte veel
werk voor Les Ballets des
Champs Elysées). Zij heeft
een eigen zeer persoonlijke
visie op de dansmilieus (o.m.
over het werk van Degas).
schaamd respect af. Op scho
ne wijze accentueert het tot
motto gekozen citaat uit Va-
léry's prachtige samenspraak
„L'Ame et la Danse" het we-,
zen van deze kunst, door het
meisje Anna zo intens onder
gaan:
„Socrate O mes amis,
qu'est-ce véritablement que
la danse?
Phèdre N'est-elle pas
l'ame des fablqs et
l'échappée de toutes les
portes de la vie?"
(Socrates: O mijn vrienden,
wat is de dans dan eigenlijk?
Phaidros: Is ze niet de ziel
aller fabelen en ontsnapt men
door haar niet uit alle deuren
van het leven?)
ANNA MERTENS.
van Rémy Goslin, de leider
van het ballet, evenals o.a.
die van de merkwaardige,
o.i. wat tweeslachtig uitge
vallen Iolaus Tango.
Anne. de jonge studente met
lekenaanleg, komt met het
ballet in aanraking, wordt
een schril licht op de onge
bondenheid dezer omgeving
uit moreel oogpunt. De „reli
gion de l'effort" is hier alles
overheersend en deze dwingt
de schrijfster dan ook een be-
I Rivoyre. Ultg. Llbralrie
Een der momenten uit het leven
van de balletartisten: het geza
menlijk optreden in de grote zaal,
zoals hier het Ned. Ballet met
Scènes de ballet" op nuaiek van
Strawinsky.
dak, van de pony in het kinder-
speelhuisje, de pot bloemen die uit
de schoorsteen groeiden en hei
verhaal van de bijna verdronken
schildpad, die met kunstmatige
ademhaling gered werd. Het boek
staat vol met dergelijke onwaar
schijnlijkheden. Het lijkt wel of
de droge, humoristische kijk van
de schrijfster de grappige gebeur
tenissen aantrekt, en ik geloof ook
dat het zo is. De humoristische vi
sie is bevorderlijk voor het schep
pen van een humoristische situa
tie. Bovendien is het kinderleven
in zijn onbevangenheid nooit ver
van humor.
Anna Perrot Rose blijkt een ge
boren opvoedster te zijn. Jane was
13 jaar toen ze bij de familie
kwam. het jongetje Joey 10 en de
gebrekkige Jimmy John 9. Ze zou
den alle drie maar veertien dagen
blijven, maar ten slotte zijn ze
gebleven tot ze als volwassen men
sen de deur uitgingen. Alleen al
het eindeloze geduld, nodig om de
kreupele Jimmy John te leren lo
pen. is een bewonderenswaardige
prestatie geweest.
intuïtie en liefde
Het belangrijkste zal voor vele
lezers de pedagogische kant van
dit boek zijn. De schrijfster toont
een aangeboren begrip voor het
misdeelde, in een vreemd milieu
overgeplaatste kind. Het kind
hoeft niet „geschikt" te zijn, geen
lief popje met blauwe ogen en
blonde krulletjes. Pasgeplaatste
pleegkinderen zijn bang, ze liegen
om zich veiliger te voelen, schep
pen reusachtig op om hun min
derwaardigheidsgevoel te compen
seren, houden nog lang nachtmer
ries, lijden aan bedwateren, krij
gen op de meest onverwachte mo
menten driftbuien. Dit alles ver
dwijnt pas wanneer het kind zich
veilig voelt. Het opscheppen ver
dwijnt, zodra het kind, al is het
maar op één punt, zich belangrijk
weet Is er eenmaal één angst
verdwenen, dan rafelt vaak een ge
heel complex angstgevoelens uit
Want, zegt de schrijfster, ieder
een moet minstens in één ding uit
blinken, om een voldoend gevoel
van eigenwaarde te hebben. Wan
hoop en vrees kunnen een kind
afstompen, maar de geest ldaart
op. wanneer het sich veilig en ge
lukkig voelt.
niet omgekeerd
Ook moet het kind zijn pleegou
ders adopteren en niet omgekeerd.
En welk soort mensen is het, dat
bij kinderen in de smaak valt?
Een kind voelt zich hulpeloos in
de wereld en hij houdt van een
mens, die maakt dat hij zich flink
en verstandig en bekwaam voelt.
Deze waarheden zijn voor een
pedagoog natuurlijk niét nieuw,
maar het verrassende is, dat de
schrijfster ze spontaan en al prak
tiserende ontdekt en waarge
maakt heeft. Hier is een weten
schap van het hart aan het woord,
die weer eens bewijst, hoeveel in
tuïtie vermag, als ze door liefde
wordt geleid.
Op bl. 71 zegt de schrijfster:
„Ik ben geen buitengewone vrouw
en ik heb veel fouten gemaakt."
Geen buitengewone vrouw? Het is
aan de lezer hierover te oordelen.
RIJNSDORP.
TWEEMAAL SIBELIUS en EENMAAL
29-jarige Hugo Wolf, de man
en het leven geen leed gespaard
heeft.
(Historisch Museum, Wenen)
£TEN der oudste nog
levende componisten
is de Finse toondichter
Jean Sibelius, afgezonderd
levend in zijn vaderland,
elk jaar weer opnieuw gehuldigd bij zijn verjaardag. Op 8 december
a.s. hoopt Sibelius zijn 91ste verjaardag te vieren. Dan zullen er
echter maar een paar allergrootste vrienden naar villa Ainola in
Jdrvenpad komen om de componist geluk te wensen. Sibelius wenst
geen drukte, zijn welbestede, rijke en vruchtbare leven wil hij in riV.ViVrivrrrriVr'rii'-
rust beëindigen. En bovendien houdt hij niet van sensatie. De
Finse regering heeft hem in staat gesteld ongehinderd voor het de andere plaatzijde zijn
componeren te leven. Hij hoort bij Finland
componist ook bij zijn land. Er
VIA NAALD
ÉN PLAAT
„Lass, o Welt, o lass mich sein!
locket nicht mit Liebesgaben,
lasst dies Herz alleine haben
seine Wonne, seine Pein!
Was ich traure, weiss ich nicht,
es ist unbekanntes Wehe;
immerdar durch Tranen sehe hng
ich der Sonne liebes Licht." jfiSf
:o'n nationale componist te
Het leven van Sibelius heelt in
het geheel geen romantisch-sensa-
tionele kenmerken. Als zoon van
arts werd hij in Tavastehus
geboren en werd compositieleer
ling van Wegelius aan het Con
servatorium van Helsingfors.
Door een staatsstipendium daar-
Door de tranen heen zagen en toe in staat gesteld studeerde hij
Hugo Wolf en Vincent van Gogh verder bij Albert Becker in Ber-
toch altijd weer het schijnsel van lijn en bij Karl Goldmark en Ro
de zon en dan schilderde Van bert Fuchs in Wenen. In 1892 werd
Gogh zijn cypressen. de bomen hij leraar muziektheorie aan het
die passievol de hoogte invlam- Conservatorium in Helsingfors en
men" en voor hem de incarnatie in 1897 kreeg hij het stipendium
waren van de meest demonische van de Finse regering, dat hem
belevenissen, maar tevens een be- in staat stelde uitsluitend als com-
vrijding. Door het leed heen ging ponist te leven. In 1900 maakte hij
het in hem zingen, door het leed nog als dirigent een concertreis
heen schilderde hij trillende zo- door Europa, doch zegde een reis
merdagen. Is Van Gogh's kunst door de Ver. Staten af. In de rust
niet de tegenhanger van de Kunst van zijn landgoed bij Helsingfors
van een Mendelssohn b.v. Bij de heeft hij de inspiratie voor zijn
musicus laat de inhoud dikwijls arbeid gevonden.
te wensen over, maar nooit ver
slapt de stijl of verzwakt de con- E?rst de laatste jaren is er een
structie. Bij de schilder is de merkbare belangstelling vooi het
vormgeving dikwijls gebrekkig, geheie oeuvre van Sibelius geko-
maar elk werk is een brok zui- men. Vroeger kende men hem al-
vere menselijkheid, een belevenis leen maar als componist
meestal ondragelijke heftig-
dan welke andere orkestsverken van Sibelius m de
Here tiid wellicht niet één Sroeven vastgelegd, nl. de beide
aeze tija weuicm niet een Legendm Qp 22 no-s 3 en 4 De
Zwaan van Tuonela" en „De te
rugkeer van Lemminkainen".
De eerstgenoemde Legende
was oorspronkelijk bedoeld als
voorspel voor een opera, maar
die opera is er nooit gekomen.
Met Tuonela Wordt bedoeld het
rijk der doden: het wordt omge
ven door een zwarte rivier waar
op een zingende zwarte zwaan
voortglijdt. Het is een stuk van
een enorm breed-gewelfde melo
die. die soms aan Wagner doet
denken. De andere Legende hoort
ook in deze sagesfeer thuis: in
een enorme vaart rent de held
Lemminkainen voort, door een bij
tot nieuw leven gewekt. Fantas
tisch zoals dit radio-orkest beide
werken uitvoert.
PHILIPS nam het Vioolconcert
ook op en wel gespeeld door
de Hongaars-Nederlandse violist
Thomas Magyar, begeleid door
het Residentie-Orkest onder lei
ding van Willem van Otterloo.
Ook Thomas Magyar mag lzich
verheugen in de belangstelling
heid. Mendelssohn ontmoette op
zijn levensweg weinig doornen en
zijn muziek is er de weerslag
van: verrukkelijk maar niet diep,
bekorend maar niet aangrijpend.
De „Bloeiende perzikboom" uit nooit
Aries (in 1888 geschilderd door gend, dat
Vincent ven Goghl is in wezer
veel groter dan de stralende Ita
symfonische gedicht „Finlandia"
of van de vaak verminkte „Valse
triste". Van zijn zeven symfonie-
en hoort men er af en toe één
door de radio. Zijn Vioolconcert
Sibelius zelf,
brief kreeg:
„Ich tfinde Ihre
Einspielung
ganz ausge-
zeichnet. Es
freut mich auf-
richtig. dass
dekt en tot de gans van het spel
van Camilla Wicks en het radio
orkest uit Stockholm komt niet.
Het Residentïe-Orkest uit Stock
holm blijft onder Van Otterloo's
leiding wat stug.
Dat is ook merkbaar in de ver
tolking van het Vioolconcert in
Konstantinovitsch Glazounoff
(1865—1936), een wat pathetisch
werk. waarin het Slavische ele
ment maar erg beperkt is en al
snel overgaat in Duitse roman
tiek Niettemin is het van een
meeslepende melodiek. Thomas
Magyar speelt dit werk m.i. iets
strakker dan het werk van Sibe
lius, waarbij hij in zijn muzikale
drang wellicht is tegengehouden
door de nogal nuchtere orkestbe
geleiding. Niettemin een opmer
kelijke prestatie. (30 cm lang
speelplaat A 00269 L).
Tot slot wil ik even wijzen op
het supplement van het waarde
volle boek „Discopedie" var. R.
N. Degens (Uitg. De Toorts,
Haarlem). In dit supplement 1956
wordt een aanvulling gegeven van
de tussen 1 december 1954 en 1
december 1955 verschenen gram
mofoonplaten. Elke grammofoon-
platenbezitter zal dit boek moeten
hebben, daar het onmisbaar is als
naslagwerk. Bij bepaalde platen
zijn korte, verantwoorde aanbeve
lingen gegeven en bovendien is
er een lijst met namen van solis
ten, dirigenten en ensembles op
genomen. Collega Degens ben ik
dankbaar voor het vele werk. dat
hij voor alle grammofoonplaten-
besprekers heeft verzet.
CORN. BASOSKI.
GEDICHTEN VAN C0R STUTVOET
zangrijk Adagio met interessante plaat P
rembrandt en rubens
EENZELFDE onderscheid zouden
we kunnen maken tussen Rem-
brandt en Rubens. Leidde Rubens polyritmische passages. Het slot-
een rijk en overvloedig, eer deel (Allegro ma non tanto)
groots en voornaam leven. Rem- eens getypeerd als
brandt moest dit alles ontberen voor ijsberen". De ostinato-bege-
Toen Rubens stierf wist iedereen leiding, die
dat de grote Rubens
)e Hongaars-Nederlandse r
Thomas Magyar, in hel bezil
>cn kostbare Guarneriusi
peelt de Vioolconcerten
Sibelius en Glazounoff.
d.kl.t. Op. 47 hoortmen vrijwel werk had plaats in 1906 onder lei- Künstler ïhres
«rr/mmïïnnnrSat* ding van Schawl Strauss en met Ranges mein
gr a mmofoonm a a Kgrl Haljr <een Jid van hfit inc.er. violinkonzert
»pkn- befaamde Joachim Kwartet) spielt und ich
als solist. Het eist zowel van or- wiinsche Ihnen
kest als van solist heel veel aan viel Erfolg auf
virtuositeit en muzikaliteit. ihrer Künstler-
CAPITOL heeft het werk doen bahn". Zou ik
verschijnen op een gehele aan het oordeel
Sibelius-plaat (30 cm_ langspeel- v?n de compo-
De algemene stemming van dit
werk is ernstig met breed-uit-ge-
zongen melodieën. Een vrij-gefan-
taseerd eerste deel (Allegro mol-
to> wordt gevolgd door
Het Vioolconcert nist zelf nog
wordt gespeeld door de jonge
muiui Amerikaanse violiste Camilla voegen of
„polonaise Wicks, de musicienne die op 17- de waarde
jarige leeftijd met dit werk debu- dit oordeel moe-
dan 20 maten teerde in New York en het ook ten twijfelen?
Helsingfors uitvoerde. Sibelius In geen geval
s hierover zo tevreden, dat hij Magyar speelt
macabre". Als het tweede'thema haar tot een bezoek aan zijn villa het werk zeer
uitnodigde. Een bijzondere eer. goe(j maar op-
Het is op de plaat een uitzonder- naTn~ t*>chni<!oh
portretten- Tender laatste Veif i'enhanger vormt tegen de harts- lijk gespannen vertolking gewor-
d..i„„um. 4-,. melancholie van het den. Drachtig begeleid door het 1
gertor- op de grondtoon blijft rusten, doet
"tóen" Rembrandt was gestor ook wel denken aan een „danse
ven had zijn begrafenis onopge macabre". Als 1
merkt plaats. Hoe zal dat ver komt verschijnt
schil beter blijken dan uit de zelf- plotselinge vrolijkheid, die
nortretten van Rubens, enkele ja tochtelijke melancholie
ren voor zijn dood. Rijk en mach le deel en de tere lyriek i
tig. beroemd en geëerd: kamer- 2e deel.
beer «an het Aartshertogelijke De eerste uitvoering v
het den. prachtig begeleid door het
i het Symfonie-Orkest van Radio-Stock- plaat
holm o.l.v. Sixten Ehrling. Tech- goed. De klank
dit nisch formidabel opgenomen. Aan blijft te veel ge-
Cor Stutvoet (geb. 1906) is een
van die dichters, die pas later in
hun leven tot publiceren komen.
Na gedurende de laatste jaren ver
zen te hebben afgestaan aan tijd
schriften als De Nieuwe Stem.
Maatstaf, Aristo en Bééld, heeft
de Uitgevers Maatschappij Hol
land een deeltje van haar Wind
roos-serie aan hem gewijd. Stut
voet ontpopt zich hier als een
schrijver van gematigd-moderne
verzen, zoals b.v.
In schemernevel
gaan jij en ik
De stalen kou is dodelijk
Wij naderen
de voorhof van
het laatste woord.
Een gehele afdeling is gewijd
aan de nagedachtenis van een ge
liefd vrouwelijk wezen. Stu'voet
doet daarbij geen poging Achter
berg (die wat dit thema betreft
de onovertroffen meester is) te
imiteren. Dat Stutvoet van de
echtheid en het persoonlijk karak
ter van zijn gevoelens weet te
overtuigen, dat deze verzen het
„uithouden", zegt niet weinig
De tweede afdeling van de bun
del is getiteld „Andere Gedichten".
Nu en dan grijpt de dichter terug
op rijm en metrum en is dan ook
wat de „inhoud" betreft beter te
begrijpen. Zijn vrije verzen zwe
ven tussen de overgeleverde en de
experimentele uitdrukkingswijze in
en maken de bedoeling van de
dichter niet altijd duidelijk. Door
dat se niet consequent experimen
teel zijn, doen ze onopzettelijk
toch altijd een beroep op begrip
en bewustzijn. Het experimentele
element verhindert dan het tot
klaarheid komen van des dichters
intentie.
Stutvoet betoont zich in deze
bundel geen groot, ook geen bij
zonder, maar wel binnen zijn gren
zen een authentiek dichter.
Mijn kind, nu het nog wintert,
't IJs aan Uw voet versplintert,
Stijgt zichtbaar in de lucht
Het wolkje van Uw zucht;
Maar als het zomer is,
En 't hart U vromer is,
Draagt, zonder vorm of smet,
Uw adem het gebed.
AART VAN DER LEEUW,
uit de bloemlezing van N.V. Uitge\
Ntjgh A Van Dltmar, 's-Gravenhag