<EDe óprookjeó van &&ncleróen Geen strenge winter TekeningenBOERGE PRAMVIG 5. ,,Het was gisteren, tijdens het ochtend gloren," zo vertelde de maan verder. „Geen enkele schoorsteen rookte in de gro te stad, en het waren juist de schoorste nen waar ik naar keek. Uit één ervan kwam plotseling een klein, heel klein hoofdje te voorschijn en daarna de rest van het lichaam. Twee armen wer den rustig op de schoorsteenrand gelegd. Het was het zoontje van een schoorsteen veger, dat voor het eerst van zijn leven omhoog was geklommen in een schoorsteen en dat nu zijn hoofd boven de rand had kunnen steken. Hoera!" Ja. dit was heel wat anders dan te mo ten kruipen door nauwe pijpen en smalle haarden. De wind waaide hier zo fris. Hij kon over de gehele stad zien tot aan het bos in de verte. De zon kwam juist boven de einder kijken, rond en gloeiend prikte zij hem in zijn gezicht, dat straalde van ge luk, hoewel het helemaal besmeerd was ,,Nu kan de hele stad mij zien!" riep hij uit. ,,En de maan kan mij zien en de zon ook! Hoera'" En dan zwaaide hij met zijn bezem." ■Soep van een worste-pen 1. ,,Dat was een uitstekend maal giste ren!" zeide een oude wijfjesmuis tot een andere, die niet van de partij geweest was. ,,Ik zat nummer een en twintig van de oude muizenkoning af; dat is lang niet mis! Het menu zat voortreffelijk in elkaar! Muf brood, zwoerd van spek. vetkaarsen en worst, er bleef niets over dan de worstepen- nen. Daar praatten we over en toen kwam het ter sprake soep van eèn worstepen te maken. De oude muizenkoning stond op en be loofde, dat diegene van de jonge muizen, die genoemde soep het smakelijkst kon toe bereiden, zijn koningin zou worden. Een jaar en een dag zouden zij erover kunnen nadenken." nog niet zo dwaas!" zei de „maar hoe maakt men die andere mi Slechts jong i vlug i arm, gaven zich op; zij wilden, elk voor zich, naar een der vier hoeken van de wereld gaan. het kwam er nu maar op aan, wie het geluk met zich had. Ieder nam een worstepen mee; die zou haar pelgrims staf zijn. Begin mei gingen ze op reis. en begin mei, het volgende jaar, kwamen ze terug, maar slechts drie van haar. de vierde meldde zich niet aan. liet niet van zich horen, en nu was het de dag der beslis- 2. ,,Toen ik de wijde wereld introk," zei het muisje, „dacht ik. zoals zo velen van mijn leeftijd, dat ik alle wijsheid der wereld had opgeslokt. Ik ging met een schip, dat naar het noorden moest. Ik had vernomen, dat op zee de kok zich moet kunnen behelpen. Hij wist niet. hoe men soep uit een worstepen kan bereiden. foen verliet ik het schip; dat was ergens in het hoge noorden Er waren oerbossen met den nen en berken. Het was midden in de zo mer, daarom geurde het bos zo sterk. Ik zat in het zachte mos, en hield mijn wor stepen stevig vast. De maan scheen. Daar kwamen opeens allerliefste kleine wezentjes aanmarcheren; ze noemden zich elfen. De voornaamste wees op mijn wor stepen en zei: „Zo een hebben wij juist „Wel lenen, maar niet houden!" zei ik, en zij zetten de worstepen overeind, mid den in het groen als een meiboom. Nu werd de pen versierd. Ik had nooit gedacht, dat er zoveel uit zou komen. „Wat nut." vroeg ik, ..heeft de muizen koning ervan, dat ik die heerlijkheid ge zien heb. Ik kan niet zeggen: kijk, hier is de pen, nu komt de soep!" Toen doopte de elf zijn kleine vinger in een blauwe viool en zei tot mij; ,.Ik be strijk je pelgrimsstaf; en wanneer je weex thuis komt, raak dan met je staf je koning aan, dan springen er, om de hele staf, vio len te voorschijn." En het muisje le 'de haar s(af tegen de koning, en werkelijk, daar sprong 't heerlijkste boeket bloemen te voorschijn. „Laten wij nu eens horen, wat de tweede te zeggen heeft!" zei de muizenkoning. 3. „Ik ben geboren in de bibliotheek van het kasteel," zei de tweede muis. „Wij le den heus dikwijls honger, maar we leer den er heel wat. Toen bereikte ons het ge rucht van de prijs, die de koning had uit geloofd voor wie soep uit een worstepen kon bereiden. Mijn oude grootmoeder haal de een manuscript te voorschijn, ze kon het niet lezen, maar ze had het horen voor lezen, en daar stond in: „Is men een dich ter, dan kan men soep koken van een wor stepen." Drie hoofdzaken waren nodig: Verstand, fantasie, en gevoel En toen ging ik naar het Westen, de wij de wereld in om dichter te worden. Ver stand is. dat wist ik, het gewichtigste. Zo ging ik dan eerst op het verstand uit, en de mierenkoningin was nummer een. Zij heeft alle wijsheid opgeslokt, en het was voor mij van belang dat te weten. Ze zei- de veel. het was zo verstandig ik kon me niet vergissen. Ik liep hierna een eind in de richting van een eik: ik wist, dat hier een nimf woonde. Ik sprak vriendelijk tot haar, en zij be loofde, dat ik, misschien reeds dezelfde avond, een der twee schatten zou krijgen, waar ik nog naar zocht. Ze vertelde mij, dat Fantasus een zeer goede vriend van haar was. Wanneer Fantasus komt, moet jij hem een veertje uit trekken dan heb je genoeg!" En Fantasus kwam. de veer werd uitge rukt. Ik hield de veer in het water, tot zij zacht geworden was. Zij was nog erg zwaar verteerbaar, maar ik kreeg ze naar binnen Nu had ik verstand en fantasie- Ik ging naar huis in de bibliotheek, at onmiddellijk zo goed als een hele roman op, maar de band liet ik liggen. Toen was ik dichter. Al mijn gedachten gingen in hout jes op! En daarvan zou een gedicht kun nen worden gemaakt. Zo zal ik u iedere dag in de week een pen kunnen voorzet ten. een verhaal ja, dat is mijn soep!" Wekelijkse bijlage ZATERDAG 25 FEBRUARI 1956 (ZEGGEN DE WEERKUNDIGEN) ALLEEN MAAR „STRENGE VORSTPERIODE" (Van onze weerkundige medewerker) WAANNEER wij ons goed her- inneren, verscheen er eind oktober van het vorige jaar een berichtje op de telex, verstrekt door „Reuter" en afkomstig uit Frankfort, waar een zekere pro fessor Baur aanwijzingen meende te hebben voor een op handen zijnde zachte winter. Drie maanden later, eind janu ari, waren velen van mening, dat men nu eindelijk zover was ge komen met grote betrouwbaarheid een voorspelling op langere ter mijn te kunnen geven over het weer. Er waren er, die het Nederland se K.N.M.I, in dit opzicht maar een beetje achterlijk vonden, daar men van die zijde nu eens niets op langere termijn hoorde „voor spellen". Nu, vier weken na het invallen van de strenge vorst, schudden tal van lezers meewarig hun hoofd over de grote „bok", die professor Baur in Frankfort heeft geschoten. De werkelijkheid geeft ons te zien, dat deze winter niet alleen in Nederland maar ook in Duits land inderdaad al kouder is dan normaal, zodat er van een zachte winter (zoals van 1 december tot eind januari werkelijk het geval was) geen sprake meer is. ^.EEN strenge winter zo horen wij menig lezer al zeggen hoe komen ze erbij? Er De winter van 1928-29 DE WINTER van 1928—1929 is nog niet zo lang geleden, dat vele mensen daaraan geen levendige herinnering meer zouden hebben. Toch is het goed enkele bijzonderheden tc noemen, die de vorming van een juist beeld moge lijk maken. Die winter bracht in het westen van het land 86 dagen met een minimum temperatuur beneden het vriespunt, waarvan 13 in december, 29 in januari, 28 in februari en 16 in Van de winter van 189091 onder scheidde hij zich, doordat hij later be gon, nl. de 9de december. Tot de 22ste december kwamen geen bijzonder lage temperaturen voor, daarna was het dooiweer tot de 31ste en het scheen wel of de winter verder geen belangrijke vorst meer zou brengen. Maar de 1ste- januari begun het weer tc vriezen, de vorst bereikte 12 januari een hoogtepunt en nam dan weer af, maar het bleef toch licht vriezen, met overdag dooi. 3 februari nam de vorst weer sterk toe en van 11 tot 22 februari vroor het zeer streng. In het westen van het land. waar de laagste temperaturen werden geregistreerd, kwamen herhaaldelijk minima voor van 16 en 17 graden, ja zelfs van 19 graden C. onder nul voor. De koude in die tijd overtrof die van de winter 189091 belangrijk, zowel wat de laagte der temperaturen als de duur van de koudste periode betreft. Ook deze winter nam laat afscheid, maar hij bracht niet zoveel vorstdagen als de eerstgenoemde. zijn nog nooit zoveel waterleidin gen, autoradiatoren en aardappels bevroren (om de bevroren sinaas appels in Spanje nog maar niet te noemen) als in de afgelopen vier weken. Dit kunnen wij niet ontkennen, maar het karakter van een winter wordt berekend uit de dagelijks waargenomen temperaturen van de gehele winter, namelijk van 1 december tot eind februari. Wanneer wij bedenken, dat tot 1 februari j.l. de gemiddelde win- tertemperatuur nog bijna twee graden boven normaal lag, dan kan deze winter, ook al blijft het tot de laatste dag van februari vriezen, geen „strenge winter" meer worden. Wel is er sprake van een „strenge vorstperiode". Dit zelfde zagen wij ook in 1929. De winter van 19281929 vinden wij zelfs nog niet vermeld bij de tien koud ste winters van de laatste 250 jaar. En toch was februari buiten gewoon koud, zoals menig lezer zich nog zal weten te herinneren. Ook toen was er sprake van een „strenge vorstperiode". En wat deze strenge vorstpe riode betreft, gaat het er naar uit zien, dat 'die o.a. voor De Bilt In 't midden van deze week lag heel varieerde tussen 9 cm in het oosten kouder is dan welke voorafgaan- gaande vorstperiode in de laatste 100 jaar ook. In het midden van deze week lag de gemiddelde minimum temperatuur in De Bilt nog steeds beneden het record-minimum van februari 1855, en ook beneden dat van februari 1929. Laten wij ons daarom niet wijs laten maken, dat het in februari 1929 nog veel Nederland onder de sneeuw, welke en 60 cm op de Waddeneilanden. erger was, want dat is pertinent niet waar. SNEEUW is in ons land geen zeldzaam natuurverschijnsel, maar dat er al zolang in geheel Nederland van Terschelling tot Vaals en van Roodeschool tot Cadzand zoveel sneeuw ligt, gebeurt niet vaak. In het midden van de week la gen de Waddeneilanden met een vacht van 55 tot 60 cm het dikst onder de sneeuw. Het is dit dikke sneeuwdek, dat bij heldere windstille nachten voor de zeer lage temperaturen zorgt, want ook deze week kwa men er verschillende nachten voor met meer dan 15 graden vorst. Het ijs om te schaatsen wordt zienderogen minder mooi,.ook net enthousiasme om te schaatsen luwt, nu de vorst zo lang aan houdt. HOE LANG moet die kou nog duren? Deze vraag werd ons ook deze week door zeer velen gesteld, maar evenmin als pro fessor Baur dit kan, kunnen wij dit zeggen. Wel weten wij, dat hiervoor de luchtdruk in Scandinavië en Rus land in de eerste plaats zal moe ten dalen, om zodoende een door braak van zachte lucht van de oceaan afkomstig mogelijk te ma ken. Daar er in geheel Nederland, ja zelfs in het overgrote deel van Europa een dik pak sneeuw ligt, zal de kou zich maar niet zo een- twee-drie laten verdrijven. Wij zijn niet vergeten, dat de winter van 1929 tot bijna april en die van 1942 en 1947 tot half maart aanhield. Aanstaande donderdag komt maart op de kalender. Wij willen hopen, dat de winter dit toch zo zal afschrikken, dat hij gaat te rugtrekken. Wat ons betreft: „elastisch, met afgrendeling van enkele penetraties", zoals de Duitsers dat deden in hun beruch te legerberichten. Als hij maar vertrekt! PROFESSOR BAUR schoot een lelijke bok VJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 7