VALKERIJ:
Via NAALD en PLAAT
fa Oud weispel, vol romantiek
Schelp in februari
ZONDAGSBLAD 25 FEBRUARI 1956
Hofrat prof. dr. Bernhard
Paumgartner en Mozart
TïEKNHARD PAUMGARTNER was in
■t* Nederland. Velen zal deze naam niets
zeggen, omdat ze aan een andere kant
van het leven staan. De ingewijden in de
wereld der muziek en zeker de grammo-
foonplatonbezitters weten ecihter wel wie
Paumgartner is. Hij is immers de gro
te Mozart-kenner uit Salzurg en ook de
bekwame artistiek supervisor van de
„Mozart Jubileum Editie" van Philips'
Phonografische Industrie. Bovendien is
hij oprichter van de Salzburger Fest-
spiele, president der Staatsacademie
Mozartelim te Salzburg, dirigent en Mo-
Dc barre winter van 1890-91
De VOLGENDE GEGEVENS nebben
betrekking op de winter 1890—1891,
die nog steeds in de herinnering onder
ons voortleeft als het prototype van een
ouderwetse ijswinter.
Telt men het aantal dagen, waarop
ergens in Nederland de thermometer in
een etmaal lager had gestaan dan het
vriespunt, dan komt men tot de volgen
de getallen: november 8, december 31,
januari 29, februari 27 en maart 19. De
ze getallen geven samen het voor Neder
land zeer hoge aantal van 114 zoge
naamde vorstdagen. De vorst was even
wel niet gelijkmatig over ons land ver
deeld, omdat, zoals gewoonlijk in stren
ge winters, de vorst zich aansluit bij be
paalde vorstgebieden, die hun zwaarte
punt hebben in het zuiden of in het
oosten. Ook hadden niet alle plaatsen
een gelijk aantal vorstdagen. Noordbra
bant en Limburg hadden meer vorstda
gen en strengere vorst dan de noorde
lijke provincies van ons land.
Gaan wij na hoe het in het centrum
des lands ging, bv. te Utrecht, waar het
Meteorologisch Instituut toen nog zijn
observatorium had. dan zien wij het
volgende: De 25ste november begon het
des namiddags om 5 uur te vriezen. De
twee voorafgaande dagen had het bij
stormachtig weer nog zwaar geregen^
en de plassen stonden nog op straat
toen de vorst inviel. De wind was door
n naar n.o. gedraaid. Men zegt, dat
er dan lange en sterke vorst komt. Dat
werd pas later bewaarheid, want eerst
vroor het slechts matig tot 2 december.
Na enige dagen van dooi zou dan toch
de bevestiging komen, want de wind
liep opnieuw naar het n.o. om en 6 de
cember begon het weer te vriezen. De
vorst werd strenger, vooral omstreeks
de 15de en nog later, de 29ste en 30ste
december bereikte zij haar hoogtepunt.
De volgende minimumtemperaturen
kwamen toen voor: Amsterdam -15.2,
Leeuwarden -14.0, Utrecht -15.8, Til
burg -17.2, Vlissingen -14.2 en Maas
tricht -15.8. De 8ste december 1871 was
al -20.0 waargenomen.
Januari 1891 bracht ook veel vorst.
Het vroor bijna onafgebroken tot de
23ste. De koudste dagen waren 1, 2, 16
en 17 januari en de laagste temperatu
ren te Amsterdam -12 0, Delfzijl -12.3,
Den Helder -9.2, Utrecht -13.0, Tilburg
-16.0 (17 jan.) en -15.7 (18 jan Vlis
singen -9.1 en Maastricht -16.0 graden C.
Maar 29 januari was een zachte dag.
In 1850 was reeds -21.0 waargenomen.
Januari was niet zo koud als december.
In februari kwam wel vorst voor, in
de noordelijke provincies echter her
haaldelijk onderbroken door dooi. ter
wijl het in de zuidelijke bijna elke
nacht vroor. De laagste temperaturen
waren daar -5.9 te Tilburg en -7.3 te
Maastricht. Dat was dus slechts mati
ge vorst.
In maart was de vorst evenmin van
veel betekenis, behalve in Noordbrabant,
waar de meeste nachten nog vorst
brachten. De laagste temperatuur, -6.3,
werd de 25ste maart te Tilburg opgete-
In beide maanden kwamen ook zeer
zachte dagen voor.
Wat het sneeuwen in deze winter be
trof. valt op te merken, dat er in de
cember op 4 en in januari wel op 10
dagen, doch zeer weinig sneeuw viel.
In februari schijnt het niet gesneeuwd
te hebben
Het bijzondere van die winter zat in
het plotseling en zeer vroeg invallen
van de vorst, in de zeer koude decem
bermaand, in de lange duur van de
sterke vorst en in de omstandigheid,
dat de winter niet gauw afscheid wilde
nemen. Na de 23ste januari had de win
ter niet veel meer te betekenen. Opmer
kelijk is ook, dat bijzonder lage tempe
raturen niet voorkwamen en dat het niet
zolang achtereen streng vroor. Toch
blijft de winter van 189091 de merk
waardigste in de laatste 66 jaren.
Hofrat prof. dr. Bernhard
Paumgartner, de dirigent
en artistiek adviseur van
Philips' „Mozart Jubileum
Editie".
zartbiograaf. Hij was het ook die en
kele weken geleden het leidende artikel
schreef op de Mozart-pagina van onze
krant.
En nu is hij voor kort in ons land ge
weest om Philips nu eens in eigen land
te zien en ©m het Omroepkamerorkest
te leiden in een Mozart-concert. Is er wel
een betere plaats dan juist deze rubriek
om dit feit even te memoreren en
dan tevens te zeggen, dat ik zelden zo'n
leerzaam onderhoud had als nu met
Paumgartner. Wat deze 68-jarige Wener
(in Wenen werd hij op 14 november
1887 geboren en de Weense sfeer be
hield hij, al woont hij dan in Salz
burg) zo even „langs z'n neus weg"
over Mozart vertelt, lijkt op een popu
lair college. Zo heel vertrouwelijk
spreekt hij over „onze Mozart" (eigen
lijk gaat hij nog dagelijks met Mozart
om), over zijn ondeugende cn lichtzin
nig, maar ook over zijn wijze dingen.
„Mozart staat tussen het hemelse en
het menselijke. Niet zoals Beethoven,
wiens schetsboeken ware slagvelden wa
ren, behoeft Mozart met de inval te
worstelen. Hij schreef alles vlot neer.
De „Zusammenfügung ist Gott", alaus
Hofrat Paumgartner. „De verhalen als
zou Mozart op reis in de postkoets heb
ben gecomponeerd onder de indruk van
het landschap, zijn maar fabeltjes. Ik
zie iemand al componeren in een schom
melende en hortende postkoets, die al
leen maar van lederen veren was voor
zien. Bovendien was het landschap hele
maal niet zo belangrijk voor Mozart.
Hij was immers nog geen romanticus1'.
En zo gaat Paumgartner maar ver
der, maakt hij bezwaar tegen de grote,
zwaar-gebouwde en oudere zangeressen,
die thans de belangrijke ollen in de Mo-
zart-opera's krijgen toegewezen, terwijl
Mozart jonge meisjes wilde en de zang
partijen ook voor speciale jeugdige zan
geressen schreef. In deze rubriek maak
te ik al eerder de opmerking, dat Mo
zart bij de zang rekening hield met de
mogelijkheden en het karakter van een
bepaalde zangeres en dat het derhalve
trüirlrtrlrtrtrGtrtiGirirtr&irtrü'titrfrtiiiGirtrttMttr
Miebei bij de massa jeugd
onjuist Ls een zangeres alle Mozartrol-
len te laten zingen. Hofrat Paumgart
ner bevestigde dit en we hopen dal on
ze concert- en opera-instellingen er eens
rekening mee gaan houden.
IN DIT VERBAND een aardig historisch
verhaal van nog maar heel kort ge
leden Bij de artistieke leiding van een
onzer grote orkesten kwam onlangs een
jonge sopraan zingen, een lichte, Mo-
zartse coloratuur-sopraan. Zij zong voor
de coloratuur-aria van de Koningin der
Nacht ifit Mozarts opera „Die Zauber-
flöte". Toen dit gebeurd was vroeg de
examinator (heus een bekende man uit
het Ned. muziekleven) naar de drama
tische Beethoven-aria „Ah perfido". De
jonge zangeres, die in de zangersstad
Wenen studeerde, keek vreemd op en
zei deze concertaria natuurlijk niet te
zingen. Het antwoord was: „Als u de
Koningin der Nacht zingt moet u ook
Ah perfido kunnen zingen". Toen is de
zangeres maar verdwenen, wetend dat
ze bij zoveel onkunde en wanbegrip
toch geen kans kreeg eens als soliste by
het orkest op te treden. Zoiets gebeurt
toch maar in ons land anno 1956.
Maar verder over Paumgartner en
Mozart. Herr Hofrat pleitte voor een
niet te grote bezetting van het orkest
bij Mozart en daarbij vooral te letten
op de aard van het werk. Er zijn sym-
phonieën, die wel een grotere bezetting
kunnen hebben, maar ook die beslist
een kleine bezetting vragen. Mozart
noemde een orkest groot als er onge
veer 32 violisten in zaten. „We moeten
er om denken", aldus Paumgartner,
Uit de
VOLKSWIJK
Ruimtevraagstuk
NOG één detail moet beschreven
worden dan is het beeld
van de Arcadiastraat 1880 wel zo
ongeveer volledig. Maar het is een
belangrijk detail, want nu gaat het
over de woningen, en hoe uiter
mate beslissend voor alle huise
lijke omstandigheden van een mens
is het huis zelf. Een huis, dat is
iets om God dagelijks voor te dan
ken: een dak boven je hoofd, vei
ligheid tegen sneeuwstormen en
koude, een middelpunt van het ge-
zinsbestaan. Het behoeft niet altijd
een groot huis te zijn: gezelligheid
wordt niet versterkt door holle,
lege vertrekken die men niet te
vullen weet. Maar het huis moet
aan de andere kant wel groot ge
noeg wezen: men moet er elkander
niet in verdringen, men moet zich
ergens kunnen afzonderen. De kin
deren moeten er ongestoord kun
nen spelen, de vrouw des huizes
en haar man moeten hun eigen
hoekje hebben, gasten moeten er
ontvangen kunnen worden. Maar
ach. wat ontbrak daar véél aan tn
die oude tijd.
U zegt misschien: er ontbreekt
nog véél aan! Ik geef dat onmid
dellijk toe. Ik weet werkelijk wel
iets van de woningnood anno 1956
Ik weet er misschien zelfs nog
meer van dan menig lezer doet. Ik
kom dagelijks in overbevolkte pan
den. waar de huizen opgepropt
zitten met mensen. Ik ken de ver
trekken waar zes, acht, tien men
sen moeten huizen, samengeperst
op enkele vierkante meters grond.
Ik ken de kamers, waar de meu
bels op elkaar gestapeld worden,
a Ls het opklapbed naar beneden
gaat, waar ouders en kinderen
samen in moeten slapen omdat er
voor twee of meer bedden geen
ruimte is. Ilc ken de tientallen
gevallen waarin oudere jongens en
meisjes niet alleen de slaapkamer
maar ook het bed moeten delen.
Ik weet van jonggehuwden, die
hun wittebroodsweken doorbrengen
in alcoven, samen met vier, vijf
broertjes en zusjes.
Ik bezoek de woningen, waar
voor geen enkel kind overdag
plaats is; waar het kind, hoe jong
ook, eeuwig naar de straat ver
wezen wordt omdat het geen deci-
metertje speelruimte kan krijgen.
Dat is immers een stuk van de
achtergrond van onze arbeid Be
grepen de mensen, die zelf meer
ruimte hebben dat maar. We kun
nen immers wel laatdunkend
spreken over de overheid, die te
weinig aandacht besteedt aan de
woningbouw. We kunnen snieren
dat er méér geld beschikbaar is
voor oorlogstuig dan voor huizen.
Maar dat is zo bijzonder goedkoop.
Als we werkelijk wat willen
doen, zouden we kunn»n begin
nen om het jeugdwerk aan die on
misbare gelden te helpen, waar
door de kinderen van de straat
tenminste onafgebroken in clubs
opgevangen konden worden. Als
onze wereld dan niet in staat is
om kinderen thuis ruimte te schen
ken, dan kan zij nog altijd zorg
dragen, dat die kinderen in ge
zellige clubhuizen kunnen stoeien
en zingen, lachen en draven, luis
teren en praten.
Het is zo verschrikkelijk goed
koop om anderen de schuld van
misstanden te geven. En het is
tegelijk zo buitengewoon eenvou
dig om zelf de helpende hand te
bieden.' Weet u wel dat als eens
één keer in het jaar iedere lezer
één guldentje zou sturen maar
dan ook iedere lezer! dat we
„dat het bij Mozart anders is dan bij
Bach. In de Barok stonden de instru
mentale groepen in een polyfoon weef
sel naast elkaar, bij de klassieken (dus
ook bij Mozart) was er een vermenging
der klanken in een homofoon weefsel."
De ruimte laat niet toe nog meer te
vertellen over Paumgartner, de musico
loog, de componist, de dirigent, de re
gisseur en de man, die in zijn jongere
jaren voor de radio ook al eens een
ooggetuige-verslag heeft gegeven van
auto-races. Paumgartner is dè Mozart-
autoriteit van deze eeuw.
Vioolconcerten van Mozart. gespeeld door
de violist Mischa ELman, draaide, (lang
speelplaat LXT 5078). Nog niet zo lang
geleden schreef ik over Vioolconcerten
van Mozart (in D. dur KV. 211 en in
A. dur KV. 219) gespeeld door de
violist Arthur Grumiaux (Phiiips-opna-
me A 00258 L) met het Weens Sym
fonie Orkest o.l.v. Bernhard Paumgart
ner, bij welke bespreking ik toen het
woord subliem gebruikte. Nu is er de
plaat van de thans 65-jarige Russische
violist Mischa Elmam met het New Sym
phony Orchestra of London o.l.v.
Paumgartners landgenoot Josef Krips.
Ik heb me afgevraagd of dat nu de
zelfde Mozart is en of dat bij Decca
ook bekwame technici zijn geweest.
Krips neemt een traag tempo en laat
het orkest lusteloos spelen. Er is geen
tekening in de orkestpartij, geen spran-
kehng, geen Mozartsfeer. En Mischa
Elman romantiseert hier mee. De tech
nici hetbben zijn viooltoon, die normaal
toch erg mooi moet zijn, geen ruimte
gegeven cn maakten er een scherpe, ijle
toon van, zonder de zang zoals ik die
hoorde van Grumiaux. Elman speelt
ook het Vioolconcert in A-dur K V. 219
en aan de andere plaatzijde het Viool
concert in D-dur K.V. 218. Het spijt me
deze Mozart-herinnering van Decca niet
op prijs te stellen.
Hoe verrukkelijk is hiernaast het klei
ne Mozart-plaatje van PHILIPS niet
„Eine kleine Nachtmusik" (45-toeren-
plaat 400 005 AE). De Wiener Sympho-
niker spelen hie.r oilder leiding van Ru-
dolf Moralt, de dirigent van de Weense
Staatsopera. Dit is Mozart ten voeten
uit. En hoe gaaf is het weik opgeno
men, hoe gaaf ook is de doorzichtigheid
van het stemmenweefsel. hoe gaaf ten
slotte is de wijze lichtheid dezer vertol
king.
„Eine kleine Nachtmusik", geschre
ven in 1787 is wel de bekendste strij
kers-serenade van Mozart. Het is alsóf
Mozart in deze laatste serenade uit zijn
Salzburger tijd het blijmoedige en
soms uitbundige van de vorige serena
des, heeft "erdiept en tot een meer
geestelijke blijmoedigheid is gekomen.
Het is een der rijpste werken van Mo
zart geworden, gelukkig nu eens in een
ideale vertolking. Philips is van plan
alle werken van Mozart op te nemen,
waarvoor wel een vijfjaren-plan Is opge
steld. Er zijn thans al 60 langspeelpla
ten klaar. Als men weet dat eigenlijk
maar 6 pet. van Mozarts werken bij mu
sici en dirigenten bekend is, dan toont
Philips hiermee dus wel durf. Maar
Mozart is het waard en Hofrat Paum
gartner let op de authenticiteit.
CORN. BASOSKI.
trirfrCr{r6trtrirtrtr{t'frtr&1Hrttfrir,ir,tiirtt,trü,trtr(r<c&
dan tweemaal zo veel kinderen
tweemaal zo veel keren konden p.
opvangen. Weet u trouwens dat
we nu reeds tientallen kinderen
moeten weigeren omdat we dood-
gewoon geen ruimte en geen
ktachten meer hebben om hen te
bergen. Eén guldentje per jaar
direct verstuurd op de giro van de u-
krant of per brief of per postwis- g
sel en we kunnen wonderen j>
doen.' g
Zulke wonderen hadden reeds
driekwart eeuw terug kunnen ge-
beuren, als men toen, terwijl er
geen gebrek aan bouwstoffen en
geen gebrek aan grond was. iets
royaler voor de dag was gekomen.
Helaas, reeds toen heeft men de te g
kleine woningen gebouwd. Huisjes
met één kamer en hoogstens een 4
bijkeukentje. Huisjes met een
totale oppervlakte van twintig A
vierkante meter bij een hoogte g
van maximaal drie meter. Huisjes
met bedsteden, broeierig warm of
klamvochtig alnaar dat ze op het
zuiden of noorden waren gericht.
Men kan geen enkele reden vin-
den, waarom men niet royaler voor
de dag kwam. Tenzij de beruchte S
hollandse zuinigheid hier een
woordje mee sprak. Maar die zui- g
nigheid bedriegt zichzelf Die zui-
nigheid heeft miljarden gekost aan g
zorg voor de zwak-socialen, die uit
deze huizen geboortig zijn. En die
zuinigheid dreigt opnieuw rampen
over Nederland uit te storten. Want
waar het huis te benepen is, daar g
wordt het gezinsleven ondermijnd. A
En waar het gezinsleven bezwijkt,
daar wordt de gemeenschap ont-
bonden. Gemeenschap? Lach er A
niet om! Gemeenschap, wanneer g
de kleuter van anderhalf al de
ijzige straat op moet om vloeken
te leren. Dan is er op de duur nog g
alleen maar haat. Blinde razende p.
haat!
MIEBEL. 2
5
Rijke historie
met vele interessante
bijzonderheden
Op dc Honge Veluwe wordt deze kunst nog beoefend
"VALKERIJ, d.w.z. de jacht met val
ken en haviken op bepaalde vogel
soorten en op lopend wild, is bijna
zo oud als de geschiedenis der mens
heid zelf.
Een grafsteen van koning Wedjojet
met een Horusvalk wordt op 5000
jaar oud geschat. Uit de vierde dy
nastie, plus minus 2800 jaar v. Chr.,
dateert een beeldhouwwerk uit dio-
riet (groensteen), voorstellende ko
ning Chephren zittend met de
Horusvalk.
Duizenden jaren geleden werd zij
reeds beoefend door de valkeniers
van de Groot-Mogols en de Assyri-
sche koningen. Onvergankelijk is de
valkerij zeker.
Frans 1 van Frankrijk had een op-
pervalkenier, die 15 edellieden en 50
valkeniers onder zijn bevelen had.
Het aantal valken bedroeg 300. Naast
middel om zich voedsel te verschaf
fen was het een zeer hoogstaande
De middeleeuwse valkerij, welke in
de tijd van de Kruistochten met de
oosterse volken in aanraking kwam,
was zonder twijfel een hoogontwik
kelde kunst. Zij vond haar weer
klank in religie, kunst, poëzie en lit
teratuur.
Zo is ook de vraag, wat valkerij
eigenlijk is, al omstreeks het jaar
1230 afdoende beantwoord door de
Hohenstaufenkeizer Frederik II, die
toen een boek schreef, dat tot titel
had: „De arte venandi cum avibus",
(Van de kunst, met vogels te jagen).
.Frederik II, die zelf valken treinde
(africhtte), bracht het tot een buiten
gewoon meesterschap. Zij is „edeler
en waardiger", dan alle andere jacht
wijzen, schrijft hij in de inleiding
van genoemd boekwerk. De kundige
valkenier is voor hem de meest vol
maakte mens. Valkeniers werden
door hem op zeer belangrijke staats-
posten geplaatst.
No hem, is keizer Maximiliaan
(1459—1519) de kundigste valkenier
op een koningstroon geweest.
Het hoogtepunt om roofvogels naar
het leven te tekenen, bereikte Joseph
Wolf, de roofvogeltekenaar van
van Schlegel's: „Traité de Faucon-
nerie" (verschenen van 18441853),
Verhandeling der Valkerij.
Hermann Schlegel kwam in 1828
uit Duitsland naar Temminck te Lei
den, de eerste directeur van het in
1820 gestichte Rijksmuseum van Na
tuurlijke Historie. Het museum werd
door de publicaties van Temminck
gestempeld tot het eerste en weten
schappelijk hoogstaande van alle der
gelijke instellingen, buitenlandse in
begrepen. In 1858 werd Hermann
Schlegel er directeur.
borgen! Wij weten allen, dat Karei
de Grote al een Valkhof had bij Nij
megen. Uit onze schooljaren herinne
ren wij ons nog een plaat, waarop
men gravin Jacoba van Beieren zag
afgebeeld, met groot gevolg uittrek
kend ter valkenjacht. De gehuifde
valken werden op de arm van edel-
vrouwen en ridders meegevoerd, ter
wijl enkele tot de hofhouding beho
rende valkeniers valk of havik droe
gen, waarmede dan de jacht van
„veer op veer" beoefend werd.
Wanneer de hedendaagse beoefe
naar van de valkerij zich voor moei
lijkheden geplaatst ziet, hoeft hij zich
maar in eeuwenoude historie van dit
weispel te verdiepen om de oplossing
er voor te vinden.
Tot in het midden van de negen
tiende eeuw heeft het vluchtbedrijf >n
ons land op zo'n hoog peil gestaan,
dat Nederlandse valkeniers overal in
de wereld gezochten gewaardeerd
werden.
Daarom is het, dat de valkerij he
den ten dage niet behoorlijk beoefend
kan worden zonder degelijke' kennis
van de. historische achtergrond.
Jammer genoeg waren onze voor
gangers beter bedreven in het veld
dan achter de schrijftafel; Neder
landse litteratuur over de valkerij is
heel zeldzaam, nog zeldzamer dan de
buitenlandse.
Adriaan Mollen was de hoofdvalkc-
nier van de Royal Loo Hawking
Club", een Engels-Hollands gezel
schap. dat onder voorzitterschap van
prins Alexander op Het Loo de hoge
vlucht op de blauwe reiger beoefen
de. Op de uitgestrekte heide van Ud-
del en Soeren werd naarstig de val
kerij beoefend, men vond in de tal-
te dit jachtvermaak „le vol du
héron", doch Z M. koning Willem III
liet in 1855 de valkerij varen en de
reigers, die veel schade aan de vis
stand van de vijvers bij het paleis
toebrachten, uitroeien.
Na dien hebben enkele verspreide
liefhebbers toch altijd valken en ha-
viken afgericht. Toen op het eind der
dertiger jaren een Rotterdams medi
cus, dr. P. B. V. Quarero, interesse
kreeg voor het vluchtbedrijf en daar
voor contact opnam met prof. A. E.
H. Swaen, de toenmalige voorzitter
van de Vereniging tot bescherming
van vogels, die een internationale be
kendheid genoot als kenner van de
historie der valkerij, kon deze hem
direct met een drietal jongeren be
kend maken, die ieder voor zich nog
met de havik vlogen.
Enige jaren geleden, kreeg het Ne
derlands Valkeniersverbond „Adriaan
Mollen" toestemming binnen de pa
len van „De Hooge Veluwe" een pas-
Havikwijfje met geslagen prooi
rijke blauwe reigers steeds geschikte
objecten, wanneer deze kwamen
overvliegen, om in het Uddeler- en
Bleekemeer te gaan vissen.
Men placht de geslagen volgels een
ring met inscriptie aan te leggen,
waarna hun de vrijheid hergeven
„Duizenden paren blauwe reigers
hadden daar hunne nesten", lezen
wij in het prachtwerk „De Valkerij
in Europa sinds de vroegste tijden
tot op heden" door wijlen de It -kolo
nel der rijdende artillerie N. J. A.
P. H. van Es.
In het hoffrans van die dagen heet-
send valkeniersverblijf ..Mon espoir
est en pennes" te vestigen en werd
tevens in de gelegenheid gesteld het
vluchtbedrijf te beoefenen. Zij prijst
zich gelukkig juist hier een wijkplaats
voor haar weispel gevonden te heb
ben. Vele historische banden verbin
den immers de valkerij met de Velu
we en binnen het Nationale Park
vindt zij nog het landschap terug, dat
de Engelse valkeniers naar Het Loo
trok.
Volgens de statuten is haar doel:
„De jacht door middel van jachtvo
gels en hetgeen daarmede in verband
staat te ontwikkelen en te ondersteu-
Een kleine schelp, behoedzaam meegenomen,
de jongste zag haar glinsl ren in het zand
hangt ruisend boven 't lcinderledihant
Ze luisteren voor ze het bed inkomen.
Dit overtreft hun allerstoutste dromen:
Daar is de zee iveer aan het verre strand!
En beurt om beurt omvat een smalle hand
het juichend zingen van de grote stromen.
Er breekt, in mij iets van het wonder door
en ik ga wijzen op het machtig spoor:
De hoogste zee ligt in Gods hand gebonden!
Soms sta ikzelf opnieuw verbaasd ervoor
want telkens bruist Uw almacht in het oor
der kleine schelp aan 't verre strand gevonden.
D. VAN BOXEL JR.
Gekuifd slechtvalkwijfje op het blok
Havikwijfje op de hoepel
nen, de belangstelling voor de natuur
op te wekken en de kennis van roof
vogels aan te kweken en deze te be
schermen".
^\p bescheiden wyze, maar met de
oude liefde wijden de valkeniers
zich aan hun oud bedrijf.
Ook de uitrusting van de vogels is
eenvoudig. Zij dragen nog altijd de
vrolijk klinkende en overal hoorbare
belletjes aan de benen. Zij zweven
met de „schoenen" of werpriemen
aan, hoog in de lucht of schieten pijl
snel langs de grond. De slechtvalken
dragen „opgehuifd" hun leren kap
jes of kaproenen met fluweel en
pluimpjes getooid, op de kop.
Zo verschenen zij zelfs met de val
keniers aan tafel, daarmede voort
zettend een traditie van eeuwen. De
lievelingsvalk vergezelde immers de
edelvrouw overal waar zij ging, zelfs
tot in de kerk en kregen tijdens dc
mis een zitplaats op het hoofdaltaar!
Bij de jacht worden veelal wijfjes
haviken en wijfjesvalken gebruikt
De mannetjes noemt men tarsel. Im
mers bij de roofvogels zijn de wijf
jes veel groter en sterker dan de tar-
sels. Het mannetje is nl. steeds onge
veer een derde kleiner dan het wijf
je.
TAE vogels worden door de Valkeniers
J-y gewoonlijk op de linkerarm of de
vuist die door een leren hand
schoen wordt beschermd in het
veld gedragen.
Nadat het wild in het veld door de
vogelhond is opgejaagd, hetzij fazant
of patrijs, haas of konijn, komen de
vogels in actie. Men werpt ze in de
lucht en de korte achtervolging be
gint, hetgeen een spannend schouw
spel oplevert.
Lang niet iedere vlucht is succes
vol. Een roofvogel moet er moeite ge
noeg voor doen, om zijn dagelijks
rantsoen te bemachtigen. Dikwijls is
het daarbij ook nog een mager kostje.
Want eigenlijk doet de mens zo
weinig in de valkerij; de vogels doen
niets anders dan wat zij in de natuur
ook doen. Zij belonen ons met staal
tjes van hun kunnen, die in de vrije
natuur slechts heel sporadisch door
een mens worden waargenomen
Hi'erin ligt de speciale charme van
genoemde werkgemeenschap met dc
schuwste en bovendien nog de eenzel-
vrgste aller vogels.
Het wild heeft een eerlijke kans om
de dans te ontspringen, vooral wan
neer het niet tot de zwakke of min
derwaardige exemplaren behoort. Is
het wild eenmaal gegrepen gesla
gen dan sterft het een nagenoeg
pijnloze dood. Zo blijft deze jacht
sportief, want zij onderscheidt zich
weinig van de normale gang van za
ken in de vrije natuur. Het gejaagde
Zodra de jachtvogel zijn werk heeft
gedaan, wordt hij teruggeroepen.
Soms geschiedt dat met de z.g. loer,
de beroemde pseudo-prooi van ge
treinde jachtvogels, soms ook keert
de vogel op een fluitsignaal uit zich
zelf terug en neemt hij zijn plaats
weer in op de arm van zijn meester
De edele vogels worden door de
valkeniers thuis niet in getraliede
kooien gehouden, maar in de vrije
buitenlucht, waar zij een ruime be
wegingsvrijheid genieten en in uitste
kende conditie blijven. De havik
wordt op een in de grond gestoken
hoepel geplaatst of op de boog; de
slechtvalk op een blok, hetgeen in
overeenstemming is met hun natuur
lijke zitplaatsen. De nacht brengen de
vogels door op het z.g. hoge rek.
Onder de uitmuntende, maar kost
bare verzorging van de valkeniers
konden sommige jachtvalken wel 20
jaar lang gebruikt worden.
F. VAN OMMEN