VALKERIJ: Via NAALD en PLAAT fa Oud weispel, vol romantiek Schelp in februari ZONDAGSBLAD 25 FEBRUARI 1956 Hofrat prof. dr. Bernhard Paumgartner en Mozart TïEKNHARD PAUMGARTNER was in ■t* Nederland. Velen zal deze naam niets zeggen, omdat ze aan een andere kant van het leven staan. De ingewijden in de wereld der muziek en zeker de grammo- foonplatonbezitters weten ecihter wel wie Paumgartner is. Hij is immers de gro te Mozart-kenner uit Salzurg en ook de bekwame artistiek supervisor van de „Mozart Jubileum Editie" van Philips' Phonografische Industrie. Bovendien is hij oprichter van de Salzburger Fest- spiele, president der Staatsacademie Mozartelim te Salzburg, dirigent en Mo- Dc barre winter van 1890-91 De VOLGENDE GEGEVENS nebben betrekking op de winter 1890—1891, die nog steeds in de herinnering onder ons voortleeft als het prototype van een ouderwetse ijswinter. Telt men het aantal dagen, waarop ergens in Nederland de thermometer in een etmaal lager had gestaan dan het vriespunt, dan komt men tot de volgen de getallen: november 8, december 31, januari 29, februari 27 en maart 19. De ze getallen geven samen het voor Neder land zeer hoge aantal van 114 zoge naamde vorstdagen. De vorst was even wel niet gelijkmatig over ons land ver deeld, omdat, zoals gewoonlijk in stren ge winters, de vorst zich aansluit bij be paalde vorstgebieden, die hun zwaarte punt hebben in het zuiden of in het oosten. Ook hadden niet alle plaatsen een gelijk aantal vorstdagen. Noordbra bant en Limburg hadden meer vorstda gen en strengere vorst dan de noorde lijke provincies van ons land. Gaan wij na hoe het in het centrum des lands ging, bv. te Utrecht, waar het Meteorologisch Instituut toen nog zijn observatorium had. dan zien wij het volgende: De 25ste november begon het des namiddags om 5 uur te vriezen. De twee voorafgaande dagen had het bij stormachtig weer nog zwaar geregen^ en de plassen stonden nog op straat toen de vorst inviel. De wind was door n naar n.o. gedraaid. Men zegt, dat er dan lange en sterke vorst komt. Dat werd pas later bewaarheid, want eerst vroor het slechts matig tot 2 december. Na enige dagen van dooi zou dan toch de bevestiging komen, want de wind liep opnieuw naar het n.o. om en 6 de cember begon het weer te vriezen. De vorst werd strenger, vooral omstreeks de 15de en nog later, de 29ste en 30ste december bereikte zij haar hoogtepunt. De volgende minimumtemperaturen kwamen toen voor: Amsterdam -15.2, Leeuwarden -14.0, Utrecht -15.8, Til burg -17.2, Vlissingen -14.2 en Maas tricht -15.8. De 8ste december 1871 was al -20.0 waargenomen. Januari 1891 bracht ook veel vorst. Het vroor bijna onafgebroken tot de 23ste. De koudste dagen waren 1, 2, 16 en 17 januari en de laagste temperatu ren te Amsterdam -12 0, Delfzijl -12.3, Den Helder -9.2, Utrecht -13.0, Tilburg -16.0 (17 jan.) en -15.7 (18 jan Vlis singen -9.1 en Maastricht -16.0 graden C. Maar 29 januari was een zachte dag. In 1850 was reeds -21.0 waargenomen. Januari was niet zo koud als december. In februari kwam wel vorst voor, in de noordelijke provincies echter her haaldelijk onderbroken door dooi. ter wijl het in de zuidelijke bijna elke nacht vroor. De laagste temperaturen waren daar -5.9 te Tilburg en -7.3 te Maastricht. Dat was dus slechts mati ge vorst. In maart was de vorst evenmin van veel betekenis, behalve in Noordbrabant, waar de meeste nachten nog vorst brachten. De laagste temperatuur, -6.3, werd de 25ste maart te Tilburg opgete- In beide maanden kwamen ook zeer zachte dagen voor. Wat het sneeuwen in deze winter be trof. valt op te merken, dat er in de cember op 4 en in januari wel op 10 dagen, doch zeer weinig sneeuw viel. In februari schijnt het niet gesneeuwd te hebben Het bijzondere van die winter zat in het plotseling en zeer vroeg invallen van de vorst, in de zeer koude decem bermaand, in de lange duur van de sterke vorst en in de omstandigheid, dat de winter niet gauw afscheid wilde nemen. Na de 23ste januari had de win ter niet veel meer te betekenen. Opmer kelijk is ook, dat bijzonder lage tempe raturen niet voorkwamen en dat het niet zolang achtereen streng vroor. Toch blijft de winter van 189091 de merk waardigste in de laatste 66 jaren. Hofrat prof. dr. Bernhard Paumgartner, de dirigent en artistiek adviseur van Philips' „Mozart Jubileum Editie". zartbiograaf. Hij was het ook die en kele weken geleden het leidende artikel schreef op de Mozart-pagina van onze krant. En nu is hij voor kort in ons land ge weest om Philips nu eens in eigen land te zien en ©m het Omroepkamerorkest te leiden in een Mozart-concert. Is er wel een betere plaats dan juist deze rubriek om dit feit even te memoreren en dan tevens te zeggen, dat ik zelden zo'n leerzaam onderhoud had als nu met Paumgartner. Wat deze 68-jarige Wener (in Wenen werd hij op 14 november 1887 geboren en de Weense sfeer be hield hij, al woont hij dan in Salz burg) zo even „langs z'n neus weg" over Mozart vertelt, lijkt op een popu lair college. Zo heel vertrouwelijk spreekt hij over „onze Mozart" (eigen lijk gaat hij nog dagelijks met Mozart om), over zijn ondeugende cn lichtzin nig, maar ook over zijn wijze dingen. „Mozart staat tussen het hemelse en het menselijke. Niet zoals Beethoven, wiens schetsboeken ware slagvelden wa ren, behoeft Mozart met de inval te worstelen. Hij schreef alles vlot neer. De „Zusammenfügung ist Gott", alaus Hofrat Paumgartner. „De verhalen als zou Mozart op reis in de postkoets heb ben gecomponeerd onder de indruk van het landschap, zijn maar fabeltjes. Ik zie iemand al componeren in een schom melende en hortende postkoets, die al leen maar van lederen veren was voor zien. Bovendien was het landschap hele maal niet zo belangrijk voor Mozart. Hij was immers nog geen romanticus1'. En zo gaat Paumgartner maar ver der, maakt hij bezwaar tegen de grote, zwaar-gebouwde en oudere zangeressen, die thans de belangrijke ollen in de Mo- zart-opera's krijgen toegewezen, terwijl Mozart jonge meisjes wilde en de zang partijen ook voor speciale jeugdige zan geressen schreef. In deze rubriek maak te ik al eerder de opmerking, dat Mo zart bij de zang rekening hield met de mogelijkheden en het karakter van een bepaalde zangeres en dat het derhalve trüirlrtrlrtrtrGtrtiGirirtr&irtrü'titrfrtiiiGirtrttMttr Miebei bij de massa jeugd onjuist Ls een zangeres alle Mozartrol- len te laten zingen. Hofrat Paumgart ner bevestigde dit en we hopen dal on ze concert- en opera-instellingen er eens rekening mee gaan houden. IN DIT VERBAND een aardig historisch verhaal van nog maar heel kort ge leden Bij de artistieke leiding van een onzer grote orkesten kwam onlangs een jonge sopraan zingen, een lichte, Mo- zartse coloratuur-sopraan. Zij zong voor de coloratuur-aria van de Koningin der Nacht ifit Mozarts opera „Die Zauber- flöte". Toen dit gebeurd was vroeg de examinator (heus een bekende man uit het Ned. muziekleven) naar de drama tische Beethoven-aria „Ah perfido". De jonge zangeres, die in de zangersstad Wenen studeerde, keek vreemd op en zei deze concertaria natuurlijk niet te zingen. Het antwoord was: „Als u de Koningin der Nacht zingt moet u ook Ah perfido kunnen zingen". Toen is de zangeres maar verdwenen, wetend dat ze bij zoveel onkunde en wanbegrip toch geen kans kreeg eens als soliste by het orkest op te treden. Zoiets gebeurt toch maar in ons land anno 1956. Maar verder over Paumgartner en Mozart. Herr Hofrat pleitte voor een niet te grote bezetting van het orkest bij Mozart en daarbij vooral te letten op de aard van het werk. Er zijn sym- phonieën, die wel een grotere bezetting kunnen hebben, maar ook die beslist een kleine bezetting vragen. Mozart noemde een orkest groot als er onge veer 32 violisten in zaten. „We moeten er om denken", aldus Paumgartner, Uit de VOLKSWIJK Ruimtevraagstuk NOG één detail moet beschreven worden dan is het beeld van de Arcadiastraat 1880 wel zo ongeveer volledig. Maar het is een belangrijk detail, want nu gaat het over de woningen, en hoe uiter mate beslissend voor alle huise lijke omstandigheden van een mens is het huis zelf. Een huis, dat is iets om God dagelijks voor te dan ken: een dak boven je hoofd, vei ligheid tegen sneeuwstormen en koude, een middelpunt van het ge- zinsbestaan. Het behoeft niet altijd een groot huis te zijn: gezelligheid wordt niet versterkt door holle, lege vertrekken die men niet te vullen weet. Maar het huis moet aan de andere kant wel groot ge noeg wezen: men moet er elkander niet in verdringen, men moet zich ergens kunnen afzonderen. De kin deren moeten er ongestoord kun nen spelen, de vrouw des huizes en haar man moeten hun eigen hoekje hebben, gasten moeten er ontvangen kunnen worden. Maar ach. wat ontbrak daar véél aan tn die oude tijd. U zegt misschien: er ontbreekt nog véél aan! Ik geef dat onmid dellijk toe. Ik weet werkelijk wel iets van de woningnood anno 1956 Ik weet er misschien zelfs nog meer van dan menig lezer doet. Ik kom dagelijks in overbevolkte pan den. waar de huizen opgepropt zitten met mensen. Ik ken de ver trekken waar zes, acht, tien men sen moeten huizen, samengeperst op enkele vierkante meters grond. Ik ken de kamers, waar de meu bels op elkaar gestapeld worden, a Ls het opklapbed naar beneden gaat, waar ouders en kinderen samen in moeten slapen omdat er voor twee of meer bedden geen ruimte is. Ilc ken de tientallen gevallen waarin oudere jongens en meisjes niet alleen de slaapkamer maar ook het bed moeten delen. Ik weet van jonggehuwden, die hun wittebroodsweken doorbrengen in alcoven, samen met vier, vijf broertjes en zusjes. Ik bezoek de woningen, waar voor geen enkel kind overdag plaats is; waar het kind, hoe jong ook, eeuwig naar de straat ver wezen wordt omdat het geen deci- metertje speelruimte kan krijgen. Dat is immers een stuk van de achtergrond van onze arbeid Be grepen de mensen, die zelf meer ruimte hebben dat maar. We kun nen immers wel laatdunkend spreken over de overheid, die te weinig aandacht besteedt aan de woningbouw. We kunnen snieren dat er méér geld beschikbaar is voor oorlogstuig dan voor huizen. Maar dat is zo bijzonder goedkoop. Als we werkelijk wat willen doen, zouden we kunn»n begin nen om het jeugdwerk aan die on misbare gelden te helpen, waar door de kinderen van de straat tenminste onafgebroken in clubs opgevangen konden worden. Als onze wereld dan niet in staat is om kinderen thuis ruimte te schen ken, dan kan zij nog altijd zorg dragen, dat die kinderen in ge zellige clubhuizen kunnen stoeien en zingen, lachen en draven, luis teren en praten. Het is zo verschrikkelijk goed koop om anderen de schuld van misstanden te geven. En het is tegelijk zo buitengewoon eenvou dig om zelf de helpende hand te bieden.' Weet u wel dat als eens één keer in het jaar iedere lezer één guldentje zou sturen maar dan ook iedere lezer! dat we „dat het bij Mozart anders is dan bij Bach. In de Barok stonden de instru mentale groepen in een polyfoon weef sel naast elkaar, bij de klassieken (dus ook bij Mozart) was er een vermenging der klanken in een homofoon weefsel." De ruimte laat niet toe nog meer te vertellen over Paumgartner, de musico loog, de componist, de dirigent, de re gisseur en de man, die in zijn jongere jaren voor de radio ook al eens een ooggetuige-verslag heeft gegeven van auto-races. Paumgartner is dè Mozart- autoriteit van deze eeuw. Vioolconcerten van Mozart. gespeeld door de violist Mischa ELman, draaide, (lang speelplaat LXT 5078). Nog niet zo lang geleden schreef ik over Vioolconcerten van Mozart (in D. dur KV. 211 en in A. dur KV. 219) gespeeld door de violist Arthur Grumiaux (Phiiips-opna- me A 00258 L) met het Weens Sym fonie Orkest o.l.v. Bernhard Paumgart ner, bij welke bespreking ik toen het woord subliem gebruikte. Nu is er de plaat van de thans 65-jarige Russische violist Mischa Elmam met het New Sym phony Orchestra of London o.l.v. Paumgartners landgenoot Josef Krips. Ik heb me afgevraagd of dat nu de zelfde Mozart is en of dat bij Decca ook bekwame technici zijn geweest. Krips neemt een traag tempo en laat het orkest lusteloos spelen. Er is geen tekening in de orkestpartij, geen spran- kehng, geen Mozartsfeer. En Mischa Elman romantiseert hier mee. De tech nici hetbben zijn viooltoon, die normaal toch erg mooi moet zijn, geen ruimte gegeven cn maakten er een scherpe, ijle toon van, zonder de zang zoals ik die hoorde van Grumiaux. Elman speelt ook het Vioolconcert in A-dur K V. 219 en aan de andere plaatzijde het Viool concert in D-dur K.V. 218. Het spijt me deze Mozart-herinnering van Decca niet op prijs te stellen. Hoe verrukkelijk is hiernaast het klei ne Mozart-plaatje van PHILIPS niet „Eine kleine Nachtmusik" (45-toeren- plaat 400 005 AE). De Wiener Sympho- niker spelen hie.r oilder leiding van Ru- dolf Moralt, de dirigent van de Weense Staatsopera. Dit is Mozart ten voeten uit. En hoe gaaf is het weik opgeno men, hoe gaaf ook is de doorzichtigheid van het stemmenweefsel. hoe gaaf ten slotte is de wijze lichtheid dezer vertol king. „Eine kleine Nachtmusik", geschre ven in 1787 is wel de bekendste strij kers-serenade van Mozart. Het is alsóf Mozart in deze laatste serenade uit zijn Salzburger tijd het blijmoedige en soms uitbundige van de vorige serena des, heeft "erdiept en tot een meer geestelijke blijmoedigheid is gekomen. Het is een der rijpste werken van Mo zart geworden, gelukkig nu eens in een ideale vertolking. Philips is van plan alle werken van Mozart op te nemen, waarvoor wel een vijfjaren-plan Is opge steld. Er zijn thans al 60 langspeelpla ten klaar. Als men weet dat eigenlijk maar 6 pet. van Mozarts werken bij mu sici en dirigenten bekend is, dan toont Philips hiermee dus wel durf. Maar Mozart is het waard en Hofrat Paum gartner let op de authenticiteit. CORN. BASOSKI. trirfrCr{r6trtrirtrtr{t'frtr&1Hrttfrir,ir,tiirtt,trü,trtr(r<c& dan tweemaal zo veel kinderen tweemaal zo veel keren konden p. opvangen. Weet u trouwens dat we nu reeds tientallen kinderen moeten weigeren omdat we dood- gewoon geen ruimte en geen ktachten meer hebben om hen te bergen. Eén guldentje per jaar direct verstuurd op de giro van de u- krant of per brief of per postwis- g sel en we kunnen wonderen j> doen.' g Zulke wonderen hadden reeds driekwart eeuw terug kunnen ge- beuren, als men toen, terwijl er geen gebrek aan bouwstoffen en geen gebrek aan grond was. iets royaler voor de dag was gekomen. Helaas, reeds toen heeft men de te g kleine woningen gebouwd. Huisjes met één kamer en hoogstens een 4 bijkeukentje. Huisjes met een totale oppervlakte van twintig A vierkante meter bij een hoogte g van maximaal drie meter. Huisjes met bedsteden, broeierig warm of klamvochtig alnaar dat ze op het zuiden of noorden waren gericht. Men kan geen enkele reden vin- den, waarom men niet royaler voor de dag kwam. Tenzij de beruchte S hollandse zuinigheid hier een woordje mee sprak. Maar die zui- g nigheid bedriegt zichzelf Die zui- nigheid heeft miljarden gekost aan g zorg voor de zwak-socialen, die uit deze huizen geboortig zijn. En die zuinigheid dreigt opnieuw rampen over Nederland uit te storten. Want waar het huis te benepen is, daar g wordt het gezinsleven ondermijnd. A En waar het gezinsleven bezwijkt, daar wordt de gemeenschap ont- bonden. Gemeenschap? Lach er A niet om! Gemeenschap, wanneer g de kleuter van anderhalf al de ijzige straat op moet om vloeken te leren. Dan is er op de duur nog g alleen maar haat. Blinde razende p. haat! MIEBEL. 2 5 Rijke historie met vele interessante bijzonderheden Op dc Honge Veluwe wordt deze kunst nog beoefend "VALKERIJ, d.w.z. de jacht met val ken en haviken op bepaalde vogel soorten en op lopend wild, is bijna zo oud als de geschiedenis der mens heid zelf. Een grafsteen van koning Wedjojet met een Horusvalk wordt op 5000 jaar oud geschat. Uit de vierde dy nastie, plus minus 2800 jaar v. Chr., dateert een beeldhouwwerk uit dio- riet (groensteen), voorstellende ko ning Chephren zittend met de Horusvalk. Duizenden jaren geleden werd zij reeds beoefend door de valkeniers van de Groot-Mogols en de Assyri- sche koningen. Onvergankelijk is de valkerij zeker. Frans 1 van Frankrijk had een op- pervalkenier, die 15 edellieden en 50 valkeniers onder zijn bevelen had. Het aantal valken bedroeg 300. Naast middel om zich voedsel te verschaf fen was het een zeer hoogstaande De middeleeuwse valkerij, welke in de tijd van de Kruistochten met de oosterse volken in aanraking kwam, was zonder twijfel een hoogontwik kelde kunst. Zij vond haar weer klank in religie, kunst, poëzie en lit teratuur. Zo is ook de vraag, wat valkerij eigenlijk is, al omstreeks het jaar 1230 afdoende beantwoord door de Hohenstaufenkeizer Frederik II, die toen een boek schreef, dat tot titel had: „De arte venandi cum avibus", (Van de kunst, met vogels te jagen). .Frederik II, die zelf valken treinde (africhtte), bracht het tot een buiten gewoon meesterschap. Zij is „edeler en waardiger", dan alle andere jacht wijzen, schrijft hij in de inleiding van genoemd boekwerk. De kundige valkenier is voor hem de meest vol maakte mens. Valkeniers werden door hem op zeer belangrijke staats- posten geplaatst. No hem, is keizer Maximiliaan (1459—1519) de kundigste valkenier op een koningstroon geweest. Het hoogtepunt om roofvogels naar het leven te tekenen, bereikte Joseph Wolf, de roofvogeltekenaar van van Schlegel's: „Traité de Faucon- nerie" (verschenen van 18441853), Verhandeling der Valkerij. Hermann Schlegel kwam in 1828 uit Duitsland naar Temminck te Lei den, de eerste directeur van het in 1820 gestichte Rijksmuseum van Na tuurlijke Historie. Het museum werd door de publicaties van Temminck gestempeld tot het eerste en weten schappelijk hoogstaande van alle der gelijke instellingen, buitenlandse in begrepen. In 1858 werd Hermann Schlegel er directeur. borgen! Wij weten allen, dat Karei de Grote al een Valkhof had bij Nij megen. Uit onze schooljaren herinne ren wij ons nog een plaat, waarop men gravin Jacoba van Beieren zag afgebeeld, met groot gevolg uittrek kend ter valkenjacht. De gehuifde valken werden op de arm van edel- vrouwen en ridders meegevoerd, ter wijl enkele tot de hofhouding beho rende valkeniers valk of havik droe gen, waarmede dan de jacht van „veer op veer" beoefend werd. Wanneer de hedendaagse beoefe naar van de valkerij zich voor moei lijkheden geplaatst ziet, hoeft hij zich maar in eeuwenoude historie van dit weispel te verdiepen om de oplossing er voor te vinden. Tot in het midden van de negen tiende eeuw heeft het vluchtbedrijf >n ons land op zo'n hoog peil gestaan, dat Nederlandse valkeniers overal in de wereld gezochten gewaardeerd werden. Daarom is het, dat de valkerij he den ten dage niet behoorlijk beoefend kan worden zonder degelijke' kennis van de. historische achtergrond. Jammer genoeg waren onze voor gangers beter bedreven in het veld dan achter de schrijftafel; Neder landse litteratuur over de valkerij is heel zeldzaam, nog zeldzamer dan de buitenlandse. Adriaan Mollen was de hoofdvalkc- nier van de Royal Loo Hawking Club", een Engels-Hollands gezel schap. dat onder voorzitterschap van prins Alexander op Het Loo de hoge vlucht op de blauwe reiger beoefen de. Op de uitgestrekte heide van Ud- del en Soeren werd naarstig de val kerij beoefend, men vond in de tal- te dit jachtvermaak „le vol du héron", doch Z M. koning Willem III liet in 1855 de valkerij varen en de reigers, die veel schade aan de vis stand van de vijvers bij het paleis toebrachten, uitroeien. Na dien hebben enkele verspreide liefhebbers toch altijd valken en ha- viken afgericht. Toen op het eind der dertiger jaren een Rotterdams medi cus, dr. P. B. V. Quarero, interesse kreeg voor het vluchtbedrijf en daar voor contact opnam met prof. A. E. H. Swaen, de toenmalige voorzitter van de Vereniging tot bescherming van vogels, die een internationale be kendheid genoot als kenner van de historie der valkerij, kon deze hem direct met een drietal jongeren be kend maken, die ieder voor zich nog met de havik vlogen. Enige jaren geleden, kreeg het Ne derlands Valkeniersverbond „Adriaan Mollen" toestemming binnen de pa len van „De Hooge Veluwe" een pas- Havikwijfje met geslagen prooi rijke blauwe reigers steeds geschikte objecten, wanneer deze kwamen overvliegen, om in het Uddeler- en Bleekemeer te gaan vissen. Men placht de geslagen volgels een ring met inscriptie aan te leggen, waarna hun de vrijheid hergeven „Duizenden paren blauwe reigers hadden daar hunne nesten", lezen wij in het prachtwerk „De Valkerij in Europa sinds de vroegste tijden tot op heden" door wijlen de It -kolo nel der rijdende artillerie N. J. A. P. H. van Es. In het hoffrans van die dagen heet- send valkeniersverblijf ..Mon espoir est en pennes" te vestigen en werd tevens in de gelegenheid gesteld het vluchtbedrijf te beoefenen. Zij prijst zich gelukkig juist hier een wijkplaats voor haar weispel gevonden te heb ben. Vele historische banden verbin den immers de valkerij met de Velu we en binnen het Nationale Park vindt zij nog het landschap terug, dat de Engelse valkeniers naar Het Loo trok. Volgens de statuten is haar doel: „De jacht door middel van jachtvo gels en hetgeen daarmede in verband staat te ontwikkelen en te ondersteu- Een kleine schelp, behoedzaam meegenomen, de jongste zag haar glinsl ren in het zand hangt ruisend boven 't lcinderledihant Ze luisteren voor ze het bed inkomen. Dit overtreft hun allerstoutste dromen: Daar is de zee iveer aan het verre strand! En beurt om beurt omvat een smalle hand het juichend zingen van de grote stromen. Er breekt, in mij iets van het wonder door en ik ga wijzen op het machtig spoor: De hoogste zee ligt in Gods hand gebonden! Soms sta ikzelf opnieuw verbaasd ervoor want telkens bruist Uw almacht in het oor der kleine schelp aan 't verre strand gevonden. D. VAN BOXEL JR. Gekuifd slechtvalkwijfje op het blok Havikwijfje op de hoepel nen, de belangstelling voor de natuur op te wekken en de kennis van roof vogels aan te kweken en deze te be schermen". ^\p bescheiden wyze, maar met de oude liefde wijden de valkeniers zich aan hun oud bedrijf. Ook de uitrusting van de vogels is eenvoudig. Zij dragen nog altijd de vrolijk klinkende en overal hoorbare belletjes aan de benen. Zij zweven met de „schoenen" of werpriemen aan, hoog in de lucht of schieten pijl snel langs de grond. De slechtvalken dragen „opgehuifd" hun leren kap jes of kaproenen met fluweel en pluimpjes getooid, op de kop. Zo verschenen zij zelfs met de val keniers aan tafel, daarmede voort zettend een traditie van eeuwen. De lievelingsvalk vergezelde immers de edelvrouw overal waar zij ging, zelfs tot in de kerk en kregen tijdens dc mis een zitplaats op het hoofdaltaar! Bij de jacht worden veelal wijfjes haviken en wijfjesvalken gebruikt De mannetjes noemt men tarsel. Im mers bij de roofvogels zijn de wijf jes veel groter en sterker dan de tar- sels. Het mannetje is nl. steeds onge veer een derde kleiner dan het wijf je. TAE vogels worden door de Valkeniers J-y gewoonlijk op de linkerarm of de vuist die door een leren hand schoen wordt beschermd in het veld gedragen. Nadat het wild in het veld door de vogelhond is opgejaagd, hetzij fazant of patrijs, haas of konijn, komen de vogels in actie. Men werpt ze in de lucht en de korte achtervolging be gint, hetgeen een spannend schouw spel oplevert. Lang niet iedere vlucht is succes vol. Een roofvogel moet er moeite ge noeg voor doen, om zijn dagelijks rantsoen te bemachtigen. Dikwijls is het daarbij ook nog een mager kostje. Want eigenlijk doet de mens zo weinig in de valkerij; de vogels doen niets anders dan wat zij in de natuur ook doen. Zij belonen ons met staal tjes van hun kunnen, die in de vrije natuur slechts heel sporadisch door een mens worden waargenomen Hi'erin ligt de speciale charme van genoemde werkgemeenschap met dc schuwste en bovendien nog de eenzel- vrgste aller vogels. Het wild heeft een eerlijke kans om de dans te ontspringen, vooral wan neer het niet tot de zwakke of min derwaardige exemplaren behoort. Is het wild eenmaal gegrepen gesla gen dan sterft het een nagenoeg pijnloze dood. Zo blijft deze jacht sportief, want zij onderscheidt zich weinig van de normale gang van za ken in de vrije natuur. Het gejaagde Zodra de jachtvogel zijn werk heeft gedaan, wordt hij teruggeroepen. Soms geschiedt dat met de z.g. loer, de beroemde pseudo-prooi van ge treinde jachtvogels, soms ook keert de vogel op een fluitsignaal uit zich zelf terug en neemt hij zijn plaats weer in op de arm van zijn meester De edele vogels worden door de valkeniers thuis niet in getraliede kooien gehouden, maar in de vrije buitenlucht, waar zij een ruime be wegingsvrijheid genieten en in uitste kende conditie blijven. De havik wordt op een in de grond gestoken hoepel geplaatst of op de boog; de slechtvalk op een blok, hetgeen in overeenstemming is met hun natuur lijke zitplaatsen. De nacht brengen de vogels door op het z.g. hoge rek. Onder de uitmuntende, maar kost bare verzorging van de valkeniers konden sommige jachtvalken wel 20 jaar lang gebruikt worden. F. VAN OMMEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 10