Op Schouwen gaan paarden pootje baden Via NAALD en PLAAT In de West ben ik doodgeschoten! Onder luid gejuich rijden de mannen hun paarden het zilte ^CHT WEKEN vóór Pasen vieren de inwoners van het dorp Renesse op Schouwen het „strafeest". De scholen zijn dan een dag gesloten en het werk in en rond het dorp ligt stil, want het strafeest, dat zich ei genlijk rond de Schouwense paarden afspeelt, wordt ook gevierd door de genen die geen paarden bezitten. Het hoogtepunt van het feest is het moment, waarop de landbouwers, te paard gezeten, onder luid gejuich de zee inrijden. Het ,,stra" wordt elk jaar het eerst in Renesse gereden. Met tussenruim te van een week volgen Haamstede, Burgh, Noordwelle, Serooskerke, El- lemeet en Eikerzee. Dit folkloristisch feest is alleen op het westelijk deel van Schouwen in zwang gebleven. Over de oorsprong van het stra-rij- den is weinig bekend. De gegevens uit archieven zijn zeer schaars en gaan niet verder terug dan het jaar 1838. Toch staat vast, dat het stra feest reeds lang vóór die tijd op Schouwen werd gevierd en velen zijn van mening, dat deze merkwaardige folklore dateert van ver vóór onze jaartelling. (~)OK met de organisatie van dit feest is het vreemd gesteld. Er bestaat geen vereniging die dit regelt, het ontstaat spontaan. Als de dag van het stra-rijden is aangebroken, versieren de landbou wers in de vroege morgen hun paar den door kleurige linten in manen en staart te vlechten. Omstreeks negen uur in de morgen rijden zij naar het dorp, waar de stilte dan wordt verstoord door het luide gekletter der paardenhoeven op de dorpskeien. Eén ruiter is in het bezit van een scheepstoeter, waarmee verzamelen wordt geblazen. Hij is de zogenaam de voorrijder en gedurende de och tend kan men de sonore toon van die hoorn regelmatig horen omdat de voorrijder een ruim gebruik van dit instrument maakt. In het dorp wordt een stoet gefor meerd en te paard wordt een bezoek gebracht aan de omliggende gemeen ten. Tegen het middaguur keren de ruiters terug en worden bij de dorps- grens opgewacht door het plaatselijk harmoniekorps. Onder vrolijke mu ziek gaat de stoet naar de woning van de burgemeester, waar de voorrijder zijn ruiters presenteert en de harmo nie een serenade brengt. De burgemeester aanvaardt de hul de en zorgt zo wil dat de traditie voor een versnapering in de vorm van een glaasje verwarmend nat. Daarna is het grote moment aange broken. £)E RUITERSTOET trekt door de duinen naar het strand en een maal aan de rand van de zee geko men, rijden de mannen onder luid gejuich, hun paarden tot snelheid aansporend, het zilte nat in. Hoog spat het zeewater op, maar de bewoners van West-Schouwen zijn niet bang voor een paar waterspat ten en ook de paarden schijnen er plezier in te hebben. Briesend plon zen de dieren door de branding. Erg ver gaan de ruiters niet, maar soms toch nog ver genoeg om een paar natte benen te halen, de lange gummielaarzen ten spijt. Na een kwartier bluast de voorrij der verzamelen, want dan rijden de deelnemers naar het dorp terug. Het eerste deel van het strafeest wordt be sloten door drie maal in galop rond de kerk te rijden. De mannen nemen daarbij hun vrouw of verloofde achter zich op het paard. De middaguren en de avond worden doorgebracht met het afleggen van be zoeken aan vrienden en kennissen. Zo viert Schouwen elk jaar het stra feest. De keten werd slechts twee maal onderbroken, namelijk tijdens de tweede wereldoorlog en in de don kere dagen van februari 1953, toen de wrede waterwolf dit schone land bouwgebied in zijn klauwen omsloten hield en er rouw heerste inplaats van vreugde. AVER DE OORSPRONG van het stra- rijden is. zoals wij al schreven, weinig bekend. Het onderzoek naar het ontstaan begint eigenlijk al bij het zoeken naar een verklaring voor de naam van dit merkwaardige volksgebruik. Volgens sommigen is ,,stra-rijden" afgeleid van „strand-rijden". Anderen zijn het hier niet mee eens en me nen dat ,,stra" eèn afkorting is van het Latijnse woord „Lustratio", dat „reinigen" of „verzoenen door een offer" betekent. Die tweede verklaring is aantrek kelijk omdat zij enige houvast biedt en de mogelijkheid geeft om tot een aannemelijke verklaring te komen. De paarden zo redeneren de lus- tratio-verklaarders werden vroe ger de zee in gedreven om de dieren, na het winterverblijf op stal, te reini gen van kwade staldampen. Zij zien het stra-feest dan ook als een lente feest. Opmerkelijk is, dat vroeger niet drie maal rond de kerk, maar rond het kerkhof werd gereden. Dit blijkt uit een verordening van burgemees ter en assessoren te Haamstede in 1838, waarbij werd bepaald dat „de gewoonte het „straa" rond het kerk hof te paard te rijden of te galoppe ren verboden werd op boete van an derhalve gulden telkenreize". Volgens sommigen zou dat rijden rond het kerkhof wijzen op oude hei dense geloofsgebruiken met betrek king tot de gestorvenen. Vreemd is ook, dat in vroeger tijden de ruiters zich na het zeebad met hun dieren bij de burgemeester presenteerden. JJE ARCHIEVEN zwijgen verder over het stra-feest, maar de histo ricus neemt daar over het algemeen geen genoegen mee. Hij gaat verder terug en denkt aan het feit, dat het water door de Kelten als de bron van alle leven werd beschouwd. Paarden werden vroeger als offerdieren ge bruikt en „drie" was voor de Kelten een heilig getal. Langs deze lijnen bezien is het voor de folklorist verleidelijk om te denken dat het stra-feest reeds bij de Kelten ontstond, vervormd voortleef de bij Germanen en Romeinen en tot op de huidige dag in zwang bleef, zij het dan alleen op Schouwen. Hoe dan ook, van Keltische oor sprong of niet, wordt het stra-feest weer gevierd door de bevolking van de Schouwense dorpen en iedere dor peling, van jong tot oud, viert het feest blij en onbevangen mee. J. P TIJDKNS HET WINKELEN TN EEN van de aardige straten van 1 Paramaribo is een oud maar aan trekkelijk winkeltje. Zo'n echt manus je-van-alles, met als vlag de naam „home industry shop". De zaak is verdeeld over twee ruimten, die in elkaar over lopen. Ze zijn elk tot de nok gevuld met verkoopwaar, zodat men met moeite langs alle voorwer pen heen laveren kan. Wat niet weg neemt, dat men er met geduld en aandacht geholpen wordt, zelfs al kom je met z'n drieën mijn vriendin, haar neefje en ik de ruimte (die er nauwelijks is) geheel vullen. Zelfs nadat de verkoopster nadruk kelijk verteld wordt, dat we slechts komen kijken en misschien niet eens kopen, blijft ze beleefd en vriende lijk. Dat wordt, vooral door wie juist van de Antillen komt, hogelijk ge waardeerd. Wat er allemaal te koop was? Alleraardigste voorwerpen door Bosnegers en Indianen, speci aal voor deze en meer zulke shops gemaakt: houtsnijwerk, vlechtwerk, poppen in landskledij, kalebasvoor- werpen, antiek, kralen, te veel om verder nog op te noemen. Een bankje ja, daar hadden we wel zin in. Zo een, dat door de Bos negers uit één stuk hout gesneden en daarna versierd is. TE PARAMARIBO Maar een bankje moet wel lekker zitten! „Dat dóét het ook, probeert u maar," zegt de verkoopster. En ik probeer. Het is lager dan ik ver wachtte. Het laatste eindje wordt daarom te schielijk afgelegd en met een plof kom ik, uiterst onele gant, op de goede plaats terecht. 70 LAAG zittend vallen er andere voorwerpen in 't oog, die langs de grond geplaatst zijn. „Wat is dat daar voor een eigen aardig houten geval?" vraag ik mijn vriendin. „Een klapstoel en uit één stuk hout gemaakt," zegt de verkoopster vlug. 't Is ongelooflijk.... Als een sluitap- pel passen beide helften in elkaar, 't Is kunstig én ingenieus gevonden om dit uit één blok hout te kunnen krijgen. Ik wordt uitgenodigd ook deze „ze tel" te proberen. Natuurlijk rijs ik wel van mijn laag bankje op, maar om op het even la ge stoeltje te gaan zitten en het mis schien niet eens te kopen neen, daarvoor voel ik toch niet. „Doet u maar gerust," zegt de vriendelijke vrouw. Nou, toe dan maar. Ik ga weer zitten. De vrees, dat ik er aan alle kanten overheen zal puilen, blijkt on gegrond, het zit werkelijk heerlijk. Zou ik Half al overgehaald om tot dit aar dig gevalletje te besluiten, hoor ik haar zieggen: „Gaat u nu eens ach terover leunen." Langzaam beweeg ik mijn boven lijf achteruit. „Vooral niet voor een tweede keer ploffen," denk ik. En terwijl ik in het triomfantelijke ge zicht met de blik van: „zie je wel hoe heerlijk het zit?" kijk, gaat mijn bovenlijf steeds langzaam door, naar achter. Wat is die leuning laag en ver weg! Moet ik nog verder achter- fVPEENS daar ratelen ruziënd drie stemmen door e'.kaar: mijn vrien din, haar neefje, de winkeljuffrouw, alle drie tieren ze in het negerengels. Ik versta er geen woord van maar van schrik ontspant zich mijn rug en leg ik de Laatste etappe tóch met een plof af en beland tegen iets griezelig weeks. Omgekeerd aan het tempo waarmee ik eerst statig ach teruit week, vlièg ik omhoog en van het stoeltje af en zie....! Een arme, oude Hindoestaan, blijk baar geïnteresseerd door dat „meu- bels"-passen, was zachtjes het trapje naar de winkel opgeklauterd. Toen hij de aandacht van de drie bij het proberen van het klapstoeltje zag, wou hij er ook van profiteren. Vlug klom hij op de leuning. Het geschreeuw was bedoeld hem weg te jagen en mij te behoeden om rug tegen rug met die bedelaar te gaan zitten. En daar stond hij nou half schul dig, half brutaal. Een gescheurd wit kleed hing om zijn bovenlijf Een punt ervan was van achter naar voor tussen de benen door ge haald, zoals veel Hindoestanen een Baritons zingen liederen en een tenor opera ALS ERNEST CHAUSSON op de m»d- dag van de 10e juni 1899 niet aan de voet van een steile heuvel in Ifimay bij Nantes van zijn fiets was gevallen, dan zou hij een van de beroemdste componisten van Frankrijk zijn gewor den. Dit fietsongeluk had de dood van deze 44-jarige musicus ten gevolge, juist toen Chausson als kunstenaar tot zijn hoogste prestaties kwam. God beschikte echter anders: de volle ontplooiing mocht Chausson niet doormaken. Ernest Amiédée Chausson werd op 21 januari 1855 in Parijs geboren en heeft het in zijn korte leven financieel beslist niet beroerd gehad. Hij behoor de tot de gefortuneerden en kon dan ook heel wat keertjes zjn grote vriend Claude Debussy uit de nood helpen. Toen Debussy nog in een zeer schamel gemeubileerd kamertje aan de Rue de Londres 42 in Parijs woonde, was Chausson de man die nogal eens de huur of het eten betaalde. En Chausson in troduceerde zijn vriend ook in beter gesitueerde families. Op het Conserva toire de Paris kreeg Chausson les van de componist Jules Massenet en later nam hij privé-les bij César Franck. Aanvankelijk studeerde Chausson rechten en eerst op 25-jarige leeftijd ging hij over naar de muziek. Slechts vrij korte tijd heeft Chausson dus maar kunnen componeren en het getal zijner werken bedraagt dan ook maar 39. En dan is het helemaal niet zo moeilijk invloeden van Franck aan te wijzen; het getuigt van meer muzikaal inzicht de schoonheden in Chausson's oeuvre te onderkennen, de subtiele poëzie van dergelijk kleed dragen. De mouwen waren overal stuk en vol rafels. De chocolakleurige, magere en schilferi ge benen met de scherpe knieën en ongeschoeide voeten, staken tegen het goorwitte kleed af. Het kleine, fa natieke, ronde kopje met het grijzen de haar en grijze borstelsnor stond op een pezige oudemannenhals. In de bruine grijpvingers hield hij een knoestige stok. zijn liederen te genieten, de zuivere weemoed van zijn „Poème" voor viool en orkest te ondergaan en zich open te stellen voor de sonoriteit van zijn pianokwartet. Chausson is werkelijk geen „nieuwlichter" geweest, maar hij was een dichter in klanken, een muzi kale aristocraat, die te veel zelfkritiek had^ om zich tot Banaliteiten te laten DECCA heeft de waarde van Chausson erkend en een plaat doen maken met zeven liederen van deze Fransman, die geen tijd meer had om tot de grote meesters gerekend te worden, maar wellicht grotere eigenschappen daartoe in zich droeg dan zij. Bij deze liederen zijn er twee op teksten van de Franse romanticus Leconte de Lisle (1820 1894), wel de grootste Franse dich ter naast Victor Hugo genoemd. Dat Chausson zich tot de verzen van bariton Gérard Souzay, die met zeer veel begrip die kleine juweeltjes ver tolkt. Deze weergave is volkomen door leefd en Gérard Souzay weet met uit zonderlijk fijnzinnige nuances het lied tot leven te brengen. De kunst van Chausson mag dan aristocratisch zijn, die van Souzay en eVeneens van zijn ideale begeleidster Jacueline Bonneau dat op deze plaat ook. De Gérard Souzay is van een echter mist hij grote noblesse. I wel eens voldoende ademsteun langzame passages zonder flakkering uit vertolking, die De tenor Mario del Monaco is te horen in aria's uit de opera „Rigo- letto" van Verdi. deze dichter voelde aangetrokken is niet bevreemdend. Bij beiden immers was er een zeker pessimisme, een sterke melancholische inslag ook. Het lied Nanny" en de tere liefdesvertelling ,,Le Colibri" zijn hiervan de prachtige voorbeelden. Verder zijn op deze plaat opgenomen de liederen „Le Charme" (tekst van Armand Silvestre), „Séré- nade italienne" (tekst van Paul Bour- get). „Cantiue a l'épouse" tekst van Albert Jonnet, die een echte hu welijkszang wilde schrijveni, „Les Pa- pillons" (tekst van Théophile Gauticr) en „Le temps des lilas" (tekst van Maurice Bouchor). Dit laatste lied is het slotlied van de Poème de l'amour et de la nier" voor zangstem en orkest. Het zijn alle liederen met een wat pessimistische levens- en liefdesverlan gen, die van de vertolker een grote bescheidenheid eisen. In deze opname (25 cm. langspeel plaat Decca LW 5201) is het de Franse TAECCA heeft ook nog een plaat met 17 een geheel ander soort liederen ge zongen door een bariton uitgebracht en wel Schotse volksliederen in de vertol king van Thomas L. Thomas met piano begeleiding van Jacob Hanneman (25 cm langspeelplaat LW5202). Schot land kent twee soorten volksliederen, nl. die van de Schotse hooglanden en die van de Schotse laaglanden. De doorsnee-luisteraar zal echter niet zo erg veel verschil horen tussen het „Ae fond kiss" uit de hooglanden en het „Loch Lomond" uit de laaglanden Over het algemeen zijn het vrij rustige, wat melancholische, mistige liederen, die soms herinneren aan negro-spir- tuals. Een der schoonste tekeningen vind ik het lied „Loch Lomond" (een herinnering aan Prins Charles Stuart, die in de straten van Edinburgh werd gearresteerd) met het prachtige wee moedige refrein: „But me and my true love, will never meet again on the bonny, bonny banks of Loch Lomond". De Schotse bariton Thomas L. Thomas geeft aan deze liederen zulk een prach tig reliëf, dat deze plaat zijn kunste naarschap bijzonder goed demonstreert. Dat is grote kiïnst in de volkskunst, uitzonderlijk goed opgenomen door de technici. :en DECCA-plaat voor de bers en wel speciaal voor de vele Verdi-minnaars. <25 cm langspeelplaat LW 5206). Het zijn ge deelten uit Verdi's „Rigoletto" gezon gen door de tenor Mario del Monaco met medewerking .van het vocale kwar tet Hilde Güden (sopraan). Giulict- ta Simionato (mezzo-sopraan). Aldo Protti (bariton) en Cesare Siepi (bas) AJs ik heel eerlijk mag zijn had ik liever een van deze vier zang kunstenaars als hoofdfiguur gehad met medewerking van Mario del Mo- Aan zijn stemkwaliteit wil ik niets afdoen; het is een fabelach tige tenor met heel veel tech nische mogelijkheden Maar boven de techniek stel ik altijd nog cultuur en daarvan heeft Mario del Monaco net zomin als zijn naamgenoot Mario Lanza me nog nimmer kunnen over tuigen. Het is een ongebolsterd uitzin gen, vol effectrijk volume maar zonder diepte. Soms slaat Del Monaco gewoon op „hol" en dan blijkt het mqar al te duidelijk, dat het bij hem niet om het werk gaat, doch alleen om de stem. Zij die niet zo nauw kijken op zanggebied en dat zijn er ongetwij feld heel veel, gezien de populariteit van mensen als Mario Lanza, Johnny Jordaan of Max van Praag, die ik heus op één lijn zet zullen er ove rigens heel wat plezier aan beleven en deze prachtig-opgenomen (met heerlijke kwartetzang van ae andere solisten en een uitnemend spelend orkest van de Accademia di Santa Cecilia te Rome o.l.v. Alberto Erede) vaak c'raaicn. CORN. BASOSKJ ■H- -H- -li- Wat zijn karamels leder kent wel de smakelijke lekker nij: de karamel. Maar niet ieder zal weten, uit welke ingrediënten hij be staat en hoe hij wordt gefabriceerd Het belangrijkste ingrediënt van de karamel is wel van suiker. Deze wordt op hoge temperatuur gebracht, zo on geveer tot 190 200; terwijl er dan te vens andere stoffen, o.a. melk aan toe gevoegd worde.i. Door de verhitting enz. krijgt de karamel de bekende bruin achtige kleur en de gewaardeerde ei genaardige smaak Nu is de karamel geen produkt van de laatste jaren in zekere zin. Gaan we diep in de geschiedenis terug, dan moe ten de Romeinen reeds het „karamel mogen gen ook i den en verkregen zodoende ook een pro dukt, dat op onze moderne karamels lijkt. In onze fabrieken spreidt men de he te „karamelbrij" uit op metalen bla den, om ze af te koelen voor verdere bewerking. Dit is een snel proces, want buizen met koelwater zorgen er voor, dat de „bladen" steeds ijskoud zijn. Daar hun oppervlakte met vet is ingesmeerd zal de „karamelkock" ee niet aan vastkleven. Deze „koek" is evenwel nog veel te dik en daarom passeert hij enkele wal sen die hem steeds dunner maken tot hij de vereiste dikte heeft bereikt. Het tamelijk hard geworden karamel deeg" moet nu „gelardeerd" en verder verdeeld worden. Dit geschiedt door snijmachines. Zo verkrijgt men de bekende karamel blokjes die van fijner kwaliteit zijn, naarmate er meer boter en melk in is verwerkt Juist door deze twee ingre diënten alsmede de suiker, wordt de lekkernij tevens een voedzaam genot middel. Miebei bij de massajeugd Trots der geleerdheid Uit de VOLKSWIJK TAE HELE SITUATIE was zó grotesk, dat ik wel móést lachen. Onbe daarlijk schaterde ik het uit, ik kon niet ophouden! Intussen bleven de vrouwen nét zo lang tegen hem rate len tot hij afdroop. Maar ineens, op straat al, draait hij zich om. Wat staat die onnozele bloed nóg te lachen. Woedend besluit hij die zotte daar dood te schieten. Hij legt zijn stok aan en „poef," zegt hij. Gegrepen door de hartstocht te doden nu hij eenmaal tóch bezig is, legt hij ook aan op elk der drie anderen en stuk voor stuk schiet hij ze allemaal met zijn „Poef" morsdood. Zo hij heeft revanche gehaald. Als een veldheer zo waardig keert hij zich om en schrijdt, zonder nog een keer om te kijken, van dat min derwaardig stelletje weg, zichtbaar voldaan de wereld van dergelijk ge spuis afgeholpen te hebben. L. DE VRIES—H. 2?OLANG de oude baas, die rond tachtig jaar geleden in de Ar cadiastraat geboren werd, vertelde heeft zijn vrouw gezwegen. Ze heeft hoogstens zo nu en dan eens instemmend gelachen b[j een of an der wonderlijk detail, maar verder heeft ze hem met zijn verhalen voorrang gegund. Dat betekent ge lukkig niet dat ze zo'n vervelend gezin zijn gaan vormen, waarvun het ene lid op de duur alléén doorkakelt, terwijl de ander vol staat met zwijgend toehoren en on derwijl loch de lakens uitdelen. Neen, zó is deze vrouw niet. Ik hoef haar maar één enkel vraagje te stellen, en meteen komt zij met haar mémoires los. En terwijl hij, ergens op een of andere manier toch nog wat bezeerd vooral over de armoe van het verleden sprak, spreekt zij over de rijkdom ervan. Gek, nu ik dit verhaal opschrijf, ontdek ik pas scherp dit onder scheid tussen beider vertelsels. Het is net alsof hij al maar de zwarte kanten ontdekte en zij niet moe werd om de lichtzijden op te spo ren. En ik geloof dat ik ontdekt heb hoe dat komt. Zij is op één ding bijzonder trots. Zij voelt zich boven hem bevoorrecht. En die ex tra bijzonderheid is dat zij langer naar school is gegaan dan hij en dan al haar oudere broertjes en zusjes en dan heel veel kinderen in haar omgeving destijds. De school! Zeker, het was wel een heel eind lopen in die dagen, want de school stond aan het randje van de stad, en we weten reeds dat de Arcadia straat daar een paar kilometers van verwijderd lag. Maar ze ging ten minste niet met negen jaar van school af! O zo! En zeker, de weg naar de school was geen pretje. Eigenlijk was het vuak een ènge weg. Je kwam er altijd begrafenissen tegen of vuil niskarren. De eersten waren plech tig, want alleen de gegoede begra fenissen kozen deze gangarmen werden elders zonder veel statie ter aarde besteld. Het was een in drukwekkend gezicht: de twaalf o//iciële gemeentebidders rond en voor en achter de koets. Met een grote dwarssteek op waarvan een lange lamfer afhing. In een zwart rokcostuum gehuld met voor op de borst een befje en achter op de rug een strook. Met korte broeken met Kntegespen aan en met zwarte kou sen. Echt imponerende figuren, waar een kind stil van wordt. Soms trouwens zagen die doodbidders er nóg mooier uit. Dan droegen ze een blauwe rok, lange broek en hoge hoed. Wdar dat precies in zal, weet het vrouwtje niet meer. Het zal wel in de klasse gezeten hebben, oppert ze, en ze lacht een beetje ondeugend erbij, want dood is dood. en dan maken klassen voor de betrokkene niet zo erg veel ver schil meer. Maar je moest wel op passen voor die begrafenissen, want de weg was soms zo smal dat de bidders nauwelijks meer naast de koetsen konden gaan en dan was er helemaal geen ruimte meer over voor schoolkinderen, die dan maar zolang op een dammetje moesten blijven wachten tot de sta tie voorby was. Dan waren de gore wagens van de gemeentereiniging nog béter, nog gemakkelijker. De titrtrirtiirirertrCTtrtrtrb-frtrtrtrCrtrlrirtrftlrtrtrtrtrtiil b mannen daarop waren ook voor een lolletje te vinden. Die sorteerden zo gaandeweg alvast de af volwaren 2- die hun toevertrouwd waren, en g soms harkten ze aan vodden, lom- pen, metalen en de rest een extra g centje bij elkaar. Dan waren zc in u- hun sas; lieten een kind een eindje g meerijden en deden goedgeefs tegen s- dc hummels. Al waren er ook nare g kerels tussen waarvoor je moest o oppassen. Maar a/stand en weg ze zon- g ken in het niet b(j het feil van de school zelf. „Ik zou er ook met ne- g gen jaar af', zegt ze, „maar toen r,- kwam er net zo'n.... zo'nze g zoekt naar het juiste woord „Nou ja zo'n wet dat we er langer op moesten blijven. En dat deden ze bij ons in de wijk niet, maar g toen verhuisden we net, en toen g kwam ik ergens en daar moest je kwam ik ergens en daar moest je g blijven! En toen ben ik tot elf jaar op school gebleven. En op die laat- b ste school moesten we echt wat g leren. Op die eerste niet: daar was het een bende. Maar nou kan ik g tenminste lezen en schrijven en re- g kenen en zo!" Ze zegt het met een glanzende trots. En je proeft er 2- een heel dramaatje achter. Ik denk zo dat ze hem zestig jaar lang bij allerlei gelegenheden deze superio- g riteit voorgehouden heeft. En ik ge- loof dat hij er werkelijk om op- ziet tegen haar. Want hij is nooit verder gekomen dan de school waarop het zo'n bende was! En hij werd er wetten of geen wetten g afgenomen toen hij negen was, g terwijl zij dóórstudeèrdeü Al moet g men achteraf toch wel zeggen dat ook zij niet overmatig veel zal heb- ben geleerd. Want dat was van minder belang voor kinderen uit de g Arcadiastraat! MIEBEL. g

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1956 | | pagina 14