óprookjeó van &£.(^.Gï&nderóen
Nederland rookt nu zo ongeveer vier eeuwen
r
Tekeningen BOERGE PRAMVIG
Ida's bloempjes
1. ..Mijn arme bloempjes zijn helemaal
dood!" zei kleine Ida. ,.Zc waren gister
avond zo mooi, en nu hangen alle blaad
jes verdord. Waarom doen ze dat?" vroeg
ze aan de student, die op de sofa zat en
altijd de prachtigste verhalen kon ver-
2. Maar de kleine Ida vond, dat 't toch
grappig was, wat de student vertelde over
haar bloemen. In het poppebed lag haar
pop. Sophie, en sliep, maar Ida zei tot
haar: ,,Je moet nu toch opstaan. Sophie,
en Je moet nu maar tevreden zijn met
vannacht in de la te liggen, de arme bloe
men zijn zo ziek, en nu moeten ze in
jouw bed liggen."
i ii
Wekelijkse bijlage ZATERDAG 4- FEBRUARI 1956
EEN VOLKSGEBRUIK DAT VELE MILJOENEN EIST
Per jaar gaan 10 miljard sigaretten de lucht in
TVT EDERLANDERS staan bekend als straffe rokers. En de Nederlandse
sigaren en pijptabak zijn bij buitenlanders ook zeer in trek.
Enige tijd geleden werd een onderzoek ingesteld hoeveel sigaren,
sigaretten en pijptabak per jaar nodig zijn om aan de Nederlandse
rookbehoeften te voldoen. Van dit onderzoek werden de volgende
cijfers gepubliceerd. Het totaal-verbruik aan kerftabak bedraagt 20
miljoen pond per jaar, dat is ongeveer twee pond per hoofd. Het
verbruik van sigaretten is gestegen tot 10 miljard stuks per jaar, het
geen neerkomt op 1000 sigaretten per hoofd. Per jaar worden ongeveer
800 miljoen sigaren door Nederland verrookt, dat is 80 sigaren per
hoofd.
Vier eeuwen geleden was het roken in ons land een onbekend genot
middel. En toen het werd ingevoerd rees van vele zijden verzet. Er
waren zelfs predikanten, die er op de preekstoel heftig tegen te keer
gingen. De meeste dominees denken er nu wel anders over!
In onderstaand artikeltje vertellen wij wie het roken heeft „ontdekt"
en hoe deze gewoonte steeds meer algemeen werd.
Toen André Thévet in de Zuidame-
irikaanse binnenlanden ontdekte, dat
de Indianen rnet grote zorg bladeren
van bepaalde planten afsneden, de
ze in de zon lieten drogen en er rol
len van maakten, die met vuur aan
staken en een groot behagen schep
ten in het inhalen van de verkregen
rook, heeft hij zeker verwonderd ge
keken. Volkomen onbegrijpelijk kwam
'het de missionaris voor, dat de in
landers er een zichtbaar genoegen in
schepten dit „spelletje" te spelen.
Dit „spelletje" heeft echter in la
ter jaren een commerciële revolutie
ten gevolge gehad. In alle Nederland
se steden en dorpen vindt men heden
ten dage winkels, waar men sigaren,
sigaretten en pijptabak kan kopen.
Thévet heeft niet geaarzeld de ge
noegens van het vreemde gebruik uit
eigen ervaring te leren kennen. De
eerste keer kreeg hij de gewaarwor
ding van een schooljongen, die uit va
ders kistje een sigaar heeft wegge
nomen. Hij werd er ziek van en het
koude zweet brak hem uit.
André Thévet, die een beroemd ge
leerde van zijn tijd was. heeft later
deze ervaringen te boek gesteld en
de gewoonte van het roken van ta-
De humoristische
tabakswinkelier
Wist u, dat, toen Hugo de Groot een»,
als knaap van 8 jaar met zijn vader
mee naar Rotterdam mocht, thuisgeko
men, nog alle uithangborden en op
schriften boven de winkels in volgorde
kon opnoemen? Fenomenaal, niet? En.
dan moet u weten, dat in de 17e eeuw
zowat elk huis en beslist elk bedrijf, zo
niet een uithangbord, dan toch wel een
gevelsteen had!
Volgens mr. Feith waren verschillen
de afbeeldingen wel origineel, maar wei
nig artistiek.
Nu had men in de Peperstraat te Gro
ningen altijd „wat bijzonders". Tot sta
ving van deze opmerking verhaalt ons
genoemde auteur de volgende anecdote:
In deze straat woonde, op het laatst
der 18e eeuw. een tabakswinkelier, die
tevens Goudse pijpen verkocht. In zijn
etalage stelde hij er een flinke hoeveel
heid ten toon en plaatste er onder.:
„Grote stelen en kleine stelen, doch
de grote stelen het meest".
Nogal dubbelzinnig, dus!
Heel wat Groningers verdrongen zich
voor de winkelruit. Velen hadden ple
zier in het opschrift, bij anderen wekte
het misnoegen. Het duurde niet lang
of de politie bemoeide zich met het ge
val en weldra kwam het bevel het be
wuste papier te verwijderen.
De winkelier, die blijkbaar een groot
gevoel voor humor had. voldeed aan het
verzoek, maar zette nu een nieuw pa
pier voor de ramen, met de woorden
baksbladeren op medische gronden
verdedigd. Hij schrijft: „Die rook
heeft niet enkel een aangename
smaak, maar schijnt ook zeer nuttig
te zijn om de overtollige sappen uit
de hersenen te doen wegtrekken.
Maar men moet zeer voorzichtig
zijn met het genieten van de tabak,
want indien men er teveel van neemt,
wordt men duizelig en dronken van
de rook en de geur, zoals gebeurt
van de bouquet van een sterke wijn".
Thévet heeft dus toen reeds het ge
vaar van overmatig roken gesigna-
Frankrijk terugkeerde
bracht hij behalve de nodige blade
ren voor direct gebruik ook tabaks-
Opgang maakte het nieuwtje echter
niet, en wanneer pater Thévet rook
te werd hij uitgelachen en men kwam
er niet toe om het ook eens te pro
beren. Dit was de
oorzaak, dat de ta
baksplant als snuif
poeder het eerst kans
kreeg.
Jean Nicot, een
Frans magistraat,
komt hier voor het
voetlicht. In 1559
moest hij naar Por
tugal om het huwe
lijk tussen Don Se-
bastien en Margarite
de Valois, de latere
koningin van Frank
rijk. te bewerkstelli
gen-
Nicot was rijk en
hij schepte er beha
gen in zoveel moge
lijk vreemde voor
werpen en "souvenirs
naar Frankrijk te
sturen. In 1560
schreef Nicot aan de
staatsman kardinaal
de Lorraine, dat hij
een nieuw kruid zou
opzenden, dat hem
ter hand was gesteld
door een Vlaming,
die beweerde het in
Florida gevonden te
hebben. „Het dient
om wonden, zwe
ren, gezwellen, huiduitslag en fistels
te genezen en heet een doeltreffend
middel tegen hoofdpijn", aldus prees
Nicot het nieuwtje bij de staatsman
Kardinaal de Lorraine is de eigen-
't over pijprokers hebben, dan denken
Nederland gelijk aan Opa Klijzing, onze
vaderlandse kampioen.
wilde, dat zij geen last meer had van
zenuwaanvallen sinds zij de snuif
doos hanteerde.
Langzaam begonnen hofhouding en
adel de snuifpoeder aan de schaffen
en weldra sloeg de gewoonte over op
lijke verspreider van de snuiftabak het volk. Tot grote ergernis van An-
geweest. Hij was er verrukt
evenals Jean Nicot zelf. Weldra ging
ook koningin-moeder Catharina de
Médici het gebruiken als geneesmid
del tegen haar zenuwen En cf het
suggestie was of niet. zij verklaarde
aan een ieder, die het maar horen
„Een tevreden roker is geen onruststoker".
dré Thévet meende iedereen de gro
te uitvinding aan Jean Nicot te moe
ten toeschrijven.
UET GEBRUIK om de „tabacco" te
roken hebben de Spanjaarden in
Europa ingevoerd. De sigaar en de
pijp hadden in Spanje al spoedig in
gang gevonden. De grote Karei V en
zijn zoon Philips II hanteerden e-en
bijna een-meter lange pijp bij voor
keur na de maaltijden.
Tijdens de Spaanse bezetting vond
het „toebacksuijgen" in ons land in
gang. Al vechtend en veroverend heb
ben de Spaanse soldaten van Philips
de rookgewoonte in Europa verspreid.
De Hollandse koopman Doedens be
schrijft omstreeks 1570 in zijn
„Cruijdtboeck" de heilzame uitwer
king van ,,'t fatsoen, naem, natuerre,
cracht ende wereking van den toe
back".
In ons land rookte men echter niet
in de particuliere woning, dat was
streng verboden! Men deed dat in
speciale tabakshuizen, waar men de
gekerfde tabak in grote potten be
waarde en rookte uit aarden Goudse
pijpen.
Als wij, mensen van de twintigste
eeuw, lezen: „de tabak doet niezen,
reinigt de keel en het voorhoofd, ver
drijft pijnen en vermoeidheid, stilt
de kiespijn, behoedt de mensen voor
de pest, verjaagt de luizen, is goed
tegen maagbrand, zweren en won
den", dan glimlacht men. Doch het
geloof van onze voorouders in de ge
neeskundige kracht van de tabak
moet toch ergens op gebaseerd zijn.
Onlangs hebben Britse geleerden
opnieuw moeten waarschuwen tegen
het gevaar van het overdadig roken.
Het is in de loop der jaren vast ko
men te staan, dat een overmatig ge
bruik van (vooral) sigaretten, siga
ren of pijptabak funest voor de ge
zondheid is.
Vier eeuwen roken hebben onge
twijfeld een stempel op de maat
schappij gedrukt. En wanneer de fi
losoof dr. Joad betoogt, dat roken
goed en opwekkend is, mits men ma
tigheid betracht, dan zijn wij geneigd
het daar ten volle mee eens te zijn.
THEO P. M. PALSTRA.