MARIA De moeder des Heren EEN KONING EN ZIJN KERSTLIED m: d: TY' D' DE VOLHEID DER TIJDEN 6 kerstbij lage december 1955 6 In het ganse rijk zocht men het vergeefs in de schoonste en rijkste instrumenten voor Het was nacht.... zo wil het de historie. Waar en wanneer beschreef men niet. Een oude koning, bij genaamd de rome, lag op zijn hemelbed, terwijl de slaap hem verre bleef. Men kan niet zo men wil de onrust in het hart bedwingen, soms treft de koning en de slaaf hetzelfde lot. Zo hier, de koning op zijn legerstede en wachtend op wat zoete slaap. Wat hem bewoog? Wie zal het nog naar waarheid kunnen zeggen? De onrust \an een mensenhart kent velerlei begin. Licht spon men rond de vorst een duivelse intrige. Mis schien ook was 's lands kas in nood, of speelden 's konings diplomaten een al te roek'loos spel. Och. hoe het zij: de koning kon niet ëlapen. Het is niet nieuu», dat in zo'n nacht de leaning roept om zijn getrouwen. Het is zijn vorst'Hjk recht, dat and'ren met de vorst zijn slapeloosheid delen, al knikt het hoofd die ander op de nek van slaap. De koning roept, dus zal hij komen. Zo ging het dan ook nu En Jozef boog te middernacht voor zijn geliefde koning: „Wat ujeiist thans Zijne Majesteit?" Om's koitings geest van d' onrust te bevrijden, ontsloot de dienaar fluks de vorstelijke zaal. uiaar coromandel kasten langs de wanden borgen, in leren banden schoon met goud bedrukt, u-at rijke gees ten aan vernuft en wijsheid schiepen. Maar Jozefs hand gleed aan de groten snel voorbij, en greep de band waarin de roem ran 's komngs vaad'ren bewaard zou blijven voor het nageslacht. Doch Jozef raakte nu wel zeer verward, hoewel hij meende 's konings hart te kennen, want ditmaal wees zijn heer de dorgelezen glorie af. ,Ach nee, een ander boek, want ik wil horen, wat in de harten leeft van hen die niet voor koning zijn geboren Of van een man, veel heerlijker dan ik". HIER schoot de arme koningsdienaar in kennis van de lit'ratuur te kort. In wanhoop liep hij langs de kas ten en speurde naar het wonder boek, dat zelfs een slapeloze koning bij nacht en ontij troosten kan. Zijn vingers gleden langs de ban den, die zachtjes blonken in het wal mend kaarsenlicht Oh, wrede dienaars- plicht, wat hadden al die wijzen nu een zo geplaagde vorst te bieden? Hij wist het niet. Maar juist toen hij in wanhoop wilde keren, viel plots zijn blik op een door kunst'naarshand betekend Bijbelboek. Hy aarzelde nog even zou hem de vorst een tweede misgreep nog vergeven En zo geviel het dat die nacht de vrome vorst een kinderhart ontving bij 't horen, wat eens Gods Zoon deed voor Zijn diep verloren volk. „En Jozef wat doe ik? Wat doe ik voor mijn onderdanen0 „Gij zijt een edel vorst, en ni« voor niets genaamd de vrome, omdat gij ze®r rechtvaardig zijt, een schrikbeeld voor de bozen, een zegen voor de goede onder- da.?Heel goed. ik zal u in 't bijzonder lo nen. Ga door. de nacht wordt waarlijk voor mij licht." En Jozef las: „En zie de herders wer den plots omschenen, van 's Hemels heer lijkheid. Een Engel stond b:j hen, waar voor de herders beefden. Vreest niet, zo zei zijn stem. want zie ik breng u grote blijdschap, die al den volke wezen zal. want u is hedennacht geboren, de Heiland. Christus. Heer. in Davids stad. En dit zal u een teken zijn, gij zult het kindje vin den, in doeken liggend in de kribbe. En plots'ling was er bij de Engel een grote Hemelmacht, die loofde God en d' Eng'len zongen: God zij de ere in de hoge, op aarde vrèe in mensen welbeha gen- En toen de Eng'len waren heengevaren, de herders spraken tot elkaar: Komt laat ons gaan naar Bethlehem, en zien het geen ons do«,r de Here is bekend ge maakt. Zij gingen haastig en zij vonden. Maria. Jozef en het Kind, liggend in de kribbe." DE dienaar zweeg en keek verwon derd naar zyn koning, uit wie de slaap geheel geweken scheen. Wat had de slaap zo klaar bij hem ver dreven? Wat was het, dat de vorst op eens gegrepen had? ..Wat zal de koning doen, opdat zijn volk opnieuw zal weten, wat in die Kerstnacht is geschied?" Een Kerstsproke door Herm. Steggerda $§0 o c'u" F* IJ h. „Het zij mij, heer, in alle need'righeid gegund, om Zijne Majesteit te zeggen, dat ieder jaar dit Woord in alle kerken wordt gehoord, en dat in alle huizen het kerst lied wordt gezongen. Toch ook in uw pa leis heer, komen dan de muzikanten en de zangers. nee. ging er ooit een kerst feest in uw rijk soms ongemerkt voorbij?'' „Je mond spreekt met de wijsheid van een kind. Geen groter vijand van de mens dan sleur, die ongemerkt het hart, het oog, het oor kan doden. Wij zien en ho ren. voelen elke dag zoveel, maar zijn zo afgestompt, dat wij onmerkbaar in de or de van de dagen sterven. Wij zijn niet meer oprecht verheugd, oprecht verblijd, wij weten slechts wat ons betaamt bij vreugd en leed, wanneer en hoe wij bid den moeten, en waar het goed is dat men snel vergeet. Wat is er echt in ons bele- Daarom, wat mij gespannen houdt is dit. hoe zal ik ditmaal elke sleur doorbre ken?Ik heb een plan, maar of het luk ken zal? Ik wil die kunst'naar in mijn rijk met goud belonen, die ons een kerstlied brengt zo schoon, als nimmer nog in woord en tonen, is vastgelegd voor 't na geslacht. Een lied gelijk de Eng'len zon gen als in die Christusnacht." „Maar heer, ik mag een dwaas zijn in uw ogen gij zijt per slot een wijze ko ning, en ik slechts dienaar aan uw hof maar mocht een kunst'naar begenadigd wezen, welk mens draagt hier op aard' een eng'lenhart? De hemelse muziek, die u bedoelt, kan in geen mensenhart gebo ren worden want wij zijn klein en onvol maakt." „Ik vraag geen bovenaardse klanken, want ook ons oor is onvolmaakt, maar wel het zuiver en ontroerde hart, wat in zijn vroomheid soms als van een kind kan wezengeeft dat geen heerlijk lied?" geviel het, dat de koninklijke boden, op fiere paarden reden door het land, de gouden horen in de hand, om zo in elke stad, in ieder viek of dorp, de proclamatie van de koning om te roepen. „Hoort, burgers, hoort! De koning zal met goud belonen, die Zijne Majesteit dit jaar, een zeer schoon kerstlied aan zal bieden, als nimmer nog door kunst'naars werd gemaakt, dat leven blijft door alle eeuwen!" „Dat goud is goed", zo spotten gemelijke burgers, „maar wie maakt nou een lied, dat niemand heeft gehoord? Mis schien wordt ergens wel een man gevon den, die stiekum luistert aan de hemel poort! Ga zoeken man en veel geluk, maar naar ons weten, die burger leeft hier niet!" Zoals altijd, de eerste slag is voor de spotters, en onder lachen en gejoel zag men de boden gaan. Het rijk was groot en 't duurde vele we ken, eer Zijne Majesteit de boden weder zag, en hun relaas kon 's konings hart maar weinig vreugde geven. Zo kwam de kersttijd weer in zicht, en niemand in het rijk was met het stil ver wachte lied aan 't hof gekomen. En Jozef droeg zijn hart zeer hoog; bleek hij niet wijzer dan zijn schoon vereerde koning? MAAR zie nog voor de kortste dagen vielen, daar kwamen toch de kunst'naars uit het rijk, om 't goud- loon van de koning te verdienen. In 't machtig gotisch kerkgebouw aan het paleis verbonden, vernam de vorst en zijn gevolg, hoe kunst'naars boven alle ziel. de kerstnacht in hun hart beleefden. De schoonste stemmen en de rijkste in strumenten, vertolkten 't lied van 's we relds schoonste nacht. Maar ach, misschien had Jozef toch ge lijk, wat kenden al die groten bieden, wat toch zijn koning zocht vindt men op aar de niet. En onze vorst? Hij kon geen vre de vinden, in wat men hem met zoveel wijding bood. Zijn oordeel was soms hard en vele kunstenaars verlieten, teleurgesteld en dikwijls boos en Zonder goud het hof. pAAR op een dag kwam zich een kunst'naar melden. Hij kwam met uit het rijk, maar had des konings boodschap aan zijn volk gehoord. „Ik heb zo'n lied o koning, en zo gij het wilt horen, vervul mijn wens en d'uwe is vervuld." De vorst was zeer verbaasd en haastte zich te vragen, wat of die wens wel was. „Heer koning geef mij duizend zangers, de beste speellièn uit uw rijk, het orgel en de harp, de trommen, want weet mijn lied zal als der eng'len loflied zijn." Dit moet het zijn, zo dacht de vorst en gaf bevel de kunstenaar in alles wat hij vroeg te steunen. Dit wordt het lied. hét lied van alle eeuwen. Een eer aan God, die ieders hart ontroeren zal En Jozef liep timide door de gangen, en luisterde soms uren aan de kerke- poort, waar 't lied werd voorbereid, dat nog voor Kerst zou klinken. Hij gaf het toe, het was een machtig koor en wat zijn oren vingen, was groots. Dit moest wel 't lied des konings zijn. Zo kwam de grote dag. waarop de ko ning. met groot gevclg de kathedraal be trad. De kunst'naar zelf ontving de vorst met need'rig buigen. en dacht alleen aan 't goud, dat voor dit uur was uitge loofd. Het stemrumoer en het geluid der in strumenten nam langzaam af. totdat de stilte hoog en heilig in de ruimte stond, 't Was of de eng'len zelf de hemelvensters naar de aarde i penzetten. om mee te luis'tren naar het lied dat komen zou. poort uit. Hoe kan het zijn, dacht Jozef nu verslagen, is dit dan 't lied des ko nings niet? Nog vcor hij in de stoet had plaats genomen, gleed hem de kunst'naar reeds ter zij. „Zie ik het goed, dan is uw koning niet tevreden". „Wacht tot de koning u ontbieden zal", sprak Jozef zeer plichtmatig. Intussen sprak de vorst in zijn paleis, met die met hem het kerstlied hoorden. De meesten spraken hem van: „indruk wekkend, heer", en „schoon". Maar de ge vleide vorst liet zich niet vangen. „Dit is geen lied. dat diep ontroert, dit is ver stand. Ontroeren deden mij geen duizend zangers, dit is geweld, waaronder nie mand mediteren kan. Ook deze kunste naar kan ik niet met mijn goud belonen." Weer trok een man vergrimd de hof poort uit, de koets voor alle inkijk afge sloten, de paarden in een snelle draf. Als goede dienaar voelde Jozef zich nu diep terneergeslagen. Dit zou een kerst feest zonder kerstlied zijn. Is niemand in dit rijk bij machte en niemand dan zo innig vroom, om zulk een zuiver lied te scheppen? Dus toch, zijn hart was wij zer dan het hart des konings? Zo ging hij peinzend door het huis, en liep eens diep verloren in gedachten, de tuinen door tot aan de kerkepoort. Maar wat was dat?, zong weer een stem daar binnen?Een kinderstemhoe teer en wonderschoon. En haastig liep hij naar de kleine zijpoort naast de toren, en zeer behoedzaam schoof hij stil de sche merige ruimte inen luisterend bewoog de dienaar op zijn tenen, zich naar de kostersdeur die openstonden daar lag 't blonde kosterskind verdiept in 't spel, met wiegje, pop en kaarsje, op de knieën en zong geheel alleen in 't hoog gewelf, een liedje zuiver als een eng'len- lied. Zij zong het telkens onvermoeid, van voren aan, om 't kindje zacht in slaap te wiegen. Maar nog was 't wonder niet volmaakt, want door de ruimte sloften plots'ling zachte schreden, en daar ver scheen de orgelist. „Wel kleine, wat zong jij een heel mooi liedje, van wie heb jij dat lied geleerd?" Het kind keek uit zijn spel omhoog, dacht heel lang na en zei verlegen: „van nie manduit mezelf." U Jo „Da's mooi en zou je 't nog eens kun nen zingen als ik straks op het orgel speel? Kom, kleintje, kom maar mee naar boven". AT WAS de dienaar haast teveel, en rerd lachwekkend om te zien, hoe Jozef in zijn zijden kuitbroek, dwars door bloemenperken, de kortste weg nam naar het koninklijk vertrek. „Dit moet, dit moet de koning horen., houd mij niet op". Zo stond de dienaar voor zijn koning: „Het lied, uw lied.... het.kom Majesteit, kom snel met mij". En 't wonder was, de koning liet de zaken van de staat op Jozef's dringen rusten en ging met hem snel naar het kerkgebouw. Daar stond de vorst dan voor het wiegje, de pop en 't kaarsje en keek verwonderd in de hoge stilte op, en dan naar Jozef die als in extase, verwachtend naar het orgel keek. „Droom je of ben je wakker Jozef, wat is het dat je mij hier brengt?" „Oh Majesteit, maak geen rumoer u zult het horen...." Nog voor het laatste woord, daar klonk bij zachte orgelpijpen een meisjesstem, zo zuiver als men 't eng'lenlied slechts dro men kan Lieve, kleine Kindje Jezus Dat bedroefd in 't wiegje schreit, Stil, Maria zal je kussen, hoor wat langs de wegen rijdt. Vorsten komen met geschenken En ook ik zal aan U denken Heel mijn leven door. Lieve, kleine. Kindje Jezus Dat bedroefd in 't wiegje schreit, Stil, Maria zal je kussen. Gij hebt alle, alle mensen met uw komst verblijd. KONING luisterde ontroerd, en Josef zag met blijdschap hoe een traan des konings witte baard bevochtte. „Dit is het lied, dat ik mij droomde, dit is het goudloon meer dan waard. Wie is het die ik nu mag lonen„Lonen..? Gij kunt niet lonen. Dit is het blonde kos terskind, dat zo maar uit het hart een liedje heeft gezongen, en onze organist die zomaar uit zijn ziel de diepklank gaf. En boven werd weer 't schone kinder lied gezongenen toen het uit was ging TN DE ARTIKELEN van ons algemeen A en ongetwijfeld Christelijk geloof, die 's Zondags in talrijke kerken worden voorgelezen, zijn de namen van twee mensen opgenomen. Van Jezus Christus wordt beleden, dat Hij is „geboren uit de maagd Maria" en dat Hij „geleden heeft onder Pontius Pilatus". De Romeinse stadhouder is één der hoofdfiguren in het proces, dat uitliep op de ter dood veroordeling van Jezus. En de naam van Maria is onlosmakelijk ver honden aan de geboortegeschiedenis van Gods Zoon, zoals die uitvoerig door de evangelisten wordt beschreven. Maria wordt met verschillende namen genoemd. Maar de schoonste naam gaf haar de oude Elisabeth, toen zij, drie maanden vóór de geboorte van haar zoon Johannes, bezoek ontving van haar jonge nicht uit Nazareth. ..Waaraan heb ik dit te danken riep zij in vervoering uit dat de moeder mijns Heren tot mij komt?" TV/ÏOEDER des Heren! Dat is Maria niet -*1 geworden uit eigen verdienste, maar door Gods genade, üok hierin mocht zij zijn ,,de dienstmaagd des Heren". In 't grote Wonder van de Kerstnacht gaat 't niet om Maria, maar om het Kind, dat zij ter wereld mocht brengen. Maar toch was zij de „begenadigde" bo ven alle vrouwen, die vóór en na haar ge weest zijn. En- daarom mag zij ook in haar lofzang jubelen: „Van nu aan zullen mij zalig spreken alle geslachten, omdat grote dingen aan mij gedaan heeft de Machtige". Dat moederschap was voor Maria de rijkste weelde, maar zou ook steeds meer haar smart vermeerderen. Dat werd haar reeds heel vroeg aange zegd. Op die blijde dag, dat zij haar Kind mag brengen naar Jeruzalem „om Hem de Here voor te stellen", ontmoet ze Si meon, die ja, zingt van Gods heil bereid voor alle volken, maar die ook spreekt van een zwaard, dat door de ziel der moe der zal gaan. HE verhouding, waarin Maria tot Jezus stond, was geheel exceptioneel. Die verhouding was een dubbele. Want Maria is de moeder des Heren en Jezus is de zoon van Maria. Maar Hij is tegelijk ook haar Zaligmaker. Enerzijds haar kind, an derzijds haar Here, Maria heeft de voor haar meer dan voor iemand moeilijke overgang moeten maken, om haar kind los te laten en al leen haar Zaligmaker over te houden. Haar moederlijk gevoel moest plaatsma ken voor het geloof in Jezus als haar Hei land. de koning zelf naar boven. „Gij hebt het loon verdiend", zo sprak de vorst, „het kind en gij, zeg mij uw Wens. Ik zal ze graag vervullen in ruil voor 't scho'on- ste kerstlied ooit gehoord." De organist moest van zijn eerste schrik bekomen. „Belonen Majesteit? Waarvoor? Ik vraag geen loon, ik heb geen wensen, ik ben tevreden met mijn taak. Ik dien met mijn muziek mijn God en mensen, wat wil ik meer? En dan dit kind, och Majesteit, zou 't meisje meer gelukkig we zen, als gij haar loonde met uw goud? Nee, laat ons wie we zijn, en neem het lied, ik zal het voor u schrijven, maar 't was voor ons zo uit het hart, niet groot, maar wel zoals we 't feest beleven". „Het zij zo", zei de vorst bewogen. Ik moest van u nog leren, dat werelds goud geen het hart doet zingen, maar alle vre de die van God uitgaat. Ik voel me slechts een dwaze koning, maar gij zijt beiden wijs in God". In 't ganse rijk werd nog dat Kerstfeest overal gezongen, het simpel kerstlied van het kleine kosterskind. B"„' Dit moederlijke gevoel was op zichzelf allerminst zondig. Het zou Maria niet ge sierd hebben, zo ze dit van God aan elke moeder ingeschapen gevoel had gemist. Maar toch moest het ten offer gebracht worden aan de taak, die haar heilig Kind van de Vader had ontvangen. En dat zou haar tot zaligheid zijn. dan één gebeurtenis trad duide- in 't licht, dat Maria geen besef had van die geheel exceptionele verhou ding tot haar zoon. En dat heeft haar moederhart pijn gedaan. Wij denken aan de bruiloft te Kana en aan de dag, toen Zijn moeder en broeders Hem lieten roe pen (Mare. 3). Maar deze strijd in het moederhart van Maria openbaart zich vooral in het beken de verhaal over de twaalfjarige Jezus in de tempel. Maria en Jozef zijn Jezus kwijtgeraakt. Elke moeder zal beseffen wat dit bete- bent. Ze zoeken overal, maar vinden Hem niet. Eerst na drie dagen treffen zij Hem aan in de tempel temidden der leraren. Zoals elke moeder zou doen, dringt Ma ria tussen de omstanders door en ontsteld vraagt zij haar zoon: „Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart." Het antwoord, dat Jezus geeft op Ma ria's verwijt, spaart de ongerustheid van het moederhart, komt daaraan zelfs tege moet. Er ligt geen tegenverwijt in de dub bele wedervraag: „Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist Gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?" En het zou al heel weinig in overeen stemming zijn met Jezus' gedrag, zo als het verder getekend wordt, zo we ons zou den voorstellen, dat dit aytwoord op min of rïïeer scherpe of bestraffende toon ge geven werd. Integendeel, er spreekt veeleer heilig meedogen uit met de smart, die ze zich- zelve had kunnen besparen, zo ze maar gelet had op wat haar van zijn geboorte was gezegd, en zo ze maar gelet had op wat in Hem deze eerste twaalf levensja- al duidelijker aan het licht was getre den. Daarom is in Maria's bezorgdheid en in de wijze, waarop ze tegenover Jezus daaraan uiting geeft, nog wel in tegen woordigheid van anderen, het zondig bij mengsel niet te ontkennen. T/OOR JEZUS zelf moet het pijnlijk ge weest zijn zich een verwijt te horen maken van de vervulling van Zijn heilig ste plicht. Pijnlijk, bij het rijpen van Zijn levens keuze zich niet begrepen te vinden door haar. die het toch beter dan ieder ander had moeten verstaan. Pijnlijk ge moet er ook dit aan toe voegen dat Hij zo plotseling zich ge stoord zag,-juist door haar in deze liefste bezigheid, die voor Hem geen spel was maar volernstige toebereiding tot Zijn hei lige levenstaak. Waarlijk, hoe langer en aandachtiger we het tafereel in de tempel beschouwen, in des te helderder licht komt Jezus voor ons te staan. Maar daarmede gaat nood zakelijkerwijze gepaard, dat over de men sen de donkere schaduw van de zonde valt. TT/"ANT wat heeft Jezus gedaan na deze ontmoeting? Hij ging, zo lezen we, met hen terug en kwam te Nazareth en was hun onderdanig. Het zijn in de dingen Zijns Vaders ver hindert Hem daarin niet, maar brengt dit juist mee. Want tot de dingen Zijns Va ders behoort ook het gebod der onderda nigheid, als kind aan zijn ouders, straks als rfian de onderdanigheid aan alle men selijke ordening om des Heren wil. Die onderdanigheid heeft Hij volkomen gehouden. Ook hierin heeft Hij alle ge rechtigheid der goddelijke wet voor ons vervuld. En daardoor is Hij ons en onze kinderen de Zaligmaker geworden. Ook hierdoor heeft Hij de vloek der wet van ons weggenomen. En zo heeft Hij die wel voor ons overgelaten als een regel des-le vens. J. SNOEP Parallellie der geschiedt en is Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in de hemel en dat op de aarde is. (Efeze 1 10). Mhar wanneer de volheid des tyds gekomen is, heeft God Zyn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet. (Gelaten 4 4) k AAR zette plots het koper een mach- tige fanfare in. Daar kwam het orgel breed en zwaar by juichen, dan de violen en de harpen en bij een for se paukenslag daar zongen plots'ling duizend stemmen een machtig Gloria de hemel in. De spitse bogen trilden van 't geluid en ver in d'omtrek was het zelfs te horen In brede golven juichende mu ziek werd hier de lof van 't Kind gezon gen, dat voor de mens op aarde kwam. En zeer nauwkeurig had de kunstenaar zijn klanken uitgewogen, want eerst in de finale hoorde men. wat kraent er. klank de componist hier schoon wist op te brengen. Zo kwam het slot als een fontein m wonderschone kleuren en dan opeens de stilte weer. En Jozef dacht ontroerd aan 't woord, die ene nacht gelezen: en toen de Eng'len waren heengevaren, de herders spraken tot el kaar Ja, nu het wonder gaan aan schouwen. Maar zo de koning niet. Nog voor de dienaar tot bezinning kwam. stond reeds dc koning van zijn zetel en zwijgend schreed de vorst met zijn gevolg de kerk- EN belangrijk en mis- schien wel het belang rijkste kenmerk van alle leven, zowel het natuurlijke als het georganiseerde leven, is het rijpingsproces, het komen tot volwassenheid, het groeien tot volheid. Het kind groeit tot een jongen, de jongen tot een man en het bedrijf, waarin hij zal werken breidt zich uit tot een industriële con centratie en de plaats, waar in hij zal wonen groeit van dorp tot wereldstad. Het leven betekent altijd groei en naar een bepaald doel. naar een volheid. Zelfs een niet-tastbaar ding als dc tijd kunnen we hierin betrek ken, ook de tijd ontwikkelt zich naar een bepaald doel. ook hij maakt een rijpingsproces door, dat zijn afsluiting vindt in een vol heid. Slechts eenmaal in het verleden bereikte de tijd een dergelijke volheid. Cultureel, maatschappe lijk. politiek, ja op elk levenster- Een grote wereldmacht had alle tegenstanders op de knieen ge dwongen en alle culturen naar zich gericht. Aan het hoofd van deze wereldmacht stond de Romeinse keizer Augustus, die van Rome uit zyn onoverwinnelijke legioe nen in alle windrichtingen uit mond. Zelfs Voor-Indië. de kusten van Afrika en N.W.-Europa be hoorden tot Romeins bezet gebied. Rome was het eind van alle te genspraak. Na Rome en boven Rome was er niets. Dit gold in de politiek, maar ook in de cultuur, de kunst en de we tenschap. Er werd één wereldcul tuur opgebouwd. De Griekse cul tuur, de grootste en hoogste wel licht uit de menselijke geschiede nis, werd gedwongen te buigen voor de cultuur van Rome, ook al verdiende deze het woord cultuur nauwelijks. De Romeinse dictator eiste één wereldmacht (ook al moest het na tionale leven van vele volken ver nietigd worden i en één wereld cultuur (ook al ging dit gepaard met vertreding van grote geeste lijke waarden). En. inwendig leed dit Romein se rijk. dat de mensheid het uni versalisme opdrong, aan de stro men goud, die de wereldhoofdstad binnenvloeiden. 0verdadioe luxe leidde tot de grootste onbe schaafdheid, tot orasserij en cor ruptie, zelfmoord en onzedelijk heid. In dit rijk van wereldheer sers. waar werken overbodig was geworden, was het hoogtepunt van elke dag het avondlijk bezoek aan de amphitheaters, waar de Ro meinse brutaliteit aanschouwelijk werd voorgesteld. freldgeschiedenis 20 eeuwen geleden. Een verzadigingspunt was bereikt. Een rijk. dat inner lijk verrot was. beheerste de we reld en geen beschaafd volk was militair in staat, de Romeinse kei zer uit te dagen. Geen uitzicht, geen toekomst, maar ontreddering en anarchisme waren te wachten. Een periode van de geschiedenis werd afgesloten, waarbij aan de historie en dus aan alle leven elke zin dreigde te ontvallen. Dit ver zadigingspunt leek geen uitzicht te bieden op een nieuwe, andere tijd. Maar toch nam de geschiedenis der mensheid geen roemloos ein de, toch viel de wereld niet terug in de baaierd, die zij eens was. want er gebeurde een Wonder. Dit kritieke moment der wereld geschiedenis viel samen met de Immanentie van De Transcenden te. of meer populair gezegd: God Zelf verschijnt in de wereld. Een perspectiefloze wereld verdween niet in het tijdloze om tenslotte in een eeuwigheid te verzinken, maar het omgekeerde gebeurde. God kwam in Christus tot de we reld met een boodscchap tot be houd van volkeren en kosmos. En Hij zal dan de tijd opheffen en volkeren en kosmos in hun tota liteit tot Zich nemen in Zijn eeu wigheid. Een ..periode" vangt dan aan, die zich eeuwig naar een volheid zal ontwikkelen, omdat in God het schepsel nooit volgroeid Naar dit geweldige verzadi gingspunt van de tijd zijn-we nu onderweg. En ook al ligt onze tijd in een geheel ander vlak dan de vóór-Christelijke tijd. toch is er een overeenkomstige ontwikkeling. In de geschiedenis valt immers parallellie te bespeuren, omdat zij eveneens wetmatig is. TEN tijde van de komst van Christus in deze wereld traden de drang naar wereldeenheid en naar wereldcultuur, welke gepaard gingen met een algemene morele lij, die ie Bethlehem werd, izal wederkomen geooren het geloof in deze boodschap gaf de volken weer geestkracht om een nieuwe periode, een nieuwe tijd op een ander plan aan te vangen. De geschiedenis van een nieu we tijd werd geschreven en deze geschiedenis wordt ook nu nog ge schreven. Onze tijd is een onder deel van het tijdperk, dat met Christus' geboorte begon en dat eerst zal eindigen, wanneer de toe gemeten tijdruimte is verstreken, d.w.z. wanneer ook deze tijd ge groeid is tot zijn volheid. Dan zal opnieuw een afsluiting volgen, die op haar beurt het be ginpunt zal blijken te zijn van een eveneens op geheel ander plan staande „periode". Maar Christus zal dan niet ko men tot mensheid en wereld ontreddering, het meest op de voorgrond. Wat nu zijn karaktertrekken van onze tijd? Ook nu is het streven naar we reldcentralisatie overduidelijk. De samenbundeling van krachten heeft de wereld in twee legerkam pen verdeeld. Daarnaast heeft de techniek natuurkrachten vrijge maakt, die het bestaan der we reld in haar totaliteit bedreigen Handel en verkeer, pers en radio hebben het mogelijk gemaakt in wereldlijke verhoudingen te den ken. Het materialisme, de gods dienst van het anti-Christelijk communistische geloof verbreidt zich als een donker-dreigende vloedgolf over de gehele wereld. Verloochening van de morele waarden wordt in grote gebieden der aarde eerder als een deugd dan als een kwaad aangemerkt. Respecteren van gezag is daar ongewoon en revolutie is het hoog ste gebod Zedelijke normen wor den niet langer als normen, maar hoogstens als gewoonten getole reerd. Dit zijn de kenmerken van onze tijd. die in beginsel veel over eenkomst vertonen met het karak ter van het Romeinse wereldrijk. Kenmerken van de naderende vol heid van de tijd. Deze kenmerken heeft de apostel Johannes ook op het oog, wanneer hij spreekt over de rook. die opstijgt uit de put des afgronds. Een verstikkende rook. die alle levensterreinen, di plomatie en handel, maar ook wetgeving, wetenschap en kunst, vergiftigt met haat en leugen. Deze laatste tijd van machtscon centratie en geestelijke ontredde ring beleven wij thans en gaan wij tegemoet. Maar zij is geen reden tot wanhoop en defaitisme. Op het Kerstfeest herdenken wij, dat Christus in de volheid des tijds. toen het er voor de wereld hopeloos uitzag, bij ons is komen wonen en ons een boodschap van blijde verwachting heeft gegeven, die alle wanhoop uitbant. Zijn belofte houdt in de schep ping van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerech tigheid woont. Dc vervulling van deze profetie zal samenvallen met de volheid van onze tijd, die jaagt naar het einde, Mét helder licht zijn daarom de donkere wolken van wereldontred- dering omrand. Houdt moed, al heeft de God der eeuw met daverend triomf-geschreeuw zijn heermacht reeds vergaderd. Zijn zege is kort, zijn val tl gewis. Het Licht verwint de duisternis, de Dag des Heren nadert. Heel d' aarde wordt Gods heiligdom - Kom haastig. Here Jezus, kom! H. P. ESTER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 18