MARIA De moeder des Heren
EEN
KONING EN ZIJN
KERSTLIED
m:
d:
TY'
D'
DE VOLHEID DER TIJDEN
6
kerstbij lage december 1955
6
In het ganse rijk zocht men het vergeefs in
de schoonste en rijkste instrumenten voor
Het was nacht.... zo
wil het de historie. Waar
en wanneer beschreef men
niet. Een oude koning, bij
genaamd de rome, lag op
zijn hemelbed, terwijl de slaap hem
verre bleef.
Men kan niet zo men wil de onrust
in het hart bedwingen, soms treft de
koning en de slaaf hetzelfde lot. Zo
hier, de koning op zijn legerstede en
wachtend op wat zoete slaap.
Wat hem bewoog? Wie zal het nog
naar waarheid kunnen zeggen? De
onrust \an een mensenhart kent
velerlei begin. Licht spon men rond
de vorst een duivelse intrige. Mis
schien ook was 's lands kas in nood,
of speelden 's konings diplomaten een
al te roek'loos spel.
Och. hoe het zij: de koning kon
niet ëlapen.
Het is niet nieuu», dat in zo'n nacht
de leaning roept om zijn getrouwen. Het
is zijn vorst'Hjk recht, dat and'ren met
de vorst zijn slapeloosheid delen, al knikt
het hoofd die ander op de nek van slaap.
De koning roept, dus zal hij komen. Zo
ging het dan ook nu En Jozef boog
te middernacht voor zijn geliefde koning:
„Wat ujeiist thans Zijne Majesteit?"
Om's koitings geest van d' onrust te
bevrijden, ontsloot de dienaar fluks de
vorstelijke zaal. uiaar coromandel kasten
langs de wanden borgen, in leren banden
schoon met goud bedrukt, u-at rijke gees
ten aan vernuft en wijsheid schiepen.
Maar Jozefs hand gleed aan de groten
snel voorbij, en greep de band waarin de
roem ran 's komngs vaad'ren bewaard
zou blijven voor het nageslacht.
Doch Jozef raakte nu wel zeer verward,
hoewel hij meende 's konings hart te
kennen, want ditmaal wees zijn heer de
dorgelezen glorie af. ,Ach nee, een ander
boek, want ik wil horen, wat in de harten
leeft van hen die niet voor koning zijn
geboren Of van een man, veel heerlijker
dan ik".
HIER schoot de arme koningsdienaar
in kennis van de lit'ratuur te kort.
In wanhoop liep hij langs de kas
ten en speurde naar het wonder
boek, dat zelfs een slapeloze koning bij
nacht en ontij troosten kan. Zijn vingers
gleden langs de ban
den, die zachtjes
blonken in het wal
mend kaarsenlicht
Oh, wrede dienaars-
plicht, wat hadden al
die wijzen nu een zo
geplaagde vorst te
bieden? Hij wist het
niet.
Maar juist toen
hij in wanhoop wilde
keren, viel plots zijn
blik op een door
kunst'naarshand betekend Bijbelboek. Hy
aarzelde nog even zou hem de vorst
een tweede misgreep nog vergeven
En zo geviel het dat die nacht de vrome
vorst een kinderhart ontving bij 't horen,
wat eens Gods Zoon deed voor Zijn diep
verloren volk.
„En Jozef wat doe ik? Wat doe ik voor
mijn onderdanen0
„Gij zijt een edel vorst, en ni« voor
niets genaamd de vrome, omdat gij ze®r
rechtvaardig zijt, een schrikbeeld voor de
bozen, een zegen voor de goede onder-
da.?Heel goed. ik zal u in 't bijzonder lo
nen. Ga door. de nacht wordt waarlijk
voor mij licht."
En Jozef las: „En zie de herders wer
den plots omschenen, van 's Hemels heer
lijkheid. Een Engel stond b:j hen, waar
voor de herders beefden. Vreest niet, zo
zei zijn stem. want zie ik breng u grote
blijdschap, die al den volke wezen zal.
want u is hedennacht geboren, de Heiland.
Christus. Heer. in Davids stad. En dit zal
u een teken zijn, gij zult het kindje vin
den, in doeken liggend in de kribbe.
En plots'ling was er bij de Engel een
grote Hemelmacht, die loofde God en
d' Eng'len zongen: God zij de ere in de
hoge, op aarde vrèe in mensen welbeha
gen-
En toen de Eng'len waren heengevaren,
de herders spraken tot elkaar: Komt laat
ons gaan naar Bethlehem, en zien het
geen ons do«,r de Here is bekend ge
maakt. Zij gingen haastig en zij vonden.
Maria. Jozef en het Kind, liggend in de
kribbe."
DE dienaar zweeg en keek verwon
derd naar zyn koning, uit wie de
slaap geheel geweken scheen. Wat
had de slaap zo klaar bij hem ver
dreven? Wat was het, dat de vorst op
eens gegrepen had?
..Wat zal de koning doen, opdat zijn volk
opnieuw zal weten, wat in die Kerstnacht
is geschied?"
Een
Kerstsproke
door
Herm.
Steggerda
$§0 o c'u"
F*
IJ h.
„Het zij mij, heer, in alle need'righeid
gegund, om Zijne Majesteit te zeggen, dat
ieder jaar dit Woord in alle kerken wordt
gehoord, en dat in alle huizen het kerst
lied wordt gezongen. Toch ook in uw pa
leis heer, komen dan de muzikanten en
de zangers. nee. ging er ooit een kerst
feest in uw rijk soms ongemerkt voorbij?''
„Je mond spreekt met de wijsheid van
een kind. Geen groter vijand van de mens
dan sleur, die ongemerkt het hart, het
oog, het oor kan doden. Wij zien en ho
ren. voelen elke dag zoveel, maar zijn zo
afgestompt, dat wij onmerkbaar in de or
de van de dagen sterven. Wij zijn niet
meer oprecht verheugd, oprecht verblijd,
wij weten slechts wat ons betaamt bij
vreugd en leed, wanneer en hoe wij bid
den moeten, en waar het goed is dat men
snel vergeet. Wat is er echt in ons bele-
Daarom, wat mij gespannen houdt is
dit. hoe zal ik ditmaal elke sleur doorbre
ken?Ik heb een plan, maar of het luk
ken zal? Ik wil die kunst'naar in mijn rijk
met goud belonen, die ons een kerstlied
brengt zo schoon, als nimmer nog in
woord en tonen, is vastgelegd voor 't na
geslacht. Een lied gelijk de Eng'len zon
gen als in die Christusnacht."
„Maar heer, ik mag een dwaas zijn in
uw ogen gij zijt per slot een wijze ko
ning, en ik slechts dienaar aan uw hof
maar mocht een kunst'naar begenadigd
wezen, welk mens draagt hier op aard'
een eng'lenhart? De hemelse muziek, die
u bedoelt, kan in geen mensenhart gebo
ren worden want wij zijn klein en onvol
maakt."
„Ik vraag geen bovenaardse klanken,
want ook ons oor is onvolmaakt, maar wel
het zuiver en ontroerde hart, wat in zijn
vroomheid soms als van een kind kan
wezengeeft dat geen heerlijk lied?"
geviel het, dat de koninklijke
boden, op fiere paarden reden door
het land, de gouden horen in de
hand, om zo in elke stad, in ieder viek of
dorp, de proclamatie van de koning om te
roepen.
„Hoort, burgers, hoort! De koning zal
met goud belonen, die Zijne Majesteit dit
jaar, een zeer schoon kerstlied aan zal
bieden, als nimmer nog door kunst'naars
werd gemaakt, dat leven blijft door alle
eeuwen!" „Dat goud is goed", zo spotten
gemelijke burgers, „maar wie maakt nou
een lied, dat niemand heeft gehoord? Mis
schien wordt ergens wel een man gevon
den, die stiekum luistert aan de hemel
poort! Ga zoeken man en veel geluk,
maar naar ons weten, die burger leeft
hier niet!"
Zoals altijd, de eerste slag is voor de
spotters, en onder lachen en gejoel zag
men de boden gaan.
Het rijk was groot en 't duurde vele we
ken, eer Zijne Majesteit de boden weder
zag, en hun relaas kon 's konings hart
maar weinig vreugde geven.
Zo kwam de kersttijd weer in zicht, en
niemand in het rijk was met het stil ver
wachte lied aan 't hof gekomen. En Jozef
droeg zijn hart zeer hoog; bleek hij niet
wijzer dan zijn schoon vereerde koning?
MAAR zie nog voor de kortste dagen
vielen, daar kwamen toch de
kunst'naars uit het rijk, om 't goud-
loon van de koning te verdienen.
In 't machtig gotisch kerkgebouw aan
het paleis verbonden, vernam de vorst en
zijn gevolg, hoe kunst'naars boven alle
ziel. de kerstnacht in hun hart beleefden.
De schoonste stemmen en de rijkste in
strumenten, vertolkten 't lied van 's we
relds schoonste nacht.
Maar ach, misschien had Jozef toch ge
lijk, wat kenden al die groten bieden, wat
toch zijn koning zocht vindt men op aar
de niet. En onze vorst? Hij kon geen vre
de vinden, in wat men hem met zoveel
wijding bood. Zijn oordeel was soms hard
en vele kunstenaars verlieten, teleurgesteld
en dikwijls boos en Zonder goud het hof.
pAAR op een dag kwam zich een
kunst'naar melden. Hij kwam met
uit het rijk, maar had des konings
boodschap aan zijn volk gehoord.
„Ik heb zo'n lied o koning, en zo gij
het wilt horen, vervul mijn wens en d'uwe
is vervuld." De vorst was zeer verbaasd
en haastte zich te vragen, wat of die
wens wel was.
„Heer koning geef mij duizend zangers,
de beste speellièn uit uw rijk, het orgel
en de harp, de trommen, want weet mijn
lied zal als der eng'len loflied zijn."
Dit moet het zijn, zo dacht de vorst
en gaf bevel de kunstenaar in alles wat
hij vroeg te steunen. Dit wordt het lied.
hét lied van alle eeuwen. Een eer aan
God, die ieders hart ontroeren zal
En Jozef liep timide door de gangen,
en luisterde soms uren aan de kerke-
poort, waar 't lied werd voorbereid, dat
nog voor Kerst zou klinken.
Hij gaf het toe, het was een machtig
koor en wat zijn oren vingen, was groots.
Dit moest wel 't lied des konings zijn.
Zo kwam de grote dag. waarop de ko
ning. met groot gevclg de kathedraal be
trad. De kunst'naar zelf ontving de vorst
met need'rig buigen. en dacht alleen
aan 't goud, dat voor dit uur was uitge
loofd.
Het stemrumoer en het geluid der in
strumenten nam langzaam af. totdat de
stilte hoog en heilig in de ruimte stond,
't Was of de eng'len zelf de hemelvensters
naar de aarde i penzetten. om mee te
luis'tren naar het lied dat komen zou.
poort uit. Hoe kan het zijn, dacht Jozef
nu verslagen, is dit dan 't lied des ko
nings niet? Nog vcor hij in de stoet had
plaats genomen, gleed hem de kunst'naar
reeds ter zij. „Zie ik het goed, dan is
uw koning niet tevreden".
„Wacht tot de koning u ontbieden zal",
sprak Jozef zeer plichtmatig.
Intussen sprak de vorst in zijn paleis,
met die met hem het kerstlied hoorden.
De meesten spraken hem van: „indruk
wekkend, heer", en „schoon". Maar de ge
vleide vorst liet zich niet vangen. „Dit is
geen lied. dat diep ontroert, dit is ver
stand. Ontroeren deden mij geen duizend
zangers, dit is geweld, waaronder nie
mand mediteren kan. Ook deze kunste
naar kan ik niet met mijn goud belonen."
Weer trok een man vergrimd de hof
poort uit, de koets voor alle inkijk afge
sloten, de paarden in een snelle draf.
Als goede dienaar voelde Jozef zich nu
diep terneergeslagen. Dit zou een kerst
feest zonder kerstlied zijn. Is niemand in
dit rijk bij machte en niemand dan zo
innig vroom, om zulk een zuiver lied te
scheppen? Dus toch, zijn hart was wij
zer dan het hart des konings?
Zo ging hij peinzend door het huis, en
liep eens diep verloren in gedachten, de
tuinen door tot aan de kerkepoort. Maar
wat was dat?, zong weer een stem daar
binnen?Een kinderstemhoe teer
en wonderschoon. En haastig liep hij naar
de kleine zijpoort naast de toren, en
zeer behoedzaam schoof hij stil de sche
merige ruimte inen luisterend bewoog
de dienaar op zijn tenen, zich naar de
kostersdeur die openstonden daar
lag 't blonde kosterskind verdiept in
't spel, met wiegje, pop en kaarsje, op
de knieën en zong geheel alleen in 't hoog
gewelf, een liedje zuiver als een eng'len-
lied.
Zij zong het telkens onvermoeid, van
voren aan, om 't kindje zacht in slaap
te wiegen. Maar nog was 't wonder niet
volmaakt, want door de ruimte sloften
plots'ling zachte schreden, en daar ver
scheen de orgelist.
„Wel kleine, wat zong jij een heel mooi
liedje, van wie heb jij dat lied geleerd?"
Het kind keek uit zijn spel omhoog, dacht
heel lang na en zei verlegen: „van nie
manduit mezelf."
U Jo
„Da's mooi en zou je 't nog eens kun
nen zingen als ik straks op het orgel
speel? Kom, kleintje, kom maar mee naar
boven".
AT WAS de dienaar haast teveel, en
rerd lachwekkend om te zien, hoe
Jozef in zijn zijden kuitbroek, dwars
door bloemenperken, de kortste weg
nam naar het koninklijk vertrek.
„Dit moet, dit moet de koning horen.,
houd mij niet op". Zo stond de dienaar
voor zijn koning: „Het lied, uw lied....
het.kom Majesteit, kom snel met mij".
En 't wonder was, de koning liet de zaken
van de staat op Jozef's dringen rusten en
ging met hem snel naar het kerkgebouw.
Daar stond de vorst dan voor het wiegje,
de pop en 't kaarsje en keek verwonderd
in de hoge stilte op, en dan naar Jozef
die als in extase, verwachtend naar het
orgel keek.
„Droom je of ben je wakker Jozef, wat
is het dat je mij hier brengt?"
„Oh Majesteit, maak geen rumoer
u zult het horen...."
Nog voor het laatste woord, daar klonk
bij zachte orgelpijpen een meisjesstem, zo
zuiver als men 't eng'lenlied slechts dro
men kan
Lieve, kleine Kindje Jezus
Dat bedroefd in 't wiegje schreit,
Stil, Maria zal je kussen, hoor wat langs
de wegen rijdt.
Vorsten komen met geschenken
En ook ik zal aan U denken
Heel mijn leven door.
Lieve, kleine. Kindje Jezus
Dat bedroefd in 't wiegje schreit,
Stil, Maria zal je kussen.
Gij hebt alle, alle mensen
met uw komst verblijd.
KONING luisterde ontroerd, en Josef
zag met blijdschap hoe een traan des
konings witte baard bevochtte. „Dit is
het lied, dat ik mij droomde, dit is
het goudloon meer dan waard. Wie is
het die ik nu mag lonen„Lonen..?
Gij kunt niet lonen. Dit is het blonde kos
terskind, dat zo maar uit het hart een
liedje heeft gezongen, en onze organist die
zomaar uit zijn ziel de diepklank gaf.
En boven werd weer 't schone kinder
lied gezongenen toen het uit was ging
TN DE ARTIKELEN van ons algemeen
A en ongetwijfeld Christelijk geloof,
die 's Zondags in talrijke kerken worden
voorgelezen, zijn de namen van twee
mensen opgenomen.
Van Jezus Christus wordt beleden, dat
Hij is „geboren uit de maagd Maria" en
dat Hij „geleden heeft onder Pontius
Pilatus".
De Romeinse stadhouder is één der
hoofdfiguren in het proces, dat uitliep op
de ter dood veroordeling van Jezus. En
de naam van Maria is onlosmakelijk ver
honden aan de geboortegeschiedenis van
Gods Zoon, zoals die uitvoerig door de
evangelisten wordt beschreven.
Maria wordt met verschillende namen
genoemd. Maar de schoonste naam gaf
haar de oude Elisabeth, toen zij, drie
maanden vóór de geboorte van haar zoon
Johannes, bezoek ontving van haar
jonge nicht uit Nazareth. ..Waaraan heb
ik dit te danken riep zij in vervoering
uit dat de moeder mijns Heren tot
mij komt?"
TV/ÏOEDER des Heren! Dat is Maria niet
-*1 geworden uit eigen verdienste, maar
door Gods genade, üok hierin mocht zij
zijn ,,de dienstmaagd des Heren".
In 't grote Wonder van de Kerstnacht
gaat 't niet om Maria, maar om het Kind,
dat zij ter wereld mocht brengen.
Maar toch was zij de „begenadigde" bo
ven alle vrouwen, die vóór en na haar ge
weest zijn. En- daarom mag zij ook in
haar lofzang jubelen: „Van nu aan zullen
mij zalig spreken alle geslachten, omdat
grote dingen aan mij gedaan heeft de
Machtige".
Dat moederschap was voor Maria de
rijkste weelde, maar zou ook steeds meer
haar smart vermeerderen.
Dat werd haar reeds heel vroeg aange
zegd. Op die blijde dag, dat zij haar Kind
mag brengen naar Jeruzalem „om Hem
de Here voor te stellen", ontmoet ze Si
meon, die ja, zingt van Gods heil bereid
voor alle volken, maar die ook spreekt
van een zwaard, dat door de ziel der moe
der zal gaan.
HE verhouding, waarin Maria tot Jezus
stond, was geheel exceptioneel. Die
verhouding was een dubbele. Want Maria
is de moeder des Heren en Jezus is de
zoon van Maria. Maar Hij is tegelijk ook
haar Zaligmaker. Enerzijds haar kind, an
derzijds haar Here,
Maria heeft de voor haar meer dan
voor iemand moeilijke overgang moeten
maken, om haar kind los te laten en al
leen haar Zaligmaker over te houden.
Haar moederlijk gevoel moest plaatsma
ken voor het geloof in Jezus als haar Hei
land.
de koning zelf naar boven. „Gij hebt het
loon verdiend", zo sprak de vorst, „het
kind en gij, zeg mij uw Wens. Ik zal
ze graag vervullen in ruil voor 't scho'on-
ste kerstlied ooit gehoord."
De organist moest van zijn eerste schrik
bekomen. „Belonen Majesteit? Waarvoor?
Ik vraag geen loon, ik heb geen wensen,
ik ben tevreden met mijn taak. Ik dien
met mijn muziek mijn God en mensen,
wat wil ik meer? En dan dit kind, och
Majesteit, zou 't meisje meer gelukkig we
zen, als gij haar loonde met uw goud?
Nee, laat ons wie we zijn, en neem het
lied, ik zal het voor u schrijven, maar
't was voor ons zo uit het hart, niet groot,
maar wel zoals we 't feest beleven".
„Het zij zo", zei de vorst bewogen. Ik
moest van u nog leren, dat werelds goud
geen het hart doet zingen, maar alle vre
de die van God uitgaat. Ik voel me slechts
een dwaze koning, maar gij zijt beiden
wijs in God".
In 't ganse rijk werd nog dat Kerstfeest
overal gezongen, het simpel kerstlied van
het kleine kosterskind.
B"„'
Dit moederlijke gevoel was op zichzelf
allerminst zondig. Het zou Maria niet ge
sierd hebben, zo ze dit van God aan elke
moeder ingeschapen gevoel had gemist.
Maar toch moest het ten offer gebracht
worden aan de taak, die haar heilig Kind
van de Vader had ontvangen. En dat zou
haar tot zaligheid zijn.
dan één gebeurtenis trad duide-
in 't licht, dat Maria geen besef
had van die geheel exceptionele verhou
ding tot haar zoon. En dat heeft haar
moederhart pijn gedaan. Wij denken aan
de bruiloft te Kana en aan de dag, toen
Zijn moeder en broeders Hem lieten roe
pen (Mare. 3).
Maar deze strijd in het moederhart van
Maria openbaart zich vooral in het beken
de verhaal over de twaalfjarige Jezus in
de tempel.
Maria en Jozef zijn Jezus kwijtgeraakt.
Elke moeder zal beseffen wat dit bete-
bent. Ze zoeken overal, maar vinden Hem
niet. Eerst na drie dagen treffen zij Hem
aan in de tempel temidden der leraren.
Zoals elke moeder zou doen, dringt Ma
ria tussen de omstanders door en ontsteld
vraagt zij haar zoon: „Kind, waarom
hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader
en ik zoeken U met smart."
Het antwoord, dat Jezus geeft op Ma
ria's verwijt, spaart de ongerustheid van
het moederhart, komt daaraan zelfs tege
moet. Er ligt geen tegenverwijt in de dub
bele wedervraag: „Waarom hebt gij naar
Mij gezocht? Wist Gij niet, dat Ik bezig
moet zijn met de dingen mijns Vaders?"
En het zou al heel weinig in overeen
stemming zijn met Jezus' gedrag, zo als
het verder getekend wordt, zo we ons zou
den voorstellen, dat dit aytwoord op min
of rïïeer scherpe of bestraffende toon ge
geven werd.
Integendeel, er spreekt veeleer heilig
meedogen uit met de smart, die ze zich-
zelve had kunnen besparen, zo ze maar
gelet had op wat haar van zijn geboorte
was gezegd, en zo ze maar gelet had op
wat in Hem deze eerste twaalf levensja-
al duidelijker aan het licht was getre
den.
Daarom is in Maria's bezorgdheid en
in de wijze, waarop ze tegenover Jezus
daaraan uiting geeft, nog wel in tegen
woordigheid van anderen, het zondig bij
mengsel niet te ontkennen.
T/OOR JEZUS zelf moet het pijnlijk ge
weest zijn zich een verwijt te horen
maken van de vervulling van Zijn heilig
ste plicht.
Pijnlijk, bij het rijpen van Zijn levens
keuze zich niet begrepen te vinden door
haar. die het toch beter dan ieder ander
had moeten verstaan.
Pijnlijk ge moet er ook dit aan toe
voegen dat Hij zo plotseling zich ge
stoord zag,-juist door haar in deze liefste
bezigheid, die voor Hem geen spel was
maar volernstige toebereiding tot Zijn hei
lige levenstaak.
Waarlijk, hoe langer en aandachtiger
we het tafereel in de tempel beschouwen,
in des te helderder licht komt Jezus voor
ons te staan. Maar daarmede gaat nood
zakelijkerwijze gepaard, dat over de men
sen de donkere schaduw van de zonde
valt.
TT/"ANT wat heeft Jezus gedaan na deze
ontmoeting? Hij ging, zo lezen we, met
hen terug en kwam te Nazareth en was
hun onderdanig.
Het zijn in de dingen Zijns Vaders ver
hindert Hem daarin niet, maar brengt dit
juist mee. Want tot de dingen Zijns Va
ders behoort ook het gebod der onderda
nigheid, als kind aan zijn ouders, straks
als rfian de onderdanigheid aan alle men
selijke ordening om des Heren wil.
Die onderdanigheid heeft Hij volkomen
gehouden. Ook hierin heeft Hij alle ge
rechtigheid der goddelijke wet voor ons
vervuld. En daardoor is Hij ons en onze
kinderen de Zaligmaker geworden. Ook
hierdoor heeft Hij de vloek der wet van
ons weggenomen. En zo heeft Hij die wel
voor ons overgelaten als een regel des-le
vens.
J. SNOEP
Parallellie der geschiedt
en is
Om in de bedeling van de volheid der tijden wederom alles
tot één te vergaderen in Christus, beide dat in de hemel en
dat op de aarde is. (Efeze 1 10).
Mhar wanneer de volheid des tyds gekomen is,
heeft God Zyn Zoon uitgezonden, geworden uit een
vrouw, geworden onder de wet. (Gelaten 4 4)
k AAR zette plots het koper een mach-
tige fanfare in. Daar kwam het orgel
breed en zwaar by juichen, dan
de violen en de harpen en bij een for
se paukenslag daar zongen plots'ling
duizend stemmen een machtig Gloria de
hemel in. De spitse bogen trilden van 't
geluid en ver in d'omtrek was het zelfs
te horen In brede golven juichende mu
ziek werd hier de lof van 't Kind gezon
gen, dat voor de mens op aarde kwam.
En zeer nauwkeurig had de kunstenaar
zijn klanken uitgewogen, want eerst in
de finale hoorde men. wat kraent er.
klank de componist hier schoon wist op
te brengen. Zo kwam het slot als een
fontein m wonderschone kleuren en
dan opeens de stilte weer. En Jozef
dacht ontroerd aan 't woord, die ene
nacht gelezen: en toen de Eng'len waren
heengevaren, de herders spraken tot el
kaar Ja, nu het wonder gaan aan
schouwen.
Maar zo de koning niet. Nog voor de
dienaar tot bezinning kwam. stond reeds
dc koning van zijn zetel en zwijgend
schreed de vorst met zijn gevolg de kerk-
EN belangrijk en mis-
schien wel het belang
rijkste kenmerk van alle
leven, zowel het natuurlijke
als het georganiseerde leven,
is het rijpingsproces, het
komen tot volwassenheid,
het groeien tot volheid.
Het kind groeit tot een
jongen, de jongen tot een
man en het bedrijf, waarin
hij zal werken breidt zich
uit tot een industriële con
centratie en de plaats, waar
in hij zal wonen groeit van
dorp tot wereldstad.
Het leven betekent altijd groei
en naar een bepaald doel. naar
een volheid.
Zelfs een niet-tastbaar ding als
dc tijd kunnen we hierin betrek
ken, ook de tijd ontwikkelt zich
naar een bepaald doel. ook hij
maakt een rijpingsproces door, dat
zijn afsluiting vindt in een vol
heid.
Slechts eenmaal in het verleden
bereikte de tijd een dergelijke
volheid. Cultureel, maatschappe
lijk. politiek, ja op elk levenster-
Een grote wereldmacht had alle
tegenstanders op de knieen ge
dwongen en alle culturen naar zich
gericht. Aan het hoofd van deze
wereldmacht stond de Romeinse
keizer Augustus, die van Rome
uit zyn onoverwinnelijke legioe
nen in alle windrichtingen uit
mond. Zelfs Voor-Indië. de kusten
van Afrika en N.W.-Europa be
hoorden tot Romeins bezet gebied.
Rome was het eind van alle te
genspraak. Na Rome en boven
Rome was er niets.
Dit gold in de politiek, maar ook
in de cultuur, de kunst en de we
tenschap. Er werd één wereldcul
tuur opgebouwd. De Griekse cul
tuur, de grootste en hoogste wel
licht uit de menselijke geschiede
nis, werd gedwongen te buigen
voor de cultuur van Rome, ook al
verdiende deze het woord cultuur
nauwelijks.
De Romeinse dictator eiste één
wereldmacht (ook al moest het na
tionale leven van vele volken ver
nietigd worden i en één wereld
cultuur (ook al ging dit gepaard
met vertreding van grote geeste
lijke waarden).
En. inwendig leed dit Romein
se rijk. dat de mensheid het uni
versalisme opdrong, aan de stro
men goud, die de wereldhoofdstad
binnenvloeiden. 0verdadioe luxe
leidde tot de grootste onbe
schaafdheid, tot orasserij en cor
ruptie, zelfmoord en onzedelijk
heid. In dit rijk van wereldheer
sers. waar werken overbodig was
geworden, was het hoogtepunt van
elke dag het avondlijk bezoek aan
de amphitheaters, waar de Ro
meinse brutaliteit aanschouwelijk
werd voorgesteld.
freldgeschiedenis 20 eeuwen
geleden. Een verzadigingspunt
was bereikt. Een rijk. dat inner
lijk verrot was. beheerste de we
reld en geen beschaafd volk was
militair in staat, de Romeinse kei
zer uit te dagen.
Geen uitzicht, geen toekomst,
maar ontreddering en anarchisme
waren te wachten.
Een periode van de geschiedenis
werd afgesloten, waarbij aan de
historie en dus aan alle leven elke
zin dreigde te ontvallen. Dit ver
zadigingspunt leek geen uitzicht te
bieden op een nieuwe, andere tijd.
Maar toch nam de geschiedenis
der mensheid geen roemloos ein
de, toch viel de wereld niet terug
in de baaierd, die zij eens was.
want er gebeurde een Wonder.
Dit kritieke moment der wereld
geschiedenis viel samen met de
Immanentie van De Transcenden
te. of meer populair gezegd: God
Zelf verschijnt in de wereld. Een
perspectiefloze wereld verdween
niet in het tijdloze om tenslotte
in een eeuwigheid te verzinken,
maar het omgekeerde gebeurde.
God kwam in Christus tot de we
reld met een boodscchap tot be
houd van volkeren en kosmos. En
Hij zal dan de tijd opheffen en
volkeren en kosmos in hun tota
liteit tot Zich nemen in Zijn eeu
wigheid. Een ..periode" vangt
dan aan, die zich eeuwig naar een
volheid zal ontwikkelen, omdat in
God het schepsel nooit volgroeid
Naar dit geweldige verzadi
gingspunt van de tijd zijn-we nu
onderweg. En ook al ligt onze tijd
in een geheel ander vlak dan de
vóór-Christelijke tijd. toch is er
een overeenkomstige ontwikkeling.
In de geschiedenis valt immers
parallellie te bespeuren, omdat zij
eveneens wetmatig is.
TEN tijde van de komst van
Christus in deze wereld traden
de drang naar wereldeenheid en
naar wereldcultuur, welke gepaard
gingen met een algemene morele
lij, die ie Bethlehem
werd, izal wederkomen
geooren
het geloof in deze boodschap gaf
de volken weer geestkracht om
een nieuwe periode, een nieuwe
tijd op een ander plan aan te
vangen.
De geschiedenis van een nieu
we tijd werd geschreven en deze
geschiedenis wordt ook nu nog ge
schreven. Onze tijd is een onder
deel van het tijdperk, dat met
Christus' geboorte begon en dat
eerst zal eindigen, wanneer de toe
gemeten tijdruimte is verstreken,
d.w.z. wanneer ook deze tijd ge
groeid is tot zijn volheid.
Dan zal opnieuw een afsluiting
volgen, die op haar beurt het be
ginpunt zal blijken te zijn van een
eveneens op geheel ander plan
staande „periode".
Maar Christus zal dan niet ko
men tot mensheid en wereld
ontreddering, het meest op de
voorgrond.
Wat nu zijn karaktertrekken van
onze tijd?
Ook nu is het streven naar we
reldcentralisatie overduidelijk. De
samenbundeling van krachten
heeft de wereld in twee legerkam
pen verdeeld. Daarnaast heeft de
techniek natuurkrachten vrijge
maakt, die het bestaan der we
reld in haar totaliteit bedreigen
Handel en verkeer, pers en radio
hebben het mogelijk gemaakt in
wereldlijke verhoudingen te den
ken. Het materialisme, de gods
dienst van het anti-Christelijk
communistische geloof verbreidt
zich als een donker-dreigende
vloedgolf over de gehele wereld.
Verloochening van de morele
waarden wordt in grote gebieden
der aarde eerder als een deugd
dan als een kwaad aangemerkt.
Respecteren van gezag is daar
ongewoon en revolutie is het hoog
ste gebod Zedelijke normen wor
den niet langer als normen, maar
hoogstens als gewoonten getole
reerd.
Dit zijn de kenmerken van onze
tijd. die in beginsel veel over
eenkomst vertonen met het karak
ter van het Romeinse wereldrijk.
Kenmerken van de naderende vol
heid van de tijd. Deze kenmerken
heeft de apostel Johannes ook op
het oog, wanneer hij spreekt over
de rook. die opstijgt uit de put
des afgronds. Een verstikkende
rook. die alle levensterreinen, di
plomatie en handel, maar ook
wetgeving, wetenschap en kunst,
vergiftigt met haat en leugen.
Deze laatste tijd van machtscon
centratie en geestelijke ontredde
ring beleven wij thans en gaan
wij tegemoet. Maar zij is geen
reden tot wanhoop en defaitisme.
Op het Kerstfeest herdenken wij,
dat Christus in de volheid des
tijds. toen het er voor de wereld
hopeloos uitzag, bij ons is komen
wonen en ons een boodschap van
blijde verwachting heeft gegeven,
die alle wanhoop uitbant.
Zijn belofte houdt in de schep
ping van een nieuwe hemel en
een nieuwe aarde, waarop gerech
tigheid woont.
Dc vervulling van deze profetie
zal samenvallen met de volheid
van onze tijd, die jaagt naar het
einde,
Mét helder licht zijn daarom de
donkere wolken van wereldontred-
dering omrand.
Houdt moed, al heeft de God
der eeuw
met daverend triomf-geschreeuw
zijn heermacht reeds vergaderd.
Zijn zege is kort, zijn val
tl gewis.
Het Licht verwint de duisternis,
de Dag des Heren nadert.
Heel d' aarde wordt Gods
heiligdom -
Kom haastig. Here Jezus, kom!
H. P. ESTER