Herfstdag aan de waterkant Miebei bij de massajeugd VOLKSWIJK ét\/i 2 ZONDAGSBLAD 29 OCTOBER 1955 „Gezinsleven" van 'n koetenfamilie "t Kan s avonds nog druk zijn in het veld DE koude nacht heeft de vaart ver doezeld met een kil, poreus 4deed van witte nevelflarden, die in grillige spookwolken over het rimpelloze wa ter drijven. De mist maakt de wereld kleiner. Hij beperkt het komende daglicht en dempt de geluiden. Het loeien van een koe, het getik van paardenpoten op de houten brug klinkt anders dan anders. De oude molen aan de overkant van de vaart, die je van kilometers ver boven het vlakke grasland ziet, heft zijn zware figuur donker op te gen al dat grijs, zodat je erop moet letten om hem te zien. Dan blaast een briesje licht over het water. Rimpeltjes en golfjes schieten vanuit de rietkant. De nevel banken wijken even vaneen en de zon grijpt haar kans om rriet haar stralen de mist te doorboren. Zwijgend onthullen zon en wind sa men de nieuwe herfstdag. De kille nevelslierten kringelen geruisloos weg van het water en lossen langzaam op in het niet. Plots staat de oude, rie ten molen te pralen in zijn druipnatte pak. De zon flonkert in de droppen en tovert ze tot glanzend rode edel stenen. De strakblauwe lucht koepelt zich wijd over de groenende weiden. De tuinen om de boerderijen tintelen van de herfstkleuren: dahliabloemen van het reinste wit tot het donkerste rood, paarse herfstasters en oranje afrikaantjes. t? EN blauwe reiger staat roerloos *-■ in de stoppels van het gemaaide riet aan de vaartkant en spiegelt zich in het water. Daar scharrelen ook de waterhoen tjes en de meerkoeten. Nu kunt u ze goed zien. Een paar weken geleden, toen het riet nog lang was en fluiste rend zijn ruisende zang aan de wa terkant zong, hadden ze voldoende bescherming om ongezien hun leven tje te leven. Slechts nu en dan kwa men ze even voor de dag om haastig, met korte rukjes, van de ene riet kraag naar de andere te dobberen. Die meerkoeten zijn eigenlijk oer gezellige vogels, vooral om hun „ge zinsleven". Zeker, er zijn in de vogel wereld voorbeelden te over van man netjes- en vrouwtjesvogels, die sa men broeden en hun kroos* verzor gen, maar de meerkoeten doen het zo, we zouden haast zeggen, zo „mense lijk". Het steekt wel fel af tegen de handelwijze van andere vogels, waar pa de verzorging van het kroost ge heel aan zijn wederhelft overlaat. Hij gaat uit passagieren, alleen of met seksegenoten. Zij slooft zich af: broe den. de kleinen grootbrengen, hun le ren hoe zij zich in het „grote leven" hebben te gedragen. Maar bij de meerkoeten is dit niet het geval. Het begint al bij de nestbouw. Dit doet het jonge paar samen. Een meerkoetennest ligt in het riet. Het is een verzameling plantenstengels, riethalmen enzovoort. Wanneer het riet nog jong is, is de vogel eigenlijk voor ieder zichtbaar. Maar heel spoe dig ziet u hem niet meer, omdat het riet in de warme voorjaarsweken erg snel groeit. Dan vliegt het letterlijk de grond uit. De nestbouw gaat zoals het bij het inrichten van een huis betaamt. „Hij" doet het zware werk en be moeit zich hoofdzakelijk met het aan brengen van bouwmateriaal, hetgeen nogal eens tot burenruzies aanleiding geeft, wanneer er enkele koetenfami lies in eikaars omgeving nestelen. Dan kan het voorkomen dat twee aanstaande koetenvaders één en het zelfde stuk bouwmateriaal voor hun eigen nest willen hebben, welk me ningsverschil met een stevige en alles behalve geluidloze vechtpar tij wordt beslecht. ALS het nest klaar is, worden er ze ven tot tien eieren in gelegd. Ze zijn grijsbruin van kleur en bedekt met kleine, donkerbruine stipjes en vlekjes. Soms wordt er ook wel eens een nest gevonden met een veel gro ter aantal eieren. Dan heeft een of andere koetenmevrouw haar eieren erbij gelegd ondat ze om een onbe kende reden geen lust heeft om zelf een nest te gaan bouwen en te gaan broeden. Het broeden duurt ruim drie weken. Nu eens zit het vrouwtje op de eie ren, waarbij het mannetje in de buurt blijft om de wacht te houden en haar af en toe eens komt verwen nen met een lekker hapje. Dan weer neemt hij zelf het broeden over en kan zijn wederhelft even „de benen strekken" in het heldere water tussen de bloeiende lissen, het ritselende riet en de drijvende waterlelies. En dan breekt het grote moment aan en vallen de kleine, zwarte kui kentjes uit de eierschalen. Onder lei ding van moeder kiezen ze al gauw het water en zwemmen met beide ou ders weg. Het is waargenomen, dat het vrouwtje de jongen stuk voor stuk naar het mannetje bracht, dat in de buurt van het nest lag te wachten en toen de laatste uit het nest was, zelf met man en kinderen wegzwom. Dank zij de goede verzorging groeit het grut als kool en na een poosje zijn ze zover, dat ze op eigen wieken kunnen drijven. Dan wordt het nest wat opgekalefaterd en komen er op nieuw eieren in: het tweede legsel. Wanneer deze zijn uitgebroed, volgt er weer een drukke tijd van voer zoe ken voor de „nieuwe lichting". Het is opmerkelijk, dat het dan vaak pre cies zo gaat als in een mensengezin: de grote kinderen van het eerste leg sel helpen vader en moeder bij het zoeken van voer voor de kleine broer tjes en zusjes. Denkt u nu echter niet, dat zo'n koetenfamilie helemaal zonder tegen slag opgroeit. Verre van dat, want al zitten ze voor de mensen beschut tus sen het riet, er zijn steeds rovers, waarvoor ze op hun hoede moeten zijn. In de oeverkanten huizen de genie pige ratten, die de nietsvermoedende kuikens meeslepen. In de lucht zwe ven de gevleugelde rovers, kraaien en roofvogels, die met hun scherpe blik de rietkant vanuit de hoogte doorzoe ken en pijlsnel neerschieten wanneer ze iets zien bewegen. En onder water loeren de gluiperige snoeken, die zo'n klein, zwart kuikentje aan een poot omlaag trekken, wanneer ze de kans krijgen. De ouders verdedigen hun kroost met heldenmoed, met de snavel of door het hozen met water, dat ze met hun vleugels opzwiepen. Maar vele leden van de koetenfamilie hebben ondanks deze zorg de zomer niet over leefd. Zij, die wel zo gelukkig zijn, hebben zich nu bij elkaar aangesloten. Ze vormen een grote club en zoeken .gezamenlijk naar voedsel tussen de rietstoppels en m de graslanden langs de vaart. OVER de schilderachtige ophaal brug gaan we naar de overkant. Hier en daar hgt een herkauwende koe ons sloom aan te staren. Kieviten hollen door het gras of zoeven in de lucht. Een enkele vertoont zijn acro batische vliegkunsten alsof het voor jaar was. Er zijn trouwens meer die ren, die door het prachtige herfst weer in een lentestemming geraken: hoog boven ons tierelieren de leeuwe riken als was het een morgen in Mei inplaats van een Octoberdag. Dit zie je ook in de plantenwereld. Weliswaar is het niet meer de uitbun dige bloemenpracht van een paar weken geleden, maar overal bloeit en groeit het nog. Ginds wiegelen een paar roze koekoeksbloemen op hun slanke stelen aan de slootkant. Een eindje verder staan nog bloeien de vlasleeuwenbekken, die hun geel met oranje snoeten wegdrukken tus sen de grassprieten. Zolang ze hun kleurenweelde ten toon spreiden, krijgen ze ook bezoek van insecten. Zenuwachtige hommels zoemen van bloem tot bloem, als om binnen te halen wat er nog te krijgen is. Het tegenovergestelde is het met de vlin ders: een enkel koolwitje, en de fraai gekleurde kleine vossen en atlanta's. Vooral de laatste zijn nog echt aan het genieten van deze mooie dag. Ze komen aangefladderd, peuren met hun lange roltong wat nectar uit een bloemkelk en gaan dan zitten op het landpad, de vleugels wijd opengeklapt om zoveel mogelijk zonnewarmte op te vangen. DE avond valt en we gaan terug over de smalle weg langs de vaartkant. De zon maakt zich op om in het westen achter de verre bomen te verdwijnen. Zij penseelt met ferme halen grote streken violet, rood en goud langs de avondhemel. Over een pad boldert een boerenkar huiswaarts. Kalm sjokt het paard voor de wagen. Zijn op en neergaan de kop en daarachter de rustige fi guur van de boer steken als een zwart silhouet af tegen de lichte lucht. In de verte drenst de tTeurige mu ziek van een sentimenteel harmonica- liedje en klinkt het gejoel van kinde ren, die nog even buiten mogen spe len. Maar al kleurt het avondlicht reeds het veld, het is buiten nog verre van rustig. De spreeuwen, die zich de he le dag op de akkers in de verre om trek hebben opgehouden, gaan voor het slapen nog even een bezoek bren gen aan de bessen van de vlierstrui ken. Met duizenden zijn ze erin neer gestreken. Luid schetterend en schel dend betwisten ze elkaar de mooiste trossen. Dan, opeensrrrrrrrt! Met snorrende vleugels zijn ze alle gelijk vertrokken en verdwijnen naar 40 jaar later Uit de ISEES Brom en Kornelia Tolhek anno 1916. Zeg niet dat ik daar niets over kan vertellen, want ik heb ze ge zien! Weliswaar slechts op een erg vergeelde foto, die bij hen aan de wand hangt, maar Kees heeft 'm hoogst eigenhandig van de muur gehaald; hij heeft met z'n mouw 'm even van 'n stofrandje bovenop gezuiverd (zijn mouw draagt er de duidelijke sporen van!) en hij heeft ook nadruk kelijk op het glas geademd alsof dat gezeemd moest worden en zo gezeemd kon worden. Toen heeft hij de prent op m'n schoot gevleid en trots gezegd: „Dat waren wij, bekant veertig jaar geleden!" En hij heeft gewezen naar één zeer donkere plekeen andere kleinere en minder donkere plek en een derde kleine lichte plek en ach tereenvolgens georiënteerd: „De Paarden" ,Jkke„me vrouw hiero". En hij heeft verteld, hoe mooi het destijds was. Zijn relaas liet wel enige open vragen bestaan. Waarom trouw- den Kees en Kornelia in de stad, en niet in dat dorpje aan de gren zen? Dat is toch wat vreemd! Kwam het omdat anders één be paald legeronderdeel beslist een bruiloftsweek lang allesbehalve paraat zou geweest zijn? Kwam het omdat in zo'n dorpsgemeen schap een al te groot bacchanaal in bepaalde kijkers zou lopen, want waar haalAen de bruids- ouders zoveel spiritualieën van daan in distributietijd? Of kwam het omdat de bruid van plan was om haar grens-geloof van Brabant te verloochenen en schielijk pro testants over te trouwen; en het niet juist leek om meneer pastoor daarvan op de hoogte te brengen? Ik wéét het niet. Ik heb er wel achter proberen te komenmaar ik koos mijn woorden blijkbaar ver keerd. want Kees gaf enkel nadere bijzonderheden over de bruiloft 'zélf ten beste en dan speciaal over de Paarden! Want voor vele mensen moge dan de bruid het middelpunt van een trouwerij zijn voor Kees blijven de knollen, de péérde's, de merries en de hengsten. Laat niemand nu vermoeden, dat Kornelia het dus, als vrouws persoon zijnde en géén paard, slecht te verduren heeft gehad bij Kees. Want ze hebben het nu al veertig jaar bést samen. Ik vertel hun historie ook beslist niet om dat onze sociale werkster daar dag aan dag over de vloer moest ko men. In de eerste plaats komt zij er practisch nooit en in de twee de plaats zou ik uit dien hoofde niets met hun historie te maken hebben. Ik ben tenslotte jeugd leidster. En nu voel ik dat ik me nader verklaren moet, want wat kan een jeugdleidster te maken hebben met een echtpaardat in alle eer en deugd veertig jaren lief en leed deelt?! Maar eer ik dat uit de doeken kan doen, moet ik eerst vertellen, dat nooit in die veertig jaren ook maar één jeugd leidster uit hoofde van liuar func tie met de heer en mevrouw BromTolhek in aanraking heeft behoeven te komen. Want ze heb ben nooit kinderen gehad. En dat -<• T rtrtrü-irirtrCrtrirtrtrii-eefrtrtrü-trirtrtrCrirei trtrtrMrfrti S- P ö- 4 4 3- 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 onderhouden. Maar nooit zijn ze zó rijk geworden. Het heeft er in de aanvang wel enkele malen op geleken. Er is zelfs verschillende malen iets van een kleine ver wachting gekoesterd. Maar het draaide altijd weer op een teleur stelling uit. En op de lange duur hebben ze er zich bij neergelegd dat dit voorrecht hén niet bescho ren zou zijn. Of eigenlijk: ze heb ben zich daar niet bij neergelegd, maar ze hebben het moeten ver- knoersen. Het eerste woord laat nog veel te veel opening naar be grippen als „aanvaarding", „eens- willendheidhet tweede woord drukt de toestand beter uit: ze zijn er nooit mee in het reine ge komen. En zo zijn ze geworden wat ze thans zijn: een man, die al leen bij het woord ,JPaarden" in vuur kan komen, en een wat tob- berige, grijze vrouwdie wat dof „Dat waren wij, bekant veertig jaar geleden!' is dan hün deel geweest van het kruis en de ellende waarvan het huwelijksformulier sprak, toen ze destijds zo protestants als het maar kon werden overgetrouwd. Kees en Kornelia hebben nooit kinderen gehad! Wat dit betreft, stuiten we hier weer op één van de vele raadselen van het leven. Men zou het zo anders verwacht hebben: beiden zelf uit behoorlij ke grote gezinnen afkomstig; bei den eenmaal vast van plan om een behoorlijk groot gezin te stichten; beiden van nature be gaafd om als hardwerkend Vader en als toegewijd Moeder een hele stoet kinderen voor te gaan en te voor zich zit te staren. Beiden met iets van bitterheid, als het over kinderen gaat. Beiden met een permanente leegte in hun bestaan. Een groeiende leegte, naarmate de paarden uit de circulatie geno men worden, en naarmate de on bevredigde verlangens dieper weg zinken in een vrouwenhart En tegen zulk een leegte tracht men iets te doen. Dat hebben al thans Kees en Kornelia getracht. En zodoende is in de problema tiek van bejaarden verzeild ge raakt, uw toegewijde jeugdleid ster MIEBEL AAA****** Ati-irAA-irAAAAAAAirAtiAAAA-iWiAAA AA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 4