Itali
iaanse
Vertelkunst
Cultureel
venster
„Ik kom weer bie
joe op skouF
Hong
aarse
Tsjechische
componisten
Kerk thans nog niet voor keuze gesteld
LEZERS
PELGRIMAGE
Slapers in de
kerk
ICKUWE LEIDSCHE COURANT
een schrijver tussen Ja en Nee
«Het is goed en eervol, een volledig, kanoniek leven te leiden
en in alle stadia daarvan karakteristiek vruchtbaar te zijn*
aldus Thomas Mann in de rede: Deutschland und die Deut-
tchen, die hij tien jaar geleden in Washington heeft gehouden.
«Het leven is een uiterst dubieus geschenk, en ik had zeer
weinig vertrouwen in mijn eigen biologische flinkheid; de vol
harding, die ik toch getoond heb, schijnt mij minder een bewijs
van mijn eigen vitale geduld, dan van het geduld, dat de genius
van het leven met mij heeft gehad, als iets, dat er bij komt,
als genade. Genade echter is altijd verwonderlijk en onver
wacht. Wie haar ervaart, gelooft te dromen".
Enkele decennia geleden
schreef hij, dat hij evenals zjjn
moeder hoogstens 70 zou wor
den, en de roman, die hij om
zijn Dr. Faustus heeft gecom
poneerd, begint met het ver
haal over 't bezoek van een
Amerikaans journalist, die en
kele maanden na zijn 70ste ver
jaardag hem bezocht, om hem
aan deze belofte, nu de aarde
te verlaten, kwam herinneren.
„Wat doet u eigenlijk nog hier,
zo tegen de afspraak?" Dit is
nu tien jaar geleden, maar Th.
M. viert op 6 Juni 1955 zijn 80-
ste verjaardag, en heeft nog
steeds een verbazingwekkende
werkkracht: deze zomer zal de
vitale grijsaard naar ons land
komen om hier een Schiller
rede te houden naar aanleiding
van het feit, dat Schiller 150
jaar geleden gestorven is.
In alle stadia van
het leven karakteris-
tiek vruchtbaar zyn!
Th. M. heeft het ge
tracht, voor zover dat
mogelijk is bij een
levenshouding, die hij
zelf karakteriseert met
de woorden: „Alles
moet in de lucht staan",
dus zonder vaste ach
tergrond.
Na een doelloos door
gebrachte jeugd (vol
kostelijke zelfironie be
schreven in het schetsje
Spiegel: hij was o.m.
ployé bij een brandverzeke- i vensbeschouwing, eigenlijk een
ringsmaa'achappij!) is zijn eer- wanhopige afweer van alle des-
«te literaire poging direct een tructieve krachten. ,,De iro-
meesterstuk: B u d d e nb r o o k s I nie", zegt hij, „is naar beide
de geleidelijke ondergang van
een patriciërsfamilie in Lübeck,
tegelijk een boek vol dank
baarheid aan Schopenhauer en
Wagner, die het pad van zijn
jeugd overstraalden, maar met
hun mengeling van licht en
donker er tegelijk de schaduw
van de dood over wierpen.
Daarin is hij reeds, evenals in
zijn jeugdnovellen, de „chroni
queur van de Duitse décaden-
ce"; zijn helden zijn decadenten
of halfdecadenten; zij voeren
een hopeloze strijd tegen hun
innerlijke tweespalt uit het
aardse leven is er voor hen
geen andere verlossing als de
dood.
Om in deze duisternis niet
onder te gaan, vlucht Th. M.
in de ironie: een mengeling
kanten gericht. Zij speelt listig
en zonder zien te binden, hoe
wel niet zonder hartelijkheid,
tussen de tegenstellingen en
maakt met partijkiezen en be
slissing geen bijzondere haast."
Dit laatste is het, wat zove-
len van deze auteur, wiens uit
zonderlijke begaafdheid nie
mand zal ontkennen, heeft ver
vreemd: het niet-partij-kiezen.
Alleen ten opzichte van het
Hitlerdom heeft hij een beslist:
Neen laten horen, vooral in de
radiolezingen (Deutsche Hörer)
die hij in de oorlogsjaren heeft
uitgesproken. Maar in andere
opzichten, b.v. in de contro
verse Amerika-Rusland, blijft
hij staan in het rijk tussen ja
en neenhij vindt niet het
woord, dat de duisternis door
straalt en de grootheid niet in
ziekte en dood, maar in het le
ven en het licht zoekt.
J. H. Schouten.
THOMAS MANN
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
In afwachting van het Meinummer van De Vlaamse Gids volgt
hier een kort overzicht van de beide vorige afleveringen. Het
Maartnummer bracht een knap opstel van J. C. Brandt Corstius
over de Westeuropese Literatuur in de Twintigste Eeuw, dat door
zijn documentatie imponeert, meer dan dat het door zijn visie
bevredigt.
Niettemin dient men
voor zulke samenvat
tende beschouwingen
dankbaar te zijn: ze
zijn broodnodig om tot
begrip van de eigen
tijd te komen. Hoe de
redactie ertoe is kunnen
komen het onnozele
stukje De Geschiedenis
der Mensheid, Spel in
zeven Periodes, door
Bernard Maler, op te
nemen, is me een raad
sel. De lezer wordt in
gelicht over een Vlaams jour
nalist die in 1904 gestorven is,
August Snieders (door Marc van
den Broucke, een vakgenoot,
die in datzelfde jaar geboren
werd); over Brieven van Au-
Een bundel met k >stelijke verhalen
,Jn de schemer van een regenachtige avond tegen eind Novem
ber zag men een grote leeuw dicht langs de huizen lopen, onder
de dakrand, zoals een stadsmens die beschutting tegen de regen
zoekt. Bij die verschijning stonden de weinige voorbijgangers
huiverend stil, met wild verschrikte ogen, en sommigen slaakten
een hese of mislukte gil, pas nadat de leeuw voorbij was en toen
zij hun lichaam weer voelden tintelen in de vorm van adem
haling, een gil die niet in verhouding was tot de hoeveelheid en
de hoedanigheid van hun samengebalde angst; en zij maakten een
gebaar nog vreemder dan hun geschreeuw, een gebaar dat niets
begrijpelijks uitdrukte. Een vochtige en koude avond met mist;
de stad lag verlaten
Dit is "de toon van de echte
verteller, in dit geval de in 1885
geboren schrijver Aldo Palaz-
zeschi. Het is t begin van zijn
novelle Khan, de geschiedenis
van een makke, vegetarische
circusleeuw, die in de stad
zijn vroegere dompteuse en ou
de vriendin, Celesta, gaat bezoe
ken om daar de geur van groen
tesoep op te snuiven, een bosje
peen te snoepen, oude herinne
ringen op te halen en zich te
beklagen over zijn tegenwoordig
lot. Het verhaal eindigt tra
gisch, want de oude vrouw wil
ten slotte nog eens jong zijn en
haar oude rol van dierentem-
ster hernemen, maar Khan in
zijn angst valt haar aan en
doodt haar. „Hij sloot de ogen
en vertrok, snel langs de muur
schuivend naar zijn tent in het
park, en zoals de gedoemde
voor de duivel boog hij zijn
kop toen hij er binnen ging om
er nooit meer uit te komen:
eindelijk volledig leeuw." Even
als bij wijlen H. G. Wells is
hier een knappe vermenging
van het onmogelijke en het rea
listische tot stand gekomen.
Na de vorige uitgaven in de
ze serie van Meesters der Ver
telkunst (uitg. J. M. Meulen-
hoff, Amsterdam), nl. Neder
land, Rusland, Frankrijk en
Spanje, is deze bundel vertel
lingen van Italiaanse auteurs,
waaronder d'Annunzio en Piran
dello niet ontbreken, zeker niet
de minste in de rij. Corinna van
Schendel heeft er een van des
kundigheid getuigende, sober
gehouden inleiding bij geschre
ven. De opzet var de bundel, zo
deelt zij mede, geldt speciaal
de verhalenvertellers van de
laatste honderd jaar. Vóór alles
heeft zij ernaar gestreefd een
onderhoudend verhalenboek sa
men te stellen een boek waar
in het typisch Italiaanse, hetzij
door ae personen en situaties
hetzij door de verteltram naar
voren treedt. Wie het boek van
de enige tijd geleden gestorven
Graaf Sforza, „Seele und
Schicksal Itaiiens" (een Duitse
vertaling, in 1934 bij Querido te
Amsterdam verschenen) kent,
zal in deze verhalen veel van
Sforza's karakteristieken der
Italiaanse volksaard bevestigd
vinden. Men ontmoet in de ge
bundelde vertalen romantiek
(Tarchetti), hartstochtelijk re
alisme (Verga) menselijke be
wogenheid (Pirandello), humor
(Svevo) in een novelle Weldadi
ge Wijn, die even aan een scè
ne in Van der Stoeps Laterveer
doet denken numor weer bij
Brancati in diens novelle De
Oude Prent, menselijke bewo
genheid weer m Domenico Rea
s beschrijving van het verval
der koetsierderij, indringings-
▼ermogen in ae beschril
Gi-
van het Stervend Paard
anna Manzini, en nog andere
pecten.
Al deze verhalen zijn knap op
gebouwd; ze vertonen bij alle
fantasie en humor toch iets plas
tisch, laten een herinnering aan
vaste omtrekken na. Het is de
meesterhand die onderwerp,
verhaalgang en figuren, alsook
de klare atmosfeer tot een on
deelbare eenheid heeft samen
gevoegd.
Ook dit boekje leert ons, hoe
men boeiend vertellen kan, zon
der de toevlucht te nemen tot
het gezochte of geforceerde,
niettemin met gebruikmaking
van alle vrijheid, die fantasie
en ironie den verdichter van ge
schiedenissen aan de hand doen
Knap is ook de novelle Mis
daad op de Tennisciub van Al
berto Moravia (geb. 1907): een
oude vrouw, een apocriefe prin
ses, worat er op een feestje
tussen genomen, ma«i men
drijft de spot zover, dat er een
vechtpartij ontstaat. Een slag
in de hals met een lege fles
maakt een eind aan haar leven
De reactie op de aanwezigen
van deze onverwachte doodslag
is meesterlijk beschreven
Stichtelijk is dit alles natuur
lijk niet, maar levenswaar on
getwijfeld: zekere couranten
berichten uit Italië van nog niet
zo heel lang geleden kunnen dit
getuigenHoe het zij, Italië
zet de traditie van het kort
verhaal, begonnen in de 14e
eeuw door Boccaccio, voortge
zet door Sacchetti, Banidello,
Aretino en zovele anderen,
voort. En al leiden zij, zoals
mejuffrouw Van Schendel zegt,
zelden een gemeenschappelijk
literair leven, de traditie van
een verzorgde vorm blijven ze
getrouw. De bundel is smake
lijk uitgegeven.
C. Rijnsdorp.
Arjen Miecfema, de ro
manschrijver, heeft het aan
gedurfd een aantal van zijn
brieven van een schoolmees
ter" uit het weekblad Onze
Vacatures te bundelen onder
motto „Hier onderwijst men
de jeugd". Als men dit boek
je, uitgegeven door La Ri-
vière en Voorhoeve te Zwolle
ter hand neemt moet men
iets overwinnen.
Dit „iets" bestaat voorname
lijk uit een zekere onbehoorlij
ke vooringenomenheid tegen de
schoolmeester in het algemeen,
een vooringenomenheid waar
aan wij Nederlanders maar al
te gaarne toegeven, omdat wij,
eigengereid als wij zijn, na de
schooljaren niet meer bemees-
terd willen worden Misschien
zit het ons nog altijd een beet
je dwars dat de meester alles
zo goed wist wat wij niet wis
ten.
En het moet gezegd niet
alle onderwijzers hebben de ga
ve der zelf-correctie om, buiten
het schoolverband, te vergeten
dat zij niet meer voor de klas
staan.
Het is een schaduwzijde van
dit ambt (het woord „beroep"
wil niet uit mijn pen!) dat het
een grote mate van zelfcontrftle
vereist om, onder niet-vakgeno-
ten, als gewoon mens te verke
lk ben blij, dat Miedema het
er op gewaagd heeft, want wij
zijn een heel aardig, gezellig
en geestig boekje rijker gewor
den. Dat het boek zo geslaagd
is, danken we aan de humor
van de auteur.
Men moet zich even instel
len op een ietwat brede, niet al
tijd ongekunstelde bouw, door
spekt met wei-bewuste tale
Kanaans en proefjes van letter
kundig jargon. Is dat eenmaal
gebeurd dan Kan de schrijver
geen kwaad meer bij u doen,
temeer omdat het doorgaans
vrolijk verslag van xijn school
meestersbelevenissen allerlei
herinneringen uit uw eigen kin
derjaren wakker roept.
Daar komt nog bij, dat de
Groningse dialoogjes het hunne
bijdragen tot uw amusement
omdat het Gronings voor een
Hollander zo kernachtig klinkt.
Miedema strooit zc* kwistig
rond in deze korte vertellingen.
„Meneer, as mien pa weer op
jacht gait, is eerste hoas, dat
e schalt veur joe".
En als meester weer eens
over de tas van Jacob is ge
struikeld geeft deze hem de
raad: „Mneer mout moar eoud
oetkiekn woar hai stait". Mie
dema geeft zijn indrukken zo
wel van de lagere school als
de Mulo en schuift daar af en
toe herinneringen aan zijn eigen
schooltijd tussen.
gust Vermeylen door C. C. Spie
ring; over Karei van de Woes-
tijne's laatste dichtbundel Het
Bergmeer en mystieke tenden-
zen daarin, door prof. Minderaa;
over de betekenis van Benelux
door A. Pitlo; over het gebruik
van dagga (opium) in Zuid-
Afrika door Jan Greshoff, die
met de regeringsmaatregelen
daartegen de draak steekt, en
over dichterlijke gemoedstoe
standen in pogingen tot poëzie
van Max Croiset en Rudy Kous
broek. Louis-Paul Boon schrijft
met geforceerde humor over De
17 Kaarten van het Verleden.
Het Aprilnummer kon ons
meer bekoren, o.a. door interes
sante opstellen van Pierre Bra-
chin (De Belangstelling voor
het Nederlands in Frankrijk),
P. Lambrechts (De Vlaamse Af
gestudeerde in het Vlaams Cul
tureel Leven) en van M. van
Blankenstein, welke laatstge
noemde vernietigend oordeelt
over de werkzaamheden van Sir
Samuel Hoare gedurende de
„Nine Troubled Years" die aan
wereldoorlog II voorafgingen,
zulks aan de hand van Lord
Templewoods mémoires onder
de hierboven vermelde titel.
Van de verzen zijn die van Pier
re Kemp naar mijn smaak het
meest aannemelijk. Bepaald
aardig is
STILLE WOEDE
Die man, met op zijn hoofd
een storm als hoed,
heb ik vandaag al meer ontmoet,
„Musik der Zeit",*) het Duit
se tijdschrift dat zich voorna
melijk bezighoudt met de mo
derne muziek, heeft weer twee
nieuwe delen doen verschijnen:
„Tschechische Komponisten" en
„Ungarische Komponisten"
Reeds eerder verschenen uitga
ven van „Musik der Zeit" over
Strawinsky, Bartók, Britten,
Prokofieff, de Opera in de 20ste
eeuw, ballet en Engelse com
ponisten. De twee nieuwe de
len zijn weer even belangrijk
als de vorige. In slechts 80 pa
gina's wordt een werkelijk
uniek beeld gegeven van de mo
derne Hongaarse en Tsjechi
sche muziekproductie. In de
band „Ungarische Komponis
ten" schrijft niemand minder
dan de befaamde componist
Zoltan Kodaly over dc Hon-
aarse volksmuziek en over
artok als folklorist Over Ko-
daly's orkest- en koorwerken
schreven Jonn Weissmann en
Heinrich Linller zeer instruc
tieve artikelen. Een groot deel
is natuurlijk ingeruimd voor Be-
la Bartok, waarbij de bijdragen
van de grote violisten Yehudi
Menuhin en Joseph Szigeti ze
ker niet de minst interessante
zijn. Ook over de latere Hon
gaarse componisten Paul Kado-
sa, Matyas Seiber, Ferenc Far-
kas, Istvan Arato, Laszio
Lajtha en Sandor Vere6s vindt
men uitgebreide gegevens in de
ze uitgave. Van bijzondere be
tekenis is het nummer „Tsche
chische Komponisten", gewijd
aan grote figuren als Leos Ja-
nacek, Bohuslav Martinu, Alois
Haba en Jaromir Weinberger,
werken. Het zijn opnieuw zeer
belangrijke uitgaven geworden,
geïllustreerd met fraaie foto's.
In voorbereiding ia nu een band
over Zwitserse componisten.
Corn. B.
„Musik der Zelf, Eln«
Sehrlftenrelhe zur reltitenttssliehMi
Muilk. Heft 8 en 9. Veria* Booiey
und Hawkei GmbH, Bonn.
Vernietigingsoorlog of ivereldtyrannie?
Prof. dr. Herm. Ridderbos weerlegt
standpunt van dr. Berkhof
maar wat hij met dat noodweer
doet
en waarom het om zijn schedel
woedt,
kan ik dat roden?
Ik kan het, zodra ik erken,
dat ik die man in woede ben,
al kom ik niet tot daden.
Vriend Spiegel is geen leugenaar.
Hij raadt mij, ben ik op mijn
boost:
Kam nog eens door je schaarse
haar
en wees daarmee getroost.
C.R.
1
DE
ig nieuwe wagens
van de Rotterdamse electri-
sche tram lopen van voren en
van achteren wat smaller toe.
Tamelijk voorin gezeten, zie ik
het spiegelbeeld van de man
achter my in de schuin ten op
zichte van elkaar geplaatste
ruiten aan mijn rechterhand
dubbel weerkaatst.
Volmaakt identiek is elk
handgebaar, het gaan verzitten,
de pratende mond. Waarom hin
dert mij dit dubbelbeeld? Om
dat het zinloos is. Het klinkt
vergezocht, maar het is waar:
ik proef er de dood in. Elk
mens is een were ld op zichzelf
en verdraagt geen verdubbeling.
Bij het zien van tweelingen heb
ik dat gevoel niet. Een twee
lingencongres is een feest van
leven en niet van dood. Dode
verdubbeling is vijandig aan de
gedachte van de schepping, die
zich nergens her
haalt, zelfs niet
in tweelingen
van hetzelfde ge
slachtWanneer
Sartre beweert,
dat de mens het
Niet schept, geef
ik hem gelijk bij
een dubbelbeeld als hier in de
tram. Aan dit soort Niet ver
dient het Amerikaanse amuse
mentsbedrijf schatten, wanneer
het een rij dansende juffrouwen
nauwkeurig dezelfde bewegin
gen laat uitvoeren met dezelfde
dode glimlach. Dit is anti-crea
tie/; dressuur en geen kunst.
Het is de zinloosheid, het Niet.
als spel gecultiveerd. By een
parade of een gymnastiekuit-
voering is iets geheel anders
aan de hand. Door het gelijke
bewegingssysteem wordt de
Zinloos
Dubbelbeeld
baar zijn dat de onderwijzer
van uw kinderen u terzijde
staat.
Het slothoofdstukje „Na de
vakantie" overtreft al wat er
aan vooraf gaat. Wanneer A
M. op menselijke wijze wordt
geplaagd door een zekere nos
talgie om opnieuw de school
deur te openen is daar een
klein meisje uit de eerste klas
dat met hem mee looot en haar
handje in de hand van de mees
ter legt: „Ik kom weer bie jou
op skoul".
Het kind, dat de meester ver
zoent met de taak om in het
kleine getrouw te zijn.
P. J. R.
chaotische massa een overzich
telijke menigte. Maar by zo'n
Amerikaans dansgroepje of by
een toevallige spiegeling voelt
men zinloosheid en dood, omdat
hier getracht wordt iets te ver
menigvuldigen, dat niet verme
nigvuldigd worden kan. Deze
mens achter my in de tram leeft
alleen maar als één exemplaar,
ook al zou hij ergens een dubbel
ganger of tweelingbroer hebben.
JN de 17e eeuw, toen het ab
solute koningschap (met na
me in Frankrijk) aan de ene
kant, en grote ontdekkingen in
de wis- en naturkunde aan de
andere kant het aanzien gaven
aan symmetrisch opgebouwde pa
leizen met vleugelpartijen, toe
gangswegen en tuinen van geo
metrische vormen, alsook aan
muziekwerken van symmetrische
opbouw, is de herhaling en de
evenredigheid (die immers ook
een vorm van
herhaling is) een
vast bestanddeel
in de kunst ge
worden. Het da
capo in de mu
ziek is daar
aan niet vreemd,
trouwens de ge
hele vormentaal van de 18e
eeuwse muziek vertoont die
behoefte aan evenredigheid
der delen en bemint de her
haling, herinner U maar bijv.
de aria's uit de lydenstnuziek
van Bach, waar ze, eerlijk
gezegd, wel eens verveelt. Ik
maak een uitzondering voor het
(oeroude) refrein in de poëzie
en de zang. omdat dit door elke
strofe van het vers weer anders
wordt belicht.
J^iJAAR als ik met myn gemij
mer zover ben gekomen,
blijkt, dat ik te lang ben blij
ven zitten en moet ik myn me
ditatie over de herhaling met
een zinloze wandeling in de
regen betalen. En onder die
wandeling schiet my te binnen,
dat ik al peinzende niets nieuws
heb bedacht, want de volks
wijsheid van de spraakmakende
gemeente weet het onbewust
al lang en heeft mij bij voor
baat gelijk gegeven. Ze zegt
immers: als twee hetzelfde doen,
doen ze niet hetzelfde. Kan het
scherper en juister uitgedrukt
worden.Precisely what I
mean" grijnst de Amerikaanse
boss van het dansgroepje.
Nee, vrind,
twaalf!
twee is geen
de overheden zich van ieder middel, hoe ver
dervend en vernietigend ook, mogen bedienen als
het er slechts om gaat voor de vrijheid en het
recht op te komen. En of althans de kerken mogen
stilzwijgen en toezien, wanneer het haar blijkt,
dat ook de overheden van het Westen voor een
dergelijke, onafzienbare wereldverwoesting zich
toerusten.
Prof. dr. Herm. Ridderbos schrijft in het Geref.
Weekblad, dat niemand deze vraag in algemene
vorm gesteld, bevestigend zal willen beantwoorden
en hij acht deze vraag ook een ongeoorloofde ver
eenvoudiging van het probleem, als men de vraag
zo stelt.
Vraagt God nu in deze
situatie een keuze tus
sen een onbegrensde des-
tructie-oorlog of wereld-
tyrannie? In geen enkel
opzicht meent prof. Rid
derbos en hij acht het
niet juist de keuze der
non-conformisten als het
„geloofsstandpunt" tegen
over het „werkelijk-
heids"-standpunt te plaat
sen. Hij is het niet eens
met dr. Berkhof, die „In
de Waagschaal" schreef,
dat wij maar liever de
tyrannie van de Russen
moeten kiezen, omdat
een Russische bezetting
de minst erge is va:
twee mogelijkheden. Dat
is volgens dr. Ridder
bos geredeneerd vanuit
de werkelijkheid zoals
dr. Berkhof die ziet
Maar het levensgevaar
lijke van heel deze voor
stelling is, dat hier in be
ginsel een beslissing
wordt genomen, welke
God zelf ons tot op dit
ogenblik bespaard heeft
en misschien ook blijven
besparen wil.
En niet alleen levens
gevaarlijk, maar vanuit
een christelijk standpunt
gezien ook een volstrekte
eigenwilligheid. Want
niemand kan zeggen, dat
wij, dat de Westerse we
reld, in dit tijdsgewricht
voor dit dilemma staan:
óf een onafzienbare des
tructie óf een wereld-he
gemonie van het commu
nisme. Er is ook een mo
gelijkheid, dat God de
ene verderving door de
andere in bedwang
houdt, het kan ook zijn,
dat God de wereld de
kans geeft èn door deze
wetenschappelijke èn
door deze staatkundige
ontwikkeling heen te ko
men. Mag nu de kerk de
ze mogelijkheid a priori
wegwerpen of verwaar
lozen?
„In de Waagschaal"
waarin thans de kerken
op meer dan één wijze
tot non-conformisme
worden opgewekt, vind
ik een hooggestemde
predicatie van Prof. Mis-
kotte afgedrukt, die hij
voor tien jaar gehouden
heeft en die o.m. deze
passage bevatte:
„Godhoor het
goed!God heeft ons
bevrijd en heeft de ge
allieerden met hun eigen
subjectieve doeleinden,
als even zovele behulp-
selen ingezet, om in één
historische stonde
voor ogen te stellen hoe
het niét kan en niét mag
en nooit meer zal gaan
en hoe de verloochening
van de koning Israels,
Jezus Christus, de gan
se wereld in het ver
derf dreigde te stoten".
Indien voor tien jaar
de bevrijding aldus te
recht met God in ver
band gebracht is, ligt
hierin dan ook niet op
gesloten, dat de gigan
tische machtsmiddelen,
waarmee ook reeds in de
vorige oorlog de gigan
tische afmetingen van
het kwaad gestuit zijn,
door God tot bevryding
zyn aangewend?
Waar ligt de rechts
grond voor de kerk om
in deze situatie in de
naam des Heren tot de
Westerse machten te zeg
gen: doe eerst de atoom
bom weg en onderhandel
dan pas met de Russen?
Wy kunnen niet kie
zen voor wat ons niet
geopenbaard is. Wij kun
nen slechts in het ge
loof aanvaarden wat God
ons doet komen,
y de weg
waarin God tot nu toe
de wereld bij de vrijheid
en het recht heeft ge
houden niet voortijdig
verlaten. Daarom heeft
de kerk m.i. te volhar
den in het gebed, dat
God het in de overheid
gegeven instrument ter
bestryding van de tyran
nie ook thans wil zege
nen en dat Hij de wereld
tussen de afgronden ter
linker en ter rechter
zijde wil heenleiden.
De kerk moet op de
ze huiveringwekkende
tocht niet stilstaan om
reeds voor een van bei
de afgronden te kiezen.
Het zou betekenen op het
kritieke ogenblik de
menselijke gids vaarwel
te zeggen en op een en
gel te hopen: om de
behulpselen die God in
de overheidsmacht be
steld heeft weg te wer
pen om zich op de won
dermacht Gods te be
roepen. Een gedragslijn
die zich met het bijbelse
begrip van wat geloof en
geloofsbeslissing is, m.i.
niet meer dekt en daar
om ook door de kerk
niet als zodanig mag
worden aanbevolen.
In de Thomaskerk in Leipzig zijn gisteren
voor de 32ste maal de Duitse Bachfeesten
begonnen, die tot de 6de Juni zullen duren.
Overwogen wordt het oude kerkgebouw te
restaureren in een stijl, die overeenkomt
met de tyd waarin de grote componist
Bach leefde. Bij een in de jaren 1877 tot
1889 tot stand gekomen restauratie verloor
de kerk veel, dat haar tijdens het leven
van Bach een bijzondere bekoring gaf. De
toen aangebrachte veranderingen betroffen
niet alleen het altaar, maar ook het eerste
en het tweede koor.
Het reeds eerder afgebroken orgel t>an
Johann Sebastian Bach werd vervangen
door het orgel, dat er nu nog is, afkomstig
uit de fabriek van Sauer te Frankfurt aan
de Oder. Het prachtige barokaltaar werd
verwijderd, waarvoor een altaar in nieuw-
Gothische stijl in de plaats kwam. De kansel
in rococostijl van Valentin Schwarzenberger
werd vervangen door een spreekgestoelte
van kalksteen.
Op onze foto een exterieur van het im
posante gebouw met het standbeeld van
de grote meester.
IN ISRAËL
Groeiende belangstelling voor
het Nieuwe Testament
Vooralsnog geen beweging in de richting
van JezusMessianiteit
Op godsdienstig gebied is er In het Jodendom hetzelfde waar te
nemen wat mutatis mutandis voor het christendom geldt: een
groeiende behoefte aan geloof, zonder trek naar de synagoge. Syna
goge en geloof sijn in het huidige Jodendom niet langer synoniem.
Vooral de jongere generatie is overtuigd dat dit harnas van ortho
doxie knellend is. Het mag waar lijn dat het zijn nut heeft ge-
lad voor de conservering van het volk gedurende al de eeuwen
in christelijke ballingschap. Maar nu heeft het uitgediend.
De ouderen gaan hoe langer hoe
meer de moed verliezen. Het weg
vallen bij voorbeeld van een „tra
ditionele" ftgwir als de opperrabbijn
Justus Tal slaat de oudere ortho
doxe mensen met een verlammend
gevoel van uitzichtloosheid. Nu valt
alles uiteen, is bun reactie. Deze
oude pijlers van de orthodoxie zijn
niet meer te vervangen. Er is geen
jeugdige generatie, die het oude de
vies overneemt.
Terzelfder tijd Is onder ouderen
en jongeren gelijkelijk de groeien
de belangstelling voor het Nieuwe
Testament en de figuur van Jezus
van Nazareth levendig. Het Joden
dom Is met de Jeznsvraag bezig
meer dan ooit te voren. Het is selfs
zó dat christenen, die geen insiders
zijn, zelfs leidende theologen,
niet alleen geen voorstelling
kunnen maken, maar ook eenvoudig
niet gelóven kannen, dat dit proces
bijv. ten aanzien van de Jezus-
lltteratuur zó ver gevorderd ls.
Men beschuldigt de insiders dan van
„wishful thinking", omdat men
zeer concrete situatie niet kent.
die lijken dan enkel maar om
antwoord-optimistlsch. In de staat
Israël Is alles geestelijk in bewe
ging gekomen. Daar kan om zo te
zeggen van alle* gebeuren. Men
moet niet verbaasd zijn als van
daar verrassende mededelingen ko-
Met nadruk moeten wij echter
vastitellen dat dit vooralsnog geen
beweging is in de richting van Je
zus' Messianiteit en zeker niet van
het gevestigde christendom. Voorzo
ver het Jodendom in de staat Israël
zich bewust tegen de invloed
het christendom keert, begint de
vrees scherpere afweermaatregelen
te dicteren, vrees bijv. voor christe
lijk onderwijs, vrees voor 'net ver
tonen van een film als: De Mantel
enz. Niemand kan in deze een voor
spelling doen, of een overgang in
grote getale aanstaande ls naar de
belijdenis van Jezus als de Messias
Maar wel ziet het er relatief hoop
vol uit, wanneer wij de geestelijke
situatie aldaar vergelijken met de
Negerkerken en blankenkerkcn
burger" is Voorts waren zij
het er allen over eens, dat in
het begin de uitwerking op
de negerKerken gering zal
zijn. Geen van hen stelde de
mogelijkheid voor van een
massale overheveling van ne
gers naar de kerken der blan-
De verklaring die in Febru
ari j.l. door de Nationale
Raad van Kerken in de Ver
Staten werd uitgegeven er
waarin een beroep werd ge
daan op de plaatselijke ge
meenten om de diensten
open te stellen voor alle i
sen, ongeacht hun ras, wijst
er op, dat de campagne van
de Protestanten in de Ver
Staten om de rassenscheiding
ongedaan te maken aan be
langrijkheid toeneemt. Doch
hoe reageer' de neger op dit
alles, zo vraagt een redac
teur van oet Amerikaanse
blad „Christian Century"
zich af. Wat zal de uitwer
king zijn op de negerkerken'
Hij stelde deze vragen aan
vijf vooraanstaande negerpre-
dikanten en leken.
Zij waren allen van mening
dat de opheffing van de ras
senscheiding van groot be
lang zou blijken in het ver
sterken van dp gemeenschap
tussen negers en blanken en
in doen gevoelen dat de neger
niet langer .een tweederangs I
ken.
Slechts twee van de onder
vraagden, onder wie Benja
min E. Maya, een vooraan
staande figuur tijdens de As
semblee te Evanston, geloof
den. dat vele blanke gezinnen
J „chris
telijke" landen.
(Uit: Kerk en Israël, Mei 1955)
U kent ze wel, de kerkgangers,
die midden onder de preek zo
heel stil kunnen zitten, met gelo
ken ogen. Of anderen, die meer
zichtbaar zitten te knikkebollen
of zelfs snurkers, die zachte stoot
jes van naast hen zittende hoor
ders nodig hebben om weer tot
bewustzijn te komen. Veel do
minees hebben last van deze sla
pers. Het is juist of je deze men
sen het eerst en alleen ziet, zei
een predikant ons laatst.
Maar het is een oud kwaad.
Dat begrepen we tenminste uit
een ingezonden stuk in de Man
chester Guardian. geschreven
naar aanleiding van het overlij
den van een oude ordebewaarder
in de kathedraal van She/jield.
de laatste van zyn „soort". In
Lancashire kende men nl. al in
1736 een ordebewaarder, die er
op had toe te zien, dat er niet
werd geslapen in de kerk. Dat
was een deel van zijn taak, die
verder omvatte het toezicht hou
den op de kinderen en het schoon
houden van de kansel en gangen.
Wel heel merkwaardig was het
optreden van zekere mrs. Betty
Finch in Warrington, omstreeks
1810, die de gewoonte had tijdens
de dienst waardig en bewapend
met een stok langs de banken te
schrijden. Aan het eind van de
stok zat een knop, die er speciaal
voor diende de slapers aan te sto
ten. Ieder, die duidelijk blijk gaf
niet op te letten, kreeg er een
zetje mee
na de opheffing van de ras
senscheiding zich bij bestaan
de negergemeenten zouden
aansluiten De negerkerken
moeten op haar kansel blan
ke predikanten toelaten en ook
blanken in de bestuurslicha
men opnemen, zo zeiden zij.
„Het aantal negers en blan
ken van een gemeente is ech
ter van geen belang. Het gaat
om het principe, dat er geen
scheiding van ras en huids
kleur meer is."
Kerkelijk centrum in New York
Juist tegenover het gebouw van de Ver. Naties In New York
zal volgens de plannen van de Nationale Raad van Chr. Kerken
in de V. S. een gebouw met zeventien verdiepingen verrijzen,
waarin alle bureaux van de raad en die van alle aangesloten
kerken zullen worden ondergebracht
Het gebouw, dat van verre over de Hudson zichtbaar sal
zijn, is een symbool van de hechte samenwerking op kerkelijk
gebied. De bouwkosten worden op veertien mlllioen dollar
geschat en het zal binnen twee Jaar gereed zijn. De bouwgrond
werd geschonken door John D. Rockefeller jr.