Itali iaanse Vertelkunst Cultureel venster „Ik kom weer bie joe op skouF Hong aarse Tsjechische componisten Kerk thans nog niet voor keuze gesteld LEZERS PELGRIMAGE Slapers in de kerk ICKUWE LEIDSCHE COURANT een schrijver tussen Ja en Nee «Het is goed en eervol, een volledig, kanoniek leven te leiden en in alle stadia daarvan karakteristiek vruchtbaar te zijn* aldus Thomas Mann in de rede: Deutschland und die Deut- tchen, die hij tien jaar geleden in Washington heeft gehouden. «Het leven is een uiterst dubieus geschenk, en ik had zeer weinig vertrouwen in mijn eigen biologische flinkheid; de vol harding, die ik toch getoond heb, schijnt mij minder een bewijs van mijn eigen vitale geduld, dan van het geduld, dat de genius van het leven met mij heeft gehad, als iets, dat er bij komt, als genade. Genade echter is altijd verwonderlijk en onver wacht. Wie haar ervaart, gelooft te dromen". Enkele decennia geleden schreef hij, dat hij evenals zjjn moeder hoogstens 70 zou wor den, en de roman, die hij om zijn Dr. Faustus heeft gecom poneerd, begint met het ver haal over 't bezoek van een Amerikaans journalist, die en kele maanden na zijn 70ste ver jaardag hem bezocht, om hem aan deze belofte, nu de aarde te verlaten, kwam herinneren. „Wat doet u eigenlijk nog hier, zo tegen de afspraak?" Dit is nu tien jaar geleden, maar Th. M. viert op 6 Juni 1955 zijn 80- ste verjaardag, en heeft nog steeds een verbazingwekkende werkkracht: deze zomer zal de vitale grijsaard naar ons land komen om hier een Schiller rede te houden naar aanleiding van het feit, dat Schiller 150 jaar geleden gestorven is. In alle stadia van het leven karakteris- tiek vruchtbaar zyn! Th. M. heeft het ge tracht, voor zover dat mogelijk is bij een levenshouding, die hij zelf karakteriseert met de woorden: „Alles moet in de lucht staan", dus zonder vaste ach tergrond. Na een doelloos door gebrachte jeugd (vol kostelijke zelfironie be schreven in het schetsje Spiegel: hij was o.m. ployé bij een brandverzeke- i vensbeschouwing, eigenlijk een ringsmaa'achappij!) is zijn eer- wanhopige afweer van alle des- «te literaire poging direct een tructieve krachten. ,,De iro- meesterstuk: B u d d e nb r o o k s I nie", zegt hij, „is naar beide de geleidelijke ondergang van een patriciërsfamilie in Lübeck, tegelijk een boek vol dank baarheid aan Schopenhauer en Wagner, die het pad van zijn jeugd overstraalden, maar met hun mengeling van licht en donker er tegelijk de schaduw van de dood over wierpen. Daarin is hij reeds, evenals in zijn jeugdnovellen, de „chroni queur van de Duitse décaden- ce"; zijn helden zijn decadenten of halfdecadenten; zij voeren een hopeloze strijd tegen hun innerlijke tweespalt uit het aardse leven is er voor hen geen andere verlossing als de dood. Om in deze duisternis niet onder te gaan, vlucht Th. M. in de ironie: een mengeling kanten gericht. Zij speelt listig en zonder zien te binden, hoe wel niet zonder hartelijkheid, tussen de tegenstellingen en maakt met partijkiezen en be slissing geen bijzondere haast." Dit laatste is het, wat zove- len van deze auteur, wiens uit zonderlijke begaafdheid nie mand zal ontkennen, heeft ver vreemd: het niet-partij-kiezen. Alleen ten opzichte van het Hitlerdom heeft hij een beslist: Neen laten horen, vooral in de radiolezingen (Deutsche Hörer) die hij in de oorlogsjaren heeft uitgesproken. Maar in andere opzichten, b.v. in de contro verse Amerika-Rusland, blijft hij staan in het rijk tussen ja en neenhij vindt niet het woord, dat de duisternis door straalt en de grootheid niet in ziekte en dood, maar in het le ven en het licht zoekt. J. H. Schouten. THOMAS MANN UIT DE TIJDSCHRIFTEN In afwachting van het Meinummer van De Vlaamse Gids volgt hier een kort overzicht van de beide vorige afleveringen. Het Maartnummer bracht een knap opstel van J. C. Brandt Corstius over de Westeuropese Literatuur in de Twintigste Eeuw, dat door zijn documentatie imponeert, meer dan dat het door zijn visie bevredigt. Niettemin dient men voor zulke samenvat tende beschouwingen dankbaar te zijn: ze zijn broodnodig om tot begrip van de eigen tijd te komen. Hoe de redactie ertoe is kunnen komen het onnozele stukje De Geschiedenis der Mensheid, Spel in zeven Periodes, door Bernard Maler, op te nemen, is me een raad sel. De lezer wordt in gelicht over een Vlaams jour nalist die in 1904 gestorven is, August Snieders (door Marc van den Broucke, een vakgenoot, die in datzelfde jaar geboren werd); over Brieven van Au- Een bundel met k >stelijke verhalen ,Jn de schemer van een regenachtige avond tegen eind Novem ber zag men een grote leeuw dicht langs de huizen lopen, onder de dakrand, zoals een stadsmens die beschutting tegen de regen zoekt. Bij die verschijning stonden de weinige voorbijgangers huiverend stil, met wild verschrikte ogen, en sommigen slaakten een hese of mislukte gil, pas nadat de leeuw voorbij was en toen zij hun lichaam weer voelden tintelen in de vorm van adem haling, een gil die niet in verhouding was tot de hoeveelheid en de hoedanigheid van hun samengebalde angst; en zij maakten een gebaar nog vreemder dan hun geschreeuw, een gebaar dat niets begrijpelijks uitdrukte. Een vochtige en koude avond met mist; de stad lag verlaten Dit is "de toon van de echte verteller, in dit geval de in 1885 geboren schrijver Aldo Palaz- zeschi. Het is t begin van zijn novelle Khan, de geschiedenis van een makke, vegetarische circusleeuw, die in de stad zijn vroegere dompteuse en ou de vriendin, Celesta, gaat bezoe ken om daar de geur van groen tesoep op te snuiven, een bosje peen te snoepen, oude herinne ringen op te halen en zich te beklagen over zijn tegenwoordig lot. Het verhaal eindigt tra gisch, want de oude vrouw wil ten slotte nog eens jong zijn en haar oude rol van dierentem- ster hernemen, maar Khan in zijn angst valt haar aan en doodt haar. „Hij sloot de ogen en vertrok, snel langs de muur schuivend naar zijn tent in het park, en zoals de gedoemde voor de duivel boog hij zijn kop toen hij er binnen ging om er nooit meer uit te komen: eindelijk volledig leeuw." Even als bij wijlen H. G. Wells is hier een knappe vermenging van het onmogelijke en het rea listische tot stand gekomen. Na de vorige uitgaven in de ze serie van Meesters der Ver telkunst (uitg. J. M. Meulen- hoff, Amsterdam), nl. Neder land, Rusland, Frankrijk en Spanje, is deze bundel vertel lingen van Italiaanse auteurs, waaronder d'Annunzio en Piran dello niet ontbreken, zeker niet de minste in de rij. Corinna van Schendel heeft er een van des kundigheid getuigende, sober gehouden inleiding bij geschre ven. De opzet var de bundel, zo deelt zij mede, geldt speciaal de verhalenvertellers van de laatste honderd jaar. Vóór alles heeft zij ernaar gestreefd een onderhoudend verhalenboek sa men te stellen een boek waar in het typisch Italiaanse, hetzij door ae personen en situaties hetzij door de verteltram naar voren treedt. Wie het boek van de enige tijd geleden gestorven Graaf Sforza, „Seele und Schicksal Itaiiens" (een Duitse vertaling, in 1934 bij Querido te Amsterdam verschenen) kent, zal in deze verhalen veel van Sforza's karakteristieken der Italiaanse volksaard bevestigd vinden. Men ontmoet in de ge bundelde vertalen romantiek (Tarchetti), hartstochtelijk re alisme (Verga) menselijke be wogenheid (Pirandello), humor (Svevo) in een novelle Weldadi ge Wijn, die even aan een scè ne in Van der Stoeps Laterveer doet denken numor weer bij Brancati in diens novelle De Oude Prent, menselijke bewo genheid weer m Domenico Rea s beschrijving van het verval der koetsierderij, indringings- ▼ermogen in ae beschril Gi- van het Stervend Paard anna Manzini, en nog andere pecten. Al deze verhalen zijn knap op gebouwd; ze vertonen bij alle fantasie en humor toch iets plas tisch, laten een herinnering aan vaste omtrekken na. Het is de meesterhand die onderwerp, verhaalgang en figuren, alsook de klare atmosfeer tot een on deelbare eenheid heeft samen gevoegd. Ook dit boekje leert ons, hoe men boeiend vertellen kan, zon der de toevlucht te nemen tot het gezochte of geforceerde, niettemin met gebruikmaking van alle vrijheid, die fantasie en ironie den verdichter van ge schiedenissen aan de hand doen Knap is ook de novelle Mis daad op de Tennisciub van Al berto Moravia (geb. 1907): een oude vrouw, een apocriefe prin ses, worat er op een feestje tussen genomen, ma«i men drijft de spot zover, dat er een vechtpartij ontstaat. Een slag in de hals met een lege fles maakt een eind aan haar leven De reactie op de aanwezigen van deze onverwachte doodslag is meesterlijk beschreven Stichtelijk is dit alles natuur lijk niet, maar levenswaar on getwijfeld: zekere couranten berichten uit Italië van nog niet zo heel lang geleden kunnen dit getuigenHoe het zij, Italië zet de traditie van het kort verhaal, begonnen in de 14e eeuw door Boccaccio, voortge zet door Sacchetti, Banidello, Aretino en zovele anderen, voort. En al leiden zij, zoals mejuffrouw Van Schendel zegt, zelden een gemeenschappelijk literair leven, de traditie van een verzorgde vorm blijven ze getrouw. De bundel is smake lijk uitgegeven. C. Rijnsdorp. Arjen Miecfema, de ro manschrijver, heeft het aan gedurfd een aantal van zijn brieven van een schoolmees ter" uit het weekblad Onze Vacatures te bundelen onder motto „Hier onderwijst men de jeugd". Als men dit boek je, uitgegeven door La Ri- vière en Voorhoeve te Zwolle ter hand neemt moet men iets overwinnen. Dit „iets" bestaat voorname lijk uit een zekere onbehoorlij ke vooringenomenheid tegen de schoolmeester in het algemeen, een vooringenomenheid waar aan wij Nederlanders maar al te gaarne toegeven, omdat wij, eigengereid als wij zijn, na de schooljaren niet meer bemees- terd willen worden Misschien zit het ons nog altijd een beet je dwars dat de meester alles zo goed wist wat wij niet wis ten. En het moet gezegd niet alle onderwijzers hebben de ga ve der zelf-correctie om, buiten het schoolverband, te vergeten dat zij niet meer voor de klas staan. Het is een schaduwzijde van dit ambt (het woord „beroep" wil niet uit mijn pen!) dat het een grote mate van zelfcontrftle vereist om, onder niet-vakgeno- ten, als gewoon mens te verke lk ben blij, dat Miedema het er op gewaagd heeft, want wij zijn een heel aardig, gezellig en geestig boekje rijker gewor den. Dat het boek zo geslaagd is, danken we aan de humor van de auteur. Men moet zich even instel len op een ietwat brede, niet al tijd ongekunstelde bouw, door spekt met wei-bewuste tale Kanaans en proefjes van letter kundig jargon. Is dat eenmaal gebeurd dan Kan de schrijver geen kwaad meer bij u doen, temeer omdat het doorgaans vrolijk verslag van xijn school meestersbelevenissen allerlei herinneringen uit uw eigen kin derjaren wakker roept. Daar komt nog bij, dat de Groningse dialoogjes het hunne bijdragen tot uw amusement omdat het Gronings voor een Hollander zo kernachtig klinkt. Miedema strooit zc* kwistig rond in deze korte vertellingen. „Meneer, as mien pa weer op jacht gait, is eerste hoas, dat e schalt veur joe". En als meester weer eens over de tas van Jacob is ge struikeld geeft deze hem de raad: „Mneer mout moar eoud oetkiekn woar hai stait". Mie dema geeft zijn indrukken zo wel van de lagere school als de Mulo en schuift daar af en toe herinneringen aan zijn eigen schooltijd tussen. gust Vermeylen door C. C. Spie ring; over Karei van de Woes- tijne's laatste dichtbundel Het Bergmeer en mystieke tenden- zen daarin, door prof. Minderaa; over de betekenis van Benelux door A. Pitlo; over het gebruik van dagga (opium) in Zuid- Afrika door Jan Greshoff, die met de regeringsmaatregelen daartegen de draak steekt, en over dichterlijke gemoedstoe standen in pogingen tot poëzie van Max Croiset en Rudy Kous broek. Louis-Paul Boon schrijft met geforceerde humor over De 17 Kaarten van het Verleden. Het Aprilnummer kon ons meer bekoren, o.a. door interes sante opstellen van Pierre Bra- chin (De Belangstelling voor het Nederlands in Frankrijk), P. Lambrechts (De Vlaamse Af gestudeerde in het Vlaams Cul tureel Leven) en van M. van Blankenstein, welke laatstge noemde vernietigend oordeelt over de werkzaamheden van Sir Samuel Hoare gedurende de „Nine Troubled Years" die aan wereldoorlog II voorafgingen, zulks aan de hand van Lord Templewoods mémoires onder de hierboven vermelde titel. Van de verzen zijn die van Pier re Kemp naar mijn smaak het meest aannemelijk. Bepaald aardig is STILLE WOEDE Die man, met op zijn hoofd een storm als hoed, heb ik vandaag al meer ontmoet, „Musik der Zeit",*) het Duit se tijdschrift dat zich voorna melijk bezighoudt met de mo derne muziek, heeft weer twee nieuwe delen doen verschijnen: „Tschechische Komponisten" en „Ungarische Komponisten" Reeds eerder verschenen uitga ven van „Musik der Zeit" over Strawinsky, Bartók, Britten, Prokofieff, de Opera in de 20ste eeuw, ballet en Engelse com ponisten. De twee nieuwe de len zijn weer even belangrijk als de vorige. In slechts 80 pa gina's wordt een werkelijk uniek beeld gegeven van de mo derne Hongaarse en Tsjechi sche muziekproductie. In de band „Ungarische Komponis ten" schrijft niemand minder dan de befaamde componist Zoltan Kodaly over dc Hon- aarse volksmuziek en over artok als folklorist Over Ko- daly's orkest- en koorwerken schreven Jonn Weissmann en Heinrich Linller zeer instruc tieve artikelen. Een groot deel is natuurlijk ingeruimd voor Be- la Bartok, waarbij de bijdragen van de grote violisten Yehudi Menuhin en Joseph Szigeti ze ker niet de minst interessante zijn. Ook over de latere Hon gaarse componisten Paul Kado- sa, Matyas Seiber, Ferenc Far- kas, Istvan Arato, Laszio Lajtha en Sandor Vere6s vindt men uitgebreide gegevens in de ze uitgave. Van bijzondere be tekenis is het nummer „Tsche chische Komponisten", gewijd aan grote figuren als Leos Ja- nacek, Bohuslav Martinu, Alois Haba en Jaromir Weinberger, werken. Het zijn opnieuw zeer belangrijke uitgaven geworden, geïllustreerd met fraaie foto's. In voorbereiding ia nu een band over Zwitserse componisten. Corn. B. „Musik der Zelf, Eln« Sehrlftenrelhe zur reltitenttssliehMi Muilk. Heft 8 en 9. Veria* Booiey und Hawkei GmbH, Bonn. Vernietigingsoorlog of ivereldtyrannie? Prof. dr. Herm. Ridderbos weerlegt standpunt van dr. Berkhof maar wat hij met dat noodweer doet en waarom het om zijn schedel woedt, kan ik dat roden? Ik kan het, zodra ik erken, dat ik die man in woede ben, al kom ik niet tot daden. Vriend Spiegel is geen leugenaar. Hij raadt mij, ben ik op mijn boost: Kam nog eens door je schaarse haar en wees daarmee getroost. C.R. 1 DE ig nieuwe wagens van de Rotterdamse electri- sche tram lopen van voren en van achteren wat smaller toe. Tamelijk voorin gezeten, zie ik het spiegelbeeld van de man achter my in de schuin ten op zichte van elkaar geplaatste ruiten aan mijn rechterhand dubbel weerkaatst. Volmaakt identiek is elk handgebaar, het gaan verzitten, de pratende mond. Waarom hin dert mij dit dubbelbeeld? Om dat het zinloos is. Het klinkt vergezocht, maar het is waar: ik proef er de dood in. Elk mens is een were ld op zichzelf en verdraagt geen verdubbeling. Bij het zien van tweelingen heb ik dat gevoel niet. Een twee lingencongres is een feest van leven en niet van dood. Dode verdubbeling is vijandig aan de gedachte van de schepping, die zich nergens her haalt, zelfs niet in tweelingen van hetzelfde ge slachtWanneer Sartre beweert, dat de mens het Niet schept, geef ik hem gelijk bij een dubbelbeeld als hier in de tram. Aan dit soort Niet ver dient het Amerikaanse amuse mentsbedrijf schatten, wanneer het een rij dansende juffrouwen nauwkeurig dezelfde bewegin gen laat uitvoeren met dezelfde dode glimlach. Dit is anti-crea tie/; dressuur en geen kunst. Het is de zinloosheid, het Niet. als spel gecultiveerd. By een parade of een gymnastiekuit- voering is iets geheel anders aan de hand. Door het gelijke bewegingssysteem wordt de Zinloos Dubbelbeeld baar zijn dat de onderwijzer van uw kinderen u terzijde staat. Het slothoofdstukje „Na de vakantie" overtreft al wat er aan vooraf gaat. Wanneer A M. op menselijke wijze wordt geplaagd door een zekere nos talgie om opnieuw de school deur te openen is daar een klein meisje uit de eerste klas dat met hem mee looot en haar handje in de hand van de mees ter legt: „Ik kom weer bie jou op skoul". Het kind, dat de meester ver zoent met de taak om in het kleine getrouw te zijn. P. J. R. chaotische massa een overzich telijke menigte. Maar by zo'n Amerikaans dansgroepje of by een toevallige spiegeling voelt men zinloosheid en dood, omdat hier getracht wordt iets te ver menigvuldigen, dat niet verme nigvuldigd worden kan. Deze mens achter my in de tram leeft alleen maar als één exemplaar, ook al zou hij ergens een dubbel ganger of tweelingbroer hebben. JN de 17e eeuw, toen het ab solute koningschap (met na me in Frankrijk) aan de ene kant, en grote ontdekkingen in de wis- en naturkunde aan de andere kant het aanzien gaven aan symmetrisch opgebouwde pa leizen met vleugelpartijen, toe gangswegen en tuinen van geo metrische vormen, alsook aan muziekwerken van symmetrische opbouw, is de herhaling en de evenredigheid (die immers ook een vorm van herhaling is) een vast bestanddeel in de kunst ge worden. Het da capo in de mu ziek is daar aan niet vreemd, trouwens de ge hele vormentaal van de 18e eeuwse muziek vertoont die behoefte aan evenredigheid der delen en bemint de her haling, herinner U maar bijv. de aria's uit de lydenstnuziek van Bach, waar ze, eerlijk gezegd, wel eens verveelt. Ik maak een uitzondering voor het (oeroude) refrein in de poëzie en de zang. omdat dit door elke strofe van het vers weer anders wordt belicht. J^iJAAR als ik met myn gemij mer zover ben gekomen, blijkt, dat ik te lang ben blij ven zitten en moet ik myn me ditatie over de herhaling met een zinloze wandeling in de regen betalen. En onder die wandeling schiet my te binnen, dat ik al peinzende niets nieuws heb bedacht, want de volks wijsheid van de spraakmakende gemeente weet het onbewust al lang en heeft mij bij voor baat gelijk gegeven. Ze zegt immers: als twee hetzelfde doen, doen ze niet hetzelfde. Kan het scherper en juister uitgedrukt worden.Precisely what I mean" grijnst de Amerikaanse boss van het dansgroepje. Nee, vrind, twaalf! twee is geen de overheden zich van ieder middel, hoe ver dervend en vernietigend ook, mogen bedienen als het er slechts om gaat voor de vrijheid en het recht op te komen. En of althans de kerken mogen stilzwijgen en toezien, wanneer het haar blijkt, dat ook de overheden van het Westen voor een dergelijke, onafzienbare wereldverwoesting zich toerusten. Prof. dr. Herm. Ridderbos schrijft in het Geref. Weekblad, dat niemand deze vraag in algemene vorm gesteld, bevestigend zal willen beantwoorden en hij acht deze vraag ook een ongeoorloofde ver eenvoudiging van het probleem, als men de vraag zo stelt. Vraagt God nu in deze situatie een keuze tus sen een onbegrensde des- tructie-oorlog of wereld- tyrannie? In geen enkel opzicht meent prof. Rid derbos en hij acht het niet juist de keuze der non-conformisten als het „geloofsstandpunt" tegen over het „werkelijk- heids"-standpunt te plaat sen. Hij is het niet eens met dr. Berkhof, die „In de Waagschaal" schreef, dat wij maar liever de tyrannie van de Russen moeten kiezen, omdat een Russische bezetting de minst erge is va: twee mogelijkheden. Dat is volgens dr. Ridder bos geredeneerd vanuit de werkelijkheid zoals dr. Berkhof die ziet Maar het levensgevaar lijke van heel deze voor stelling is, dat hier in be ginsel een beslissing wordt genomen, welke God zelf ons tot op dit ogenblik bespaard heeft en misschien ook blijven besparen wil. En niet alleen levens gevaarlijk, maar vanuit een christelijk standpunt gezien ook een volstrekte eigenwilligheid. Want niemand kan zeggen, dat wij, dat de Westerse we reld, in dit tijdsgewricht voor dit dilemma staan: óf een onafzienbare des tructie óf een wereld-he gemonie van het commu nisme. Er is ook een mo gelijkheid, dat God de ene verderving door de andere in bedwang houdt, het kan ook zijn, dat God de wereld de kans geeft èn door deze wetenschappelijke èn door deze staatkundige ontwikkeling heen te ko men. Mag nu de kerk de ze mogelijkheid a priori wegwerpen of verwaar lozen? „In de Waagschaal" waarin thans de kerken op meer dan één wijze tot non-conformisme worden opgewekt, vind ik een hooggestemde predicatie van Prof. Mis- kotte afgedrukt, die hij voor tien jaar gehouden heeft en die o.m. deze passage bevatte: „Godhoor het goed!God heeft ons bevrijd en heeft de ge allieerden met hun eigen subjectieve doeleinden, als even zovele behulp- selen ingezet, om in één historische stonde voor ogen te stellen hoe het niét kan en niét mag en nooit meer zal gaan en hoe de verloochening van de koning Israels, Jezus Christus, de gan se wereld in het ver derf dreigde te stoten". Indien voor tien jaar de bevrijding aldus te recht met God in ver band gebracht is, ligt hierin dan ook niet op gesloten, dat de gigan tische machtsmiddelen, waarmee ook reeds in de vorige oorlog de gigan tische afmetingen van het kwaad gestuit zijn, door God tot bevryding zyn aangewend? Waar ligt de rechts grond voor de kerk om in deze situatie in de naam des Heren tot de Westerse machten te zeg gen: doe eerst de atoom bom weg en onderhandel dan pas met de Russen? Wy kunnen niet kie zen voor wat ons niet geopenbaard is. Wij kun nen slechts in het ge loof aanvaarden wat God ons doet komen, y de weg waarin God tot nu toe de wereld bij de vrijheid en het recht heeft ge houden niet voortijdig verlaten. Daarom heeft de kerk m.i. te volhar den in het gebed, dat God het in de overheid gegeven instrument ter bestryding van de tyran nie ook thans wil zege nen en dat Hij de wereld tussen de afgronden ter linker en ter rechter zijde wil heenleiden. De kerk moet op de ze huiveringwekkende tocht niet stilstaan om reeds voor een van bei de afgronden te kiezen. Het zou betekenen op het kritieke ogenblik de menselijke gids vaarwel te zeggen en op een en gel te hopen: om de behulpselen die God in de overheidsmacht be steld heeft weg te wer pen om zich op de won dermacht Gods te be roepen. Een gedragslijn die zich met het bijbelse begrip van wat geloof en geloofsbeslissing is, m.i. niet meer dekt en daar om ook door de kerk niet als zodanig mag worden aanbevolen. In de Thomaskerk in Leipzig zijn gisteren voor de 32ste maal de Duitse Bachfeesten begonnen, die tot de 6de Juni zullen duren. Overwogen wordt het oude kerkgebouw te restaureren in een stijl, die overeenkomt met de tyd waarin de grote componist Bach leefde. Bij een in de jaren 1877 tot 1889 tot stand gekomen restauratie verloor de kerk veel, dat haar tijdens het leven van Bach een bijzondere bekoring gaf. De toen aangebrachte veranderingen betroffen niet alleen het altaar, maar ook het eerste en het tweede koor. Het reeds eerder afgebroken orgel t>an Johann Sebastian Bach werd vervangen door het orgel, dat er nu nog is, afkomstig uit de fabriek van Sauer te Frankfurt aan de Oder. Het prachtige barokaltaar werd verwijderd, waarvoor een altaar in nieuw- Gothische stijl in de plaats kwam. De kansel in rococostijl van Valentin Schwarzenberger werd vervangen door een spreekgestoelte van kalksteen. Op onze foto een exterieur van het im posante gebouw met het standbeeld van de grote meester. IN ISRAËL Groeiende belangstelling voor het Nieuwe Testament Vooralsnog geen beweging in de richting van JezusMessianiteit Op godsdienstig gebied is er In het Jodendom hetzelfde waar te nemen wat mutatis mutandis voor het christendom geldt: een groeiende behoefte aan geloof, zonder trek naar de synagoge. Syna goge en geloof sijn in het huidige Jodendom niet langer synoniem. Vooral de jongere generatie is overtuigd dat dit harnas van ortho doxie knellend is. Het mag waar lijn dat het zijn nut heeft ge- lad voor de conservering van het volk gedurende al de eeuwen in christelijke ballingschap. Maar nu heeft het uitgediend. De ouderen gaan hoe langer hoe meer de moed verliezen. Het weg vallen bij voorbeeld van een „tra ditionele" ftgwir als de opperrabbijn Justus Tal slaat de oudere ortho doxe mensen met een verlammend gevoel van uitzichtloosheid. Nu valt alles uiteen, is bun reactie. Deze oude pijlers van de orthodoxie zijn niet meer te vervangen. Er is geen jeugdige generatie, die het oude de vies overneemt. Terzelfder tijd Is onder ouderen en jongeren gelijkelijk de groeien de belangstelling voor het Nieuwe Testament en de figuur van Jezus van Nazareth levendig. Het Joden dom Is met de Jeznsvraag bezig meer dan ooit te voren. Het is selfs zó dat christenen, die geen insiders zijn, zelfs leidende theologen, niet alleen geen voorstelling kunnen maken, maar ook eenvoudig niet gelóven kannen, dat dit proces bijv. ten aanzien van de Jezus- lltteratuur zó ver gevorderd ls. Men beschuldigt de insiders dan van „wishful thinking", omdat men zeer concrete situatie niet kent. die lijken dan enkel maar om antwoord-optimistlsch. In de staat Israël Is alles geestelijk in bewe ging gekomen. Daar kan om zo te zeggen van alle* gebeuren. Men moet niet verbaasd zijn als van daar verrassende mededelingen ko- Met nadruk moeten wij echter vastitellen dat dit vooralsnog geen beweging is in de richting van Je zus' Messianiteit en zeker niet van het gevestigde christendom. Voorzo ver het Jodendom in de staat Israël zich bewust tegen de invloed het christendom keert, begint de vrees scherpere afweermaatregelen te dicteren, vrees bijv. voor christe lijk onderwijs, vrees voor 'net ver tonen van een film als: De Mantel enz. Niemand kan in deze een voor spelling doen, of een overgang in grote getale aanstaande ls naar de belijdenis van Jezus als de Messias Maar wel ziet het er relatief hoop vol uit, wanneer wij de geestelijke situatie aldaar vergelijken met de Negerkerken en blankenkerkcn burger" is Voorts waren zij het er allen over eens, dat in het begin de uitwerking op de negerKerken gering zal zijn. Geen van hen stelde de mogelijkheid voor van een massale overheveling van ne gers naar de kerken der blan- De verklaring die in Febru ari j.l. door de Nationale Raad van Kerken in de Ver Staten werd uitgegeven er waarin een beroep werd ge daan op de plaatselijke ge meenten om de diensten open te stellen voor alle i sen, ongeacht hun ras, wijst er op, dat de campagne van de Protestanten in de Ver Staten om de rassenscheiding ongedaan te maken aan be langrijkheid toeneemt. Doch hoe reageer' de neger op dit alles, zo vraagt een redac teur van oet Amerikaanse blad „Christian Century" zich af. Wat zal de uitwer king zijn op de negerkerken' Hij stelde deze vragen aan vijf vooraanstaande negerpre- dikanten en leken. Zij waren allen van mening dat de opheffing van de ras senscheiding van groot be lang zou blijken in het ver sterken van dp gemeenschap tussen negers en blanken en in doen gevoelen dat de neger niet langer .een tweederangs I ken. Slechts twee van de onder vraagden, onder wie Benja min E. Maya, een vooraan staande figuur tijdens de As semblee te Evanston, geloof den. dat vele blanke gezinnen J „chris telijke" landen. (Uit: Kerk en Israël, Mei 1955) U kent ze wel, de kerkgangers, die midden onder de preek zo heel stil kunnen zitten, met gelo ken ogen. Of anderen, die meer zichtbaar zitten te knikkebollen of zelfs snurkers, die zachte stoot jes van naast hen zittende hoor ders nodig hebben om weer tot bewustzijn te komen. Veel do minees hebben last van deze sla pers. Het is juist of je deze men sen het eerst en alleen ziet, zei een predikant ons laatst. Maar het is een oud kwaad. Dat begrepen we tenminste uit een ingezonden stuk in de Man chester Guardian. geschreven naar aanleiding van het overlij den van een oude ordebewaarder in de kathedraal van She/jield. de laatste van zyn „soort". In Lancashire kende men nl. al in 1736 een ordebewaarder, die er op had toe te zien, dat er niet werd geslapen in de kerk. Dat was een deel van zijn taak, die verder omvatte het toezicht hou den op de kinderen en het schoon houden van de kansel en gangen. Wel heel merkwaardig was het optreden van zekere mrs. Betty Finch in Warrington, omstreeks 1810, die de gewoonte had tijdens de dienst waardig en bewapend met een stok langs de banken te schrijden. Aan het eind van de stok zat een knop, die er speciaal voor diende de slapers aan te sto ten. Ieder, die duidelijk blijk gaf niet op te letten, kreeg er een zetje mee na de opheffing van de ras senscheiding zich bij bestaan de negergemeenten zouden aansluiten De negerkerken moeten op haar kansel blan ke predikanten toelaten en ook blanken in de bestuurslicha men opnemen, zo zeiden zij. „Het aantal negers en blan ken van een gemeente is ech ter van geen belang. Het gaat om het principe, dat er geen scheiding van ras en huids kleur meer is." Kerkelijk centrum in New York Juist tegenover het gebouw van de Ver. Naties In New York zal volgens de plannen van de Nationale Raad van Chr. Kerken in de V. S. een gebouw met zeventien verdiepingen verrijzen, waarin alle bureaux van de raad en die van alle aangesloten kerken zullen worden ondergebracht Het gebouw, dat van verre over de Hudson zichtbaar sal zijn, is een symbool van de hechte samenwerking op kerkelijk gebied. De bouwkosten worden op veertien mlllioen dollar geschat en het zal binnen twee Jaar gereed zijn. De bouwgrond werd geschonken door John D. Rockefeller jr.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 5