Het volks- en kunstlied Het laatste bolwerk der ZOIVt»/\ CJ SBX.AO 't Eerste is vaak zeer oud, het andere ontstond in de romantische tijd Schubert: schepper van t moderne kunstlied WYT is het eigenlijke verschil tus sen het volks- en het kunstlied? Het volkslied is bijna altijd een cou plet-lied. Dat wil zeggen, dat het voor bijna elk couplet dezelfde melodie heeft, terwijl daarentegen bij het kunstlied de melodie en begeleiding zich wijzigen en illustrerend bij de tekst aansluiten. Zulk een lied noemt men ..doorgecomponeerd". Er be staat ook een tussenvorm, namelijk het gevarieerde strofenlied, dat men eveneens tot het kunstlied rekent. Bij het volkslied kunnen wij tekst en melodie niet van elkaar geschei den denken. Het volkslied wenst in de eerste plaats gezongen te worden en wil weergeven datgene wat in de volksziel leeft. Bij het kunstlied ligt het anders. Hierbij kunnen wij ons het gedicht zónder de melodie denken. Veel kunst liederen zijn trouwens eerst later van muziek voorzien. Tot volksliederen in de eigenlijke zin van het woord zou men het best arbeids-, spin- en oogstliederen kun nen rekenen, omdat deze liederen meestal direct uit het volk zelf zijn voortgekomen. Bij oude volksliederen gaat de me lodie veelal terug tot op een of ander bekend wijsje uit de Middeleeuwen, dat op zijn beurt was ontleend aan de oud-Christelijke Latijnse kerkmu ziek. Veel volksliedjes zijn mondeling overgeleverd, omdat ze in een tijd ont stonden waarin weinig mensen de schrijfkunst machtig waren en de drukkunst nog onbekend was. Dit had tengevolge, dat de woorden meerma len veranderingen ondergingen, en wel in die mate, dat de oorspronke lijke tekst meestal niet meer te ach terhalen is. Beroemde componisten hebben de melodieën van volksliederen aange wend voor hun kerkelijke composities hieraan is het mede te danken dat veel van deze liederen zijn bewaard gebleven. IN NEDERLAND kende men al zeer vroeg volksliederen. Bij de Noord- Germanen was het de „skald" en bij de West-Germanen de „scop" dichter- zangers, die het volkslied verbreidden en bewaarden. Later heetten zij ,,jo- culator", „vagant" en „minstreel". In 1025 lezen wij al in het werk van de Utrechtse monnik Albertus Metten- sis over volksliederen. Het waren meest liederen, die reeds bekende ge beurtenissen verhaalden, maar toch gaarne door het volk werden beluis terd en gezongen. Enkele volksliede ren, zoals het minne- en danslied, zijn door de kerk verboden geworden, omdat hun inhoud in strijd was met de goede zeden. Er verschenen al vroeg boekjes met volksliederen, zo als het „Kamper Liedboek" (1540), „Haerlems Oudt Liedboeck" en het „Amstelredams Amorens Liedtboeck" (1589). Voorts denken wij hierbij na tuurlijk aan het „Geuzenliedboek" (1581), waarvan naar men aanneemt, de eerste druk reeds in 1574 ver scheen. Ook Duitsland bezit veel volksliede- Miebei bij de massajeugd ©ufc-/uf Uit de VOLKSWIJK C OMS vraag ik me af: „Hoe zien de mensen my, Miebei Huppkens, toch eigenlijk?'' B\j die mensen denk ik dan zowel aan de clubkinderen en hun ouders, als aan de ingewijden en buiten staanders. Ik denk ook aan hen, die wekelijks deze artiKcien lezen. En ik ben al maandenlang op on derzoek om op deze vraag een antwoord te vinden. Laat ik maar beginnen met de sport om te kijken hoever je met „dat mens" gaan kunt; of je haar al dan niet boos kunt krijgen; voor welk soort pesterij ze even tueel gevoelig blijkt. Pas langzaam aan verandert die houding. Ik moet daar het mijne toe bijdragen, an ders blijf 'k ontastbaar voor hen. Ik moet bijvoorbeeld op huisbe zoek gaan Zodra ze dan van hun ouders gehoord hebben, dat ik op visite kwam, wy2igt er iets in hun manier van doen. Ze gaan me ergens een heel klein beetje aanvaarden als mens. Ik voer dus ook iets uit op tijden dat ze me Mij althans 2yn ze een goed hart blijven toedragen... Voor hen ben ik ronduit een raad sel, Een soort ding, dat by de club behoort, net zoals het ge bouw uiaarin we samenkomen en de materialen die we gebruiken. Elke menselijke eigenschap mij nerzijds, elke menselijke verhou ding tvaarin ik leef. vervult hen met een diepe verbijstering. Voor hun gevoel ben ik zo maar uit de lucht komen vallen: ik ben niet geboren; ik heb geen ouders, broertjes of zusjes; ik ivoon ner gens en leef van de uiind; ik besta enkel op de altijd te weinige uren dat het clubwerk draait. En dóór besta ik dan als een ding waarmee ze hun lol mogen en moeten hrbben. In het begin is het altijd hun niet zien, terwijl zij op school zit ten. En dat schijnt ze te impone ren, want de lastigste belhamel wordt direct een beetje liever als ik maar b\j hem thuis geweest ben. Een tweede moment van be tekenis breekt aan op de dag waarop ze vernemen dat ik ouders heb. Ze zijn daardoor diep getrof fen. Ze hadden dat niet verwacht. Ze vinden het ongelofelijk raar klinken. Maar ze komen toch op nieuw wat nader. Het is overigens beter dat ik niet 20 ver ga, dat ik behalve ouders bijvoorbeeld ook een verloofde of zoiets zou bezit ten. Eén van ons, die met een „stoot'' oftewel jongen werd gesignaleerd, kwam daardoor al te zeer in het brandpunt ener be- -tvevtvtctvtvtvtvti-tvCi-ti-Cr-tcii-trtrireetiii-trtvtT-Cr-tctetvtr-Crti scheiden belangstelling te staan. p. Geen wonder bij kinderen, die op 9 dit gebied de gekste dingen van nabij hebben meegemaakt! Nog één element kan de toenade- ring lussen kinderen en Club-juf g groter maken: dat is, wanneer ze 5 ontdekken hoe de voornaam van 3 de leidster is. Op 't ogenblik dat een of andere mede-leider hun juf bij de voornaam noemt, breekt er een ontzind lawaai los. Er zijn 3 clubs geweest, die terstond jui- 5 chende spreekkoren aanhieven: 3 ,JWie-bel-Hup-jes", tot in het on- eindige. Het was alsof ze toen pas j> het menszijn konden aanvaarden. j* En vanaf dat moment is er nog maar sprake van twee mogelijk- 3 heden. De ene is dat er nu een heel hartelijke persoonlijke vertrou- 3 wensrelatie groeit, zonder plaag- buien, zonder rebellie op de meest onverwachte tijden. Maar de an dere is dat het rijk van de juf meteen en voorgoed uit is. Want iemand, die geen geheim meer heeft, is niet meer interessant. Eén van beiden: daar houd je van om dat je haar mag. Of die pest je weg, omdat ze je niet ligt. En laat ik dan maar blij wezen dat ze mij althans een goed hart zijn blijven toedragen! Bij de cuders ligt dit alles weer heel anders. Die vinden me een soort wondermens. Waarschijnlijk enerzijds 'n tikkeltje vreemd, maar 1 n elk geval anderzijds iets bijzonders. De clubjuf heeft im mers allemaal eigenschappen waar aan dc moeders niet toekomen? Ze kan met de kinderen zingen en spelen en welke huisvrouw heeft daar nu tijd voor? Ze doet spelletjes met hen en ze gaat wan delen of sporten voor een moe der een onmogelijkheid. Ze voedt hen op en bedwingt hun rumoe righeid altveer hoedanigheden waarbij moeder reeds lang verstek laat gaan, want ze laat de opvoe ding al te vaak over aan de straat, waarheen de kinderen om hun lawaui verwezen zijn. Maar deze visie op de volmaakte club-juf houdt toch niet in dat juf critiek- loos wordt aanvaard. Zeker, men kan haar in haar gezicht prijzen. Dan zegt men luide: „Wat hebt 17 een geduld! Zeker tvel ztvaar werk, niet?'' Maar men kan er zelfs opnieuw in haar gezicht aan toevoegen: ,JIet wordt anders wel tijd dat U hen wat meer leert!" Want menig moeder verwacht dat de club juf klaar zal spelen wat aan school en voortgezet onder wijs niet gegeven was: het onder richten in allerlei huishoudelijke kundigheden. Dat spel en sport en gezelligheid vooralsnog van nog groter belang kunnen zijn dadr begrypen de moeders niets van. Terwijl ze dan Achter de rug van de club-ju/ denken: „Die heeft het maar best! Een paar uurtjes werken per dag en natuurlijk een goed loon voor MIEBEL". Goethe's arbeid is voor de ont wikkeling van het volkslied van betekenis geweest. ren, waarvan de oudste is het beken de „Lochheimer Liederbuch" uit 1452. Verder is bekend de verzameling volksliederen: „Des Knaben Wunder- horn" uit 18061808. De Duitse schrij ver J. G. von Herder (1744-1803) toon de veel belangstelling voor de volks poëzie. Hij schreef: „Stimmen de<r Völker in Liedern" (1778). Ook de ar beid van Goethe (1749-1832), Duits- lands grootste dichter, is voor de ont wikkeling van het volkslied van bete kenis geweest, evenals die van Hoff mann von Fallersleben, die een menig, te vaderlandse kinder-, drink- en wan delliederen schreef, welke nog steeds in Duitsland gezongen worden. In Frankrijk ontmoetten wij al vroeg, naast het heldengedicht (chan son de geste), het volkslied (chanson toile), dat door vrouwen bij het spinnen werd gezongen. Het waren eenvoudige volksliederen, die in de re gel een liefdesgeschiedenis tot onder werp hadden. De chanson was aanvankelijk een couplet-lied van twee, drie of meer regels en werd eenstemmig, onder ge- improviseerde instrumentale begelei ding ten gehore gebracht. Uit deze eenstemmigheid groeide een nieuwe liedkunst en wel een meerstemmige. De ars nova. Hier heette het lied niet chanson, doch „madrigaal", „balla de" enz., waarbij voor de begeleiding de luit met haar zes of meer snaren een belangrijk instrument werd. In de 15e en 16e eeuw werd de chanson door eminente componisten als Dufay, Oc- keghem, Obrecht, des Prés, Willaert en Orlando di Lasso aangewend voor hun dikwijls zeer ingewikkelde com positie-stijl. Tot in de 17de eeuw ont moeten wij deze meerstemmige be werking van de chanson. Doch ook omgekeerd gebruikte men zonder be zwaar de melodieën van geestelijke liederen voor wereldlijke wijzen. In Scandinavië was het volkslied oorspronkelijk een danslied met een verhalende tekst en zangerig refrein, waarvan dc woorden door een voor zanger werden gezongen of gereci teerd en waarbij de omstanders het refrein zongen, onder het uitvoeren van danspassen. Schubert, schepper van het moderne kunstlied. IN DE ROMANTISCHE TIJD, die begint met genieën als Mozart, Beethoven en Schubert, zien wij het kunstlied groeien. Vóór die tijd was de concertzanger een onbekende ver schijning. Men beoefende thuis of in een klein gezelschap het lied, waar bij in de regel de zanger zichzelf be geleidde. Bij het kunstlied was de be geleiding in andere handen, waar door aan de pianopartij meer aan dacht kon worden besteed. Het was vooral Schubert, die het be ginsel van het doorgecomponeerde lied in de practijk bracht. Deze com ponist, die terecht beschouwd wordt als de schepper van het moderne kunst lied, met pianobegeleiding, schreef meer dan 600 liederen. Tot de bekend ste behoren de cycli „Die schone Mlillerin" en „Die Winterreise"; voorts de liederen „Standchen", „Erl- könig", „Der Wanderer", „Der Tod und das Madchen" en „Du bist die Ruhe" Schubert schreef eveneens een een v&n öe meest PRimitieve mensensooRten C k&l&n&Ri: het L&nó v&n óe QRote óoRst OPGEWONDEN vertelde A-ba-sa, een jonge Bosjesman, het grote nieuws aan zijn groepsgenoten. Grote wagens, zei hij, waren van verre op komst. Zij werden voortbewogen door toverkracht Grote Mannen (de Bosjesmannen zijn klein van stuk) bevonden zich op die wa gens. Er waren Blanken en Zwarten on der hen. In het gezelschap bevond zich ook wist A-ba-sa mede te delen, en hij had gelijk, want het gerucht ver spreidt zich snel over de Kalahari een Blanke Man, die een goede vriend was der Khuai (zoals de Bosjesmannen zich soms noemen). A-ba-sa bedoelde met deze blanke de schrijver en kolonel Laurens van der Post, die inderdaad de Kalahari vroe ger bereisde en goed weet om te sprin gen met de Bosjesmannen. Ditmaal was hij aangewezen als organisator van een gemengde Brits-Afrikaanse commissie, die korte tijd geleden een studiereis maakte door de Kalahari. Twee Afri kaanse notabelen het opperhoofd Ba-thoen van de stam der Bangwaketse en het opperhoofd Tshekedi Khama van de stam der Bamangwato maakten deel uit van die studiegroep, die onder leiding stond van Arthur Gaitskell (een leidende figuur in de katoencultuur van de Soedan) en waartoe voorts Britse en Amerikaanse deskundigen behoorden. Ruim 4000 kilometer door onherberg zame streken legden deze mannen af om te onderzoeken of de mogelijkheid aan wezig was om de afgelegen, dorre, dun bevolkte Kalahari om te toveren tot een veeteeltgcbied. Zij bereisden en onder zochten een domein, dat ongeveer zeven maal zo groot 13 als Nederland. Zij za gen, hoewel er juist twee jaar droogte had geheerst, vlakten die begroeid wa ren alsof de plantengroei in de Kalaha ri „eeuwig" was. Zij zagen inheems vee en veel wilde dieren, waaronder HZ Laurens van der Post op bezoek by de Bosjesmann aantal schone mannenkoren cn wist jm de begeleiding van al zijn licde- rptn de stemming en sfeer der ge dichten op geniale wijze weer te ge- Na hem moet hier zeker genoemd worden Carl Loewe, die door zijn bal laden grote betekenis voor de lied kunst heeft gekregen. Bovendien was hij een uitstekend zanger. Verder ver meld ik hier FeLix Mendelssohn-Bar- tholdy, vooral bekend door zijn „Lie- der ohne Worte". Bij Roberl Schu- man is het de begeleiding die ons de inhoud van de tekst schildert, waar door van begeleiding nauwelijks nog sprake is. Van hem zijn vooral be kend „Frauenliebe und Leben", „Dich- terliebe" en „Liederkreis". Bij Brahms (1833-1897) vinden wij de ge varieerde strofenvorm, daar hij het doorgecomponeerde lied in strijd vond met de echte liedstijl. Hij schreef zeer gevoelvolle volksliederen. Robert Franz (1815-1892) schreef ongeveer 350 liederen, van een rijke melodische en contraDuntische inhoud. Vele er van heeft men lange tijd in concer ten kunnen beluisteren. Na Schubert is Hugo Wolf (1860- 1903) zeker wel de grootste liederen- componist. Hij maakte de klavierbe geleiding geheel zelfstandig, waar door deze reeds ware gedichten op zichzelf zijn. Beroemd zijn vooral zijn „Möricke- en „Goethe-Lieder" Zijn tijdgenoot Max Reger (1873-1916) heeft gepoogd hem te overtreffen, maar is hierin niet kunnen slagen. In Roger's laatste periode vindon wij in vloeden van Gustav Mahler (1860- 1911), wiens stijl eenvoudig en zelfs populair is. Zijn bekendste compari ties zijn: „Lieder eines fahrenden Gesellcn" en „Kinder-Totenlieder In de moderne liedkunst, zoals die aanvangt met Debussy, Strawinsky en anderen, treedt vooral de voordracht van het woord op de voorgrond, waar bij de lyrische-melodische schoonheid der zangstem verdwijnt, terwijl de begeleiding zelfstandiger wordt en men streeft naar een scherpe rhyth- mische expressie. ARY SCHIPPER grote kudden springbokken, die zich in goede conditie bevonden ondanks het welhaast permanente gebrek aan water in die streek. Dit stemde hen tot ern stig nadenken en tot optimistische ver wachtingen. jlgens trok zij in Noordelijke richting door de Kalahari naar Tsanc, Sanofon- tein en Ghanzi tot dicht bij de grens van het vooimalige Duits-Zuidwest-Afri- ka. A-ba-ra had gelijk, toen hij zijn toe hoorders vertelde, dat het gezelschap met „tovcrwagens" (auto's en trucks) reisde, hoewel er in dat deel van Bc- chuanalnnd geen wegen zijn. Maar de „sporen" en de brede „tse-tse-gangen" (tegen verbreiding van de dc slaapziek te verwekkende t«e-tse- vlieg, net als onze brandgangen in de bos sen) maakten het toch mogelijk ja, tegen zonder spooi want stuk voor stuk hadden z(j ervaring met reizen cn trekken in In dc buuri van Tsane is het land nog erg arm. De koeien grazen er op een zandvlakte met hier en daar pluk jes gras. Noordelijker zijn dc aspecten betel en nabij Khanzi bestaan reeds tal van bóeren- bedrijfjes. Trouwens, Ghanzi is een welis waar kleine doch tame lijk bloeiend? blanke nederzetting. Sommige kolonisten zijn zelfs in de streek geboren Hun ouders trokken naar Ghanzi in de dagen van Cecil Rhodes. Zij kwa men uit de Unie van Zuid-Afrika en ech te Boeren vindt men daar bij Ghanzi. Toch is het watertekort een handicap. Boorgaten hier en daar, wat windmo lens die het water oppompen, dan enige bronnen, dat is de gehele voorraad op pervlakte-water. als men afziet van de schaarse regenval, die de rivieren en „vleis" (meertjes» een enkele maal vult. Maar ondergronds water is er, dat con stateerde de commissie en dat hoorde zij ook van de kolonisten in de streek. IAURENS VAN DER POST en zijn tochtgenoten zochten ook herhaal delijk contact met de Bosjesmannen. Eens was dit merkwaardige volk ver breid over grote Helen van Afrika ten Zuiden van de aequator. Nog in de tweede helft der vorige eeuw ontdekten beroemde Afrika-rcizigers sporen van hen tot in de buurt van het Nyasa Meer en het Tanganyika Meer. Thans echter zijn zij teruggedrongen op de Kalahari. Zij vormen geen natie meer, doch leven verspreid in kleine groepen zonder erfe lijke opperhoofden. Stellig behoren zij tot dc zeer primitieve mensensoorten, maar zij zijn lang niet zo „dierlijk" als men hen voorheen wel uitbeeldde, toen het er op scheen te lijken, dat zij allen en op wrede manier zouden wor den uitgeroeid „De Kleine Man" (klein van stuk en klein in dc zin van arm en berooid) van de Kalahari is vrijheidslievend zonder weerga. Hij kent geen meester en hij kent geen slaven. De Hottentot, waar schijnlijk een verre „grote" (de Hottcn- tottcn zijn veel groter dan de Bosjes mannen) neef van hem, mag dan als boer cn herder min of meer sedentair zijn. „dc Kleine Man" geeft de voor keur aan jagen e n zwerven. Hutten bouwt hij zelden. Een windscherm, een frot of hol, een eigengemaakt nest of eger in het itruikgewas, een met dc handen gegraven kuil men noemt hen ook wel „aardmannetjes" dienen hem tot schuilplaats. Woning ware een te wijds woord. Water bewaart hij in lege struisvogel- eierschalen. Ook zuigt hij het wel door een lang hol riet op uit de grond. Tsam- ma-meloenen. slangen, torren, hagedis sen en andere lekkernijen komen op Wonderdokter met zijn patiënt. Een tochtje door de Kalahari is heus geen onverdeeld genot. zijn menu voor Zijn kleding is uiterst schaars. Nog bedient hij zich op jacht van pijl en boog en speer. Levensge vaarlijk zijn deze wapenen in zijn handen, want hij is er erg behendig mee en bovendien zijn de pijl- en speer punten maar al te vaak met gif bestre ken, zodat de kleinste wonde dodelijk kan zijn. Vee houdt hij niet, dat is „te zware bagage", maar honden heeft hij wel en die dieren zijn net zo vrijheids lievend, net zo ongebonden als dc Klei- ne Man zelf. Het karakter van de Kleine Man der Kalahari is echter in orde: Energiek, grenzenloos geduldig, inventief van geest, moedig, trouw en gehecht aan zijn gezin. Bovendien beschikt hij over wat wij noemen goede manieren. Als na tie zijn de Bosjesmannen door sterke ren (Zwarten zowel als Blanken) ten on dergang gebracht, maar nog beschikken zij over een schat aan ongeschreven lit teratuur: Folklore, gedichten, legenden, fabels, genealogie, ja, zelfs gebeden. De Bosjesmannentaal bestaat uit „klikken en klakken" met tong en lippen en is moeilijk te leren, maar niettemin is men er in geslaagd hun litteraire rijkdom op te tekenen en een „woordenboek" van hun taal samen te stellen met zowat 12000 woorden en uitdrukkingen. Deze dingen duiden nu niet bepaald op cul tuurarmoede, doch veelal hierop, dat de Oosjesmannen de tot de bedelstaf ge brachte nazaten zijn van een eens be langrijk volk. U Bosjesmannen. „Het Land van da Grote Dorst" noemden de eerste Blan ken, die in die woestenij kwamen, de Kalahari. Nu ziet het er naar uit, dat de Kleine Man eerlang zelfs zijn laat ste bolwerk zal moeten prijsgeven. De civilisatie dreunt ook op de Kalahari aan En de Kleine Man zal dupe zijn, misschien belanden in „reservaten" zo als de Indianen in Noord-Amerika De Kalahari is niet, zoals de Sahara, een absolute zand*of rotswoestijn, want grote delen zijn begroeid met bomen, struikgewas en gras. Daar er geen op pervlaktewater is, duidt die planten groei op niet al te moeilijk bereikbaar grondwater. Dit is dan ook in 6ommige streken reeds \astgesteld en de vraag is nu maar, of er voldoende water in de grond zit en zo ja, of het zonder al te grote inspanning en kosten boven ge bracht en gebruikt kan worden. Blijkt deze vraag een bevestigend antwoord te zullen krijgen en de leden der com missie waren optimistisch dan zullen binnen afzienbare tijd boeren en vee de Bosjesmannen hun laatste bolwerk be twisten, ja, dit stellig op hen veroveren. Toch waren de Bosjesmannen vrien delijk en voorkomend Jegens de kolonel van der Post en zijn tochtgenoten, toen dezen hen bezochten in hun dorre rijk. Maar de Kleine Man begreep vermoe delijk niet. dat de leden der commissie de voorlopers en verkenner» waren van een mogelijke aanval op zijn Jachtvel den. waarin hij aW „Gelukkig Jager" thans tevreden is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 12