CHRISTEN-ZIJN in de Nederlandse samenleving Herderlijk schrijven vanwege de Generale Synode de Nederlandse Hervormde Kerk van De vrijheid van de christen-mens NIEUWE LEIOSCHE COURANT II. KERK EN CULTUUR WAT BETEKENT HET VOOR ONS om christen te zijn? Dit is de ?erste vraag, die wij temidden van de stromingen van onze tijd hebben te stellen. Alleen zo immers zullen wij kunnen doordringen tot de kern van de zaak waarom het gaat als wij in dit geschrift spreken over de verhouding van Kerk en cultuur. Kerk en staat. Kerk en maatschappij. De verleiding is namelijk groot, in zulk een uiteenzetting be schouwing naast of tegenover beschouwing te stellen en dan tot conclusies te komen, die eveneens alleen maar theoretische waarde hebben. Daarmede zouden wij echter tekort hebben gedaan aan het meest wezenlijke van het christelijk geloof. De christen onderscheidt zich n.l. niet hierin van zijn medemensen, dat hij met andere christenen een bepaalde, eigensoortige, afgeronde levens- en wereld beschouwing gemeen heeft. Zelfs is nog niet het meest belangrijke en eigenlijke gezegd als wij zouden stellen, dat de christen een „godsdienst" aanhangt en dat onze godsdienst de „ware" is en er daarom aanspraak op moet maken „het gehele leven te doordringen" en de gestalte der samenleving te bepalen. Christen-zijn is in de eerste plaats een manier van „zijn", een wijze van bestaan. Het is niet het hebben van een beschouwing over de zin van leven en wereld. Het is het hebben van een Heer en dan óók het zich voegen onder zijn heerschappij, die alles omvat. Christen-zijn is leven in persoonlijke gemeenschap met Jezus Christus, ons stellen onder het gezag van zijn Woord en Geest, ons vertrouwen richten op zijn werkzaamheid in het heden en op de toekomstige openbaring van zijn heerlijk Rijk. Dit zijn grote woorden, die ver uitgaan boven de werkelijkheid van ons dagelijkse leven en waarmede dat leven ook telkens weer in tegenspraak is. Daarom zijn het ook woorden, die zich tegen ons richten en waarin een oordeel over ons bestaan ligt besloten. Toch kunnen wij deze niet missen wanneer we ons willen hoeden voor een gelijk schakeling van de werkelijkheid van Jezus Christus, de levende Heer, met de werkelijkheid van het christendom, dat zich in allerlei vormen en gestalten in de geschiedenis heeft voorgedaan en zich ook in het heden aandient in menselijke, al-te-menselijke,, gestalte. Hoe vaak wordt het ons niet tegenge worpen. dat er zo verwarrend veel wereld- en levensbeschouwingen dat het christendom maar één vele is. Daarom kunnen wij anderen niet helpen om tot de kern van de zaak door te dringen als wij de schijn blij ven wekken, dat wij inderdaad over een levens- en wereldbeschouwing, zij het dan een van godsdienstige aard, kunnen beschikken, die wij op allerlei terreinen van het leven alleen maar tot toepas sing hebben te brengen. Er zijn inderdaad vele levens- en we reldbeschouwingen. Maar er zijn slechts enkele wijzen-van-zijn. Wij bedoelen hiermede, dat er slechts enkele goloöfs- beslissingen zijn, die de mens zo in de kern van zijn bestaan raken, dat ze zijn gehele manier van gevoelen en denken, willen en handelen bepalen. Tot dit soort van beslissingen behoort in elk geval het christen-zijn. Christelijk gesproken hangt immers alles daaraan, niet dat wij gegrepen zijn in onze opvattingen, beschouwingen, principes en visies en déze moeten her zien of op een andere manier moeten trachten te verwerkelijken, maar dat wij in ons leven worden gegrepen en dan ook omvat, aangesproken en dan ook geleid, toegerust en ingezet door Hem. die zelf, van dag tot dag. de Heer van ons leven wil zijn. Daarom zegt de Schrift: hetzij dat wij leven, hetzij dat w\j sterven, wv zijn van den Heer" (Rom. 14 8) en .hetzij dat gij eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet. doet het alles in de naam van den Here Christus, dankende God en den Vader door Hem" (1 Cor. 10' 31 en Col. 3 17) en ,Jiij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer voor zichzelf leven, maar voor Hem, die hun ten goede gestorven en opge wekt is" (Cor. 5 15). Omdat wij in deze wijze-van-zijn gesteld zijn, ervaren wij zo scherp het verschil tussen geloof cn gods dienst. tussen gehoorzaamheid, ook met ons verstand, en wereldbeschou wing. tussen het staan in Christus' dienst en het aanhangen t levensbeschouwing. Het moderamen van de generale synode der Nederlandse Hervorm de Kerk is als volgt samengesteld: Ds. H. J. F. Wesseldijk te Eind hoven praeses (foto): Ds. L. Kievit te Woerden assessor; Dr. E. Em- men te 's-Gravenhage secretaris generaal. Secundus-assessor is Ds. P. J. van Leeuwen te Eelde, ter- tius-assessor; Ds. G. de Ru te Rotterdam; secretaris voor alge mene zaken is Ds. F. H. Landman te 's-Gravenhage. lijkheid van het zijn in de wereld nu eens tot een zeer smalle rand in krimpt of dan weer zich juist zeer wijd verruimt. De kerkgeschiedenis geeft van beide voorbeelden. Daarom kunnen wij oor het staan van de gelovigen in de creld geen algemeen geldende regels opstellen. Wij kunnen niet dan aanwijzingen geven voor een paalde tijd en een bepaald gebied. 2. Solidariteit FlEZE GROTE WOORDEN zijn waar ■L' zo waar als God leeft. Maar wij kun nen ze niet zonder schaamte uitspre ken en horen. Want al deze dingen ko men alleen voort uit de genade van God en dan nog uit een genade, die wij steeds weer vergeten, zodat wij onze Heer smaad en schande aandoen in de ze wereld. Ons christen-zijn is geen van zelfsprekendheid. maar een voorrecht en een gave. en daarom dan ook een roe ping en een opdracht. Deze roeping is, om anders te leven, anders te lijden, anders te oordelen dan ons van nt het best zou afgaan. Wij zouden echter dit anders-zijn vol komen misverstaan als wij niet zagen, dat dit onze gemeenschap met de we reld niet opheft, maar juist op een diepe wijze insluit. Christus zegt van de zij nen: ..Zij zijn niet uit de wereld, gelijk Ik niet uit de wereld ben" (Joh. 17 16). maar daarop volgt direct: ..Gelijk Gij Mij gezonden hebt in de wereld, heb Ik hen gezonden in de wereld" (Joh. 17 18». Dit in de wereld zijn van de gelovigen is meer dan alleen maar een plaatsbepaling. Immers ook het zijn -in-de-wereld van onze Heer was veel meer. Het was een gezonden-zijn. waar in Hij in zijn lijden en sterven onze schuld en onze doem op zich nam, en tevens in zijn dienend en genezend rond gaan zich ons lot cn ons lijden aantrok Wij staan niet op zijn plaats. Maar in navolging van Hem zal ook voor ons het staan in de wereld een hoge roeping betekenen. Wij weten immers, dat wij niet beter zijn dan de wereld rondom ons. dat wij met haar in de verloren heid liggen, maar ook. dat zij. met ons. het voorwerp van Gods genade is. Daar om verwachten wij een heil, dat, door oordeel en gericht heen. over de ganse aarde komt. waaruit blijken zal. dat God de wereld niet heeft prijsgegeven Niet uit de wereld, wel in de wereld. Een volkomen evenwicht tussen die bei de wordt nooit bereikt. Het wordt alleen maar in voortdurende geestelijke strijd benaderd. Dit gaat zo moeizaam, dat wij telkens weer de neiging hebben de dingen éénzijdig te stellen, hetzij op een stoere, hetzij op een ruime manier Dit is een wezenlijke fout. Wel kan het soms practlsch nodig zijn. als de moge- Welnu, het is onze diepe over tuiging, dat het huidige tijdsgewricht in West-Europa vraagt om een nieuwe en krachtige uitdrukking van het menselijk samen-zijn in de wereld, van de solidariteit. Wij zien op dit punt een duidelijk verschil met de negentiende eeuw. Toen was de verwereldlijkte West-Europese cultuur zelfbewust, trots op haar mondigheid. Deze trots is bij velen gebroken. De mens van nu aan vaardt zijn mondigheid als een last, zijn vrijheid als een lot, dat hij dapper hoopt te dragen- Maar de ondergrond van deze houding is veelal de angst en de gestalte er van is vaak het lijden aan het bestaan- Wij christenen staan niet tegenover, maar naast deze mens. Wij hebben daar. naast hem. de bestemming om anders te leven, te oordelen, te handelen. Maar: naast hem, hem daarmee dienend. Wij weten, dat wij met dit zicht op de christelijke roeping verschil len van vele mede-gelovigen, die in theorie het afstandnemen ran de jereld verkondigen en die in de practijk de antithese, de tegenstelling tussen christenen cn niet-christenen als algemeen geldend beginsel zou den willen doorvoeren. Ook wij gelo- dat de strijd tussen de heer schappij van Christus en de machten der duisternis het eigenlijke is, dat zin verleent aan het wereldgebeuren en aan ons handelen daarin. Maar wij geloven ook. dat de scheiding tussen heide in dit tüdsgewricht zeer moeilijk is aan te wijzen en dat ze in het algemeen niet samenvalt met die tussen de aspiraties en organisa ties van de christenen en de niet- christeiien in deze tijd. Wie het zo stelt miskent de werkelijke verhou dingen. zoals zij onder Gods oordeel en zijn geduld rijn geworden. Er is een opgestapelde angst bij velen, die christenen lieten, en er is een drin gend verlangen naar geestelijke be vrijding bij velen, die geen christe nen genoemd willen worden. Er is een onderworpenheid aan de mach ten van de tijd juist in christelijke kring, die het anderf-zijn verlamt. En er is een zegenrijke onrust en op stand tegen veel wat verkeerd is. bij niet-christenen, die hen opwekt om I. INLEIDING W7 d 1945 deed de toenmalige algemene synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, slechts enige dagen na de bevrij ding, een oproep uitgaan tot het Neder landse volk. Daarin getuigde zij van haar dankbaarheid nu eindelijk de zo vurig begeerde vrijheid was weergekeerd en herinnerde zij aan het lijden van de tallozen, die hun leven of er den in vast vertrouwen op de herrijzenis van het vaderland. Maar ook wees zij er op hoe de aldus herkre gen vrijheid ons de grote verantwoordelijkheid oplegde nu te tonen, dat wij de duur betaa.lde vrijheid waard zijn, dat leed en strijd ons hebben gelouterd en gestaald. Zij sprak tot ons volk onder meer: „Bouw uw sociale leven op de grondslag der christelijke gerechtigheid en der onderlinge verantwoorde lijkheid. Als er nog lange tijd sober en misschien armelijk moet worden geleefd, eist de gerechtig heid, dat wij tezamen in solidariteit dit lot zullen dragen. De Kerk, die in opdracht van haar Heer, dienend staat te midden van het volk, voelt de nood der huidige samenleving smartelijk en diep en legt hem aan het geweten van iedere Neder lander. In deze nood getuigt zij van de profe tische, apostolische liefde en verantwoordelijk heid, die Jezus Christus in de wereld ontstoken heeft en ontsteekt. Zijn Geest leide ons volk voort op de weg tot waarachtige vernieuwing en vrede!" Tien jaren zijn nu voorbijgegaan sinds deze boodschap uitging. Als wij nu geen korte en bondige boodschap maar een bredere herderlijke brief doen uitgaan, is dit een teken, dat de situatie, waarin wij ons thans als Kerk en volk bevinden, veel gecompliceerder is geworden, dan toen wij destijds als een hongerig en uitge plunderd volk, blij als gevangenen die van hun ketenen zijn bevrijd, uit het donker van de nacht van onze onderdrukking traden in het licht van de herwonnen vrijheid. Velen van ons hadden geen ander verlangen dan de opbouw van een nieuw volksbestaan, waarvan de waarden, die in de oorlogsjaren oïis houvast waren geweest en opnieuw door ons waren ontdekt, het cement zouden vormen, dat het bouwsel stevig en hecht zou doen worden. Wanneer wij vragen waar ujij vp dit ogenblik aan toe. zijn, is er weer veel waar tuij oprecht dankbaar voor mogen zijn. Wij beleven thans weer een tijd van toenemende welvaart en de meesten van ons hebben het gevoel, dat de jaren van strijd en zorg, armoede en soberheid ver achter ons liggen. Ook ten aanzien van ons sociale leven heeft zich een ontwikkeling voorgedaan, die in menig opzicht, vergeleken bij de voor-oorlogse jaren, een perbetering mag worden genoemd. Wij den ken hierbij onder meer aan de verbeterde arbeids verhoudingen, de ontwikkeling van de sociale voorzieningen, het vrijwel ontbreken van het, nog in 1945 zo gevreesde, verschijnsel van de werkloosheid en de verdere voortgang van het maatschappelijk werk, zowel waar het de maat schappelijke nood tracht op te heffen als ook waar het deze nood bedoelt te voorkomen. Wanneer wij niettemin menen, ook andere klanken te moeten laten horen, vindt dit zijn grond in het feit. dat wij het wezenlijke van de visie op de verhouding van Kerk en volk, die ons in de oorlogsjaren opnieuw bewust werd en die in menige kanselboodschap van die jaren in menig geschrift uit de kringen van gemeenteopbouwbeweging voortgekomentot uit drukking is gebracht, hebben mogen vasthouden. Deze uisie heeft ook gestalte gekregen in de kerkorde, als in het artikel over het apostolaat wordt gezegd, dat de Kerk, als Christusbelijdende geloofsgemeenschap in de wereld gesteld om Gods beloften en geboden voor alle mensen en machten te betuigen, daartoe ook in al haar ge ledingen blijft strijden voor het reformatisch karakter van staat en volk en zich in de ver wachting van het Koninkrijk Gods, in de arbeid der kerstening wendt tot overheid en volk, om het leven naar Gods beloften en geboden richten. (Kerkorde art. VIII.) Vanuit dit gezichtspunt menen wij te moeten constateren, dat wij in elk geval nog niet zover op „de weg tot waarachtige vernieuwing in gerechtigheid en vrede" zijn gevorderd dat wij als Kerk en als volk gerust kunnen zijn over de toekomst. Dit is temeer het geval, waar de ontwikke ling op elk gebied van de samenleving er toe heeft geleid, dat het probleem van het mens- zijn-met-de-ander, dat van de gemeenschap, steeds acuter is geworden. Velen in ons volk en in onze Kerk leven buiten de ware geloofsverbondenheid met de in Zijn Woord sprekende God, van waaruit het mens-zijn met de ander alleen in het rechte licht kan worden gesteld. Belangrijke bevolkingsgroepen vallen ten prooi aan een toenemende geestelijke ontworte ling, waardoor een nihilistische en neutralistische gezindheid dreigt te ontstaan, die, als ze verder zich heen zou grijpen, alle verbanden zou aantasten en ondermijnen. Daarbij komt nog het feit, dat die groeperingen, die nog wel door waarden van geloof of levensbeschouwing bijeen worden gehouden, hoe langer hoe meer van elkander dreigen te vervreemden en vaak alleen nog maar in zogenaamde toporganisaties voeling met elkander houden en tot vormen van samen leven en samenwerken kunnen geraken. Bijzonder pijnlijk is het, dat ook christenen van reformatorischen huize en de kerkgemeen schappen, waartoe zij behoren, in menig opzicht als vreemden tegenover elkaar staan wanneer het gaat om de verwerkelijking van hun geloofs inzichten in het staatkundige en maatschappe lijke leven. Maar ook in hervormde kring bestaan er te dien aanzien belangrijke meningsverschillen, die in sommige gevallen zelfs de kerkelijke ge meenschap verstoren. Dit is te meer te betreuren, nu in onze dagen, in een mate als wij tien jaar geleden niet konden vermoeden, het karakter van ons volksleven, voorzover dit door de reformatie is bepaald, in het geding is en op het spel staat. Het mandement der rooms-katholieke bisschop pen, getiteld „De Katholiek in het openbare leven van deze tijd", en de reacties daarop, hebben ons wel duidelijk gemaakt, dat een ver nieuwde bezinning op de positie van de Kerk der reformatie in het openbare leven zeer nood zakelijk is. Toch is het niet onze bedoeling in dit geschrift zelfs maar te proberen een directe bestrijding van en een direct antwoord op het mandement der bisschoppen te bieden. Het wil in de eerste plaats een poging zijn om als Kerk der reformatie een aan het Woord Gods bindende en daarom bevrijdende visie te geven op het christen-zijn in onze tijd, waarbij wij de aandacht in het bijzonder richten op de vragen, die betrekking hebben op het verband van Kerk en cultuur, Kerk en staat en Kerk en maatschappij. Wij verwachten, dat wij er op deze wijze toch toe mogen bijdragen, dat zowel het gespek. tussen de kerken der reformatie als dat van de Kerk der reformatie met de Rootns-Katholieke Kerk wint aan openheid en klaarheid. Maar bovenal hopen wij, dat niet alleen de Kerk, maar ook ons volk in zijn geheel, zal mogen worden gediend door het uitspreken van onze zorgen en ver wachtingen. Wij doen dit dus in de overtuiging, dat de vragen, die hier in het geding zijn, door allen ernstig moeten worden genomen. Het gaat daar bij immers om de strijd voor het mens-zijn naar de wil Gods. Wij vrezen echter, dat velen onzer mede-christenen en mede-burgers door onze typisch-Nederlandse problemen zozeer in beslag worden genomen, dat zij vergeten hoezeer deze strijd in dit tijdperk op een nog ander en voor de toekomst beslissender front dient te worden gestreden. Wij denken dan aan de grote vragen rondom de atoomtechniek, de tegenstelling tussen Oost en West en de dreiging van een allesvernietigende oorlog. Juist met het oog op deze verantwoorde lijkheden dienen wij echter niet langer verdeeld te zijn over vragen, waarin wij elkander als christenen hebben te vinden in de gemeenschap met onze Heer Jezus Christus. nieuwe wegen te gaan, het niet zouden wagen te zeggen, dat Gods welbehagen er niet op rust. De christenen behoren zich daarin te begeven, om de gemeenschappelijke nood en de nieuwe mogelijkheden van deze tijd. Zij mogen daarmee niet wachten tot de z.g. .levensbelangen" der Kerk aan de orde komen. 3. Kerk. christen heid en cultuur geen gemakkelijk antwoord gevon den op de vraag, hoe wij als christenen de grote woorden, waarmee dit hoofd stuk Inzette, kunnen waar maken. Hoe zullen wij het bestaan, om metterdaad in cn toch niet uit de wereld te leven? Wij denken dan niet alleen aan de vele verzoekingen en aanvechtingen, ze persoonlijke ontrouw en zonde, die ons in de weg staan. Wij denken hier ook en vooral aan de machteloosheid en onzekerheid, waarin de gelovige zich temidden van deze gistende wereld be- Dankbaar mogen wij getuigen, dat wij gedragen en geleid worden door de ge meenschap der heilige Kerk. Men be- grijpe dit goed. Onze persoonlijke roe ping Is niet rechtstreeks af te leiden uit een collectieve kerkelijke verantwoorde lijkheid. Zo verstaan en beleven wij de gemeenschap der kerk niet. Maar on ze persoonlijke roeping in de wereld wordt ons gegeven en bevestigd, als wij plaats blijven in de ge meenschap der heiligen, waar \yij door God zijn gesteld. Het gaat om ons per soonlijk geloof. Maar de christen kan zijn denken en leven nooit individua- door de heilige sacramenten, hij laat zich steunen door de omgang met zijn mede-gelovigen. Wij zijn geen individu alisten: wij zijn evenmin spiritualisten. Ons persoonlijk geloof wordt gewekt, ge dragen en gesterkt door de genademid delen en dc gemeenschap, door het ge zag en de leiding der Kerk. Wanneer wij hier over de Kerk spre ken, is het duidelijk, dat wij de zicht bare Kerk bedoelen. Om daarbij mis verstand te voorkomen, denken wij, dat wij belijden: ik geloof één heili ge. katholieke, apostolische Kerk. Het wezen van het Kerk-zijn blijft geheim van de Heilige Geest, dat wij niet doorgronden en waarover wij niet be schikken. Zoals het geloof iets geheel anders is dan een wereldbeschouwing, zo is de Kerk iets geheel anders dan een vereniging of bond. Daarom zijn de z. g. kenmerken der Kerk maatstaven, aan de hand de Kerk ontdekken wij regels, waarnaar het geloof zich mag richten om ondanks de zwakheid en zondigheid van de eigen gemeente. Jezus Christus en zijn trouw te erken nen. Hij is de garant van de éénheid, de heiligheid, de katholiciteit in de apostoliciteit zijner gemeente. Dit bedenkende, mogen wij zonder ge vaar van misverstand zeggen, dat de zichtbare Kerk, de Gemeente van Jezus Christus, ons eerste en eigenlijke mili eu is. In de levensruimte, waarin wij solidair zijn met onze tijdgenoten, wor den we omgeven en gedragen door de éne. heilige. Katholieke en apostolische Kerk, die wij ook aanwezig e n werk zaam zien in de «onaanzienlijke vormen van de gemeente waartoe wij behoren. Dit feit vervreemdt ons echter niet van het leven in de wereld, want het is juist deze Kerk, waarin en Waaruit wij leven, die tegelijk in de wereld en niet uit de wereld is. Zij is heilig, d.w.z. ge wijd tot een eigen dienst èn katholiek d.w.z. gestalte aannemend in elke tijd. cultuur en ras. Haar apostolaat wordt niet overbodig gemaakt door haar cul tus, haar nederigste „neutrale" dienst niet door haar vroomheid en evenmin komt haar godskennis in mindering op haar worsteling met de levensraadse len. samen met allen, die deze godsken nis niet bezitten. Het Kerk-zijn heeft een mystieke zijde, toegekeerd naar God. Maar het heeft evenzeer een apos- tolaire zijde, verbonden mét en gericht op de wereld, de cultuur. Onder cultuur kan worden verstaan de onderwerping van de aarde en haar volheid aan de wil van de mens. die ze in zijn dienst stelt. Behalve aan deze ontginning van de wereld in de techni sche zin kan men ook denken aan de vorming en ordening van het bestaan van enkeling en gemeenschap tot op bouw van een samenleving, waar in waarheid en schoonheid, gerechtig heid en barmhartigheid gestalte hebben gekregen. Doorlezen op volgende paginal is gegeven? herderlijk schrijven, dat de Generale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk in haar vergadering van 29 Maart vaststelde, meenden wij het aan ons respect voor dit hoge college alsmede aan de belangstelling van onze lezers verplicht te zijn, deze tekst ook in zijn geheel in ons blad op te nemen. Onze lezer vindt hem in het nummer van heden. Wij gingen daarbij ook uit van de overweging, dat dit herderlijk schrijven in de komende tijd stellig het onderwerp zal uitmaken van veler gesprek. Dat is reeds een zaak van belang. Dezer dagen reeds schreven we, dat feitelijk tè lang reeds de aandacht is geconcentreerd geweest rondom het mandement der r.k. bisschoppen. Wij kunnen ons indenken, dat velen uit de reformatie levende christenen niet zonder verlangen hebben uitgezien naar een stuk, dat weliswaar geen rechtstreeks antwoord beoogt te geven op het mandement, maar dat toch betrekking zou hebben op het christen zijn in de Nederlandse samenleving. WJ ELNU, dit laatste is het, wat de Generale Synode bij haar vast- W stellen van haar herderlijk schrijven heeft beziggehouden. Onder de indruk was zij gekomen, aan de ene kant van de geestelijke ontworteling waaraan zovelen ten prooi vallen, en aan de andere kant van de dreigende vervreemding onder wie overigens nog wel door waarden van geloof of levensbeschouwing bijeen worden gehouden. Het probleem van vandaag, aldus het herderlijk schrijven, is het probleem van het mens-zijn-met-de-ander. In deze tijd, waarin bij zovelen de oude trots gebroken is en waarin de angst de ondergrond vormt van de houding die zij aannemen, wordt van de christen gevraagd, dat hij solidair zal zijn, dat hij nadruk zal leggen op zijn mens-zijn naast de andere mens, maar dan een mens met een hoge roeping, een mens die zich van anderen onderscheidt doordat hij weet een Heer te hebben. DIT is het, wat in dit herderlijk schrijven krachtig tot ons spreekt: dit zich plaatsen naast de andere mens, maar als christen-mens, als iemand die in zijn leven gegrepen is. Het komt er op aan, aldus ongeveer het herderlijk schrijven, dat het leven op deze aarde weer leefbaar wordt, deze zelfde aarde die door de mens in zijn eigenzinnige verblinding zo gemakkelijk onbewoonbaar wordt ge maakt. De geplaagde, verwarde en voortgedreven mens moet op deze aarde weer tijd en gelegenheid krijgen om zich met hart en ziel te bekeren tot God en verlangen en geest te wenden naar de komst van Zijn Rijk. Solidariteit wordt van de christen-mens in dit schrijven gevraagd. Maar tegelijk wordt van hem gevraagd, dat hij met zijn geloof en met zijn belijden ernst zal maken. Zijn belijdenis moet hem dringen tot arbeid en tot daad. Het herderlijk schrijven laat dit niet in het onzekere: belijdenis en leven zijn één. Het geloof, het belijden, moet ook uitkomen in de gehoorzaamheid aan het gebod van God, in de gehoorzaamheid aan Gods bedoeling. En welke keuze het kerklid ook doet met betrekking tot zijn politieke partij of zijn maatschappelijk standpunt, hij zal er nauwlettend op moeten toezien, dat die gehoorzaamheid aan het gebod Gods niet in het gedrang komt. Hij zal, zo zegt het schrijven ergens, hij zal de zaak van zijn partij voortdurend moeten toetsen aan de zaak van het Rijk en hij zal ook in zijn partij moeten strijden voor wat hij naar zijn christelijk geweten nodig acht. Zo dit onmogelijk blijkt, zal hij met zijn partij moeten breken. "T1 RNST maken met het geloof en met zijn belijdenis: dat is het, -Lj wat telkens weer het herderlijk schrijven aan het kerklid voor houdt. Van de overheid zegt het, dat met haar de kerk gedurig naar het gebod van God over ons samenleven moet zoeken. En de christen zal vrijmoedig moeten uitkomen voor het feit, dat zijn gedrag geleid wordt door zijn geloof in Gods openbaring. Op dit ernst maken door het herderlijk schrijven van geloof en belijdenis menen wij enige nadruk te mogen leggen. Het schrijven doet het zelf en doet het telkens weer. Daarnaast en daarbij is er stellig meer, dat in dit herderlijk schrijven de aandacht trekt. Het is een beduchtheid om het chris telijk geloof te doen samenvallen met enigerlei levensbeschouwing. Moet de christelijke verantwoordelijkheid voor de wereld worden uitgedrukt in het samengaan van individuele christenen in afzonder lijke verbanden? Hier blijken de samenstellers van het herderlijk schrijven bevreesd voor vereenzelviging van een bepaalde politieke houding met de gehoorzaamheid aan Christus, en zij spreken in dit verband zelfs van een ijdel gebruik van des Heren Naam. dit punt zullen bij de lezing van het herderlijk schrijven stellig verscheidene vragen rijzen en wanneer wij menen, dat het herderlijk schrijven nog aanleiding zal zijn tot veel gesprek, dan doelen wij op dit punt niet het minst. Begrip blijken de samenstellers van het stuk te hebben voor de geestelijke motieven, die in de vorige eeuw reformatorische chris tenen brachten tot de vorming van politieke partijen op confessionele grondslag. Zij willen ook niet beweren, dat de geestelijke motieven achter de confessionele partijvorming, de schoolstrijd en de christelijk- sociale beweging hun betekenis en waarde in het heden zouden hebben verloren. Het is hier met name, dat de samenstellers van het stuk de bewarende èn tegelijk ook kerstenende invloed erkennen, die met name van de christelijk-sociale beweging is uitgegaan. Hebben wij het wel, dan laat dit herderlijk schrijven reeds een wat andere toon horen dan in een vroegere kerkelijke boodschap dienaangaande gehoord werd. Wij vragen ons intussen af, of het herderlijk schrijven er voldoende in geslaagd is de beide elk zo waardevolle elementen van solidariteit met de naaste enerzijds en de onmiskenbaar bewarende en kerstenende invloed van het christelijk organisatie wezen anderzijds elk tot hun recht te doen komen. TN het herderlijk schrijven wordt de volkomen juiste opmerking A gemaakt, dat de christen in zijn denken en leven nooit indivi dualist kan zijn: „Hij laat zich steunen door de omgang met zijn mede-gelovigen". Inderdaad, dat geldt uiteraard in de allereerste plaats de kerk. Maar zou het daarbuiten niet mogelijk zijn? Zeker, er zijn hier gevaren en het herderlijk schrijven doet goed, een waarschuwende vinger op te heffen. Het schrijven acht de wense lijkheid van eigen confessionele organisaties trouwens zelf mogelijk, al ziet het die wenselijkheid niet voor alle tijden even groot. Hebben de schrijvers in dit belangrijke onderdeel van hun stuk zich niet wat al te krachtig afgezet tegen de opvatting diergenen, die menen, dat christenen zich steeds en op alle terreinen afzonderlijk zouden moeten organiseren? Er zijn er genoeg, die hier niet een volstrekt altijd geldende toepassing van het gebod Gods zien en die toch van de wenselijkheid ener confessionele organisatie op politiek en maatschappelijk gebied ook voor deze tijd overtuigd menen te moeten zijn. *7 O kunnen er bij lezing van dit belangrijke schrijven vragen rijzen Daar is bijvoorbeeld het punt van het humanisme. Het herder lijk schrijven wil geen moeilijkheden in de weg leggen aan de humanisten, als zij een eigen plaats vragen voor hun zorg aan de mens. Dit hangt samen met de vrijheid van geweten, als in dit stuk bepleit. Maar hoe, wanneer de partijkeuze (die toch immers ook vrucht moet zijn van geloof en belijdenis) leidt tot de keuze van een partij, waarin een humanist en een rooms-kathóliek niet minder recht van spreken om zijn overtuiging geldend te maken heeft dan een reformatorisch christen? Wij hopen, dat deze weinige vragen die wij hier formuleerden gelezen zullen worden in de geest waarin zij werden neergeschreven: na aandachtige jm meer dan alleen maar neutraal belangstellende lezing en herlefing van dit zo belangrijke schrijven. Die belang stelling verdient het. Wie zou zijh immers niet verheugen, wanneer de kerk zich bezint, hoe de wereld deelgenoot te maken van het Heil, dat haar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 4