Strenge winters in óprookjeó van e^&ncleróen t TekeningenBOERGE PRAMVIG '5Z)e kleine zeemeermin^, VER in zee is het water zo blauw, als de blaadjes van de prachtigste koren bloem, e>n zo helder, als het zuiverste glas; maar het is zéér diep, dieper dan enig ankertouw peilen kan. Daar beneden wonen de meermannen. Op de allerdiepste plek staat het slot van de zeekoning; dat is een prachtig gezicht. De zeekoning was weduwnaar en zijn oude moeder deed het huishouden voor hem. Zij was trots op haar adel; daarom droeg zij twaalf oesters op haar staart; de andere voorname lieden hadden er slechts zes. De kleine zeeprinsessen, haar kleindoch ters, waren zes mooie kinderen, maar de jongste was de mooiste van allen; haar ogen waren zo blauw als het diepste meer, maar haar lichaam eindigde in een vis ieder der prinsesjes had haar eigen plek je in de tuin, waar zij kon spitten en plan ten, zoals zijzelf wilde, maar de jongste wil de slechts een mooi marmeren beeldje heb ben, een knaap, gehouwen uit zuiver wit steen. Zij plantte een rozerode treurwilg die heerlijk bloeide, en zijn frisse takken liet neerhangen tot op de blauwe zand bodem. 2. Haar grootste genoegen was, te horen van de mensenwereld daarboven. De oude grootmoeder moest alles vertellen wat zij wist van de schepen en steden, van de ..Wanneer je vijftien jaar bent", zei de grootmoeder. ..zul je uit de zee mogen op- In het volgend jaar werd een van de zusters vijftien jaar; maar de anderen wel. de een was telkens een jaar jonger dan de vorige. De jongste van hen had dus nog vijf hele jaren te wachten, voor dat zij van de bodem der zee mocht ko men, en mocht weten, hoe het er bij de Menige nacht stond zij aan het open ven ster en zag uit door het diepblauwe water. Zij kon de maan en de sterren zien. die wel heel flauw schenen; maar door het /ater heen gezien, leken zij veel groter dan zij Ach, ogen zijn. ik toch maar vijftien jaar!" weet, dat ik de wereld en de daarop leven, innig lief zal Eindelijk was zij vijftien jaar. Haar grootmoeder deed haar een krans van wit te lelies in het haar en liet acht oesters zich vastklemmen aan de visstaart der prinses als teken van haar hoge afkomst. ,,Het doet zo'n pijn!" zei de kleine zee- Wanneer men mooi wil zijn en schit teren, moet men er wat voor over heb ben", zei de oude. „Vaarwel!" zei de prinses en steeg uit het water op. 3. De zon was juist ondergegaan, toen de prinses met haar hoofd uit de zee op dook. Er lag een groot schip met drie masten. Er klonk muziek en gezang en de kleine zeemeermin zwom recht op het kajuitvenster aan. en kon door de spiegel- heldere ruiten naar binnen zien, waar vele mooi uitgedoste mensen zaten; maar de schoonste was de jonge prins met zijn grote zwarte ogen. Het was zijn verjaar dag. en daarvoor was al die pracht en feestelijkheid. Het werd laat; de golven werden krach tiger. donkere wolken kwamen op, het weerlichtte in de verte. O, het zou ver schrikkelijk weer worden. Het grote schip sneed met vliegende vaart door de woeste zee. De masten braken middendoor. Nu begreep de kleine zeemeermin, dat er gevaar was; zij dook diep onder water en kwam zo bij de jonge prins, die geen kracht meer had om door de woeste zee te zwemmen. Zij hield zijn hoofd boven In de morgen was het noodweer voorbij; van het schip was geen splinter meer t.> zien. Langs de kust waren prachtige, groe-- ne bossen, en daarvoor lag een klooster. De zee maakte hier een kleine bocht; 't water was stil en rustig, maar zeer diep: daarheen zwom zij met de jonge prins, legde hem in het zand. maar droeg zorg, dat het hoofd in de warme zonneschijn hoog lag. Wekelijkse bijlage Zaterdag 5 Maart 1955 Op 4 April 1674 reed men schaats op het Haarlemmermeer ■Qn meer dan eenó at men <~lr)aaóeieren op Uet yó D EZE week is Lentemaand begon- Terwijl we dit schrijven, koesteren we ons in een heerlijk zonnetje, en zittende vlak bij de verwarming, die op volle capaciteit werkt, krijgt men ook van dit goede al gauw te veel. Het weerbericht weet echter te ver tellen, dat het vannacht van 6 tot 11 graden heeft gevroren. En aan de waarheid daarvan hebben we van ochtend. toen een felle zuid-oosten wind zijn adem in ons gezicht blies, geen ogenblik getwijfeld. Zo af en toe kan men de opmerking horen: zo erg is 't zo laat in 't winter seizoen nog nooit geweest. We sle pen onze ijselijk dure kolen met grote kitten naar kachel en haard, Er is waarlijk niets nieuws onder de zon dit geldt óók voor de vorst, die meermalen in Maart nog in alle strengheid belieft te regeren. Men kent het oude rijmpje: Als de dagen lengen, gaan de nachten strengen. TOT zover waren we met onze Maartse winters-overpeinzingen gekomen, toen we van onze weerkun dige medewerker een bijdrage ont vingen over hetzelfde onderwerp Verschillende dagbladen zo schrijft hij hebben de flaatste weken mededelingen gedaan over de zo koude winter van 1855 <nu 100 jaar geleden), maar uit weerkundige gegevens, waarvan temperatuurwaar- nemingen bekend zijn vanaf 1706, als- Ook deze opname bewijst, dat 't en als onze woning minder gunstig is gelegen, kunnen we het in de kamer nog niet warm krijgen. We moppe ren en klagen en kleumen. „Nee, zo slim is 't nog nooit geweest." Uit deze weeklacht blijkt weer de waarheid van het oude spreekwoord: „Laatst heugt het best". Want het is in Lentemaand meermalen volop winter geweest. Volgens de weerkundigen is de win ter van 1947 de strengste geweest sinds 1789. De Bilt noteerde toen niet minder dan 47 ijsdagen. En het be vriezen van de Noordzee werd een zeer zeldzaam verschijnsel genoemd. De eerste acht dagen van Maart wa ren veel te koud voor de tijd van het jaar. Op 3 Maart bedroeg de gemid delde temperatuur in De Bilt 6.6 gr. C. Men moet 7.0 werd toen ge schreven tot 1845 terug gaan om voor deze maand dagen met een la gere gemiddelde temperatuur aan te treffen. Oudere lezers zullen zich vooral de winter van 1929 herinneren. Het vroor toen 23 van de 31 nachten in Maart en zelfs nog 10 nachten van April. De grote rivieren lagen dicht en op vele plaatsen reden zwaar beladen wa gens over het ijs. Dit zal wel een der redenen zijn, waarom deze win ter zo befaamd werd, ofschoon hij lang niet tot de strengste gerekend moet worden. En een andere reden ligt waarschijnlijk hierin, dat hij op een lange reeks van tamelijk zachte winters volgde. De winter 194546 kenmerkte zich hierdoor, dat het eind Februari an dermaal begon te vriezen en deze vorst hield aan tot 17 Maart. nteren kan ook uit oude kronieken, blijkt, dat de winter van 1855 nog maar een nacht vorst is geweest vergeleken met win ters als die van 1845, 1674 en 1667. In December 1844 vroor het streng, de rivieren en de Zuiderzee werden met ijs bedekt, maar in Januari trad de dooi in en het ijs verdween weer. Men meende, dat de winter voorbij was, toen eind Februari de vorst opnieuw inzette om eerst mid den Maart haar dieptepunt te berei- Zo koud als de maand Maart in V - ,.WN» 1845 is geweest, daar van kunnen wij ons moeilijk een voorstel ling maken. In de twee 1706 toi heden is er niet één zo strenge kou in Maart voorgekomen als in de lentemaand, waarvan wij hier en kele bijzonderheden vertellen. De laagste temperaturen werden op 13 en 14 Maart gemeten, toen in het Oosten en Noorden van Neder land 17 tot 20 graden vorst voor kwam. In de gemeente Wapenveld (Gld) bevroren drie kinderen; in Deventer bevroor een man op bed. Op 12 Maart van dat jaar reden vrachtsle den met paarden bespannen van Kam pen naar Urk en Enkhuizen over het ijs van de Zuiderzee. Op 22 Maart (eerste Paasdag) wer den er op het ijs buiten de Weesper- poort te Amstsrdam ijsfeesten ge houden. waar men „Paascheyeren op het ys" kon kopen. Eerst na de 26stu Maart viel de dooi in, maar op 27 Maart begaven zich nog vier mannen met een ijsschuitje van Kampen naar Schokland. Gevolg van deze kou was, dat grote armoede werd geleden. Verschillende kronieken maken hiervan melding Diaconieën en kerkeraden deden in vele plaatsen, zowel in steden als in de dorpen, oproepen om de minder bedeelden te helpen. De sociale voor ziening was toen nog zo goed als on bekend en tal van dagloners leden dan ook kou en honger. Zeer koud was het ook in Maart 1674, toen op 1 April nog een vijftig tal mensen te voet van het eiland Wieringen over de zee 'naar Medem- blik gingen. Op 4 April van dat jaar werd er toen nog op het Haarlemmermeer ge schaatst. Ook in 1771 begon het eerst op 20 Maart streng te vriezen en werden op Pasen, dat op de laatste dag van Maart viel, eieren op het ijs gegeten. In 1667 kwam de winter ook heel laat. Hiervan lezen wij het volgende rijmpje: fn Januari) Sestien-hondert Seven en tseslig Doen vroort en het snieuwde seer heftig. Stijf ses weken stondt de Vaerl geheel stil. -* .\5~- A vi: Dczl julo u>erd in Maart 1947 genomen. De Rijn by Wezel vol kruiend ijs. De noodbrug moest worden weggenomen. De oorspronkelijke brug werd in de oorlog vernield. Drie weeken in Maert voer men weer geheel na wil. Het voornaamste dat hier wordt genoteert Is dotter soo veel ijs quam in de Meert. Nog erger oude kroniek i volgende: „Dit jaer w het doude niet i seer merkwaardig, de rnaenden Maert, April en Mey. Op Sint Pancresdag den 12 den Mey (oude stijl!) hadt 't hard ys gemaekt dat er kraayen op staen konden, en dear wies lover nog gras nog koren nog pruimen en de boomen bloeide niet Ende daer wa ren menschen die geen betrouwen op God hadden ende keerden heur lant anderwerfom en zij hadden geer* vrugten. Eerst na den Sint Jansdag den 24 Juny begon het warmer te worden." En., hoe mopperen en klagen wij nog steeds op het „weer". Dan is het ons te Jcoud, dan te nat en dan te warm. Wanneer wij eens goed bedachten, onder welke miserabele toestanden (geen geld, geen brood, geen verwar ming en veel ziekten!) onze voor ouders de winters hebben doorstaan (en velen ook niet!) neen, dan kunnen wij niet anders dan dankbaar zijn dat wij leven in een tijd, waarin geen gebrek is aan verwarming en brood, en waarin geen pest of andere besmettelijke ziekten in enkele we ken duizenden slachtoffers ten grave harte nemen. Wij hebben veel meer middelen ter beschikking om ons te gen strenge kou te beschermen. Onze voorouders stonden er anders en ze ker niet beter voor. Een geschiedschrijver, die de win ter van 1740 meemaakte, schrijft hier over „Na de 7e Januari werd het elke t Vervolg op pag 2t. lta< Als de grote rivieren dicht liggen, is 't altyd een imposant gezicht de stryd met het ijs gade te slaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1955 | | pagina 7