w, NAALDPLAAT
Dr Jac. Pieter I nysse
Gevalzondereind(XXIII)
Uit de
VOLKSWIJK
Z'en we aan 't begin van dit
jaar een armelijk gezinnetje
met twee kleuters in één veel te
nauw vertrek.
Vertelde ik u reeds dat deze
kamer niet alleen te bekrompen
is, doch ook bijzonder vochtig?
Zo neen, dan heb ik een belang
rijk detail vergeten, want van
alle natte, schimmelige, ongezonde
woninkjes, die er bij tientallen en
tientallen in de volkswijk te vin
den z\jn, spant dit wel de kroon.
Men begrijpt feitelijk niet hoe
iemand ooit op de gedachte kwam
om zo'n krot te boutoen: lager dan
de straat, met altijd afbrekende
rioolbuizen en met immer weg
rottende vloeren. Men had dit
pand al jaren geleden behoren af
te breken of tenminste de grond er
onder moeten uitgraven om er
koolas in te storten.
Maar dat is niet gebeurd en nog
immer probeert een schimmige
eigenaar wekelijks aan zijn centen
te komen. Ach, en misschien heeft
hij deze ook wel bar nodig: wie kan
dat zeggen? Best denkbaar dat hij
van deze kleine inkomsten moet
bestaan. Laten u?e het voorlopig
daar maar op houden en begrijpen
dat hu hierom ook nooit tot enige
verknapping is overgegaan. Het be
hang mag dan levensmoe van de
wanden hangen; de plinten mogen
voos en vergaan zyn, maar hy zal
niet anders kunnenHet bezit
heeft hem al hoo/dbrekens genoeg
gekost: in de jaren voor de oorlog
heeft het zelfs fyden Ieeggestaan
om dat niemand hier meer in wilde
kruipen. Toen kwam de krijg en
die heeft hem tenminste weer aan
bewoners en dus aan opbrengsten
geholpen, maar we weten allen dat
sindsdien ook het letten wat duur
der is geworden
Daarom: laten we wat begrip
tonen, al kunnen we daarom nog
niet zeggen dat de eigenaar zyn
huurlingen een menswaardig
onderdak verschaft. Neen, dat
laatste zeker nietEn dus zyn
Sjaantje's kinderen onophoudelijk
ziek. Het kleinste nu ook al weer:
het leeft nog maar zo kort, maar
het begint de grote les al te leren
dut alle leven lijden is.'
We hebben in elk geval onmis
kenbaar gegevens voor een mooi
verhaaltje: vier mensen in een
ziek-makende kamer: een lamlen
dige vader, een moeder met twee
linkerhanden, een hummeltje van
goed een jaar met keelontsteking
en een pasgeboren babytje, dat ook
al zo benauwd ligt te hijgen. En
ieder auteur van „ontroerende"
novellen zou nu wel meteen op
dit stramien willen voortborduren.
Mogelijkheden genoeg. Wacht, we
zullen het laten sneeuwen en dan
glijdt er een schatrijke meneer
voor deze kleine ramen uit, en hy
wordt door Sjaantje liefderijk op
geraapt en verpleegd en alles komt
goed. Of de huiseigenaar bedenkt
zich opeens en draaft aan met een
hele stapel herstelmaterialen en
zorgt dat ze reeds de volgende dag
warm en droog komen te zitten,
zodat Sjaan en Sjaarlie een nieuw
leven gaan beginnen.
Maar het spijt me dat ik u
teleurstellen moet, want zo is het
niet gegaan. In 1947 niet, en in
1948 niet, noch in een der navol
gende jaren.
Er bestaat misschien wel een
verband tussen het huis en het
onwel-wezen van dit gezin. Het
volksgeloof ten plattenlande kent
al eeuwen de zogenaamde „kanker-
huisjes". Er schijnt een vloek op
die woningen te rusten: de be
woners er van worden altijd op
nieuw ziek en kwijnen er weg.
Generatie na generatie trekt er in.
en wordt er tenslotte na een lange
lijdenstijd uitgedragen. In de stad
hoort men er minder van spreken
omdat daar de mensen minder op
elkander letten. Maar het kan best
waar zijn dat bepaalde panden de
meest catastrofale invloed hebben
op hun bewoners, zonder dat men
daarbij nog met aardstralen be
hoeft te rekenen. Schimmels en
rottingsprocessen tasten mogelijk
een mens tan* eerlammen zyn
weerstand, rernietigen zyn initia
tieoen. Wellicht zal een gevorderde
wetenschap eenmaal onthullen dat
veel zwaksocialiteit te wijten was
aan wantoestanden op woongebied, b
en hoe minachtend zal men dan j>
over onze tijd oordelen omdat men
dan zal inzien dat Sjaarlie en b
Sjaantje producten van de om- ,j.
standigheden waren. Maar voorals- g
nog staat dit niet vast
In elk geval: geen ontroerend
verhaaltje over hen beiden.
Of in het allerbeste geval dit jt
verhaaltje dat hun huisbaas er 4
ernstig over gedacht heeft om hen u-
vierkant de straat op te laten zet- g
ten. Hetzij omdat ze achter waren
geraakt met de huurpenningen. jj.
Hetzij omdat ze dit benedenhuisje
zo erbarmelijk slecht bewoonden.
Want er zijn bepaalde verorde-
ningen op grond waarvan een b
eigenaar zijn huurders gerechtelijk
kan laten verwijderen, en er wordt
van deze verordeningen ook zo xj-
voor en na gebruik gemaakt. Het
is wel heel cru om dat neer te b
schryoen twee weken na de vie- X
ring van het Kerstfeest, waarop b
we telkens hoorden, dat er geen x>
plaats was voor de Koning, die X
geboren ging worden maar het 4
is de waarheid.
Het gebeurt zelfs vlak by Sjaan- 4
tje en Sjaarlie, waar een weduwe
en een grote schep kinderen zo maar 5
opeens hun dak boven hun hoofd b
verliezen en schaloos op straat
lopen totdat ze bij de politie onder- 4
dak oinden. Het grijpt de hele b
buurt diep aan; het brengt honder-
den tongen in beweging; het vormt b
voor ontelbaren het bewijs dat de X
maatschappij met de daarbij be-
horende kerken nog vozer is dan x>
alle rotte vloeren en schimme-
lende plinten; het trekt een forse b
streep door heel het Kerstfeest X
Maar als u dan perse gen oer- X
haaltje wilt hebben, laten we dan 4
maar zeggen dat de huisbaas oan ü-
Sjaarhe en Sjaantje en hun kleu- X
fers hen stilletjes heeft laten X
wonen waar ze zijn omdat hij toch 4
nog ergens begreep dat dit al te b
erg zou wezen. Men moet er im-
mers niet aan denken; zweroende X
mensen onder een koude winter- b
hemel. Al moest men er feitelijk b
juist wel aan denken, want ze 4.
Koorwerken mei mons'erbezelling en wat charmante kamermuziek
Eenzaamheid van het winterse polderland.
OP DE GRAMOFOONPLAAT zijn twee
koorwerken opgenomen, die zo
als men dat wel eens noemt voor
monsterbezetting zijn geschreven. Dat
wil dus zeggen voor een bezetting, die
nauwelijks op het podium van een con
certzaal kan. De Fransman Hector
Berlioz (1803-1869) schreef in 1849 zijn
Te Deum en de Duitser Gustav Mahler
(1860-1911) in 1906 zijn Achtste Sympho-
Dat Te Deum van Berlioz is een werk
dat in ons land eigenlijk betrekkelijk
weinig is uitgevoerd. De reden hiervan
is niet alleen de grote bezetting, maar
ook het feit, dat verschillende dirigen
ten zich zo'n beetje afhankelijk voelen
van wat critici en musicologen zeggen.
Deze mensen althans meerderen van
hen hebben namelijk altijd beweerd,
dat het Te Deum van Berlioz heus niet
zo'n goed werk is. Men noemde het
bombastisch of theatraal of zwak (een
term die eigenlijk al heel weinig zegt)
en wees het werk derhalve af. Twee
Ned. musicologen, prof. dr. K. Ph. Ber-
net Kempers en dr. John Daniskas,
schreven van het Te Deum resp. exu
berant" en ,,zwak van inhoud". De
koordirigenten meenden dat hiermee het
laatste woord gezegd was en ze lieten
het Te Deum, dat werkelijk geen 16 ba
zuinen en 16 trompetten vraagt als het
Requiem van Berlioz, in de bibliotheek.
Mag ik dan in weerwil van alle tegen
werpingen van mensen, die door eigen
instelling geen waardering voor dit werk
kunnen opbrengen, het Te Deum van
Berlioz tot een grootse schepping ver
klaren en het zelfs compositorisch en
qua expressie stellen boven zijn ..Les
Troyens" en ,,La Damnation de Faust",
ook al is dit Te Deum dan ook hele
maal niet geschikt om in de kerk te
doen uitvoeren. Het is geen kerkelijk
werk, maar een zuiver concert-Te-Deum.
Eerlijk gezegd weet ik niet hoe groot
het aantal uitvoerenden is van de PH-
LlPS-opname (langspeelplaat A 01127 L>
maar het klinkt allemaal massaal en
de dirigent Sir Thomas Beechnm heeft
een uitvoering tot stand gebracht, waar
van Berlioz net als bij zijn eerste uit
voering gezegd zou hebben:,,Het was ko
lossaal, Babylonisch, alle beschrijvingen
te boven gaand". Hoe geniaal heeft Ber
lioz hier deze lofzang getoonzet, welke
bijzondere harmonische vondsten heeft
hij gehad en met welk een gepassion-
neerd enthousiasme heeft hij het ..Chris-
te, Rex Gloriae" willen bezingen. Sir
Thomas Beecham heeft het alles zuiver
aangevoeld, daarbij fantastisch geholpen
door het London Philharmonic Choir,
het Dulwich College Boys Choir, de
tenor Alexander Young(wat een pracht-
stem), de organist Denis Vaughan en
het Royal Philharmonic Orchestra. Een
uiterst waardevolle opname, niet alleen
omdat nu iedereen eens op een uitne
mende wijze dit Te Deum kan horen,
maar ook omdat de geluidstechnici een
subliem werk hebben geleverd.
Dat werk van de geluidstechnici is
ook en misschien nog wel meer te
bewonderen in die andere kooropname:
de Achtste Symphonie van Mahler, even
eens een werk dat vrijwel nooit wordt
uitgevoerd omdat het niet minder dan
1000 uitvoerenden vraagt. Tijdens het
laatste Holland Festival kreeg men de
kans Mahler's werk op de plaat vast
te leggen en wel op 3 Juli 1954 in de
Rotterdamse Ahoy-hal. Ter gelegenheid
van het 125-jarig bestaan van de Maat
schappij ter bevordering der Toonkunst
werd de Achtste Symphonie van Mahler
uitgevoerd onder de geniale leiding van
Eduard Flipse, die daarbij de medewer
king had van twee orkesten (Rotter
dams Philh. Orkest en het Brabants Or
kest) een koor van 900 zangeressen en
zangers, de organist Piet v.d.Kerkhoff
en de zangsolisten Annelies Kupper,
Hilde Zadek, Corry Bijster, Annie Her
mes, Lore Fischer, Annie Woud, Lorenz
Fehen berger, Frans Vroons, Herman
Schey, Gottlob Frick en David Hollestel-
le. Tijdens de uitvoering in deze zaal
met 8500 toehoorders (met de generale
repetities mee hebben vorig jaar 24000
mensen de Achtste Symphonie gehoord)
hebben de technici van PHILIPS de op
name gemaakt (twee langspeelplaten in
fraaie map, A 00226-7 L). Mag ik iets
heel vreemds opmerken: de opname
vind ik eigenlijk nog beter dan wat ik
zelf in de zaal bij de uitvoering hoorde.
Hier is werkelijk een ideale weergave
bereikt, waarbij elk onderdeel volkomen
tot zijn recht komt. Ook de stemmen
der solisten, die in de grote zaal soms
wat verloren gingen, zijn op de plaat
duidelijk te horen en bevestigen mijn
enthousiasme van vorig jaar over de
zangeressen Annelies Kupper en Hilde
Zadek.
Om nu ook de liefhebbers van muziek
voor kleine bezettingen tevreden te stel
len wil ik deze bespreking besluiten met
de vermelding van een hoogst interes
sante plaat, n.l. een Dccca-opnamé
(BXTL 1042, langspeelplaat), waarop
werken van Rossini, Marcello, Cambini
en Bonporti zijn opgenomen. Het be
faamde en ook in ons land geliefde ka-
mermuziekcnsemble ,,I Virtuosi di Ro
ma" spelen deze verrukkelijke werkjes
op wel heel bijzondere wijze, licht en
transparant, prachtig gearticuleerd. Van
Gioacchino Rossini( 1792-1868) een strij-
kersconcertino, door Casella bewerkt tot
een Sonate voor viool, cello en bas.
Heerlijk is het Concerto voor hobo en
strijkers van Alessandro Marcello* 1684-
1750'. een oudere broer van de meer be
kende componist Benedetto Marcello.
Dit Concerto, dat men eerst aan Vival
di had toegeschreven en later aan Be
nedetto Marcello, is wat het openings
thema betreft, bekend geworden door
Bach, die veel thema's van Italianen
voor zijn werken gebruikte. Renato Zan-
fini speelt prachtig de hobo-partij. Van
Giovanni Giuseppe Cambinii 1746-1825)
is er ook een Concerto opgenomen,
waarbij de strijkers en de pianiste
Ornella Pulitti Santoliquido een levendi
ge wedijver leveren, heel charmant. En
ten slotte is er dan een Recitatief voor
viool en strijkers van Francesco Bon-
porti* 1672-1749). een amateur-componist,
maar een componist die heus wel wat
te zeggen had. Guido Mozzato speelt de
vioolpartij voortreffelijk en alle vier de
werken zijn uitzonderlijk goed opgeno
men. Een lust om op deze zuivere wij-
die oude muziek weer eens te horen
CORN. BASOSKL
VANDAAG TIEN JAAR GELEDEN OVERLEED
De man, die de mens tot de natuur bracht
en de natuur legen de mens beschermde
ERGENS in m'n boekenkast staat een
klein, dun boekje, heel onopvallend.
Het groene linnen van de rug is ver
bleekt en de eens gouden letters hierop
zijn in de loop der jaren bijna onlees
baar geworden. Op de band staat een
gekleurd plaatje: tien zwart-witle schol
eksters, vliegend boven door libellen om
zweefde gele lisbloemen.
Het eerste hoofdstuk begint zo: ,,Als
de witte waterlelies zich gaan sluiten,
met de zomertijd zo tussen zessen en
achten, wordt het gaandeweg levendi
ger in het meer. We hebben ons bootje
vastgelegd in een van de vele gunstige
hoekjes, waar je tegelijk een paar lan
ge, rechtlijnige tochten kunt afzien en
ook nog een stuk open meer. Het hoge
riet is haast volwassen, de donkere,
glanzige mattenbiezen buigen haar top
onder de last van de dichte, bruin-
gekafte bloempjes. De zwanebloem
spreidt haar scherm van purperen bloe
men boven de laatste trossen van de
hoge handekenskruiden, die de gure zo
mermaanden overleefd hebben, toen er
zo weinig insecten vlogen en nu in plaats
van tot Sint Jan blijven bloeien tot Sint
Jacob."
Deze beschrijving van een Juli-avond
in het Naardermeer in het boekje ,,Uit
de levende natuur" was voor mij de
eerste kennismaking met dr. Jac P.
Thysse. Vader was het niet ontgaan dat
zijn zoon in zijn vrije uren steeds met
planten en bloemen en dieren bezig was.
Klompen voor de kroon
prins van Tonga
VLAK vóór het jaareinde werd door
de bijna 80-jarige klompenmaker
Chr. van Zwienen. IJsseldijk-West 33 te
Ouderkerk aan de IJssel, een in het En
gels geschreven dankbetuiging ontvan
gen van de volgende inhoud:
Geachte Heer,
Gaarne wil ik U bij deze be
richten, dat een paar mooie klom
pen aan mij bezorgd werden door
de heer Apon, een vriend van mij,
die juist uit Holland terugkeerde.
Ik begrijp, dat U een bekwaam
vakman zyt. Gaarne wil ik U zeer
danken voor Uw vriendelijkheid en
U verzekeren dat, indien er iets is,
dat U gaarne uit Tonga van mij
zoudt willen ontvangen, ik dit
gaarne zal doen, indien het moge
lijk is".
Aan deze brief afgezonden dóór
..Education Department Nuku'alafa,
Tonga" is. zoals ieder begrijpen zal,
een voorgeschiedenis verbonden.
De lezer zal zich misschien ook nog
herinneren de grote koningin Salote van
de Tonga-eilanden, wier foto zo om
streeks de tijd van de kroning van En-
gelands Koningin Elisabeth ir^dc bla
den voorkwam.
Welnu, het zal zo ongeveer aan het
eind van de hooibouw zijn geweest al
dus vertelde ons de heer Van Zwienen
dat ik in mijn werkplaats bezoek
kreeg van een mijnheer, die meedeelde,
inkoper te zijn voor de Tonga-eilanden,
Hij vroeg mij, of ik op korte termijn
voor hem een paar (extra grote) klom
pen kon maken.
Aanvankelijk dacht ik, dat hij deze
voor een of ander rcclamedoel wilde
gebruiken, maar de mijnheer deelde mij
mede, dat zij bestemd waren voor de
Kroonprins van Tonga.
Met deze opdracht was ik niet eens
zo erg ingenomen, ook al omdat deze
niet zo gemakkelijk was. Aangezien er
op het vasteland van Europa waarschijn
lijk geen mensen gevonden worden met
zulke grote voeten (de klompen moes
ten 40 cm binnenwerks zijn), is al ons
gereedschap daar eigenlijk te kort voor.
Maar naar een fabriek behoefde ik de
ze inkoper ook niet te sturen, want ik
wist van tevoren, dat geen enkele klom-
penfabriek zulke grote mallen heeft.
Nadat wij het over de prijs 7.
eens waren geworden, beloofde ik al
dus de heer Van Zwienen het te zullen
proberen.
Hij betaalde mij het grootste gedeel
te van de prijs vooruit, maar toen hij
vertrokken was, dacht ik: Als hij ze nu
ook maar komt halen, want anders heb
ik er nog een strop aan. Vanwege de
afmetingen kan ik deze klompen aan
niemand kwijt en ik zou er alleen
maar een paar zeilscheepjes van kun
nen maken voor mijn kleinkinderen.
Hij kwam echter prompt op de afge
sproken tijd terug en ik was met mijn
klompen gereed. Hy vertelde my dat
hij Rotterdammer van geboorte, reeds
14 jaar werkzaam was aan het hof
op de Tonga-eilanden.
Voldaan trok hij af met zijn klompen
en gaf mij de verzekering, dat ik er nog
Hij had mij nog
Hij liep een boekwinkel binnen en vroeg
daar welk boek van belang was voor
deze liefhebberij. De boekhandelaar
raadde dit boekje van Thysse aan en het
is een goed advies geweest. Nu na
twintig jaar staat het nog in mijn
boekenkast. Het uiterlijk mag dan ver
ouderd zijn, maar de inhoud is in al die
jaren actueel gebleven.
JACOBUS Pieter Thysse werd op 25
Juli 1865 in Maastricht geboren. Zijn
vader was beroepsmilitair en moest en
kele keren van garnizoensplaats veran
deren. Zo woonde hij achtereenvolgens
in Grave en Woerden en sedert zijn
twaalfde jaar in Amsterdam. Daar werd
hij opgeleid tot onderwijzer. Tot en met
1921 was hij in de hoofdstad bij het on
derwijs werkzaam, met uitzondering van
de jaren 1890 tot 1892. Toen was hij
hoofd van de U.L.O. te Den Burg op
het eiland Texel.
Deze Texelse jaren zijn eigenlijk de
aanleiding geweest, dat Thysse's naam
niet slechts genoemd wordt doo-- oud
leerlingen om later in het vergeetboek
te raken, maar voortleeft en alom be
kend is geworden.
1 Thysse, die veel
r het planten- en
zijn leerlingen
Texel wordt niet
geleiland" genoemd 1
belangstelling had v*
dierenleven, hoorde
in Den Burg enthousiaste verhalen hier
over. Dit maakte zijn interesse wakker
voor de levende natuur. Hij trok met
zijn jongens naar de duinen en over
het strand. Hij observeerde, maakte no
tities en tekeningen. Hij beschreef wat
hij zag om anderen deelgenoot te ma
ken van zijn enthousiasme en.. Thysse
werd gelezen. Omdat hij schreef met
het hart, gedreven door de liefde voor
de schepping, een liefde waarover wel
eens medelijdend de schouders werden
opgehaald en die eerlijk gezegd
ook vaak zó gering werd geacht, dat
hierdoor schade is veroorzaakt die
nooit meer kan worden hersteld.
In Thysse's boeken vindt u geen dorre
dier- en plantkunde. Geen taaie, droge
stof over bloeiwijsformules en wervel
getallen en koeienmagennamen. Niet dat
hij dit alles verwaarloost. O, zeker niet,
maar hij vertelt U ervan, terwijl hij u
meeneemt naar de weide, waar het groe
ne gras beplekt is met de zonnige smet
jes der madelieven en de gele boterbloe-
mcnpollen. waarboven de kieviten bui
telen tussen de witte wolken in de blau-
en waar tapuiten nestelen in verlaten
konijnenholen. Hij neemt u mee naar .ie
blonde duinen en u hoort het wulpenge-
jodel en ziet het slangenkruid heen en
weer wiegelen op de maat van de koele
zeewind. Hy neemt u mee naar het don
kere bos met zijn vele geheimen en ge-
men. rechts vonden ze een
groot bloemryk weiland en ver
der langs de zoom van het
hoge bos bloeiden langs een
sloot hoogstengelige haviks
kruiden en streepzaden, wier
gele bloemen een onuitputtelij
ke stuifmeelvoorraad verschaf
ten. In het bos zelf vonden ze
nog meer havikskruid en mooie
rose-bloemige bramen. Maar
zover kwamen ze niet; de
bijen, die daar de kost zochten
waren afkomstig van een an
dere, kleinere stad. die enige
duizenden vleugellengten van
de metropolis verwijderd lag
op een steil pad. dat opleidde
naar een mcnscnkoepel. De
bewoners ontmoetten elkaar
keer op keer zonder elkaar
ooit vijandig te bejegenen.
Daar werd gewerkt! Vier, vijf bijtjes
tegelijk kropen in eenzelfde bloem,
scheerden met hun platte kop langs de
meeldraadcylinders en scharrelden niet
de behaarde poten totdat ze geheel met
stuifmeel bedekt waren: stuifmeel tus
sen de haren van de bovenlip en langs
de nek, de hele rug vol met meet langs
de randen van de achterlijfsringen,
maar het meest nog aan de p D O* k
alle vijf de ogen zaten vol stuifmeel,
de zijdelingse grote vakjesogen net zo
goed als de drie kleine kraaitjesogen
bovenop de kop, maar die werden netjes
schoongeveegd en als dat klaar was
kwamen de beide voelsprieten aai de
beurt, die keurig één voor één door een
kunstig schuiertje aan de voorpoten wer
den gladgestreken. Dan vloog de klei
ne arbeider naar huis. één gouden spik
keltje tegen de schitterend blauwe Au-
gustushemel. Neen. niet één. ze gingen
soms bij hele dozijnen tegelijk, enkele
naar het kleine stadje bij de koepel,
de meeste naar de grote zandpadstad
en alle onmiddellijk, zonder aarzelen re
gelrecht in de richting van hun woning
Wie weet, hoe dikwijls op een dag ze
diezelfde reis ook reeds volbrachten!
Eenmaal in de stad aangekomen, wist
ieder zijn huis dadelijk te vinden. De een
woonde bij de rode kiezelsteen, de ander
bij 't schuine grasbiaadje. Als ik de
steentjes verlegde of de grassen weg
sneed. viel bij de thuiskomende stuif-
mecKhaalsters bijna altijd enige aar-
zeling op te meiken als ze een keus
moesten doen uit de vele gaatjes in
het zandpad, zo groot als de dikte van
een griffel, die elk de ingang van een
woning beduidden. Doch na enig snuffe
len werd toch altijd de juiste woning
gevonden, zelfs al had ik de hele buurt
met fijn wit zand bestrooid, zodat elk
uiterlijk kenteken verdwenen moest
zijn.
Dr. Thysse op 25 Juli 1940. Beide foto's
werden ontleend aan „De levende natuur"
(Uitgeverij Ploegsma, Amsterdam).
niet kwamen met goede bedoelingen. Ze
zweefden vlak langs de grond en vonden
ze ergens een nest, dat niet goed be
waakt was. dan staken ze onmiddeliyk
hun nieuwsgierige voelsprieten in de ope
ning. Maar de waakzame huisbewaar
ster was op haar post, kwam dreigend
te voorschijn en sloot met haar kop de
opening af de levende deur!"
Zo schreef dr. Thysse hondeden pu
blicaties, enthousiast als een kind, dat
wandelend door de vrije natuur steeds
nieuwe dingen ontdekt en oude dingen
weer nieuw vindt omdat ze zo mooi
zyn.
T-I T 's moeilijk om de waarde van
Thysse te overschatten. Dit geldt
niet alleen zijn pcnnevruchlen, maar
ook op ander terrein. Het gevaar, dat
in 1905 het Naardermeer bedreigde,
heeft geleid tot de oprichting van de Ne
derlandse Vereniging tot behoi
Broedende dwergstern. (Foto J. P. Strijbos)
horen HVVIVV
graag een fooitje gegeven,
goed aan deviezen was blijkbaar te
krap, zodat hij hiertoe niet kon over
gaan. Wij waren het hele geval reeds
bijna vergeten, totdat ik nu vlak voor
Nieuwjaar deze brief ontving.
HIJ neemt o mee. Dat Is de grote
verdienst van Thysse. Ili) produ
ceerde geen studrcrkamrrgrlrerdhrld.
liy neemt u by de hand om u opmerk
zaam te maken en u al dat mooie aan
te wijzen. Niet alleen in het machtige en
het grootse, in het ruisende mastbos en
de grommende branding, maar ook en
vooral in het. kleine, dat niet opvalt.
Dan ziet u het voor u en is het paad
je op de heide geen warm oord, waar
vervelende insecten om uw hoofd brom
men. dan zit achter een nietszeggend
gaatje in een zandberm een hele we
reld verborgen:
,,Op een zonnig zandpad hadden de
graafbytjea hun stad aangelegd. Ze
woonden daar bij duizenden en vervul
den met hun bedrijvigheid de ganse
omtrek. Links van het pad, in oe brede
graaxoom, die het van de gele-plompen-
vijver scheidde, gingen ze te gast op
de meter hoge margrieten en boteirbloe-
Hoe de diertjes dat inrichtten? Wel,
heel doodeenvoudig! In iedere woning
was altijd iemand thui* en die kon dan
de terugkerende dwaalgeesten zeggen of
ze terecht waren of niet. In het boven
ste gedeelte van de hoofdingang zat al
tijd een wijfje op post. Die portierster
van het bijenhuis was een vermakelijke
instelling. Als je maar even te dicht
bij de woning kwam, klauterde zij naar
boven en wapperde onderzoekend met
haar voelsprieten heen en weer. Kwam
er ..goed volk", dan zakte zij onmiddel
lijk. de nieuw aangekomene volgde en
boneden vonden zy ruimte genoeg om
elkaar te pasaeren wanneer dat nodig
Dat oppaaaen was niet ov
de buren was geen gevaai
die hadden het te druk m
van die glimmende met dunne, onbe
haarde poten en glancend rood achter
lijf, die je het kon aanzien, dat
sedertdien tientallen stukkri
natuur beheert en bewaart. I
Thyaae een der initiatiefnemers,
als hij samen met enkele anderei
de Nederlandse Natuurhistorische
eniging oprichtte.
«atie die
ongerepte
ardeerde zijn
frbodig Van
te duchten,
die bijen.
De wetenschap
door hem in 1923 aan de universiteit te
Amsterdam het eredoctoraat te verle
nen. Twee jaar later schonken zijn ve
le vrienden hem ..Thysse's Hof', een
stukje natuur in Blocmendaal. tintelend
van dieren- en plantenleven.
Toen brak cle Tweede Wereldoorlog
uit. De man. die steeds had geijverd voor
ongerept natuurschoon, zag hoe het land.
dat hy zo liefhad, door de vyand groot
scheeps werd vernield: zyn geliefde dui
nen werden met bunkers beplant, het
strand werd ..Sperrgebietde heide
werd kaalgeplukt, dc landerijen onder
water gezci en de bossen gekapt.
Ook het directe oorlogsleed bleef hem
niet bespaard: zijn kleinzoon werd ge
grepen en weggevoerd naar Duitsland
Over het lot van zijn kinderen in In-
die verkeerde hij In pijnlijke onzeker
hcid en later werd hij gedwongen te
evacueren uit Blocmendaal. Weg van alle
vertrouwde plekjes, van zijn tuin en van
zijn huis met de vele herinneringen aan
zijn overleden vrouw..
Bij dit alles misschien juist wel
door dit alles verergerde zijn hart
kwaal, waaraan hy reeds lang leed en.
op 8 Januari 1945, overleed dr. Thys
se op bijna tachtigjarige leeftijd.
In normale tijd zou dit bericht ze
ker ln alle kranten hebben geslaan
maar die verschenen er toen niet en
de enkele, die nog uitkwamen, werden
niet gelezen Bovendien was het zuiden
van ons land reeds bevrijd. Zo gebeur
de het dat pas na de oorlog, lang na
zijn verscheiden, zijn vrienden hoorden,
dat dr. Thysse er niet meer was, dat
het einde van zijn arbeidzame en wel
bestede leven was gekomen en zijn werk
was volbracht.
Maar datzelfde werk leeft voort. Ook
nu nog worden duizenden hectaren bos
en hei. duinen en water, bewaart door
de Ver. lot Behoud van Natuurmonu
menten, waarvan dr. Thysse dc oprich
ter was. Zijn boeken en de op schrift
gestelde resultaten van zijn studies
zijn standaardwerken, die eigenlijk hun
gelijke nog niet vinden. Van zyn
..Flora van de Nederlandse planten
wereld" verscheen enkele maanden gele
den dé achttiende druk!
En bovenal, de liefde en de belang
stelling voor de natuur, die eena als
ren klein vonkje door dr. Thyaae wer
den ontstoken, gloeien verder en ontmoe
ten meer rti meer waardering. We alen
de schepping niet meer als een onuit
puttelijke voorraadschuur en ala iets
dat er toevallig la en waarmede je kant
doen wat Je wilt. Nee, steeds meer
worden wr gewezen op al hrt mooie,
dat de schepping ons biedt, niet alleen
in het massale, maar ook in het klei
ne leven van een enkel dier of een en
kele plant.
En Is op dere wijze ontspanning In en
door de volle rijkdom van dr natuur,
waar de Schepper ons zo veel schoons
te genieten geeft, voor ons in deze
voortjakkerende tijd eigenlijk niet van
onschatbaar belang?
FREEK VAN DER MEER