liÖf 1 wl
JIÉt
ra o ni
SÉ1
Op Kerstfeest
óprookjeó van *li.(^.e^ncleróen
Tekeningen BOERGE PRAMVIG
4. De keizer kwam zelf en de bedrie
gers hieven de ene arm ln de hoogte, net
alsof zij iets ophielden. ,,Het is zo licht
als spinrag!"
De keizer legde al zijn kleren af, en de
bedriegers deden net, alsof zij hem ieder
stuk van de nieuwe kleren dat afgenaaid
was. gaven en de keizer keerde en draaide
zich voor de spiegel.
„Nee maar, wat staat dat goed! wat zit
alles prachtig!" zeiden allen „Wat een
heerlijk patroon en wat een kleuren! Het
ls een kostbare dracht!"
„Bulten staat men gereed met de troon
hemel", zei de opperceremoniemeester.
„Wel, ik ben juist gereed!" zei de kei-
De kamerheren, die de sleep zouden dra
gen, frommelden met de handen op de
grond, net alsof zij de sleep opnamen. En
zo ging de keizer in plechtige optocht on
der de troonhemel voort en alle mensen
op straat zeiden: „O. wat zijn de nieuwe
kleren van de keizer onvergetelijk mooi!"
Niemand wilde laten merken dat hij niets
zag, want dan zou hij ook niet voor zijn
ambt gedeugd hebben, of hij zou heel dom
geweest zijn.
„Maar hij heeft immers niets aan!" zei
een klein kind, en de een fluisterde de an
der toe, wat het kind gezegd had. „Hij
heeft immers niets aan!" riep ten laatste
het gehele volk.
En dit ergerde de keizer, want in zijn
hart fluisterde een stem, dat zij gelijk
hadden, maar hij zei in zichzelf: „Nu moet
ik toch de optocht ten einde brengen." En
toen ging hij nog trotser voort, en de ka
merheren volgden en droegen de sleep, die
3. De Elfenberg
ER liepen enige vlugge hagedissen ln de
spleten van een oude boom. Zij kon
den elkaar best begrijpen, want ze spra
ken de hagedissentaal.
„Hoor toch, wat een gerommel en ge
brom in de oude Elfenberg", zei de ene
hagedis. „Er is daar binnen iets gaande",
zei de andere, „en de elfendochtci s hebben
nieuwe dansen geleerd. Zij verwachten be
zoek in de Elfenberg. voornaam bezoek.
Alle dwaallichtjes zijn ontboden voor een
fakkeloptocht".
Op hetzelfde ogenblik spleet de Elfenberg
open en een oude fee kwam naar buiten
getrippeld. Dat was de huishoudster van
de oude elfenkoning. Zij had een hartje van
barnsteen op haar voorhoofd en zij lichtte
haar benen flink op: triptrap, triptrap, tot
dat zij in het moeras terecht kwam. „U
wordt allemaal uitgenodigd op het feest
in de Elfenberg vannacht. Wilt u deze
uitnodigingen verder bezorgen? Er komen
enige heel voorname gasten, tovenaars en
die wil de elfenkoning graag laten zien
hoe mooi 't hier is.
De elfenmeisjes dansten al op de Elfen
berg. en zij dansten met lange sluiers, die
van nevel en maneschijn geweven waren.
Midden in de Elfenberg had de grote
zaal een grondige beurt gekregen. De vloer
in maneschijn gewassen i
i de
elfenkoning liet zijn goutf
gestampt potlood poetsen. Dat was uit het
potlood van de bolleboos op school, en het
is heel moeilijk voor een elfenkoning zich
zo'n potlood te verschaffen.
2. „Lieve Vader", zei de jongste van de
elfendochters. „Wil je mij nu niet vertel
len, wie de gasten zijn?"
„Goed", antwoordde de elfenkoning.
„Twee van mijn dochters moeten gereed
zijn om te trouwen. De oude tovenaarsko
ning uit Noorwegen, je weet wel, die in
het oude Dovre-gebcrgte woont, komt van
avond .net zijn twee Jongens. Die oude to
venaar is een heel eerlijke Noorse grijs
baard van het goede soort, vrolijk en recht
dour zee. Och, wat verlang ik toch vre
selijk naar die oude Noorse tovenaar.
Op hetzelfde ogenblik kwamen twee
dwaallichtjes aangehuppeld. „Nu komen
ze!"riepen die.
De dochters tilden haar sluiers in de
hoogte en maakten een diepe buiging, zo
dat ze bijna de grond raakten.
Daar stond de oude tovenaarskoning uit
Dovre met een kroon van geharde ijske
gels. Verder had hij een berenpels aan
en kanolaarzen. De zonen daarentegen had
den een blote hals en geen bretels, want
dat waren potige kerels.
„Is dat hier een berg?" vroeg de jongste.
,,Dat noemen wij bij ons in Noorwegen een
kuil".
„Nee, jongens", zei de vader. Een
kuil heeft diepte, een berg steekt uit naar
boven toe. Hebben jullie geen ogen in je
3. Toen gingen zU de Elfenberg binnen,
en daar was alles erg voornaam. Alle gas
ten, die in het water thuishoorden, zaten
aan tafel in grote tobben. Zij hadden alle
maal even goede manieren, behalve de
twee jonge Noorse tovenaars. Die legden
hun benefi op de tafel.
„Voeten weg van de vaten", zei de oude
Sijabaard, en toen gehoorzaamden zij.
aar niet dadelijk.
De oude Dovrc-tovenaar vertelde zo
mooi van het indrukwekkende Noorse ge
bergte en van de watervallen, die neer-
plasten als wit schuim met een geratel en
een gedreun als onweer en orgeltonen.
Nu moesten de elfendochters een kunst
vaardige dans ten beste geven. De naam
daarvan is „Buiten de dans treden". Wel
verbazend, wat konden die haar beste been
tje voorzetten. Zij vlogen tussen elkaar door
als de krullen van een schaaf.
„Prrrrr", zei de grijsbaard. „Maar wat
kunnen zij nog meer dan dansen?"
Zaterdag 18 December 1954
branden duizenden kaarden^,
öoor qè.s en electRiciteit veRöRonqen, md,d.R noq
steeös in tRek. - vè.n UchtöRè,qeR weRö zij symBOOl
bij
schijnlijk een gevolg van het
feit, dat in de tijd, dat het
Christendom in onze landen
zijn intrede deed, de kaars de
enige lichtbron was. zodat op
de duur de brandende kaars
verbonden was met de gedach
te aan de sfeer van intimiteit,
die het Kerstfeest kenmerkt.
En dan: is de kaar6 niet een
prachtig symbool? Groen van
Prinstcrer had als lijfspreuk:
dat ik verteerd worde, als ik
maar nuttig ben. Maar daar
van is immers de kaars het
beeld. En leidt dat dan ook niet
weer in zijn diepste wezen te
rug naar Hem. Wiens geboorte
wij op Kerstfeest gedenken en
die zichzelf verteerde, om ons
allen te redden?
De kaars is al heel oud. Hoe
oud, hebben wij niet precies
kunnen uitvinden. Zeker, de
Bijbel spreekt al van de kaars.
Op verschillende plaatsen.
Maar wie nakijkt, wat daar be
doeld wordt, leest, dat daaron
der verstaan moet worden een
olielampje met pit.
Waar en wanneer de eerste
mens op dc gedachte kwam.
om vet te laten stollen rondom
een pit, is onbekend. Doch dat
dit al vele eeuwen geleden is
gebeurd, sta£t vast.
\A7 AT was er eerst? De kaars
of de gothische bouwstijl
onzer oude kerken? Is in die
spitsboogramen de kaars ge
volgd, of heeft men later, toen
de kaars kwam. pas gezien,
hoe zij in die gothische kerken
paste en is zij daardoor het
verlichtingselement geworden
in die kerken en op de duur
ook het offer, dat men brandde
voor een heiligenbeeld?
Dat laatste heeft de Protes
tanten afgestoten. En er is
dus bij hen een mijden van de
kaars in de eredienst, hoewel
we toch ook in oudere kerken
naast de lezenaar op de kan
sel en die van de voorlezer nog
vaak de oude koperen kande
laars vinden, waarin eens de
kaarsen flakkerden tijdens de
kerkdienst.
WE hobben twee kaarsenfa
brieken bezocht. Eerst gin
gen we naar Zwolle, waar de
firma Heerkens en Schaepman
op het Grootweezenland een
fabriek ook van kaarsen heeft
en waar de kaarsenmakerij
nog haast ambachtelijk wordt
beoefend.
Toen we naar Zwolle reisden,
hadden we van de kaarsenfa-
bricage nog maar een heel
vaag beeld. Maar het verwon
derde ons niet. toen we de fa
briek binnen moesten door een
heel oud poortje, dat daar
reeds in 1805, bij de stichting
van de firma stond of was
neergezet. En het verwonderde
ons ook niet, dat we in een
kantoor kwamen, waar nog ho
ge lessenaars staan en één
van de oude bedienden ons ver
telde. dat hij nog het liefst
staande daaraan werkte.
De kaarsenmakerij daar op
het Grootweezenland is veel
ouder dan 150 jaar. Maar nie
mand weet. hoe oud. Zeker is.
dat in 1800 een kaarsenmaker
zijn bedrijf uitoefende daar,
buiten de singels van Zwolle.
Hij moest het daar wel doen,
want hij had veel ruimte no
dig. Hij maakte immers was
kaarsen! De grondstof was de
zuivere bijenwas. Doch deze is
van zichzelf geel. Wil zij ver
werkt worden tot zuivere, wit
te kaarsen, dan gaat daar een
uitvoerig bleekproces aan voor
af. Dan moet de gele was ge
smolten worden, waarbij dan
ook mogelijk onreinheid in de
vloeistof kan bezinken, dan
moet die gesmolten was weer
als een dun straaltje in koud
water tot stollen gebracht en
gewalst worden tot lange lin
ten als h outkrullen. En dan
moet ze gebleekt worden, neen.
niet chemisch, maar in de vol
le zomerzon op lange bleekbak-
ken. waar ze telkens gekeerd
wordt.
Aan de pit moeten hoge eisen
gesteld worden. Die moet ook
gevlochten zijn van zuiver ma
teriaal. En dan zo bewerkt en
ook zo geïmpregneerd, dat ze
gelijk met de was van de
kaars opbrandt, waarbij dus
elke dikte van kaars ook weer
zijn eigen pit vraagt.
We denken zo: de pit zit in
het is feitelijk
anders: de kaars komt om de
pit. Dat zagen we in de eigen
lijke kaarsenmakerij.
Daar staan de mallemolens
Of het de vakterm is, weten
we niet, maar in elk geval
wordt dat woord gebruikt, zij
het als scherts En het beeld
is juist. Aan het plafond han
gen apparaten, die geheel het
type hebben van de draaimo
len. Er zijn dan twee soorten:
Die twee mo
lens vertegen
woordigen ove
rigens twee to
taal verschillen
de werkmetho
de
de kaa
één met een enkel wiel boven,
waaraan direct de pitten han
gen en één met een groot wiel,
dat weer een aantal kleinere
mallemolens draagt. Beide
hebben dit gemeen, dat er een
pot met gesmolten was onder
staat. Bij de ene staat die on
der het ene wiel. bij de andere
kan er telkens één van de klei
ne molens boven gedraaid wor-
De
kleine. brengt
de kaars als
v'olledig hand
werk. Aan de
molen, die acht
armen heeft,
hangen de pit
ten. gespannen
tussen twee spij
len. De kaar
senmaker draait
telkens een pit
voor zich. Dan
neemt hij uit
de wasbak een
schep vol en laat
die langs de pit
druipen. Tel
kens als de pit
weer voorge-
draaid wordt, is
de vorige laag gestold en krijgt
ze er een nieuwe bij. Zo groeit
de kaars tot ze de vereiste dik
te heeft.
Bij de grote molen gaat het
wat anders. Daar draait de
kaarsenmaker telkens één van
de kleine molens, die er aan
hangen, voor zich en dompelt
die in haar geheel onder in de
bak met gesmolten was. Daar
groeit dus telkens een serie
kaarsen van 8 of 16 of 32. net
naar de dikte van de te ver
vaardigen kaars het mogelijk
Als de kaars blijkens de
schuifmaat „op dikte" is. is ze
nog niet klaar. Losgesneden
van de molen glijdt ze door de
hand van een Jongen als een
gladde witte aal in het koelwa
ter. waar de was haar hard
heid Krijgt. Dan wordt ze on
der een „pokhouten" plank met
kracht over een marmeren
plaat gerold, tot elke oneffen
heid verdwenen is en de ech
te glans al opleeft. De voet
wordt er aan gefraisd, of met
een mal het gat voor de kaar-
gedr»
ook
weer vakwerk, want de kaa
mag toch geen verdikkingen
vertonen. Ze is reeds op lengte
gezaagd en nauwkeurig gewo
gen, want deze kaarsen woidcn
per gewicht verkocht
En ook dan is de kaars nog
niet altijd klaar. Ze wordt
glanzend gewreven en zo
nodig, gedecoreerd, hr geheel
met de hand. waarbij in de
was vaak de figuren worden
uitgesneden en dan met ge
kleurde was de plaatsen wor
den gevuld Zo ontstaan ware
kunststukjes van echt vakman
schap.
Heerkens en Schaepman
heeft ook een mechanische
productie De zgn devotiekaar
sen worden In een mechani
sche pers gemaakt. Door een
oak niet vele vormen, waaron
der de bak zit met vele rollen
pit. worden die pitten omhoog
getrokken, één midden door el-
De vloeibare steari
'ordt i
de
ge-
alle vol lopen. Met
waier worden die vormen ge
koeld. een paar handgrepen
aan de machine en hele rijen
kaarsen worden uit de vorm-
bak getrokken.
DAAR noemden we stearine.
Dat is een andeie, een la
tere grondstof. En feitelijk ver
plaatst die grondstof ons naar
Gouda. Daar was in de vorige
eeuw een siroopfabrick. En die
vestigde als nevenbedrijf in
1858 een kaarsenfabriek. Van
het begin af was dat een stea-
nne-kaarsenfabriek. En van
het begin af legde deze fabriek
zich toe op een meer mechani
sche vervaardiging. Zo leverde
zij een product, dat de naam
Gouda nieuwe faam bracht De
Gouda-kaars en in 192»
kwam daar „Apollo" uit Schie
dam bij werd een begrip
voor de echte goede kwaliteits-
huishoudkaars. niet alleen in
Nederland, maar ook daarbui
ten.
Men spreekt in Goud;
altijd var J-
briek". ln
nog slechts
ln Gouda worden ook de kaarienpiiten gevlochten.
nog
kaarsenfa-
i is die echter
onderdeel van
moderne chemische fa
briek. die nu een bedrijf is. dat
niet-eetbare oliën en vetten
verwerkt tot chemische pro
ducten: stearine, oleïne en gly
cerine.
(Vervolg op pag. 2;.