M'n eerste wandeling met Mientje AUGUSTINUS Verzegeld ^onze jeuqó-p&qin&ï Die ondeugende Jaap en Joop vs6i uaawaAOM 9 aviasovcinoz ZONDAGSBLAD 6 NOVEMBER 1954 KORT VERHAAL VAN G. H. VAN MAREN EEN van de eigenaardigheden van mijn vriend is. dat hij me steeds goede raad wil geven. Overigens is het een beste vent. Wanneer m'n vriend mij een goede raad geeft, gaat dat niet zoals u en ik dat doen. zo in de geest van: als ik jou was. dan., of: als ik in jouw schoenen stond dan... nee, mijn vriend heeft het vermogen om met indringende heftigheid zijn raad ken baar te maken, zodat ik die meestal opvolg. Zo gebeurde het ook een dag of veer tien geleden. Ik ontmoette Kees. zo heet mijn vriend, 's avonds op straat en 't was nl laat. Hij zag er een beetje ver hit uit. ,.'t ls voor elkaar, Basje! nep hij „Wat?" vroeg ik. niet bijster origi neel. ..Je weet toch wel Basje, dat meisje, dat we een paar dagen geleden za gen. toen was jij er immers ook bij!" In m'n hoofd ging ergens een sche merachtig lichtje flikkeren. ,,Je be doelt die blonde met dat groene muts je'''' vroeg ik op goed geluk. Maar die was het niet. 't Bleek een brunette te zijn en een muts droeg ze nooit. Mijn vriend gaf me daarna een gede tailleerd verslag over de karakterolo gische en geografische gesteldheid van z'n nieuwe vondst. Ik luisterde wat verveeld, want het was volgens een ru we schatting de zevende keer dat hij met een dergelijk verhaal aankwam. Plotseling zweeg hij, midden in een zin. Hij wachtte wel twee minuten en zei toen langzaam: „Basje...", en nog eens „Basje..." Ik wachtte geduldig en had reeds een vaag vermoeden dat er een goede raad in de lucht hing. „Basje", zei m'n vriend voor de der de maal. terwijl hij me vertrouwelijk op de schouder klopte. „Je moet een hoed kopen! Je moet, Basje!" „Waarom?" weerde ik af. „Kom nou", grinnikte mijn vriend. „Kom nou Basje, denk 's aan Mientje van de bakker!" Omdat het toch donker was, kleurde ik niet en vroeg: „Zou dat helpen denk Je, zo'n hoed?" „Vast!" zei mijn vriend en keek uit dagend om zich heen als verwachtte hij tegenspraak, doch er was niemand anders tc zien dan een dikbuikig heertje, dat een langwerpig hondje uitliet. „Nee, veel haar heb ik niet", merk te ik mistroostig op. „Dat is het niet alleen, Basje. Een (neisje houdt er van dat haar galant er gekleed uitziet en een hoed kleedt af. zie Je", betoogde Kees, terwijl hij z'n eigen hoed rechtzette, omdat die een tikje naar achteren geschoven ,,'k Zal er eens overdenken", maakte ik er me van af „Nee, doen Basje! Doen" herhaalde mijn vriend met nadruk. Zo waren we uit elkaar gegaan.. EERST slingerde ik de woorden van Kees zo ver mogelijk van me, want eerlijk gezegd heb ik een hartgrondige afkeer van hoeden. De goede raad kwam echter steeds te rug, als ik van en naar m'n werk langs de bakkerswinkel kwam, waar Mientje achter de toonbank haar domein had. 'k Was verliefd op haar. doch niemand, behalve Kees en ik. wist dat. Twee dagen met onbestemde gedach ten gingen voorbj Toen keek ik toe vallig in de spiegel. Nu moet u weten, dat ik altijd het zorgenkind van de fa milie ben geweest wat betreft mijn haar of beter gezegd, wat betreft de afwe- vallen bij een leeftijd'van dertig jaar nog haar pleegt te wassen. Jaren is dat mijn wanhoop geweest. Terwijl m'n vijf zusters in het geluk kige bezit waren en nog zijn van na tuurlijk golvend haar. had ik het nooit verder kunnen brengen dan wat dunne zandkleurige sprietjes, die. als ik dat niet verhinderde met een flinke dosis brillantine, alle richtingen uit gingen liggen, hangen of staan, al naar gelang De bediende nam hem evenwel met een toegefelijke glimlach weer af en zette hem andersom. 'k Moest mezelf in een spiegel bekijken, die zo listig opgesteld stond dat ik me ook van ach teren zien kon. In snelle opeenvolging verhuisde nu de éne hoed na de andere van de toon bank naar mijn hoofd. Bij elke nieuwe somde de bediende diverse kwa.itci- ten op. wat maaksel en materiaal be treft. maar daar ik een leek op dat gebied ben, kan ik er niets meer van na vertellen. Bij de negende putte de man zich uit in verzekeringen, dat deze me nu juist buitengewoon stond. Zelf keek ik daar om ook wat nauwgezetter in de spie gel. 'k Vond hem eigenlijk net zoals alle andere; een wat dwaze bruine bol met een deuk er in en een miniatuur wielerbaantje er om heen, maar toen een heer met een neerslachtig doch vertrouwenwekkend gezicht, die ik in 't eerst niet opgemerkt had, de bedien de bijviel, liet ik het ding in een pa pieren zak stoppen, kreeg kippenvel toen ik betaalde en verliet de winkel. De aankondiging, dat ik een hoed ging dragen, had thuis niet die uitwer king, welke ik er van verwacht had. M'n moeder glimlachte begrijpend cn Joke en Ricntje, mijn twee ongetrouw de zusters, beperkten zich tot het wis selen van een snelle blik. •nge i hoofd hield. In de spiegel zag ik weer de harde werkelijkheid. Nog aarzelde ik een dag. Maar toen ik voor de vijfde maal in acht dagen krcntebollen gehaald had en nog geen stp.p dichter bij m'n eigenlijke doel ge komen was. besloot ik. ook al omdat het eind van de maand in zicht kwam en de zes procent een feit was. de ver meerderde welvaart van ons land, zo ver die mij aanging, om te zetten in eea hoofddeksel. HET was een goede zaak, waar Ik binnenstapte. Een roodharige be diende echoof een boekje terzijde, waar in hij had staan lezen en vroeg wat of Jk wenste. „Een hoed", zei Ik naar waarheid. Na deze simpele mededeling kwam om mijn hoofdomvang te schatten. begon toen een aantal vakken leeg tc dragen. Met verwonderlijke vlugheid werd mij ccn serie hoeden voorgelegd. „Maakt u gerust een keus", spoorde de roodharige man mij aan toen ik be sluiteloos naar de toonbank bleef kij ken. De nam er één ter hand. bekeek aandachtig het merk, vermande me en lette hem op. droeg een regenmantel met capuchon. „Nou het beste, Basje", wenste ik mijzelf en ging tot de aanval over die vooreerst hieruit bestond dat ik haar met grote stappen achterna zette. „Juffrouw", begon ik met een ietwat onvaste stem. Ze keek op. hooghartigO, ben jij het?" zei ze toen, ongetwijfeld de kren- tenbollenman herkennend. „Ja", antwoordde ik. en blij dat er tenminste een aanknopingspuntje was vervolgde ik: „Juffrouw mag ik een eindje met u oplopen?" Eerst nu werd ik me bewust dat ik m'n hoed niet had afgenomen, maar het was te laat om dit verzuim nog te herstellen. Wel voelde ik dat er iets in mijn nek krie belde. Ik wreef er een keer langs, maar het werd me niet duidelijk waarin het gekriebel zijn oorzaak vond. „Van mij wel", zei Mientje vlot en m'n hart begon, zoals in zo'n geval ge bruikelijk is, hoopvol te kloppen. Toen gebeurde het... Onder een straatlantaarn stonden we een moment stil. Zij keek me aan en ik van mijn kant deed alle moeite om er zo voordelig mogelijk uit te zien, maar 'k schrok hevig, want haar ogen... haar ogen werden groot van angst ter wijl ze haastig een stap achteruit deed! Ze fixeerde me. wilde wat zeggen, hield haar woorden in, nam me daar na opnieuw op van het hoofd tot de voeten; vooral m'n hoofd, merkte ik. Blijkbaar beschouwde ze me toch voor ongevaarlijk en langzamerhand veran derde haar gelaatsuitdrukking. Eerst een glimlach en tenslotte lachte ze hardop. Tevergeefs giste ik naar de reden van haar vrolijkheid en sloeg ondertussen met m'n vlakke hand in mijm nek om dat daar. naar mijm gevoel, een uitge breide kolonie overwinterende insecten aan het kriebelen was. „Kom, laten we doorlopen", zei Mien tje en ze schaterde het plotseling uit. Ek grinnikte wat mee. zij het enigszins schaapachtig. nesteld. Dit was op zichzelf al iets bij zonders. daar ik tot op dat ogenblik een erker bestempeld had als verblijf plaats voor breiende of hakende dames of voor zwaarlijvige lieden, die een uiltje knappend toch ook gaarne af en toe een lodderoog naar buiten werpen. Nog meer verwonderlijk was het. dat 't licht nog niet brandde. Sinds jaar en dag heb ik een hekel aan schemeren, maar die avond bracht ik mijn moeder en Joke in verbazing door te zeggen dat ik schemeren zo gezellig, zo in tiem vond. Op de keper beschouwd was 't niets anders dan een slecht gecamou fleerd smoesje om de gordijnen open te houden, zodat het uitzicht naar pile kanten vrij bleef. 's Woensdags namelijk, zo om een uur of zeven, ging Mientje ergens naar toe. Waarheen wist ik niet. Een feit was. dat ik ze reeds een paar weken op die avond voorbij had zien gaan. 'k Was vol goede voornemens cn had mijn maatregelen genomen. Jas en hoed hingen in de gang klaar om zodra dit mogelijk mocht blijken, mij ccn ge kleed aanzien te geven. Op straat zag het er een beetje mistroostig uit: er viel een druilerige motregen... 'k Schrok even op toen Rientje haar fiets vlak voor m'n neus tegen de ruit zette, daarna wijdde ik weer mijn volle aandacht aan de wandelaars. 't Was kwart over zeven toen ik ze zag! «En juist op dat moment riep Rien tje luid: „Basjcl Basje!" „Ja", riep ik terug, veel harder dan nodig was door de opwinding, die zich van mij meester maakte. „Basje. het licht is kapot in de gang!" Vanzelfsprekend was ik de aangewe zen persoon om dit euvel te herstel len, maar onder deze omstandigheden liet het me hoegenaamd koud. Ik stom melde door de kamer heen naar de gang. botste tegen Rientje op, die brom de dat het gekheid was om nu nog in het donker te zitten, en vond op tast dc weg naar de kapstok. „Maak je 't even?" vroeg Rientje. „Ja... eh straks!" brabbelde ik. M'n jas had ik spoedig aan; m'n hoed gaf meer moeite omdat ik die eerst niet vinden kon. Zenuwachtig grabbel de ik langs de Jassenik vond hem op de grond en drukte hem haastig op mijn hoofd. VOLGENS myn berekening moest het meisje ondertussen vlakbij of reeds gepasseerd zijn. Voor het eerst in m'n leven ontdekte ik, dat het raampje in de voordeur een raar ribbelruitje was, waardoor Je geen steek zien kum en ik stapte daarom resoluut naar buiten. Ze liep op een pas of twintig voor me uit. 't Was harder gaan regenen en ze Openbaring 7:3 IDtET bonte, levende kleuren heeft Johannes in hoofdstuk 6 gete kend hoe Christus de geschiedenis naar haar einde stuuien zal. De paarden van oorlog, honger en diverse ellenden rennen door liet we reldcircus, voorafgegaan door het witte der overwinning van het evan gelie van Jezus Christus. Maar juist, als de pijl van de Rui ter op het witte paard getroffen heeft, begint voor de getroffenen de verdrukking. Door alle eeuwen heen zal de kerk strijdende en lijdende kerk zijn, nu eens meer, dan wat minder, maar martelaren zullen er altijd zijn. Johannes heeft ook het eind gezien van het strijdperk. Als Christus zal weerkomen, zal alles ineenstorten waarop de mens-zonder-God zijn ver trouwen had gevestigd en hij zal zich willen verbergen voor God, die de enig Blijvende en Zijnde zal blij ken te zijn. Dat was een troost voor de gemeen ten in Asia. En dat is nog een troost voor alle latere kerken. Nog een ogenblik geduld, draag nog een poos het kruis. Het zal tóch eenmaal wor den: God alles voor allen die Hem hebben liefgehad. Maarhoewel zij en wij daar over getroost zijn, toch kan nog in de harten opkomen de vraag: zullen u?y wel staande kunnen blijven? Wij zijn stof en as, wij zijn niet sterk, onze kracht is klein. Zullen wij 't wel kunnen volhouden, als de storm op steekt en aanhoudt? Als ons leven eens gevraagd wordt, wat dan? Zul len wij de eerkroon wel dragen in Christus' toekomst? Ook voor die angst heeft Christus een antwoord. Johannes mag het meedelen in hoofdstuk 7 van zijn boek. Het is een krachtig j a; gij zult kunnen volhouden, volharden. Waardóór zullen de kinderen Gods het kunnen volhouden? Omdat hun geloof zo groot is? Om dat hun liefde zo sterk is? Ach neen. Zij zullen het kunnen volhouden omdat zij verzégeld zijn! Het Woord, dat hem gegrepen had, bracht hij, zwerver, van land tot land. En in zijn werk zag hij Gods hand, wanneer hij preekte in dc stad. Op alle wegen, die hij ging, was hem zijn daag'lijks werk genoeg. En daar God zelf dit van hem vroeg, kende hy ook geen aarzeling. Zwerver. Zijn zwerftocht door de tyd, waar hem de onrust verder dreef en als een vuur zo brandend bleef, zij eindigde in Gods eeuwigheid. ANTHONIE STOLK -J We liepen weer. Wonderlijk zo veel als er bij een eerste kennismaking ge lopen wordt! We praatten een beetje, maar antwoord kreeg ik niet veel, wei hoorde ik steeds een onderdrukt lachen. Bij de volgende lantaarn stopten we opnieuw. Weer keek ze me aan en weer proestte ze het uit. Toen struikelde er iets in mijn bin nenste... 'k Denk dat het mijn goede voornemens waren, want ik werd rond uit een beetje prikkelbaar en daar het zonderlinge geplaag in m'n nek ook nog niet aan een eind was, werd ik nijdig. Wat verbeeldde dat schepsel zich wel? 'k Liet me niet aan één stuk uitlachen!" „Mientje", zei ik, want binnen een af stand van vijfhonderd meter had ik 't toch zo ver geschopt dat ik Mientje mocht zeggen. „Mientje, een andere keer maar eens hè? Misschien komt het dan beter uit..." Haar gezicht werd even ernstig, ze knikte, dan schoot ze weer in een lach. Nu was de maat vol! „Tot ziens dan!" zei ik kort cn wacht te geen antwoord af. Volgens de geldende regels had ik nu een gedesillusionneerd man moeten zijn. Misschien was ik dat ook, dit ver hinderde echter niet dat ik me nog ter dege bewust was van kleine indrukken uit de wereld rondom mij. Eén van die indrukken was, dat het feest in m'n nek weer begon! Voor de etalage van een sigarenwinkel rukte ik met een ze kere drift de hoed van mijn hoofd cn wilde de plaaggeest in mijn nek le lijf. Zover kwam het niet... In m'n hand hield ik de hoed, dc hoed van Rientje! In het duister van de gang had ik dat gekke ding zeker op gezet Een raar verregend lintje hing er als een staartje achteraan. „Dat is de kriebelaar!" gromde ik gemelijk. Veel werd me plotseling duidelijk. 'k Heb hard gelopen, maar Mientje heb ik niet meer ingehaald. Die avond tenminste niet... Verzegeld door God zelf! Natuurlijk moeten wij hier niet denken aan een zichtbaar teken; wij moeten de symboliek ervan verstaan. En dan vinden wij, dat in de H. Schrift het zegel" drieërlei beteke nis heeft, nl. van bescherming (denk aan het zegel van de Romeinse kei zer op Jezus' graf), van eigendoms recht (.zet mij als een zegel aan Uw hart", Hooglied 8:6) en van echt heid (Xerxes' bevel om Human te doden. Esther 3:12). Wie verzegeld is heeft de Drie- enige God tot bondgenoot. De Vader heeft hen verzegeld, want Gods Kind geniet 's Vaders bescherming gedurende heel het leven. Ik zal u niet begeven noch verlaten. Ik heb u in beide Mijn handpalmen gegraveerd. Mijn oog zal op u zijn. Vrees niet, gij klein kuddeke. De Zoon heeft hen vergezeld, want Jezus Christus kocht ze met Zijn bloed. Hij is hun Heer, hun eigenaar. Wat is uw enige troost in leven en sterven? Dit, dat ik met lichaam en ziel niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmaker eigen ben, die met Zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden wolkomen heeft be taald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft. De H. Geest heeft hen vergezeld. In Hem, schryft Paulus in Ef. 1:13. zyt pij, toen ge g e lo v i g werd, ook verzegeld met de H. Geest der belofte, die een ondergrond is van onze erfenis. De H. Geest overtuigt ons van de echtheid van de verlos sing in Jezus Christus in onze harten. De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. Het gaat in hoofdstuk 7 dus om het vastmaken van het zegel onzer ver kiezing. Nu is de verkiezing ten nauwste verbonden aan het gelóóf. Niet een ieder die zegt: Here, Here, maar die doet de wil des Vaders. Wat is de wil des Vaders? Dat wij komen zul len door het gelóóf in de Zoon. Dit is Mijn geliefde Zoon, hóórt Hem. Die in de Zoon gelóóft, heeft eeuwig leven. Als wij in gehoorzaamheid ko men, zullen wij behoren tot die ene, algemene, verzegelde, christelijke Kerk, waarvan Jezus zegt, dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen. Wie gelóóft wordt verzegeld, ja veel meer die is verzegeld, reeds toen nog niets van hem begon te leven. G\j toch, Gij z\jt hun roem, de kracht van hunne kracht. Uw vrije gunst alleen wordt d'ere toegebracht. W\j steken 't hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen door U, door U alléén. Om 't eeuwig welbehagen. Want God is ons ten schild, in 't strijdperk in dit leven. En onze Koning is van Isrels God gegeven. ZONDAGSBLAD 6 NOVEMBER 1954 7 (SLOT) Toet.., toet, daar komt al weer een auto aan. De jongens zien hem niet. Ze horen ook niets. De auto is al dichtbij. Opeens zien de jongens hem, ze schrikken. „Gauw, gauw!" roept Kees, ze hollen naar de stoep toe. Maar o wee, Jaap wil ook gauw weglopen met de step in zijn hand. Er ligt een grote steen op de weg. Jaap ziet hem niet, hij kijkt om, de auto is al dicht bij, maar dan. bom, plof. Daar ligt Jaap en de auto is er ook al. Kijk nou toch, die auto kan niet eens zo gauw stoppen en raakt net de arm van Jaap. „Au, au, Moe der, Moeder!'' Jaap huilt van pijn. Joop en Kees staan op de stoep. Wat schrokken ze allebei. Ze gaan vlug naar Jaap toe. De meneer van de auto is er ook al. Hij pakt Jaap op in zijn sterke armen. Hij draagt hem tot in de auto en laat Jaap daar liggen. „Heb je pijn?" vraagt de meneer. „Ja", huilt Jaap, „en ik wil zo graag naar Moeder." .,Ja hoor, ik zal jou bij je Moeder brengen." De dokter komt er ook al aan. „Zo, zo, je hebt niet goed opgelet, Jaap." „Ja, jawel dokter, ik viel zomaar op de grond." De dokter doet een verband om Jaap zijn arm. Nu is die heel dik. „Zo dan, en nu maar gauw naar je Moeder." De dokter gaat weer weg en de me neer stapt in de auto. „Meneer, me neer, mag ik ook mee, ik zal u de weg wel wijzen, dat kan ik heel goed." „Vooruit dan maar." Vlug klimt Joop er in. Ook Joop heeft tranen in zijn ogen. Wat zal Moeder wel zeggen? Moeder heeft de hele tijd al door het raam staan kijken; ze wordt nu een beetje ongerust. Als Jaap en Joop nu maar goed uitkijken, het ré zo druk op straat. Foei, wat blijven ze toch lang weg. Zo dadelijk komt Va der thuis en het eten is nog niet eens klaar. Moeder denkt: Ik ga even op straat kijken, misschien komen ze er aan. Toet.toet, alweer een auto, hè wat een drukte. Maar wat is dat, die auto rijdt heel langzaam en net voor het huis van Jaap en Joop blijft hij staan. De deur gaat open en een meneer stapt uit; aan de andere kant van de auto gaat ook een deur open. O, hoe kan dat? Joop vliegt uit de auto naar Moeder toe. hy kust haar en blijft dicht bij haar staan. Waar is Jaap? De meneer gaat weer in de auto. Als hU zich weer omdraait, ligt Jaap daar in zjjn armen. „Jaap, kind, wat is er, ben je ziek, cn wat een dikke arm! Zeg, hoe komt dat?'' De meneer vertelt alles. In Moeders ogen komen tranen, tranen van blijdschap, maar ook van verdriet. „Foei, foei, wat stout zijn jullie, kom vlug naar binnen." Moeder vraagt of de meneer ook even mee naar bin nen wil. „Nee hoor", zegt de meneer, „ik heb het nog erg druk." Hij gaat vlug in de auto en rijdt weg. Moeder, Joop en Jaap zitten nu in de kamer. Jaap ligt in een mooie stoel. De jongens zijn blij, dat ze weer bij Moeder zijn. „Nu zal ik eens vlug eten klaar ma ken en vlees braden. Zeg Joop, waar is de tas?" De tas.... allebei schrik ken ze heel erg. „Oh, Moeder", huilen ze allebei, „de tas ligt nog op de straat bij het huis van Kees." „Och, och, wat een domme jongens heeft Moeder toch. Ongehoorzaam zijn jullie geweest hoor en als je onge hoorzaam bent heb je ook straf ver diend." Moeder kijkt Jaap en Joop eens aan. Gelukkig maar dat het nog zo goed is afgelopen. Jaap had wel helemaal onder dc auto kunnen ko men. En het vlees hebben ze maar loten liggen? Nee, zulke domme jon gens kunnen geen boodschappen meer doen. Die vergeten wat Moeder zegt en zijn niet flink. Trring, tring. hoor de bel. Moeder loopt vlug naar de deur. Wie staat daar op de stoep? Het is Kees. Kees heeft een tas in zijn hand. Moeder ziet het al en ze ré bly dat het vlees er weer is. „Kom maar even binnen en ga maar eens bU Jaap en Joop kijken." Dan zitten de drie jongens bij elkaar. Nu roepen en lachen ze niet n eer. Ze kij ken verdrietig. Jaap en Joop willen nooit meer zo dom zijn. Nu is het Een naamkaartjespuzzle vinden de meesten van jullie wel leuk, hè? We rullen deze week iets der gelijks doen, alleen zijn het geen naamkaartjes, maar uithangbor den. De namen moeten dus be roepen worden, maar bovendien staan ze op verkeerde borden. Welke naam moet op welk bord Sturen jullie de oplossingen vóór Dinsdag in en schrijven jullie naam, achternaam en adres in de brief geen lawaai in huis, nu is het stil. Moeder komt ook binnen. Ze zegt, dat Kees nu maar naar huis moet gaan. „Fijn hoor, dat je het vlees weer teruggebracht hebt. De honden had den het wel op kunnen eten. Je mag morgen wel weer hier komen bij Jaap en Joop om met hen te spelen." Dat wil Kees wel; hij zal het aan zijn Moeder vragen. „Dag Kees", zegt Moeder. „Tot morgen", zeggen Jaap en Joop zachtjes. Nu liggen ze allebei in bed. Moeder zit naast hen op de stoel. Jaap en Joop hebben er zo'n spyt van, dat ze onge hoorzaam zijn geweest. „Moeder", fluis tert Joop, „we zullen het nooit weer doen." „Goed", zegt Moeder, „dat is fijn. Weet je wat we nou doen? We gaan bidden." Moeder bidt heel zachtjes. Jaap en Joop horen het wel. Moeder bidt: „Here Jezus, wilt u ons allemaal grote en lieve kinderen maken. Help ons ook om gehoorzaam te wezen." Het is heel stil op dc slaapkamer. Jaap en Joop zijn nu niet verdrietig meer. Nu kunnen ze lekker gaah sla pen. Moeder stopt hen diep onder de dekens. Ze krijgen allebei een dik ke zoen. Jaap en Joop kijken nu Ha, eindelijk daar is moeder! weer blij. Moeder lacht ook al weer, ze is blij dat haar twee ondeugende rakkers weer in bed liggen. Moeder gaat naar beneden. Jaap en Joop vallen lekker in slaap. Door een kiertje van het gordijn kijkt de maan naar binnen. Ze schijnt pre cies op het kuiltje in Jaap zijn wang. De maan lacht er om, ze denkt: wat een rakkers zijn dat. De volgende morgen zijn Joop en Jaap al weer vroeg wakkei. Als ze in de kamer komen, heeft Moeder de tafel al gedekt. „Zo, zijn jullie daar? Ga maar vlug op je stoel zitten. Hoe is het met je arm. Jaap? nog pijn?" „Nog een klein beetje, Moeder." „Eten jullie nu maar vlug je boterham op, want straks komt Kees om te spelen." Nu is het weer een lawaai en ge praat in de kamer. Ze zijn allemaal weer blij. O O O O O O onze BRievenBus Beste kinderen, Hebben jullie ook zo moeten lachen om die malle oude auto die uit die puzzle te voorschijn kwam? Er zaten een meneer en een me vrouw in, en ach terop stonden een paar koffers. Op de puzzle ontbraken een paar puntjes, maar dc meesten hebben de auto toch maar een compleet stel banden gege ven Marijke van Santen heeft de hoofdprijs gewonnen en Martien Smit, Lenic Visser en Frans Namink ontvangen de troost prijzen. Dan heeft Dikkie van de Water me geschreven, dat hij ansich ten met kerken en torens uit heel Nederland spaart. Wie helpt hem bij zijn verzameling? Zijn adres is: Dikkie van de Water. Voorstraat 129, Beesd (Gld.) hoor. Was het een velletje papier uit je schoolschrift, waar je op schreef. Lientje Blever? De groeten aan Nel en Er bleef geen één mus zitten Leo Kor ving, want de anderen schrokken zo dat ze wegvlogen. Is dat goed? Dank je wel voor je tekening. Ankle! Fijn dat jul lie b'.ij zijn met de prijs, Jan en Frits Schutte. Je broertje is fijn verwend met zijn eerste verjaardag. Nanneke Nleuw- stratcn! Wat betekent die naam van je ronde. Tineke Terlaak? Wat leuk, Louise Kraak, dat Je op stoeltjes zit op school in plaats vnn op banken. Zijn dat alle maal schoolvriendinnetjes van je. die je in je brief opnoemde, Ineke W'edage? Bij Marijke (achternaam vergeten in de brief tc zetten) logeert oma op het ogenblik. Is ze alweer beter? Wat ben jij lang opgebleven, Ellie Boet. Jullie gaan zeker wel een paar samenspraak - jes instuderen voor dc 1214 jarige brui loft, Jadl Donkers? En bij Jan Bakker is er een zilveren bruiloft! Ja Jan, je brief was de vorige week te laat. Heb je moeder fijn verwend met haar ver jaardag, Truusje Morkestorm? Wat een kleine klasjes zijn er op jullie school. Hannie en ld.» Vink. Je hebt zeker wc-1 gemerkt, dat het geen kruis, maar kof fers zijn. Arie Zonnenberg. Is vader al weer beter. Jan van der Meedc? Ik hoop dat je nu beter kunt zien met je bril, Adrie de Jong. Heb je je nieuwe jas al gekregen, Dina Quist, hoe ziet die er uit? Haan en kangeroe. dat was de oplossing van je raadsel. Else Eek- hardt. Is het goed? Wat leuk dat je een correspondentievriendinnetje hebt. Marijke Baas, schrijf je haar vaak? Je hebt reuze veel gekregen met je ver jaardag, Joop Ebert, je hebt al het anoep toch niet achter elkaar opgegeten? Waren er veel padvinders in de kerk, Jan Schutte? Heb je een prettige Herfst- vacantie gehad, Kees Klop? Willie Koorn- stra houdt zoveel van bellenblazen, nu dat kan ik me voorstellen, het is dan ook een erg leuk werkje. En Margreet schreef dat ze met vader naar Utrecht was geweest. Wat vreemd dat die jon gen in dat vogelhok zat Lenie Bo- Jaards! Jij hebt ook een beste verjaar- ag gehad. I'eter den Ouden. En hoe vond jij de Ilerstvacantic, Robbie? Wat heb jij je brief weer alleraardigst ver sierd. Sjoukjc v. dSpek, ik vind je een echte kunstenares, hoor! Nee maar Corrle Nell, 12 neefjes cn 22 nichtjes, dat is me wat! Het lijkt me een erg mooie jurk. die je krijgt, Aleida v. d. Spek. Is hij alleen voor de Zondag? Dank je wel voor dat leuke fototje. Laurirn Reijnhout. jullie staan er mooi op. En die plakplaatjes waren prachüg, zeg! Hoeveel jaar ben jij. Bram Snnnc- veldf Er zijn altijd heel veel goede op lossingen. Kees van de Hoek, niet ieder een kan een prijsje winnen! Nu. je bent denk ik wel erg benieuwd naar dc uit slag van die achooltuinwedstrijd. Willie Rebricek. Je auto was goed hoor. Arie de Jong. Wat heb je een gezellige lanvc brief geschreven. Paula Langstraat! Wat naar dat Sjnnn zo ziek werd. Beppie Roos, wens haar maar beter schap van mij Nou, dat zou fijn zijn. Joke Jurjaam, als je een vulpen kreeg. Je verdient het heus, vind ik, je schrijft zo keurig! HllUe cn Greetje Verslui» hebben ook al zo'n pret gehad om die auto. Heb jc dat versje zelf gemaakt. Joke Los, mijn compliment, hoor. Fijn dat je weer beter bent, Rietje Kroon, en boe is het met het kapmanteltje? Hebben jullie al weer bericht van oom in Canada Nelly en Gretha Maan? Ik denk dat jij we) dol bent op dat kleine broertje van jc, Anke Knol! Wei- bedankt voor je mooie tekening. Corrle van Marion. Ik denk dat je brief niet ia overgekomen, Bertje Bakker. Maar hier staat je naam dan weer, la 't zo goed? Welk wijsje heb je nu in dat notenschrift geschreven. "W'llly van Es? Nou. ik zal m'n best doen Jannie Oosterom! Dc vertaling i--: Ella heeft een pen op school, zij neeft een schrift en een pen. Klopt het? Ja, je postpapier vind ik heel mooi. Clara Errlund. Welke spelletjes heb je met je verjaardag ge daan. Johannes Bleichrodt? Fijn dat je al naar buiten mag. Gust» IMaialer. Zul je flink blijven elen? Je hebt de prijs echt verdiend, hoor Eefje K.snort. Ik hoop dat je gauw weer ..pknapt. meiske. En veel succes gewenst bij hot breien van je poppenjurk. Keurig hadden jullie de auto gekleurd, Corrle en Greetje Bokhorst. Waarom heb je die pop en dat horloge gekregen Aagje Vermeu len, was je jarig? Leuk, d n je nu zelf eens schreef, Annie Maijers, dal kun je ook best als je al in de vijfde klas zit Wat knap, dat je een truitje breit! Dat is goed hoor Robbic van Kestercn, als jc zelf de brief nog niet kan schrij ven, mag iemand ander» da* we! voor je dacn Nee maar, Hans Hongerw-crf, wat had >ij keurige tekeningen gemaakt bij de puzzle van de vorige week' Wat fijn, W'ii.» mie van Eijgen, dat jc een spoortrein gekregen hebt! Nou, Betsie van dc Dool, jij wordt dan wel in dc cadcaux gezet, met Sinterklaas en je verjaardag Zijn dc nichtjes nog ge weest in de Herfstvacantie, Bas Rit meester" Een fijne brief heb Je me geschreven. Dlck Hoogstad. Je bent ze ker wel trots op Je grote broer bè? Dik Stoelhorst vindt het zo leuk dat er zoveel nieuwe neven en nichten bij ge komen zijn. Dat ré ook zo. hoe meer zielen hoe meer vreugd' Ik hooi. d.it je rond en stevig wordt in het koionie- huis. Jaspert NleuwUnd. Zit je bii een juffrouw of een meester in de derde klas. Cokkle van den Hoek? Wal een grappig versje. Cootje van der Waals, dat stond zeker in een leuk boek En Cobi Vavlrr heeft ook al een verojc geschreven, dat ze op kinderkoor zingt En weer een brief vin iemand die weer vergeten heeft naam cn adres in de brief te zetten, maar ik geloof dat je voornaam Hlllle is. niet? Jouw auto was ook netjes. Alle Donk. Dan komen hier de nieuwelingen: B«-p v. d. Beukei. Al e Broer. Janny en Ada Leeuwenburgh Peter de Jong. Corrle van Loenen. Harry de Bruin Willy v d. Vaart, Dirk Herwig, Joop R»ber- ti. Teuna aen Otter, Rein Kanselaan, Henk Bruinse. Gerda Oprei, P e Mole naar. Ad van der Klis, Anneke de Ko ning, Geri Groot, iemand -lie Greetje heet, Corrie Me jburg en Indki Koonk neef. Hartelijk welkom allemaal! Dag neven en nichten, tot de volgen de keer! TANTE JOS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 14