KEIHARD
2
ZONDAGSBLAD 9 OCTOBER 1954
3£ort verhaal van-,
zou Berend zijn
Kleine Ko was zichtbaar verontwaardigd, toen het hertje, dat hij wilde
voeren, meteen maar 't hele broodje probeerde te bemachtigen.
BEREND gromde een verwensing
toen hij de deur met een slag
achter zich dichtsloeg. Een lelijke
verwensing was 't. Eén, die hij eigen
lijk helemaal niet wilde zeggen, maar
die hij onmogelijk kon onderdrukken
toen ze in zijn keel naar boven wor
stelde en tussen zijn lippen door naar
buiten tuimelde.
In z'n tuintje stond ie nou en te
laat bemerkte hij, dat ie zijn jas niet
aan had en dat het mistte.
Berend zette zijn voeten hard neer
op de tegels van het paadje, dat
langs het raam voerde. Met een
schuin oog ving hij een glimp op van
Dientjes rug. Een ongenaakbare rug,
die meer tot zijn verbeelding sprak
als een duizendtal boekwerken. Grim
mig stapte hij door, blijkbaar slechts
door één gedachte bezield: zo spoe
dig mogelijk in de nevels verdwenen
te zijn.
„Nooit is ze klaar" praatte hij
hardop. „Nooit!" En z'n schoenen
stampten nog harder op het plavei
sel. Hij was stom geweest, oerstom!
Hij had nooit met haar moeten trou
wen Nooit was ze klaar!
Even werd Berends gedachtengang
onderbroken door een serie herinne
ringen, waaruit bleek dat Dientje
nooit klaar was... hoewel hij zich ook
wel een enkel voorval te binnen kon
brengen, waarop Dientje getoond had
wel degelijk de boel aan kant te kun
nen hebben. En daar Berend een
rechtschapen man was en altijd strikt
eerlijk probeerde te zijn, verbeterde
hij zichzelf. „Bijna nooit is ze klaar'
B jna nooit!"
Toen liep hij stug door met de
handen op de rug zonder één bepn^l-
de, heldere gedachte, maar met het
zoetstrelende besef, dat ie eigenlijk
een beklagenswaardig schepsel was.
dat ie het zo lang vol gehouden had
en dat het totaal onbegrijpelijk was,
maar dat ie ondanks alles een dikke
honderdzeventig pond woog.
De schaarse straatlantaarns langs
de dorpsstraat brachten het niet veel
verder dan hier en daar een geel wa
zige lichtvlek in de kille grauwheid
te werpen, maar Berend liep niet
verkeerd; hij had immers die weg
misschien al wel duizend maal ge
lopen... met Dientje...
Deksels, daar moest ie nou niet
aan denken. Hij mocht niet weekhar
tig worden, geen denken aan Kei
hard zou ie zijn deze keer. Zo hard
als een bikkel! Hij had al te veel
met zich laten sollen. Maar nu was
het genoeg! Hij had er tabak van!
Berend tastte snel zijn zakken at.
Nee, z'n sigaretten lagen nog op ta
fel Jammer! Zou ie ooit wel terug
komen om ze te halen, vroeg hij zich
af. Hij kreeg er geen duidelijk ant
woord op. Misschien wel nooit, meen
de hy, want hard zou ie zyn deze
keer!
OP de eenzame dorpsstraat, om
huld door grauwe koude mistflar
den. voelde hij zich nog verdrietiger
worden en hij was dan ook blij toen
hij het etalagelicht ontwaarde van
Van Gendercn, de rijwielhandelaar
Berend stapte er op af. Z'n ogen
gleden over fietsen, bellen, pompen,
tubétjes, slangetjesZe bleven rus
ten op een fonkelende lantaarn en dy
namo... Dientje moest er nodig een
hebben op haar fiets.
Bruusk wendde hij zich af. Wat lan
taarn? Wat Dientje haar fiets? Ja
zeker, hij zou zich daar nog gaan
uitsloven. Daar dacht ie 's avonds
moe thuis te komen en lekker lui te
gaan zitten, een krantje, sigaretje,
babbeltje... Komt ie binnen en daar
raast ze me nog door het huis met
een haarpiek om d'r hoofd en een
winkelhaak in d'r schort. Nou ja, die
haarpiek en die winkelhaak waren niet
het ergste, maar ze was niet klaar,
nooit... eh bijna nooit klaar.
Eerst was het al een lawaai van ie
welste met Japie, die niet naar bed
wilde. Hij klaagde over pijn in zijn
buik. Nou Berend kon dat best ge
loven, want de kist appels, die hij
een paar dagen geleden in de kelder
had gezet, was al voor meer dan de
helft leeg.
Maar daar behoefde hij toch niet
xo'n herrie voor te makenI Rust
moest ie hebben. Absolute rust, dat
kwam een man toe, die de hele dag
voor z'n broodje met liefst iets er op
geploeterd had. Je had tenslotte geen
vrouw en kinderen om met kabaal
en losfladdcrende haren ontvangen te
worden, nee zeg nou zelf!...
Hé, waar was hij eigenlijk aange
land? Brr, 't was toch maar koud zo
zonder overjas. Waarom had Dientje
hem die ook niet gegeven... Ach nee.
Berend zag duidelijk de onredelijk
heid van zijn redenatie.
Was die donkere kolos daar, was
dat de afgestompte muien? Ja wa
rempel! Zo, dan was hier dat mooie
Dlekje, waar zo'n ver uitzicht was.
'Hoeveel keer zouden-ze juist hier niet
hebben stil gestaan?Dientje en
hij... en hadden ze samen uitgeke
ken over de rivier, waarover de maan
een loper van zilver had uitgerold
Een loper, die naar Berend toender-
tijd stellig beweerde, voerde naar een
lokkende geheimzinnige verte, naar
een wolkenloze wereld, waarin Dien
tje en hij de hoofdrol zouden spelen.
Dientje was altijd wat stiller ge
weest. Ze had de woorden nooit zo
vlug bij de hand als hij Ze voelde
zich immers zo klein als ze over dat
wielende water uitkeek met daarbo
ven de donkere hemel en de lichten
de sterren.
„Jaja", zuchtte Berend, „hoelang
zou dat al geleden zijn? Een jaar of
tien, twaalf? Toen lag de rivier
wijd open met een zilveren loper
naar een gouden toekomst. Nu was
alles potdicht: de rivier was in de
mist geraakt en hij ook.
TUIET de rug tegen de molcnstomp
geleund staarde Berend de duis
ternis in... Plotseling schrok hij op!
Iets had hem aangeraakt, zijn been!
Wild graaide S»i naar beneden... ai,
een kat!
„Vort beest!" schold Berend.
„Vort!"
„Katten", mijmerde hij gemelijk.
Katten, bah! Dientje hield er ook
katten op na, twee grote en twee
kleintjes. Menslieve, als ze met die
kleintjes bezig was vergat ze de hele
boel en hem er bij. Hoe was het
eigenlijk mogelijk dat ie er al niet
lang eerder vandoor was gegaan?
Weer streek de poes langs zijn
broekspijp Berend schopte er nijdig
naar Zijn been zwaaide een paar
maal domweg door het donker zonder
op tegenstand te stuiten en toen hij
het nutteloze van zijn pogingen in
zag, verdiepte hij zich opnieuw in
zijn ellende en zag voor zijn geestes
oog dat Dientje met de poesjes speel
de Vreemd, Berend kon zich niet
meer tot zo'n drifthoogte opwerken
als een kleine twintig minuten gele-
Eerste tekenen van verzwakking"
mompelde hij, enigszins beduusd
door deze ontdekking en hij ging weer
aan 't lopen.
De dijk slenterde vaag glimmend
onder zijn schoenen door. Bij het huis
van Kaatje Klep hield Berend even
NAAR aanleiding van het artikeltje
„Vianen, asyl voor misdadigers" in
ons Zondagsblad van 18 September jl.,
ontvingen wij het volgende schrijven van
de heer P. Horden Jz„ Linnaeusstraat
199 III, Amsterdam (O):
Het stadje Vianen heeft er zich tot
1795 op kunnen beroemen de hoofdstad
te zijn van de souvereine staat het
„Land van Vianen en Ameide". Deze
onafhankelijke „staat" omvatte onge
veer de tegenwoordige gemeenten Via
nen. Lexmond. Ameide met Tienhoven,
Meerkerk en Hei en Boelcop.
Deze „staat" besdhikte over een eigen
rechtspraak, die geheel onafhankelijk
het recht uitoefende en dus niets te
maken had met het Hof van Holland.
Vianen bezat dus helemaal niet een
privilege om misdadigers uit Holland of
elders te mogen herbergen Er is geen
enkele souvereine „staat", die verplicht
is misdadigers uit te leveren, dus de
Viaanse „staat" (en dus ook de stad)
was dat evenmin.
Onderdanen van het Viaanse rijkje
werden berecht volgens de wetten en
ordonnanties, zoals we dJe kunnen lezen
in het in 1684 gedrukte wetboek.
Als een Viaanse misdadiger (en dus
ook een Lexmondse, Ameidense, Meer-
kerkse. Hel- en Boeicopse) over de „Land
van Vlanense" grenzen vluchtte dus
Holland, Gelderland of Utrecht in was
hij voor de Viaanse justitie ongrijpbaar,
en omgekeerd: als een misdadiger van
elders naar 't buitenland vluchtte, bijv.
naar 't Land van Vianen (dat hoefde
niet bepaald het stadje te zijn), was hij
daar voor zijn justitie ongrijpbaar.
Men moet echter wel bedenken, dat
stil en snoof diep op. Verbazend, hij
rook koffie! En meteen bedacht hij
met schrik, dat ook hij z'n bakkie
nog niet leeg had en tevens voelde
hij met ontstellende zekerheid, dat
het een hele toer zou worden om on
der zulke omstandigheden bikkelhard
te blijven.
Bij de kleermaker brandde nog licht
in de werkplaats. Die was zeker ook
nog niet klaar. Nee, kijk maar, hij
zag een gebogen schaduw tegen het
gesloten gordijn.
Aan de stoep, die van de dijk het
dorp in ging, aarzelde Berend Hij
ging even zitten op de koude natte
leuning van een ijzeren hek en gaf
zich over aan wijsgerige bespiegelin
gen over het nut van vrouwen, die
klaar waren als je daar naar ver
langde en over de nutteloosheid van
een zwerm katten, al konden het op
z'n tijd grappige diertjes zijn..
Daarna tuurde hij somber en doel-
'loos de weg af. In de verte schemer
de de fietsenwinkel van Van Gende-
ren, een eindje verder lag zijn huis in
het donker, stel je voor, zijn huis!
Zou Dientje het licht hebben uitge
daan of zou het nu zo erg misten?
Berend huiverde. Hij kreeg een
wonderlijk verword visioen van nau
welijks een seconde: Kofficgeur, ta
baksrook, licht, warmte en veilige
havenlichten, die veel weg hadden
van stille heldere ogen...
Berend liet zich haastig van het
hek afglijden, wat drommel, hij
ging naar huis. Laat een ander in de
mist gaan staan rillen, hij ging op
huis aan. Inwendig lag ie wel over
hoop met de vraag of z'n gedrag wel
te rijmen was met zijn bikkelhard
heid, maar hij stelde zichzelf gerust
met de gedachte, dat hij het wel klaar
zoy spelen om orde op zaken te stel
len en de hele boel thuis naar zijn
hand te zetten.
ik
BIJ Van Genderen glom juist een
glimlichtje op de mooie fiet>lan-
taarn, waar ie daareven naar had ge-
in V tanen
er nog een ordonnantie bestond om on
gewenste vreemdelingen over de grens
te zetten. Berooide vreemdelingen, be
delaars en landlopers werden, blijkens
gegevens in het archief van de Kamer
van Justitie 's Lands Vianen, door de
Viaanse politiemacht meestal over de
Lek gezet.
Die „politiemacht" bestond tot 1722 uit
twee man. In dat jaar verordonneerde
de graaf van der Lippe. dat er in elk
sChoutambt van zijn souvereine staat
een diender aangesteld moest worden
De schouten deden zelf ook politiedienst
en bovendien waren er schuttcrscorp-
Ameliastcin in het Viaanse bos is al
tijd eigendom van en in gebruik geweest
door de heren van Brederode en van
der Lippe. In 1725 werd het door de
Staten van Holland aangekocht en in
1729 weer aan een particulier verkocht.
In 1750 kocht mr. Van Hamel het, die
het enorm liet opknappen.
Zijn verre nazaat, mr. Vrijland, die
momenteel griffier te Haarlem is. bezit
er twee schilderijtjes van uit plm 1760.
De bewering dat het een geliefkoosde
verblijfplaats was voor mensen, dit iets
op hun kerfstok hadden, is een uit de
lucht gegrepen verzinsel.
In mijn verzameling krantenkripsels
en overdrukken uit tijdschriften van de
laatste driekwart eeuw (plm. 1870 tot
heden) over Vianen bevinden zich ver
scheidene van die hardnekkige bewerin
gen over dat legendarische privilege
van Vianen.
Die wat meer over Vianen wil weten,
hij leze mijn boeken: „Een kleine ge
schiedenis van het Land van Vianen"
en „Recht en Slecht in het land van
Brederode".
Berend voelde dat ie een zwak ogen
blik kreeg. Hij wilde niet kijken en
hij wilde er een stevige pas inzetten
maar in zijn hoofd tolden en tui
melden plots een rijkdom van ge
dachten over en door elkaar, zodat
hij nauwelijks besefte dat hij de
winkel binnenging en pas opschrok
toen Van Genderen vroeg wat of er
aan de hand was.
„Die lamp en dynamo daar!" wees
Berend met in zijn achterhoofd een
snel wegvlietende stroom van hard
heid.
Van Genderen lispelde iets over
sluitingstijd maar maakte toch snel
een net pakje klaar. „Da's dan op
de kop af twintig gulden, De Graaf!"
„Hè wat... twin... o ja, dat komt
dik in orde, ja natuurlijk, twintig
gulden, dag..." en met het pakje on
der zijn arm gekneld spoedde Berend
zich de winkel uit.
Over z'n te volgen taktiek was Be
rend het nog niet eens toen hij voor
zichtig het tuinhekje opende. Eerst
dacht hij, dat *t het beste zou zijn
het pakje ogenblikkelijk te overhan
digen, zoiets als een bos bloemen,
dan weer helde hij over naar de me
ning om de lantaarn en dynamo
achter zijn rug te verbergen en in
dien nodig als zwaar geschut in de
strijd te werpen.
Z'n voeten vonden behoedzaam de
deur en in het voorbijgaan zag ie
dat Dientje met de rug naar 't raam
aan tafel zat.
,,'k Voel me als een schooljongen,
die aan een meisje gaat vragen of
hij haar tas mag dragen", flitste het
door Berend heen. Toen duwde hij
de deur open. In de gang rommelde
hij lang en luidruchtig, hoewel hij
niets aan- of uit te trekken had. Met
de deurknop in zijn hand herinnerde
hij zich in de verte nog iets van de
boel rechtzetten en zo. Kordaat ste
vende hij naar binnen.
Dientje keek niet op en dat maak
te hem onzeker. Hij hoestte hard,
keek kwasi onverschillig om zich
heen, greep een stuk krant en plofte
het pakje vlak voor Dientje op de ta
fel neer.
„Hier, 'k heb wat voor je mee ge
bracht", zei hij en probeerde zijn
stem zo natuurlijk mogelijk te laten
klinken, maar hij hoorde zelf wel dat
de ondergrond een beetje trillerig
was.
Nu pas hief Dientje haar hoofd.
Niet naar het pakje keek ze. Onder
zoekend rustten haar ogen een mo
ment in de zijne.
Even, heel even vertrok haar
mond en kwam er een tinteling in
haar oog en Berend wist dat ze hem
door had en dat ie grandioos verlo
ren had en daarom dook hij weg ach
ter zijn krant en begon met ware
hartstocht de scheepstijdingen te le
zen.
Op de tafel begon iets te ritselen;
Dientje maakte langzaam het pakje
open...
„Maar Beer", riep ze opgetogen
uit, „wat prachtig zeg! Kon je het
wel missen?"
„Best", bromde Berend.
Stil werd het even...
„Zeg Berend begon Dientje na
een poosje. „Zeg Berend..."
„Ja", antwoordde Berend terwijl
hij de schepen varen liet en hoopvol
over de krant heen tuurde.
„Zeg Berend, jij moest achter eens
even kijken of de poesen nog wat no
dig hebben, wil je dat?"
Eén seconde zat Berend verslagen
„O ja wel", zei hij dan en stond op.
Dientje hield hem tegen en sloeg
haar arm om zijn hals en hij wist
heel zeker dat ie in de mist naar
dit moment erg verlangd had.
„Malle jongen", lachte Dientje
„Malle jongen en bedankt voor de
lantaarn hoor, wat een licht zal die
geven en jij bent een..."
„Een dwaallicht", vulde Berend
aan. Toen ging hij grinnekend naar
achteren om de katten te voeren.
Zo was t nooit
ZONDAGSBLAD 9 OCTOBER 1954
v
onze jeuqó-p&qin& f
Waar Iialen de paddestoelen
hun spikkels vandaan
WIBO, de Koning der Kabouters, had
verdriet. Zijn onderlip hing wel op
het derde knoopsgat van zijn mooie
rode buisje. En zijn lange witte baard
sleepte zo maar over de grond. En, o.
zijn puntmuts stond helemaal scheef
Maar hij merkte het niet eens, want hij
deed niets, dan al maar zijn betraande
ogen afwissen; zo'n verdriet had hij...
Waarom koning Wibo zo'n verdriet
had?
Behalve de kabouters woonde in het
bos ook het vrolijke elfenvolk, met hun
tere, ragfijne vleugeltjes. Maar nu was
Koningin Mira, van de elfjes, bij Wibo
gekomen, niet zoals gewoonlijk, vrolijk
dansend en zingend, maar zuchtend en
bedroefd En daarom vroeg de koning:
„Koningin Mira, wat scheelt er toch
aan? Wat is er toch?"
En toen had het koninginnetje ge
zegd. dat haar elfjes het bos wilden ver
laten Niet omdat ze niet meer van de ka
bouters hielden. Neen, ze waren immers
altijd goede speelmakkertjes geweest.
Maar ze vonden het niet mooi meer in
Daarop vertelde Mira, dat een paar
elfjes m de weilanden waren geweest
buiten het bos en die veel en veel mooier
hadden gevonden. Ze hadden daar zoveel
kleurige bloemen gezien, dat ze er maar
niet over uitgepraat kwamen. Ze bleven
maar vertellen aan al de elfjes, dat het
buiten het bos veel en veel mooier was,
dan hier. Natuurlijk overdreven ze ver
schrikkelijk. maar het gevolg was, dat
ze nu hier niets aantrekkelijks meer
vonden. En tot nu toe vonden ze het bos
en de omgang met de kabouters wel
heerlijk. „En nu willen ze weg, en dan
moet ik ook mee, en ik wil niet bij jou
vandaan", huilde Koningin Mira.
„Ja", zuchtte Koning Wibo, „wat
kunnen we daaraan doen? Heb je ze al
verteld, dat het buiten het bos soms zo
heet is, dat alle bloemen verdorren? En
dan weer zo koud, dat er helemaal
niets groeit, en alles met ijs en sneeuw
bedekt is?"
„Dat heb ik ze alles gezegd", klaagde
het koninginnetje, „maar ze denken, dat
ik dat alles maar zeg, om ze hier te hou
den Ze willen weg, en dan moet ik
ook weg O, o.. Ze zeggen al maar; al
les heeft hier maar één kleur: groen.
alles groen, en daar buiten heb je bloe
men in allerlei kleuren: rood, geel,
blauw, bruin, paars... En daar schijnt
altijd de zon en dan is het nog mooier.
En dan voel je je ook veel vrolijker. En
ze denken er niet aan, dat ze daar niet
vrolijk kunnen spelen met de kabou
ters, en ik zal jou ook nooit meer zien."
Daarom was Koning Wibo nu zo ver
drietig. Wat moest dat worden, als de elf
jes wegtrokken uit het bos, en als zijn
lieve vriendinnetje Mira niet meer op
bezoek kwam?
T\IE avond was er ministerraad in
Kabouterland. Ze vonden het allen
ook heel erg, en ze jammerden misschien
nog harder dan hun koning. Maar dat
hielp natuurlijk niets. Met jammeren en
klagen kun je geen moeilijkheden op-
Maar er was er één bij, die een voor
stel had. „Klagen helpt hier niet", zei
hij: „we moeten wat doen. Als de elf
jes het bos niet mooi meer vinden, dan
moeten wij, kabouters, het mooi ma
ken! Al dat groen alleen bevalt hun
niet? Goed. dan moeten we voor andere
kleuren zorgen. En daar kunnen we al
len aan meehelpen."
Toen richtte Koning Wibo zich op, en
droogde zijn tranen met de punt van
zijn baard. „Hij heeft gelijk", riep hij.
„Wie een plan heeft, moet het zeggen.
We zullen het bos mooi maken, met
frisse kleuren. Dan zullen de elfjes
hier blijven en ook voor ons wordt het
hier nog veel mooier, dan het tot nu toe
al was..."
Er kwamen die avond heel veel plan
nen, en de volgende morgen zou het hele
kaboutervolk aan het werk gaan. Groen
was wel een mooie kleur, maar er kon
den ook best wel bomen komen met wat
lichter of donkerder gekleurde bladeren.
En een deel van het jaar konden weer
andere bomen ook wel gele, of rood
bruine bladeren dragen. Dat gaf een
prettige afwisseling.
Nu, daar was wel een middeltje voor:
kleurstoffen in de stammen spuiten.
Daarmee was al een grote troep punt
mutsen aan het werk gezet. Lagere
struiken konden wel rode of witte
vruchtjes dragen. Best. Een andere
groep kon die er aan gaan prikken. Ren-
En de vorm van de bladeren; daar
was ook wel wat aan te veranderen.
Gewapend met grote scharen trokken
ze er op uit om ze bij te knippen. Zo
ontstonden ook die mooi gevormde va-
Nu zouden de ontevreden elfjes toch
niet kunnen zeggen, dat het zo eentonig
was in het bos. Wat een werklust on
der die kleine mannetjes. Overal zag je
ze bezig met hun verf en hun scharen.
En een pret. dat ze hadden!
Toen, in de loop van de ochtend,
kwam er een levendig puntmutsje zo
maar het paleis van de koning binnen
stappen. Van verre riep hij al: „Ik
weet nog wat. Koning Wibo. De padde-
stoelen! Die hebben allemaal een grij
ze kleur. Grauw zijn ze tot nu toe; als
we daar ook eens wat aan deden? Niet
alleen in de hoogte, maar ook langs
de fcrond kleuren!"
Ja. Daar had nog niemand aan ge
dacht. De koning vond het een pracht
plan: geel en rood. „Ga maar verf
halen, en zoek nog wat mannen bij el
kaar, en dan gaan jullie maar padde
stoelen kleuren. En jij. Tiko, jij houdt
zoveel van rood. jij zorgt voor rode
paddestoelen."
NU, er waren nog wel een aantal ka
bouters te vinden voor het kleuren
van de paddestoelen en ze renden naar
het verfmagazijn. Maar, o, wat een ver
driet: gele en witte verf was er nog wel
voldoende, maar de rode verf was op
onze BRievenBUS
Beste allemaal,
H Leuke puzzle was
dat de vorige keer,
hè? Maar wel een
beetje moeilijk voor
sommigen, vooral die
pan en de dakpan,
de staart en de
Hpaardestaart waren
de struikelblokken.
Mieke Dubbeld heeft
ditmaal de hoofdprijs
gewonnen, en de
troostprijzen zijn
voor Jan Hoogendijk,
Mart ie de Jong en
Willi/ van Veen.
J—M Kind ers, willen
jullie er vooral
denken dat je je
naam en je volledige adres in je brief
schrijft? Ik kreeg deze week weer
een heleboel brieven van neven en
nichten, die hun naam en adres alleen
op de enveloppe hadden geschreven.
Maar die enveloppen worden direct
weggedaan en dan zit ik met mijn
handen in het haar, als jullie namen
en adressen niet in de brieven staan
Er was bijvoorbeeld een brief van
een neef of een nicht, cue een boek
leest over Lodewijk de Rattevanger.
Ra, ra. wie is die nee/ of nicht?
Corrle Visser schreef me. dat de poes
weer is weggelopen. Wat een stouterd,
zeg! - Waar ben je geweest in Je va-
cantie Brtsie van den Dool? - Ja, ik
heb Je wel gemist, Vergeetmljnletje.
Heb je niets bijzonders beleefd? - Hoe is
het nu met mama. HUlie Versluys, is ze
al weer beter? - Je plaatje was keurig.
Annie Mayera. - En hoe is het met
Roelle Ambachtsheer, ik hoop dat je
weer opgeknapt bent, jong. - Bij Arle
Stam thuis is ook al een zieke, hoe is
het nu met Henkie? - Truusje Moeke-
atorm vindt het fijn om weer naar school
te gaan. - Gefeliciteerd. Anneke van der
Lelie, met je zwemdiploma! - Is zusje
al weer beter, Marijke de Vlaamf Doe
maar goed Je best, dan raak ie ook niet
aehtcr op school. - Hillle de Leeuw den
Bonter heeft me haar eerste schoollesje
gestuurd, bedankt, meiske. - Wat was
jouw plaat keurig. Baan van der Berg!
- Je hebt het zeker wel fijn gehad in
Zeeland, Casper van Oosten. - Jullie heb
ben dan zeker wel een heel eind ge
wandeld, Sarle Oudijk. als ie blaren op
gelopen hebt! - Bij Nellie en Gretna
Maan zijn twee zieken, is Bram alweer
naar school? - Je hebt me een erg leuk
versje gestuurd, Uneke van «er Speel,
op school geleerd? - Jij bent goed ver
wend met je verjaardag. Tini van Pop-
pel. Die toverlantaarn was zeker wel
prachtig? - Kan je kleine broertje al
ver wandelen, Frans Namlnk, of wordt
hij dan te moe? - De drieling Greetje,
Willy en Hannckc Fabcr is erg trots
op grote zus, want die heeft voor dc ra
dio gezongen. - Was het een mooie uit
voering van zang, Liesle Bleven? En
doe je de groeten aan Nelly en Mieke?
- Wat een mooie kleurpotloden hebben
jullie. Nel en Peeler (heet Je zo?) Hak-
stege! - Je verheugt Je zeker wel erg
op je verjaardag, is het niet, Peter den
Ouden? - Elly de Vries wandelt ook al
met haar kleine broertje, hoe oud is
hij, zeg? - Ja, het zal je niet meeval
len, de eerste tijd op de Mulo. Willy
van Walraven! - Wat naar van die mui
zen, Martha Buitelaar, waren jullie niet
vreselijk boos op de hond? - Jcani Groen
stuurde me een mooi gedichtje over een
polderpaadje. - Hallo Sneeuwklokje, wat
had jij je brief weer keurig versierd,
zeg. - Hebben jullie de klas met mees
ters verjaardag mooi versierd, Ineke
Wedage? - Ik denk dat de poesen wel
erg blij waren met dat extra stukje ge
hakt. Joke van der Spek! Wat moet jij
al vroeg op school zijn, Hannie van den
Bos, kun je wel zo vlug uit je bed ko
men? - Bertha Storm krijgt een nieuwe
jas, wat fijn, meisje! - Ja hoor, üaetnie
Frankhuisen, ik weet best hoe je het
meervoud van leeuwerik schrijft. Jij toch
ook? - Vond je die ratten niet erg grie
zelig. Wim Schutte? - Ben je al geïn
stalleerd bij de padvindsters, Tineke Ter-
laak? - Wat ondeugend van jullie hond,
Willie Koornstra, om een pakje boter op
te eten. - Heb je je dieren extra verwend
met de Werelddierendag. Jan Schutte?
- Dat zinnetje betekende: dc vader is
ziek. Klopt het. Jannle Ooaterom? - Die
film van Prinsjesdag was mooi gekleurd,
hè. Adrie Reijm? - Dat was zeker wel
gezellig, een weekend bij je tante. Lenie
Visser. -Wat leuk dat jij naast je nichtje
op school zit, Carla van der Kaaden.
Wie is de oudste, jij of Mies? - En
Joopie Ebert is ook ziek geweest, ben
je nu weer helemaal beter? - Wat een
dikke brief kreeg ik van jullie. Coble en
Martien Smit, ik vond het erg gezellig.
- Kun je goed steltlopen, Rietje Kroon,
of duikel je er wel eens af? - Doe maar
goed je best met het mondorgel. Trees
VroegtndewelJ, misschien geer Je later
nog wel eens een concert. - Nog steeds
ziek, Eefje Resoort, wat achcelt er aan?
- Dank je wel voor Je brief, Suoaje «e
Wit, maar schrijf je ook eens wat an
ders dan alleen de oplossing? - Die tof
fees zullen Je best gesmaakt hebben.
Jan Stam. - Ben je bij opa in het zie
kenhuis geweest, Gerda Vaagt, hoe is
het nu met hem? - Je hebt goed Je best
gedaan, hoor Koos Hoogendoorn! -Wat
naar. Adrie de Jong, dat 1c broertje zijn
portemonnaic kwijt Is, heeft hij hem
nog niet gevonden? - Heb jij een mooie
kar genaakt met 1c vriendjes, Frita
Warning* - Zag lij die dakpan voor een
pannelap aan. Mar SchelsT - Je hebt
zeker wel erg gelachen om die teken
films. Rob van Wetten. - Welke ver-sjes
schrijven jullie in dat poëzieschrift,
Hannie Vink? - Ja. koffie is erg duur,
Adri Uittenbogaard. - Al vast gefelici
teerd met je verjaardag. Dikkie van dc
Water, en doe je de groeten aan Frits
en Goofkc? - Zie je erg tegen dat be
zoek aan de tandarts op, Lia de Zwart,
nou. ik kan het me voorstellen, hoor.
- Je hebt me een leuk raadsel gestuurd.
Willy van Es, zelf bedacht? - Wat oen
leuk versje leren jullie op zang, Cobl
Va vier! - Wat een feestelijkheden alle
maal, Cisca Ituber! Was het druk in de
stad? - Nee Jan Bakker, ik heb jullie
groep niet gezien, ik vond het wel jam
mer - In welke klas zit jij, Mieke Mul
der? - Wat schrijf jij gezellige brieven.
MarUkr El/inga. jc hebt zeker goede cij
fers voor opstellen? - Wat jij bedoelt is
de naam van de tekenaar, Nelly Kuyt.
- Wat een lief postpapier, Nellcke Roc-
Icveld, grappig, met die kuikentjes, Dlnl
van der Spek? - Dag Leo Kor ving,
wat een mooie tekening had je voor me
gemaakt - Dat is grappig. Corrle Bok
horst, dat moeder cn jij de zelfde les
kunt horen, door de radio. Je kunt van
lucifers en eikels erg grappige poppetjes
maken, Greetje! Fijn dat je het bock
zo mooi vindt. Slem van der KoolJ. -
Dus jij hebt ook nog kunnen genieten
van de bruiloft van de buren, Piet Jan
Jansen. - Ja. op zo'n schip is heel wat
te beleven. Martien Pulleman, ga jij la
ter ook varen? Zoveel huiswerk. Ilennie
en Maggie Vlsacber? 't Is wel lastig,
zeker? - Het drietal Van Klaveren is
verhuisd dat was zeker een hele drukte?
- Wat is Opoe al oud. Anneke van Har
ten, jullie houden zeker wel veel van
haar? Die jongens die met die stok
ken zwaaien, heten lambour-maltre.
Mar greet Koornstra, wist je dat?
Ik had erg veel brieven deze week.
jongens en meisjes, jullie begrijpt wel
dal ik die niet allemaal kan beantwoor
den. Hier volgen nog onze nieuwelingen:
Ineke Kooijman, Gerda van Delft, Roel
ter Horst. Tonny Flach, Thea den Ouden,
Janny Viertelhauzcn. Nelleke dc Jong,
Hans Hoogerwerf, Johan de Goede. Cla
ra Ecrland. Willy Boot, Hanneke en
Greetje Overduin, Kees Wassenaar, Jan
van Es. Hennie van den Meeberg. Ina
van der Wey. Nellie Hakstege, Gerrlt
van Reewijk.
Dit is weer eens een zoekplaatje,
maar niet zo een als jullie gewend
zijn. Je ziet dat er allemaal men
sen en voorwerpen op deze plaats
staan afgebeeld, en welke voor
werpen behoren nu bij welke
mensen? Zal ik even een voor
beeld geven? A is een postbode,
en bij hem behoort natuurlijk
nummer 7, een brief. Doe je best!
Vóór Dinsdag verwacht ik de
oplossingen.
Niets meer over. Er was al zoveel rood
gehaald...
„Ja. maar", jammerde Tiko, „ik moet
rode verf hebben. De koning heeft het
mij zelf opgedragen."
„Nu. dan zullen wc nog een pot rode
verf maken", zei de magazijnmeester.
„Even geduld."
Maar Tiko had geen geduld. Ach, ach,
wat duurde dat lang! Iedere vijf minu
ten vroeg hij: „Heb je ze nu nog niet?"
Die met hun gele en witte verf waren
al'lang aan het schilderen, en hij stond
hier maar te wachten Geduld? Hij
moest immers al de paddestoelen rood
verven, en er waren er zo verschrik
kelijk veel in het bos.
En weer vroeg hij, en weer luidde
het antwoord: nog even geduld Hoe
moest hij klaar komen? En als het laat
werd. dan zouden de anderen ook zijn
Eaddestoelen wit of geel maken En de
oning had toch zelf tegen hem ge
zegd: Jij zorgt voor de rode? En dan
waren er geen rode. En rood was toch
de allermooiste kleur?
„Schiet dan toch op!" riep hij. „Ik
moet verf hebben
Eindelijk, eindelijk, het liep al tegen
de middag, daar kreeg onze Tiko zijn
pot met verf en een kwast, en toen hol
de hij weg. Het was al zo laat, hoe
moest hij klaar komen?
(Volgende week verder).
^ivee oogeltjeo
Er zaten twee vogeltjes hoog
op een tak
Tjie pierewie tierewie tjiet.
Zij wiegden zo vrolijk, maar
't takje zei: krak,
het hield de twee vogeltjes met.
De vogeltjes vlogen zo vrolijk
daarheen
en fladderden lachend in 't rond.
En 't takje, het takje dat viel
er alleen,
■1 draaiend heel diep naar de grond.
Toen streken die vogeltjes
neer op de grond
Tjie pieretoie tierewie tjiet.
Eén zocht er totdat hij het takje
weer vond,
het lag bij de sloot tussen 't riet.
Wat moest er nu wel met dat
takje gedaan
Jk weet iets," zei een,
„dat wel kan:
We slepen meer takjes en
strootjes nog aan
en boutoen een nestje er van."
Zij bouwden het nestje, zo rond
en zo mooi
Tjie pieretoie tierewie tjiet.
Het toas lekker warm, todnt van
binnen zat hooi,
zoals je bij nestjes vaak ziet.
Daar legden ze eitjes, toel zes
op een rij,
meer waren er werkelijk niet.
Toen kwamen er later zes
vogeltjes bv
Tjie pierewie tierewie tjiet.
KO HAAK.