Het de kompels in de gewelven der aarde De levensloop van PIETER PEUTER DOOR G. TH. ROTMAN 10. Daar Moeder die middag 'n dutje wou doen. Nam ze een lang eind lampenkatoen En bond daarmee ter voorkoming van last, Pleter in zijn ledikantje vast. Ziezo, kleine man. Dat heb je er van, Als Moeder je niet Vertrouwen kan! 11. Maar Pieter was zeer op z'n vrijheid gesteld, Hij was geen vriend van terreur en geweld; Kortom, de toestand stond hem niet Hij wou veel liever uit wandelen gaan! Hij rukte vol nijd Een hele tijd, Tot hij zich eindelijk Had bevrijd! 12. Met 'n eetlust, of hij nooit iets kreeg. At hij eerst in de kamer de koek trommel leeg.- Waarop hij, verlokt door de lekkere zon, Een kijkje ging nemen op het balkon. Hij dacht: Misschien Is daar wat te zien En te beleven Bovendien. 13. Nu, 't was er gezellig, dat zou ik menenl Vooral toen er drie muzikanten verschenen; Ze bliezen met buitengewoon veel gevoel, In één woord, het was er 'n vrolijke boel! Van overal kwamen De kinderen samen. En hoofden staken, Uit alle ramen. 14. Toen de muziek was afgelopen Gingen de beurzen wagenwijd open. Een regen van centen daalde neer. Dubbeltjes, kwartjes en zo meer! Dat gestrool Vond Pieter mooi; Hij dacht: het is plicht Dat ik ook wat gooi! 15. Eerst gingen de bloempotten naar benée. Maar nog was Pieter niet tevrée. Het hele keukengerei vloog dra Moeders geraniums achterna! Boem! Pats! Au, au! 't Orkest zag gauw Van de kwetsuren Bont en blauw! 16. Wat waren de muzikanten kwaad! Ze raapten alles weer op van de straat En gooiden het een voor een weer vlug Onder hevig getier naar boven terug! Pieter, die 't zag. Stond krom van de lach! O, Jongens, wat had hij Een reuzendag! 17. Intussen lag Moeder, van niets bewust, In de kamer er naast in zoete rust. Glimlachend lag ze juist te dromen. Dat er 'n vogel was binnengekomen; Dat vogeltje-zoet Streek neer aan haar voet En bracht uit den vreenfde Haar 'n groet. 18. Maar bom! rinkelkink! wat. komt Met groot geraas dwars door de ruiten? Helaas, geen vogel strijkt aan haar voeten, 't Zijn bloempot en bezem, die haar begroeten! Van schrik zegt Moe Geen ba of boe; Ze vliegt subiet Naar de keuken toe! Wekelijkse bijlage Zaterdag 25 September 1954 Waar „der Kasper" altijd op de loer ligt „De kolen-chop is geen pen, wa ALS je wat over de kolenmijn wilt -schrijven", ried me een oudere col lega aan, ..ga dan met de mijnwerkers de pijler In...." Geen gek idee. En na een week stónd ik tussen de mijnwerkers van de Staatsmijn Hendrik te Brunsum, in hun kleedkamei cipegetrouw trok ik ook kerspak aan, compleet i ik kreeg het idee ergens op een onder gronds spoorwegstation te zijn beland. Een brede hal met zijgangen, verho gingen, rijen rails, wissels en rode stop lichten. Het dak was witgekalkt en er liepen dikke buizen met lucht en water langs, en massa's telefoondraden. Ik mijnwer- hoorde het gefluit en geblaas van een attributen. locomotief en het stampen van de mo ker. Eon lucht druklocomotief je raasde voorbij, met achter zich Prin- zlch honderd or Ikme Het ging alles onwennig, maar een Limburgse houwer zou me instrueren. Dééd ie ook, grlnnekend. het hoofd i ophoudelijk schuddend e en een maal afvragend In een pijler moest wagen mijnwerkers mee te doen. ,,De kolenschop is geen pen. wa.." Nou. dat geloofde ik direct, zweeg en deed me een stel mijnschoenen aan, voorzien van stalen neuzen. .Opdat je tenen niet door vallend gesteente wor den verpletterd", legde de houwer uit. Er klonk een gonzend geroezemoes uit de zaal. waar de ochtendploeg zich haas- tig aankleedde. Ik hoorde Limburgs, Hollands, Duits. Italiaans en Frans spre ken, alhoewel ze in hun uniform alle maal op elkaar leken. ..Altemaal kompels", zei de houwer, „in de mijn bestaat geen rasverschil. alleen kompels, die eensgezind vechten tegen „der Kasper...." „Wie is „der Kasper'?", vroeg ik. Hij lachte geheimzinnig. „Zul je straks wel zien, wa In een lange rij gingen we naar de lampenkamer, waar we een acculamp kregen plus batterij. Dan moesten we een trap op om de schacht in te gaan, „de kooi", die ons naar de gewelven der aarde zou loodsen. We wachtten. De mijnwerkers zongen als lijsters. Er klonk een bel. de lift steeg langzaam uit de diepte en hokte stil. De ijzeren deur ratelde open en een groep mijnwerkers van de nacht ploeg stapte er uit, gitzwart, allemaal zwarte Pieten. Zc zongen en schertsten, van vermoeienis bleek geen sprake te zijn. Breedgebouwde kerels, grijn zend met spierwitte tanden. „Glück auf!", riepen ze ons toe en bonkten de ijzeren trappen af om zich naar de bad zalen te spoeden. NU was 't ónze beurt om de kooi in te gaan. Ik stapte er voorzichtig in, de houwer grinnikte en spróng er in. „Heb ik nl twaalf jaar gedaan.. Er in, er uit, altijd glück auf. mijnwerk is heerlijk werk, wa". Daar sloeg de bel weer. Er kwam beweging in de lift. Het werd donker, de lampen der mijnwerkers schitterden als reuzenvuurvliegen. We zakten als maar sneller, de kool honkte en rommel de dieper en dieper de aarde in. Het werd steeds killer, en mijn oren suis den. Het duurde minutenlang, ik kreeg 1 vreemd gevoel In mijn ingewanden. Eensklaps meende Ik heel in de diepte een bel te horen, en meteen begon de lift vaart te minderen. Voor we 't wisten stond hij stil en werden de ijle re deuren opengerukt. We stapten er en bevonden ons op de „losvloer" van de 600 meter verdieping. Verblin dend licht straalde van alle kanten, en kolen volgeladen wagentjes. Mijnwerkers van de nachtploeg kwamen aangelo pen. „Glück auf!" brulden ze ons toe. Weer die gloedzwartc ge zichten, witte tan den en stevige, schijnbaar onver moeide bodies. Ze bewogen zich in de richting van de lift. Nergens was enig gedrang te bespeuren, zc wachtten geduldig op hun beurt, er zat systeem in. Enkelen vroegen ons: „Regent het boven?", „Schijnt de zon?", „Wat schaft de pot in het gezellenhuis?" En op ieder antwoord klonk weer, bij wijze van dank, het stereotiepe: „Glück auf". HET begon pas echt sensationeel te worden toen we in de „treinen" stap ten, een ijzeren wagonnetje, waarvan de deuren voor onze neus gesloten wer den: ik voelde me als een tijger in een kooi. Een wild geraas en een geducht eist de heen en weer gcslinger verried ons dat we waren gestart, verder de donkere aarde ir. „Nu kan ons niets gebeuren", verzekerde mij de houwer, „deze wagens kunnen een vallende steen van 100 ton verdragen. Overigens, veiligheidsmaatregelen worden in de Limburgse staatsmijnen consciëntieus doorgevoerd: het is hoofd zakelijk daarom dat veel Belgen, die in hun eigen mijnen meer kunnen verdie nen. toch liever naar Limburg gaan. We maakten na een half uur halt. zonder van enig „uitzicht" te hebben genoten, want alles was dicht, potdicht. Nu zag ik. uitstappende, een lange gang, zonder verlichting, de stutten waren van hout en het dak - was tamelijk laag. Mijn koplamp bescheen een ronde zij- &ang. Daar moesten we in om in pijler- te komen. Een pijler is de plaats waar kolen worden gewonnen, het is dus de kolenlaag, waar de hele mijn In een lange rij doken we in de zij gang; mijn verwachtingen waren hoog gespannen. Het was er muf. onze stem men klonken vreemd en hol, een harde wind woei ons tegen: de luchtverversing liet niets te wensen over. We stegen en stegen, vaak gebukt, want menige stut was door wekenlan ge druk van 600 meter aardkorst om gebogen; de houwer kraste er met-krijt op. ten teken aan de stutter dat hij hier aan het werk moest gaan. PLOTSELING klonk een kreet. Mijn voorman hield halt, aljn hand zwaai de gebiedend achterom.... Er dreigde Het werd eerst stil; allen luisterden, mijn hart bonsde me in dc keel. Er gens boven ons in dc onzichtbare aarde begon het aangstaanjagend te rommelen. Het leek een onweer, maar dit gerommel was doffer, en aanhou dend. De grond onder mij sidderde.... Eensklaps greep de houwer me bij de arm: ik schrok „Kijk daar!", fluis terde hij gejaagd, „daar kijk!" Mijnwerker met koplamp. duwen rondom. Plotseling zag ik dat een gedeelte van de gangwand zich be woog. sidderde, kraakte. Stof stoof er uit. Een ijzeren Jacobstijl streed een gigantische strijd, knapte met een knal uiteen en een hoeveelheid steen- en koolgruis bruiste omlaag. Boven ons dreunde en bromde het onheilspellend.. „Zie je", zei de houwer me. ..dat is der Kasper. het spook van de mijn. Hij belaagt ons hij tergt ons.. Maar we zijn niet bang.." Na lange minuten gespannen wachten begon het rumoer boven ons te vermin deren, om dan geheel op te houden. Ik tuurde naar de plaats waar der Kasper zich door had willen wringen. Het was nu stil, doodstil. Slechts de lucht gierde en klaagde door de gang.. „Hij is weg, wa?". En we gingen verder, ik passeerde de haast doorbro ken wand: een hoop stenen en koolgruis, anders niets. Der Kasper was geretl- kolenwand, glinsterend zwart. Een hal ve meter er vandaan de „roets", een schudgoot, waarlangs een ijzeren ket ting, die de kolen naar de afvoergang moest trekken. Wc werden een voor een door de „meesterhouwer" voor een gedeelte van de wand geplaatst en moes ten ons een „afbouwhamcr", een lucht- drukboor, verschaffen. Ieder kreeg een schop, zo groot, dat het me een badkuip leek. „Je hebt gelijk", zei ik tot de houwer, die naast me stond om uitleg te geven, „mijn pen is heel wat kleU Ik bestudeerde geanimeerd de kolen- voorhistorische om het bestaan as voorbestemd In aansluiting op dit artikel geven we hier een indrukwekkende foto van koortsachtige industriële activiteit in een mijnstreek. Met deze opname behaalde de Amerikaanse graveur David Darvas een prijs van SO dollar op 't werelds grootste jaarlijkse fotowedstrijd Schilderen met licht en schaduw". laag: vele, vele dit een oerwoud, waai dieren een wrede strijd voerden. En dit woud v om de twintig eeuwse mens warmte te schenken, en licht en medicamenten. Op een gegeven moment hoorden we een stentorstem, die een langgerekt ..draaaieeeeee!" door de donkere pijler En meteen brak een afschuwelijk la waai los. De „jojo's', luchtdrukma chines. brulden en gierden in de afge sloten ruimte; met reuzenkracht brach ten ze de ketting op de bodem van de schudgoot in beweging. Deze raasde en knarste en kronkelde als een glinste rende slang omlaag. En al dat heidens kabaal was nog niet alles. De mijnwerkers tilden de afbouwha- mer op alsof hij een nijptangetje was en begonnen er de kolenwand mee te bewerken. Dra kreeg ik het idee op een slagveld te zijn: de afbouwhamers ratel den als punt-30 mitrailleurs. Dik kolen stof woei me in het gelaat, het werd zwart rondom, de stralenbundels der koplampen boorden zich met moeite door de opstuivende wolken stof en fijne wa terdruppels. die met een spuit in de ruimte werden gespoten om het stof tegen te gaan. Ik tilde mijn afbouwhamer op: Ik had me toch voorgenomen om met de mijnwerkers mee te doen? Ik drukte op de knop, schrok geducht van het rumoer. De houwer hielp me, grijnzend, perste dc punt In de wand: grote blok ken steenkool kletterden omlaag... wer door de opzichter geroepen. „Ik (Vervolg op pag. 2).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 7