MERKWAARDIGE SCHEGBEELDEN
ZOWDACJSiJX.AU 24 J ULI J 954
*2)6 kunót van ket rijkgeschakeerde stilleven
Wat schilders in Frankrijk
in vier eeuwen hebben gemaakt
vijf zinnen". Gemaakt in 1672.
tentoonstelling. Ook het bloemstuk
maakt deel uit van de stilleven-kunst
en onze Nederlandse betiteling van
dit genre met stilleven" (evenals de
Engelsen en de Duitsers) is dan ook
uitgebreider en beter dan de Franse
betiteling .nature morte" (dode na
tuur). Men kan bij een bloemstuk
toch moeilijk van dode natuur spre
ken, wel van een stil-leven. Van een
werkelijke topkwaliteit zijn de beide
bloemstukken van Fantin-Latour
(1836-1904), de bekende meester van
het groep-portret. Met dezelfde eer
biedige liefde waarmee hij z'n por
tretten schilderde, maakte hij ook de
bloemstukken, vol intimiteit in de
kleurenrijkdom, zich fijn aftekenend
tegen een stil, doch niet onklaar licht.
En wat denkt u van dat bouquet
veldbloemen (no. 99) van Pierre Au-
guste Renoir (1841-1919)? Voor ons ge
voel is het een van de mooiste wer
ken van de tentoonstelling, met een
ongekende impressionistische zuiver
heid geschilderd. Welk een kleuren
rijkdom, welk een sterke compositie,
welk een enorme beheersing van de
materie en bovenal welk een serene
sfeer. Een dergelijke fijnheid ver
toont ook het doek van Renoirs tijd
genoot Edouard Manet: „Seringen in
een kristallen vaas", fris van kleur
en breed van streek, een verrukkelij
ke impressie. Zo zijn er nog meer
bloemstukken te noemen: de Primu
la's van Paul Cézanne (no. 109) vol
rust en zachtheid van toon, maar toch
sterk van expressie, het met grotere
eenvoud maar sterkere suggestie ge
schilderde bloemstuk van Paul Gau
guin (no. 113), de mysterieus oplich
tende anemonen van Odilon Redon
(no. 105), de scherpere tinten van de
bloemen van Henri Matisse en Bon-
nard en de zo geniaal van verfbehan-
deling gemaakte stokrozen van Vin
cent van Gogh (no. 116). In elk dezer
werken is er de pracht en de natuur
lijke schoonheid der bloemen, die de
kunstenaars tot de geheel eigen en
zeer gedifferentieerde inspiratie brach
ten.
Van Vincent van Gogh zijn er na
tuurlijk alleen werken uit zijn Franse
tijd en daartoe behoort ook het doek
.Tekenplank, pijp, uien, enz." uit
1889 (no. 119). Het werk heeft de hel
dere tinten van Van Goghs lichte pe
riode; er was weer de hoop op een
normaal leven en als een bewijs
hiervan legde hij op de tekenplank
het boek ..Manuel ou annuaire de la
Santé Médicine et pharmacie domes-
tiques" door F. V. Raspail; hij wilde
zijn gezondheid herwinnen om verder
te kunnen werken.
Tenslotte vermelden we nog de meer
moderne schilders. Van Picasso han
gen er negen werken, waarbij alles
in de beroemde Picasso-vervorming
wordt getoond. Het ergste is wel no.
148 met de fruitschaal en de guitaar
tegen grijze achtergrond. Veel liever
is ons de kunst van een Henri Matisse
en Georges Braque en zelfs in de wer
ken van Juan Gris, die 6 jaar later
dan Picasso is geboren, vinden we nog
een grotere expressie dan bij Picasso.
Gris of eigenlijk José Gonzales
wist steeds een zeldzame vlakverde
ling te bereiken, soms erg berede
neerd, maar toch altijd in een bij
zondere kleurharmonie. Het kubisme
is hem niet voorbijgegaan. Heel apart
vol beweging en werveling is het gro
te doek „Portugese vrouw met stille
ven" (no. 169) van Robert Dclaunay
(1885-1941). Het is een verrukkelijk
kleurenspel geworden, vol verrassen
de lichteffecten. De in 1875 geboren
Jacques Villon toont een heel fijn en
soms impressionistisch kleurgevoel,
maar vervalt wat de vormgeving be-
Vervolg op pug. 6.)
DE kunst van het stilleven is eigenlijk al heel oud. Weliswaar
heeft dit genre zich eerst ten volle ontwikkeld in de 17e eeuw,
doch het begin van deze kunst was er al vóór Christus. Opgravingen
hebben stillevens als muurschilderingen in Pompei aan hef licht
gebracht. En ook de Vlaamse primitieven toonden soms een neiging
tot stilleven-schildering. Het schilderen van levende wezens geschied
de vaak in opdracht en de kunstenaar moest zich dan helemaal aan
het voorbeeld houden. Hij voelde zich min of meer gebonden. Bij
het stilleven was hij vrij, kon hij alles kiezen en rangschikken zoals
hij wilde.
Men kan natuurlijk aanvoeren, dat
ook het landschapschilderij een gro
tere vrijheid toeliet. Inderdaad, voor
zover de schilder niet naturalistisch
wilde werken (dus niet fotografisch
getrouw), kon hij zich ook in het
landschap meer uitleven. Maar de
motieven waren verschillend. Bij het
landschap was het toch altijd meer
een romantische beleving: de eenza
me donkerte van het bos, de uitge
strektheid van de heide, de majestei
telijkheid van de bergen, de verruk
king van de rood-gekleurde horizon
en de grillige dreiging van het wol
kendek boven dit alles, de kunstenaar
onderging er een bepaalde stemming
van.
Het waren andere factoren die tot
het stilleven leidden. Fraai, met wijn
gevuld vaatwerk, smakelijk fruit en
andere lekkernijen, dié als een uit
nodiging op prachtig porselein waren
gerangschikt, sierlijk gevormde kan
nen en grijs-tinnen schotels, al deze
voorwerpen schonken de schilder een
zuiver picturale vreugde, een schil
derkundige. Niet alleen kon hij de
voorwerpen rangschikken zoals hij
stilleven met boeken van de Mees
ter van Aix, is eigenlijk niet een com
pleet stuk maar een deel van een
grote triptiek (drieluik) voor de kathe
draal van Aix-en-Provence. Na deze
schilder slaan we een eeuw over en
komen we bij de 17e eeuwer Baugin,
van wie in het geheel maar drie stil
levens bekend zijn. Het mooiste daar
van (uit het Louvre te Parijs) hangt
thans in Boymans als no. 2., nl.
„Wijn en wafels". Zeldzaam knap
geschilderd niet alleen, maar boven
al als compositie bijzonder fijn. Er
gaat een grote rust uit van dit werk
met het tinkelende wijnglas en de op
de rand van de tafel zwevende schaal
met wafels.
Het is opvallend hoe meerdere stil
leven-schilders de voorwerpen hele
maal of half deden zweven. Sébastien
Stoskopff b.v. geeft hiervan een aar
dig voorbeeld met zijn doek „Mand
met glazen en pastei" (no. 4), waarop
die prachtig geschilderde glazen in
zwevende toestand in de mand zijn
gebracht. Dat is heus geen fout van
de schilder, maar opzettelijk zo ge
daan om zoveel en zo goed mogelijk
Jaques Linard; Stilleven „De
valt een tinnen schaal bijna van tafel
af. Op zijn abrikozenstillevcn (no. 9)
presteert hij het een opgevouwen
briefje nog net op de rand van de
tafel te houden.
Wat bij de Franse stilleven-schil
ders opvalt, is dat zij een grotere een
voud in de onderwerpen betrachtten,
dan hun Hollandse collegae, speciaal
ten aanzien van de tafels met voed
sel.
Wie de fraaie tentoonstelling „Ne
derlandse stillevens in vier eeuwen"
in het Dordrechts Museum bezoekt
(tot 31 Aug.), kan zien met hoeveel
overdaad de Hollandse schilders hun
tafels stoffeerden. De Fransen zijn cu
linair misschien iets bescheidener en
in Boymans blijkt, dat zij met een en
kele mand met vruchten, een paar
appels of een enkel stuk wild, genoeg
hadden voor hun inspiratie. Over het
algemeen is er grotere soberheid en
evenwichtigheid bij de Franse schil
ders.
In dit opzicht willen we wijzen op
Jean-Baptiste Siméon Chardin (1699-
1779), van wie nog nimmer in Hol
land zoveel werk is getoond. Chardin
hield van de eenvoudige momenten
uit het leven van gewone mensen,
hij hield van de poëzie van het hui
selijke tafereeltje, net zoals onze Jan
Vermeer. En in zijn stillevens ont
hield hij zich van pronkerige verza
melingen en al te luxueuze voorwer
pen. Maar welk een zeldzame poëzie
spreekt er uit de simpele arrange
menten van heel gewone dingen, welk
een subtiele schakering van de toon
is er steeds. Bree 1 geschilderi, maar
van een grote beminnelijkheid, is het
enige bloemstuk dat Chardin geschil
derd heeft (no. 50) en dat thans in
Boymans hangt. Hoe geheel anders en
zuiverder is zijn kunst, dan die van
de 18e Jean-Baptiste Oudry, die wel
heel wat pathetiek nodig had „pour
épater le bourgeois". Het is wel in
drukwekkend decoratief werk het
was ook bedoeld als decoratie van
grote salons maar bij alle uiterlijke
rijkdom mist men de verfijning van
een Chardin. En ook diens eerlijk
heid.
Pracht der bloemen
Roemden we bij Chardin hel enige
bloemstuk van hem, er zijn nog meer
uitnemende bloemstukken op deze
tekenplank, pijp, uien, boek enz.
in 1899.
Sébastien Stoskopff: Stilleven met glazen en pastei.
Gemaakt omstreeks 16301640.
wilde, maar door de vorm, de kleur
schakering en de doorzichtigheid wa
ren ze ook uitnemend oefenmateriaal
voor de schilder. Het onderwerp was
niet meer belangrijk, maar de ma
nier waarop het geschilderd werd.
Met het stilleven ging men schilder
kundige problemen oplossen. Om er
maar een enkele te noemen: het
weerkaatsen of breken van het zon
licht door gekleurd glas, de tinteling
van de rode wijn in het witte glas, de
diepte in de kleur van de Perzische
tapijten of de glans van het kostbare
porselein. Daarnaast waren de stille
vens vaak nog herinneringen aan de
genoegens van het leven, aan het goe
de der aarde. De rijk-voorziene ta
fels waren evenzovele bewijzen van
het „savoir-vivre" van de makers.
Eerst later is men gaan inzien, dat
ook het simpele en eenvoudige, dat
ook de grauwe aardappel of de goed
kope schaal op een ruw-houten tafel
picturale vreugde konden verschaffen.
Meer soberheid
Deze inleiding lieten wc voorafgaan
om iets van het hoe en het waarom
aan te stippen van de schilders, wier
werken tot 20 September worden ge
ëxposeerd in Museum Boymans te
Rotterdam. Deze unieke tentoonstel
ling omvat 180 waardevolle schilde
rijen en heeft als titel „Vier eeuwen
stilleven in Frankrijk". Urenlang kan
men hier rondlopen en telkens weer
nieuwe ontdekkingen doen, ontdekkin
gen die beginnen bij de Meester van
Aix uit de 15e eeuw en eindigen bij
schilders van deze tijd als Picasso,
Villon en Dunoyer. Het allereerste
werk op deze tentoonstelling, het
het probleem van het glasschilderen
te kunnen oplossen. De schilder
Jacques Linard hield ook van even
wichtsoefeningen. Op zijn „De vijf
zinnen" (no. 7, waarvan ook een af
beelding hierbij gaat) liet hij een
kleine, houten dwarsfluit balanceren
op de rand van een opgetrokken lade-
en op de voorkant van het schilderij
Vincent van Gogh: Stilleren met
Gemaakt
ZONDAGSBLAD 24 JULI 1954
5
bevoeren de wereldzeeën
Aanvallige vrouwen,
trotse arenden
en beroemde figuren
Fernando magalhaes was het
gelukt om Azië te bereiken door te
varen langs de Zuidelijke punt van
Zuiid-Amerika. Waarom zouden de Ne
derlanders die weg ook niet bevaren?
Twee Rotterdamse kooplieden, Van der
Haghcn en Van der Veken, gaven het
antwoord, toen zij besloten, hun schip
pers langs die weg naar het Verre Oos
ten te zenden. In 1598 rustten zij vijf
schepen uit, „De Trouw", „De Hoop",
„De Liefde", „Het Geloof" en „De Blij
de Boodschap". Gevijven kozen zij het
ruime sop, doch vier der schepen ver
gingen. Slechts ,,De Liefde" bereikte,
deerlijk gehavend en met een gedeci
meerde bemanning, het doel der reis:
Azië. Op 19 April 1600 liet dit goede,
dappere schip het anker vallen op de
reedc van Bungo, een stad op het ei
land Kiu-shiu. „De Liefde" was het eer-
ste Nederlandse schip, dat Japan be
reikte. Zijn kapitein, Jacob Jansz.
Quaeckernaeck, was de eerste Neder
lander, die met Japanse autoriteiten in
onderhandeling trad.
Ongeveer dertig jaar geleden ontdek
te een Nederlander in een der Japanse
musea een merkwaardig houten beeld,
dat daar stond geregistreerd als „Chris
telijk Heiligenbeeld" en waarvan men
vermoedde, dat hef door de Portugezen
in de zeventiende eeuw in Japan was
achtergelaten. De Nederlander herkende
het beeld echter als dat van Erasmus,
de beroemde Nederlandse humanist.
Hoe was dit beeld in Japan gekomen?
Een nauwgezet wetenschappelijk on
derzoek werd ingesteld en toen kwam
aan het licht, dat het een schegbeeld,
dat eens een schip versierd had, betrof.
Van welk schip was het afkomstig?
Voorzover men kon nagaan, had geen
der schepen, die in vroeger eeuwen de
handel op Japan onderhield, de naam
„Erasmus" gedragen.
Uit een bestudering van de voorge
schiedenis der expeditie der vijf sche
pen, die in 1598 Rotterdam met bestem
ming Azië had verlaten, bleek even-
wel, dat „De Liefde" vroeger de naam
„Erasmus" had gedragen. Toen was het
Japanse Erasmusraadsel opgelost. Ka
pitein Quaeckernaeck had blijkbaar, om
de Japanners een genoegen te doen, zijn
schegbeeld aan hen cadeau gedaan en
de Japanners hadden Erasmus drie eeu
wen lang als „heilige" beschouwd.
Een verzameling
De aantrekkelijke gewoonte om sche
pen te voorzien van sprekende of fraaie
schegbeelden is vrijwel verloren ge
gaan. Toch zijn die soort beelden hier
en daar nog wel te vinden. Een Engels
man.' de heer Sydney Cumbers, heeft
zich toegelegd op het bijeenbrengen van
een verzameling schegbeelden. Inzon
derheid de schegbeelden van koopvaar
ders hadden zijn belangstelling. Zijn lief
de voor en kennis van de zee bezorgde
hem op en aan de oevers van de Theems
de bijnaam „Captain Long John Sil
ver". Veel medewerking ondervond hij
van de zeerotten. Zo werd zijn verza
meling schegbeelden de grootste ter we
reld. Enige tijd geleden stelde hij zijn
verzameling ter beschikking van het
Britse Nationale Zeevaart Museum te
Greenwich, waar zij thans bewaard
wordt, en wel aan boord van een daar
opgesteld beroemd Brits schip, de „Cut
ty Sark'".
Tientallen schegbeelden zijn daar te
Het Engelse schip JDe Arend",
daterende uit 1850, had deze fraaie
naamgever als kostelijk schegbeeld.
bewonderen. Er zijn kleine beeldjes, die
de kustvaarders van weleer sierden.
Ook zijn er meer dan levensgrote beel
den, die eens op trotse koopvaarders of
drieste smokkelschepen de zeeën en oce
anen der wereld bevoeren. Sommige
dier beelden zijn ware juweeltjes van
vakmanschap en kunstzin en bovendien
uitstekend bewaard gebleven. Andere
vertonen duidelijk de sporen van water,
weer en wind. Tegenover de bijzonder
fraaie exemplaren steken de ruw be
houwen figuren erg af. Niettemin heb
ben al deze beelden gemeen, dat er van
hen, stuk voor stuk, een bijzondere be
koring uitgaat. Onder hen zijn kleurige
en verleidelijke vrouwenfiguren, verlei
delijker dan de sirenen, die Ulysses
trachtten te bekoren, kortom schegbeel
den, die men kan bestempelen als de
„pin-up girls" der zeelieden in vroeger
eeuwen: Donker van oog, blond van
haar, schalks, vlot, bescheiden... dus
„elck wat wils" voor de matrozen en
officieren.
Historische figuren
Zo stelde de heer George Hellyer
(wiens overgrootvader het oorspronke
lijke schegbeeld van de Cutty Sark"
sneed) mij voor aan het conterfeitsel
van Elisabeth Fry, een der beroemdste
figuren uit de rij der schegbeelden en
in haar tijd zeer bekend orn het vele
goede werk, dat zij verrichtte ten be
hoeve van de ongelukkige boeven en
bannelingen aan boord der schepen, die
hen naar hun ballingsoord (Australië,
West-Indië) brachten. Ze stond voor mij,
gebedenboek in de ene hand. parapluie
in de andere, een brokje op heterdaad
betrapt leven.
Ook mannenfiguren vond men onder
de schegbeelden. Erasmus als scheg
beeld noemden wij reeds. In de verza-
meling-Cumbers bevinden 2ich bijvoor
beeld de beroemde Italiaanse vrijheids
strijder Garibaldi, de held van de Soe
dan Generaal Gordon, benevens beroem
de staatslieden als Lord Beaconsfield
(Disraeli), de graaf van Shaftesbury.
Abraham Lincoln en anderen. Etiket op
Geval zondereind(ll)
„U komt zeker voor de bedden?"
dat was dus mijn kennismaking
met het geval zonder eind. Misschien
klinkt een dergelijke veronderstel
ling een enkele lezer wat vreemd
in de oren. Hij bewijst daarmee al
leen dat hij zelf in meer verheu
gende omstandigheden leeft; dat hij
niet de predikant voor een bedden-
maker aanziet; ja, dat zijn bed hem
niet alshetware op de tong bestor
ven ligt al is dat een rare beeld
spraak. Laat hij daar vooral dank
baar voor z\jn.' Maar deze vraag kan
een dominee zeker niet verbazen.
Hij weet eerstens dat niemand hem
kent en dat dus niemand hem her
kennen kan. Hij weet wijders dat er
ontelbare mensen in elke grote stad
wonen die nooit door iemand be
zocht worden dan door hun aller
naaste kennissen en vrienden, doch
zeker nimmer door vertegenwoordi
gers der kerken. En hij weet derdens
dat dc enige mensen, die bij deze
groep nog wel bezoeken plegen af
te steken, worden gevormd door in
specterende, controlerende of mis
schien zelfs verbaliserende ambte
naren in overheidsdienst. Het is dus
helemaal niet raar om voor een bed-
denbezichtiger te worden gehouden.
Althans niet wanneer er iets met
die bedden aan de hand is', en be
trokkenen de betreffende instanties
dienaangaande hebben verwittigd.
Vandaag ziet men de dominee aan
voor beddenopzichtermorgen zegt
men vrolijk een welkom: 'O. U komt
zeker voor het toiletGeloo)
dan tnaar dat de afvoerbuizen van
die inrichting al enkele maanden in
de prak liggen, en dat ze al tien
keer hebben gevraagd of er nu nog
wat van een reparatie komen zal?
..U komt zeker voor de bedden?"
Ach ja, waarom zou men daar
feitelijk niet voor komen? Bedden
zijn uitermate belangrijk: men
brengt er omtrent een derde van
zijn leven in door; ze hebben met
de geboorte en sterven te maken.
In millioenen gezinnen wordt wel
iswaar nooit over bedden geconver
seerd. maar dat zijn dan families
waarin daarmede niets aan de hand
is. Het 2\jn prima bedden zogezegd.
de borst, star en onbeweeglijk, maar
toch zo uit het leven gehaald, zo ston
den zc voor mij, in een bonte rij. Abra
ham Lincolns „persoonsbewijs"' ver
meldde, dat hij en het schip, dat zijn
naam droeg, vergaan waren nabij het
eiland Man in de Ierse Zee.
Ook zeerovers
Meent u niet, dat het uitsluitend „fat
soenlijke" schepen waren, die fraaie
schegbeelden hadden. Juist zeerovers en
smokkelaars kozen graag „zoete" beel
den. Lang niet altijd voeren zij onder
de piratenvlag: zwart veld met gekruis
te beenderen. In de collectie-Cumbers
bevindt zich het schegbeeld van een ver
maard smokkedschip, dat in de zeven
tiende eeuw voor de Zuidoostkust van
Engeland verging. Het beeld stelt voor
twee „Gouden Cherubijntjes", die men
eerder zou verwachten in het boudoir
ener elegante Fran^aise dan aan boord
van een smokkelaar. Deze cherubijntjes
werden in 1663 gesneden en behoren tot
de oudste nog bestaande schegbeelden.
Een prachtige, trotse arend, atkomstig
van een in 1856 gebouwd zeilschip en bij
zonder indrukwekkend, is een voorbeeld
van een andere categorie schegbeelden,
die vogels of viervoetige dieren voor
stelt. Ook deze vogel bewijst, welk een
zorg en vakmanschap vaak ten koste
werden gelegd aan die beelden. Veel
handwerkslieden hadden vroeger een ei
gen stijl en het is als regel niet moei
lijk te raden, uit welk land een scheg-
oeeld afkomstig is, zelfs niet voor een
landrot, want zelfs deze „vreemdelin
gen-ter-zee" kunnen in tal van gevallen
dadelijk zien. of zij met Nederlandse,
Franse, Engelse of Amerikaanse scheg
beeldkunst te doen hebben.
Een fraaie collectie schegbeelden, gezellig bij elkaar tentoongesteld.
Rechts een beeld van William Wilberforce. afschaffer der slavernij, naast
lord Shaftesbury. Alle ogen staarden eenmaal naar verre horizonnen....
Uit de
VOLKSWIJK
tenties verzekeren dat je er op
slaapt als een vorst, en met dekens
die alle toetsen der critiek glans
rijk kunnen doorstaan. Maar als
het nu eens slecht met iemands
bed gesteld is, en als dat kenne
lijk bovendien m< één wiebeltafel
en twee serrestoeltjes het héle
huisraad uitmaakt, waarom zou
men dan zo hardvochtig wezen om
niet eerst en voor alles aandacht
aan die rustplaats te besteden?
Daarom zeg ik ditmaal ook ,Ja"
met matrassen waarvan adver- afgewassen
noch „Nee", maar informeer enkel:
„Wat is daar precies mee aan de
hand?"
.Ja ziet u", zegt het vrouw
meisje, dat nu helemaal fe voor
schijn gekomen is vanaohter het
keukenschotje, „we hebben ze nog
maar drie maanden en nou zijn
ze gaan lévenDat is op
nieuw een ietwat verbijsterende
mededeling, want normale bedden
gaan nooit leren, zelfs niet na een
zilveren bruiloft. Veel te gecom
pliceerd als bedden leven gaan;
men moet aan zoiets niet denken.
Maar het is niet nodig om te in-
formeren wat ze precies met deze
uitdrukking bedoelt; ze heeft de
bedstee-deuren al open geslagen,
ze heeft de dekens ach, zulke
armetierige, dunne dekentjes, zo
vaal al ter
zijde geschoven en ze wijst met iets
als een beschuldigende wijsvinger
naar dat lévende bed.
Het ziet er niet mooi uit. Het
is overspannen met een grauw tijk
en midden daarin gaapt een scheur:
je kunt zó in de maag of wat het
zijn mag van dat bed kijken. En
wat je dan ontwaart, is nog veel
minder fraai. Het is een soort in-
fernaal schouwspel, Want het bed
heeft geen hart van stro en niet
van kapok, niet van springveren en
niet ran dons, niet van zeegras en
niet van enige substantie die men
in bedden verwachten mag. Men
zou er in moeten afdalen om precies
te ontdekken wat hier op de bodem
rustte, maar nee dat doet men
liever niet. Want nogmaals zegt
dat jonge ding, dat hier huisvrouw
speelt„Het lééft, meneer, d'r kom
men becsics uitIets wat zich
denken laat, want nooit zal een
ordentelijk dier in zoiets willen
blijven wonen: het zal er onder alle
omstandigheden uitkruipen of uit
springen, uitdraven of uitvliegen
maar erin blijven huizen dat
„Niet mooi", zeg ik.
„Nou hebbu het zelf gezien" zegt
het meisje. Krijg ik nou mijn
geld terug?"
Zo, ze houdt me dus voor de le
verancier van dit spul, net alsof
zo iemand het ooit zó ver zou
durven brengen dat hij zijn ma
trassen met straatvuil-inhoud per
soonlijk zou komen controleren
Die baas zal wel wijzer wezen!
Ik leg het haar uit. Ik vertel haar
dat ik onschuldig ben aan dit bed
en ook aan de beestjes. Ik vertel
haar ook dat we ook zonder schuld
aan dit misdrijf desniettemin zullen
zorgen dat er een dooie matras
komt; gegarandeerd dood en heel.
En ik vertel haar dat er een sociale
werkster bestaat en dat ze daar
nu eens mee moet gaan praten, om
dat die meer versland ran bedden
heeft don tien predikanten bjj el
kaar. Waarop ze weifelend knikt
en ineens zegt: „Kleine Japie heb
dc longontsteking.1" En 20 de
tweede dramatis persona introdu-
WIJKPREDIKANT