MERKWAARDIGE SCHEGBEELDEN ZOWDACJSiJX.AU 24 J ULI J 954 *2)6 kunót van ket rijkgeschakeerde stilleven Wat schilders in Frankrijk in vier eeuwen hebben gemaakt vijf zinnen". Gemaakt in 1672. tentoonstelling. Ook het bloemstuk maakt deel uit van de stilleven-kunst en onze Nederlandse betiteling van dit genre met stilleven" (evenals de Engelsen en de Duitsers) is dan ook uitgebreider en beter dan de Franse betiteling .nature morte" (dode na tuur). Men kan bij een bloemstuk toch moeilijk van dode natuur spre ken, wel van een stil-leven. Van een werkelijke topkwaliteit zijn de beide bloemstukken van Fantin-Latour (1836-1904), de bekende meester van het groep-portret. Met dezelfde eer biedige liefde waarmee hij z'n por tretten schilderde, maakte hij ook de bloemstukken, vol intimiteit in de kleurenrijkdom, zich fijn aftekenend tegen een stil, doch niet onklaar licht. En wat denkt u van dat bouquet veldbloemen (no. 99) van Pierre Au- guste Renoir (1841-1919)? Voor ons ge voel is het een van de mooiste wer ken van de tentoonstelling, met een ongekende impressionistische zuiver heid geschilderd. Welk een kleuren rijkdom, welk een sterke compositie, welk een enorme beheersing van de materie en bovenal welk een serene sfeer. Een dergelijke fijnheid ver toont ook het doek van Renoirs tijd genoot Edouard Manet: „Seringen in een kristallen vaas", fris van kleur en breed van streek, een verrukkelij ke impressie. Zo zijn er nog meer bloemstukken te noemen: de Primu la's van Paul Cézanne (no. 109) vol rust en zachtheid van toon, maar toch sterk van expressie, het met grotere eenvoud maar sterkere suggestie ge schilderde bloemstuk van Paul Gau guin (no. 113), de mysterieus oplich tende anemonen van Odilon Redon (no. 105), de scherpere tinten van de bloemen van Henri Matisse en Bon- nard en de zo geniaal van verfbehan- deling gemaakte stokrozen van Vin cent van Gogh (no. 116). In elk dezer werken is er de pracht en de natuur lijke schoonheid der bloemen, die de kunstenaars tot de geheel eigen en zeer gedifferentieerde inspiratie brach ten. Van Vincent van Gogh zijn er na tuurlijk alleen werken uit zijn Franse tijd en daartoe behoort ook het doek .Tekenplank, pijp, uien, enz." uit 1889 (no. 119). Het werk heeft de hel dere tinten van Van Goghs lichte pe riode; er was weer de hoop op een normaal leven en als een bewijs hiervan legde hij op de tekenplank het boek ..Manuel ou annuaire de la Santé Médicine et pharmacie domes- tiques" door F. V. Raspail; hij wilde zijn gezondheid herwinnen om verder te kunnen werken. Tenslotte vermelden we nog de meer moderne schilders. Van Picasso han gen er negen werken, waarbij alles in de beroemde Picasso-vervorming wordt getoond. Het ergste is wel no. 148 met de fruitschaal en de guitaar tegen grijze achtergrond. Veel liever is ons de kunst van een Henri Matisse en Georges Braque en zelfs in de wer ken van Juan Gris, die 6 jaar later dan Picasso is geboren, vinden we nog een grotere expressie dan bij Picasso. Gris of eigenlijk José Gonzales wist steeds een zeldzame vlakverde ling te bereiken, soms erg berede neerd, maar toch altijd in een bij zondere kleurharmonie. Het kubisme is hem niet voorbijgegaan. Heel apart vol beweging en werveling is het gro te doek „Portugese vrouw met stille ven" (no. 169) van Robert Dclaunay (1885-1941). Het is een verrukkelijk kleurenspel geworden, vol verrassen de lichteffecten. De in 1875 geboren Jacques Villon toont een heel fijn en soms impressionistisch kleurgevoel, maar vervalt wat de vormgeving be- Vervolg op pug. 6.) DE kunst van het stilleven is eigenlijk al heel oud. Weliswaar heeft dit genre zich eerst ten volle ontwikkeld in de 17e eeuw, doch het begin van deze kunst was er al vóór Christus. Opgravingen hebben stillevens als muurschilderingen in Pompei aan hef licht gebracht. En ook de Vlaamse primitieven toonden soms een neiging tot stilleven-schildering. Het schilderen van levende wezens geschied de vaak in opdracht en de kunstenaar moest zich dan helemaal aan het voorbeeld houden. Hij voelde zich min of meer gebonden. Bij het stilleven was hij vrij, kon hij alles kiezen en rangschikken zoals hij wilde. Men kan natuurlijk aanvoeren, dat ook het landschapschilderij een gro tere vrijheid toeliet. Inderdaad, voor zover de schilder niet naturalistisch wilde werken (dus niet fotografisch getrouw), kon hij zich ook in het landschap meer uitleven. Maar de motieven waren verschillend. Bij het landschap was het toch altijd meer een romantische beleving: de eenza me donkerte van het bos, de uitge strektheid van de heide, de majestei telijkheid van de bergen, de verruk king van de rood-gekleurde horizon en de grillige dreiging van het wol kendek boven dit alles, de kunstenaar onderging er een bepaalde stemming van. Het waren andere factoren die tot het stilleven leidden. Fraai, met wijn gevuld vaatwerk, smakelijk fruit en andere lekkernijen, dié als een uit nodiging op prachtig porselein waren gerangschikt, sierlijk gevormde kan nen en grijs-tinnen schotels, al deze voorwerpen schonken de schilder een zuiver picturale vreugde, een schil derkundige. Niet alleen kon hij de voorwerpen rangschikken zoals hij stilleven met boeken van de Mees ter van Aix, is eigenlijk niet een com pleet stuk maar een deel van een grote triptiek (drieluik) voor de kathe draal van Aix-en-Provence. Na deze schilder slaan we een eeuw over en komen we bij de 17e eeuwer Baugin, van wie in het geheel maar drie stil levens bekend zijn. Het mooiste daar van (uit het Louvre te Parijs) hangt thans in Boymans als no. 2., nl. „Wijn en wafels". Zeldzaam knap geschilderd niet alleen, maar boven al als compositie bijzonder fijn. Er gaat een grote rust uit van dit werk met het tinkelende wijnglas en de op de rand van de tafel zwevende schaal met wafels. Het is opvallend hoe meerdere stil leven-schilders de voorwerpen hele maal of half deden zweven. Sébastien Stoskopff b.v. geeft hiervan een aar dig voorbeeld met zijn doek „Mand met glazen en pastei" (no. 4), waarop die prachtig geschilderde glazen in zwevende toestand in de mand zijn gebracht. Dat is heus geen fout van de schilder, maar opzettelijk zo ge daan om zoveel en zo goed mogelijk Jaques Linard; Stilleven „De valt een tinnen schaal bijna van tafel af. Op zijn abrikozenstillevcn (no. 9) presteert hij het een opgevouwen briefje nog net op de rand van de tafel te houden. Wat bij de Franse stilleven-schil ders opvalt, is dat zij een grotere een voud in de onderwerpen betrachtten, dan hun Hollandse collegae, speciaal ten aanzien van de tafels met voed sel. Wie de fraaie tentoonstelling „Ne derlandse stillevens in vier eeuwen" in het Dordrechts Museum bezoekt (tot 31 Aug.), kan zien met hoeveel overdaad de Hollandse schilders hun tafels stoffeerden. De Fransen zijn cu linair misschien iets bescheidener en in Boymans blijkt, dat zij met een en kele mand met vruchten, een paar appels of een enkel stuk wild, genoeg hadden voor hun inspiratie. Over het algemeen is er grotere soberheid en evenwichtigheid bij de Franse schil ders. In dit opzicht willen we wijzen op Jean-Baptiste Siméon Chardin (1699- 1779), van wie nog nimmer in Hol land zoveel werk is getoond. Chardin hield van de eenvoudige momenten uit het leven van gewone mensen, hij hield van de poëzie van het hui selijke tafereeltje, net zoals onze Jan Vermeer. En in zijn stillevens ont hield hij zich van pronkerige verza melingen en al te luxueuze voorwer pen. Maar welk een zeldzame poëzie spreekt er uit de simpele arrange menten van heel gewone dingen, welk een subtiele schakering van de toon is er steeds. Bree 1 geschilderi, maar van een grote beminnelijkheid, is het enige bloemstuk dat Chardin geschil derd heeft (no. 50) en dat thans in Boymans hangt. Hoe geheel anders en zuiverder is zijn kunst, dan die van de 18e Jean-Baptiste Oudry, die wel heel wat pathetiek nodig had „pour épater le bourgeois". Het is wel in drukwekkend decoratief werk het was ook bedoeld als decoratie van grote salons maar bij alle uiterlijke rijkdom mist men de verfijning van een Chardin. En ook diens eerlijk heid. Pracht der bloemen Roemden we bij Chardin hel enige bloemstuk van hem, er zijn nog meer uitnemende bloemstukken op deze tekenplank, pijp, uien, boek enz. in 1899. Sébastien Stoskopff: Stilleven met glazen en pastei. Gemaakt omstreeks 16301640. wilde, maar door de vorm, de kleur schakering en de doorzichtigheid wa ren ze ook uitnemend oefenmateriaal voor de schilder. Het onderwerp was niet meer belangrijk, maar de ma nier waarop het geschilderd werd. Met het stilleven ging men schilder kundige problemen oplossen. Om er maar een enkele te noemen: het weerkaatsen of breken van het zon licht door gekleurd glas, de tinteling van de rode wijn in het witte glas, de diepte in de kleur van de Perzische tapijten of de glans van het kostbare porselein. Daarnaast waren de stille vens vaak nog herinneringen aan de genoegens van het leven, aan het goe de der aarde. De rijk-voorziene ta fels waren evenzovele bewijzen van het „savoir-vivre" van de makers. Eerst later is men gaan inzien, dat ook het simpele en eenvoudige, dat ook de grauwe aardappel of de goed kope schaal op een ruw-houten tafel picturale vreugde konden verschaffen. Meer soberheid Deze inleiding lieten wc voorafgaan om iets van het hoe en het waarom aan te stippen van de schilders, wier werken tot 20 September worden ge ëxposeerd in Museum Boymans te Rotterdam. Deze unieke tentoonstel ling omvat 180 waardevolle schilde rijen en heeft als titel „Vier eeuwen stilleven in Frankrijk". Urenlang kan men hier rondlopen en telkens weer nieuwe ontdekkingen doen, ontdekkin gen die beginnen bij de Meester van Aix uit de 15e eeuw en eindigen bij schilders van deze tijd als Picasso, Villon en Dunoyer. Het allereerste werk op deze tentoonstelling, het het probleem van het glasschilderen te kunnen oplossen. De schilder Jacques Linard hield ook van even wichtsoefeningen. Op zijn „De vijf zinnen" (no. 7, waarvan ook een af beelding hierbij gaat) liet hij een kleine, houten dwarsfluit balanceren op de rand van een opgetrokken lade- en op de voorkant van het schilderij Vincent van Gogh: Stilleren met Gemaakt ZONDAGSBLAD 24 JULI 1954 5 bevoeren de wereldzeeën Aanvallige vrouwen, trotse arenden en beroemde figuren Fernando magalhaes was het gelukt om Azië te bereiken door te varen langs de Zuidelijke punt van Zuiid-Amerika. Waarom zouden de Ne derlanders die weg ook niet bevaren? Twee Rotterdamse kooplieden, Van der Haghcn en Van der Veken, gaven het antwoord, toen zij besloten, hun schip pers langs die weg naar het Verre Oos ten te zenden. In 1598 rustten zij vijf schepen uit, „De Trouw", „De Hoop", „De Liefde", „Het Geloof" en „De Blij de Boodschap". Gevijven kozen zij het ruime sop, doch vier der schepen ver gingen. Slechts ,,De Liefde" bereikte, deerlijk gehavend en met een gedeci meerde bemanning, het doel der reis: Azië. Op 19 April 1600 liet dit goede, dappere schip het anker vallen op de reedc van Bungo, een stad op het ei land Kiu-shiu. „De Liefde" was het eer- ste Nederlandse schip, dat Japan be reikte. Zijn kapitein, Jacob Jansz. Quaeckernaeck, was de eerste Neder lander, die met Japanse autoriteiten in onderhandeling trad. Ongeveer dertig jaar geleden ontdek te een Nederlander in een der Japanse musea een merkwaardig houten beeld, dat daar stond geregistreerd als „Chris telijk Heiligenbeeld" en waarvan men vermoedde, dat hef door de Portugezen in de zeventiende eeuw in Japan was achtergelaten. De Nederlander herkende het beeld echter als dat van Erasmus, de beroemde Nederlandse humanist. Hoe was dit beeld in Japan gekomen? Een nauwgezet wetenschappelijk on derzoek werd ingesteld en toen kwam aan het licht, dat het een schegbeeld, dat eens een schip versierd had, betrof. Van welk schip was het afkomstig? Voorzover men kon nagaan, had geen der schepen, die in vroeger eeuwen de handel op Japan onderhield, de naam „Erasmus" gedragen. Uit een bestudering van de voorge schiedenis der expeditie der vijf sche pen, die in 1598 Rotterdam met bestem ming Azië had verlaten, bleek even- wel, dat „De Liefde" vroeger de naam „Erasmus" had gedragen. Toen was het Japanse Erasmusraadsel opgelost. Ka pitein Quaeckernaeck had blijkbaar, om de Japanners een genoegen te doen, zijn schegbeeld aan hen cadeau gedaan en de Japanners hadden Erasmus drie eeu wen lang als „heilige" beschouwd. Een verzameling De aantrekkelijke gewoonte om sche pen te voorzien van sprekende of fraaie schegbeelden is vrijwel verloren ge gaan. Toch zijn die soort beelden hier en daar nog wel te vinden. Een Engels man.' de heer Sydney Cumbers, heeft zich toegelegd op het bijeenbrengen van een verzameling schegbeelden. Inzon derheid de schegbeelden van koopvaar ders hadden zijn belangstelling. Zijn lief de voor en kennis van de zee bezorgde hem op en aan de oevers van de Theems de bijnaam „Captain Long John Sil ver". Veel medewerking ondervond hij van de zeerotten. Zo werd zijn verza meling schegbeelden de grootste ter we reld. Enige tijd geleden stelde hij zijn verzameling ter beschikking van het Britse Nationale Zeevaart Museum te Greenwich, waar zij thans bewaard wordt, en wel aan boord van een daar opgesteld beroemd Brits schip, de „Cut ty Sark'". Tientallen schegbeelden zijn daar te Het Engelse schip JDe Arend", daterende uit 1850, had deze fraaie naamgever als kostelijk schegbeeld. bewonderen. Er zijn kleine beeldjes, die de kustvaarders van weleer sierden. Ook zijn er meer dan levensgrote beel den, die eens op trotse koopvaarders of drieste smokkelschepen de zeeën en oce anen der wereld bevoeren. Sommige dier beelden zijn ware juweeltjes van vakmanschap en kunstzin en bovendien uitstekend bewaard gebleven. Andere vertonen duidelijk de sporen van water, weer en wind. Tegenover de bijzonder fraaie exemplaren steken de ruw be houwen figuren erg af. Niettemin heb ben al deze beelden gemeen, dat er van hen, stuk voor stuk, een bijzondere be koring uitgaat. Onder hen zijn kleurige en verleidelijke vrouwenfiguren, verlei delijker dan de sirenen, die Ulysses trachtten te bekoren, kortom schegbeel den, die men kan bestempelen als de „pin-up girls" der zeelieden in vroeger eeuwen: Donker van oog, blond van haar, schalks, vlot, bescheiden... dus „elck wat wils" voor de matrozen en officieren. Historische figuren Zo stelde de heer George Hellyer (wiens overgrootvader het oorspronke lijke schegbeeld van de Cutty Sark" sneed) mij voor aan het conterfeitsel van Elisabeth Fry, een der beroemdste figuren uit de rij der schegbeelden en in haar tijd zeer bekend orn het vele goede werk, dat zij verrichtte ten be hoeve van de ongelukkige boeven en bannelingen aan boord der schepen, die hen naar hun ballingsoord (Australië, West-Indië) brachten. Ze stond voor mij, gebedenboek in de ene hand. parapluie in de andere, een brokje op heterdaad betrapt leven. Ook mannenfiguren vond men onder de schegbeelden. Erasmus als scheg beeld noemden wij reeds. In de verza- meling-Cumbers bevinden 2ich bijvoor beeld de beroemde Italiaanse vrijheids strijder Garibaldi, de held van de Soe dan Generaal Gordon, benevens beroem de staatslieden als Lord Beaconsfield (Disraeli), de graaf van Shaftesbury. Abraham Lincoln en anderen. Etiket op Geval zondereind(ll) „U komt zeker voor de bedden?" dat was dus mijn kennismaking met het geval zonder eind. Misschien klinkt een dergelijke veronderstel ling een enkele lezer wat vreemd in de oren. Hij bewijst daarmee al leen dat hij zelf in meer verheu gende omstandigheden leeft; dat hij niet de predikant voor een bedden- maker aanziet; ja, dat zijn bed hem niet alshetware op de tong bestor ven ligt al is dat een rare beeld spraak. Laat hij daar vooral dank baar voor z\jn.' Maar deze vraag kan een dominee zeker niet verbazen. Hij weet eerstens dat niemand hem kent en dat dus niemand hem her kennen kan. Hij weet wijders dat er ontelbare mensen in elke grote stad wonen die nooit door iemand be zocht worden dan door hun aller naaste kennissen en vrienden, doch zeker nimmer door vertegenwoordi gers der kerken. En hij weet derdens dat dc enige mensen, die bij deze groep nog wel bezoeken plegen af te steken, worden gevormd door in specterende, controlerende of mis schien zelfs verbaliserende ambte naren in overheidsdienst. Het is dus helemaal niet raar om voor een bed- denbezichtiger te worden gehouden. Althans niet wanneer er iets met die bedden aan de hand is', en be trokkenen de betreffende instanties dienaangaande hebben verwittigd. Vandaag ziet men de dominee aan voor beddenopzichtermorgen zegt men vrolijk een welkom: 'O. U komt zeker voor het toiletGeloo) dan tnaar dat de afvoerbuizen van die inrichting al enkele maanden in de prak liggen, en dat ze al tien keer hebben gevraagd of er nu nog wat van een reparatie komen zal? ..U komt zeker voor de bedden?" Ach ja, waarom zou men daar feitelijk niet voor komen? Bedden zijn uitermate belangrijk: men brengt er omtrent een derde van zijn leven in door; ze hebben met de geboorte en sterven te maken. In millioenen gezinnen wordt wel iswaar nooit over bedden geconver seerd. maar dat zijn dan families waarin daarmede niets aan de hand is. Het 2\jn prima bedden zogezegd. de borst, star en onbeweeglijk, maar toch zo uit het leven gehaald, zo ston den zc voor mij, in een bonte rij. Abra ham Lincolns „persoonsbewijs"' ver meldde, dat hij en het schip, dat zijn naam droeg, vergaan waren nabij het eiland Man in de Ierse Zee. Ook zeerovers Meent u niet, dat het uitsluitend „fat soenlijke" schepen waren, die fraaie schegbeelden hadden. Juist zeerovers en smokkelaars kozen graag „zoete" beel den. Lang niet altijd voeren zij onder de piratenvlag: zwart veld met gekruis te beenderen. In de collectie-Cumbers bevindt zich het schegbeeld van een ver maard smokkedschip, dat in de zeven tiende eeuw voor de Zuidoostkust van Engeland verging. Het beeld stelt voor twee „Gouden Cherubijntjes", die men eerder zou verwachten in het boudoir ener elegante Fran^aise dan aan boord van een smokkelaar. Deze cherubijntjes werden in 1663 gesneden en behoren tot de oudste nog bestaande schegbeelden. Een prachtige, trotse arend, atkomstig van een in 1856 gebouwd zeilschip en bij zonder indrukwekkend, is een voorbeeld van een andere categorie schegbeelden, die vogels of viervoetige dieren voor stelt. Ook deze vogel bewijst, welk een zorg en vakmanschap vaak ten koste werden gelegd aan die beelden. Veel handwerkslieden hadden vroeger een ei gen stijl en het is als regel niet moei lijk te raden, uit welk land een scheg- oeeld afkomstig is, zelfs niet voor een landrot, want zelfs deze „vreemdelin gen-ter-zee" kunnen in tal van gevallen dadelijk zien. of zij met Nederlandse, Franse, Engelse of Amerikaanse scheg beeldkunst te doen hebben. Een fraaie collectie schegbeelden, gezellig bij elkaar tentoongesteld. Rechts een beeld van William Wilberforce. afschaffer der slavernij, naast lord Shaftesbury. Alle ogen staarden eenmaal naar verre horizonnen.... Uit de VOLKSWIJK tenties verzekeren dat je er op slaapt als een vorst, en met dekens die alle toetsen der critiek glans rijk kunnen doorstaan. Maar als het nu eens slecht met iemands bed gesteld is, en als dat kenne lijk bovendien m< één wiebeltafel en twee serrestoeltjes het héle huisraad uitmaakt, waarom zou men dan zo hardvochtig wezen om niet eerst en voor alles aandacht aan die rustplaats te besteden? Daarom zeg ik ditmaal ook ,Ja" met matrassen waarvan adver- afgewassen noch „Nee", maar informeer enkel: „Wat is daar precies mee aan de hand?" .Ja ziet u", zegt het vrouw meisje, dat nu helemaal fe voor schijn gekomen is vanaohter het keukenschotje, „we hebben ze nog maar drie maanden en nou zijn ze gaan lévenDat is op nieuw een ietwat verbijsterende mededeling, want normale bedden gaan nooit leren, zelfs niet na een zilveren bruiloft. Veel te gecom pliceerd als bedden leven gaan; men moet aan zoiets niet denken. Maar het is niet nodig om te in- formeren wat ze precies met deze uitdrukking bedoelt; ze heeft de bedstee-deuren al open geslagen, ze heeft de dekens ach, zulke armetierige, dunne dekentjes, zo vaal al ter zijde geschoven en ze wijst met iets als een beschuldigende wijsvinger naar dat lévende bed. Het ziet er niet mooi uit. Het is overspannen met een grauw tijk en midden daarin gaapt een scheur: je kunt zó in de maag of wat het zijn mag van dat bed kijken. En wat je dan ontwaart, is nog veel minder fraai. Het is een soort in- fernaal schouwspel, Want het bed heeft geen hart van stro en niet van kapok, niet van springveren en niet ran dons, niet van zeegras en niet van enige substantie die men in bedden verwachten mag. Men zou er in moeten afdalen om precies te ontdekken wat hier op de bodem rustte, maar nee dat doet men liever niet. Want nogmaals zegt dat jonge ding, dat hier huisvrouw speelt„Het lééft, meneer, d'r kom men becsics uitIets wat zich denken laat, want nooit zal een ordentelijk dier in zoiets willen blijven wonen: het zal er onder alle omstandigheden uitkruipen of uit springen, uitdraven of uitvliegen maar erin blijven huizen dat „Niet mooi", zeg ik. „Nou hebbu het zelf gezien" zegt het meisje. Krijg ik nou mijn geld terug?" Zo, ze houdt me dus voor de le verancier van dit spul, net alsof zo iemand het ooit zó ver zou durven brengen dat hij zijn ma trassen met straatvuil-inhoud per soonlijk zou komen controleren Die baas zal wel wijzer wezen! Ik leg het haar uit. Ik vertel haar dat ik onschuldig ben aan dit bed en ook aan de beestjes. Ik vertel haar ook dat we ook zonder schuld aan dit misdrijf desniettemin zullen zorgen dat er een dooie matras komt; gegarandeerd dood en heel. En ik vertel haar dat er een sociale werkster bestaat en dat ze daar nu eens mee moet gaan praten, om dat die meer versland ran bedden heeft don tien predikanten bjj el kaar. Waarop ze weifelend knikt en ineens zegt: „Kleine Japie heb dc longontsteking.1" En 20 de tweede dramatis persona introdu- WIJKPREDIKANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 10