clOllLHELMUS Crazy Billie, de Japanse luchtduivel ZONDAGSBLAD 12 JUNI 1954 „Een rechtgeaarde Samurai dient te leven en te sterven met het Samuraizwaard in de vuis ten", 20 luidt het adagium van de Japanse adel. De Japanse vliegers hebben er een variant op gemaakt; in- plaats Samuraizwaard is het voor hun „stuurknuppel" ge worden. Het gros der Japanse vliegers was telg van de Samuraiklasse hetgeen ook het geval was met de officieren van het Japanse leger en de marine. Het Keizer rijk pleegde zijn adellijke zonen te bestemmen voor ge selecteerde baantjes, gebruike lijk voor een aristocratische mo gendheid. De Samurai's zijn zeer op hun krijgsmans- en aanvoerders eer gesteld. Dat hoogontwikkeld eergevoel maakte hen tot on verschrokken piloten en solda- tenleiders, nog afgezien van hun religieuze overtuiging dat de ziel van een gesneuvelde Sa murai een bijzondere plaats in het paradijs zou worden toege wezen. zakte hij. Vijfhonderd meter hon derd meter vijftig meter. Dan maakte hij een fikse zwenking, dreef zijn Zero op tot hoge snelheid: 750 km per uur. Ronkend scheerde hij langs de prau wen, tartend, steeg een weinig, maak te rechtsomkeert en passeerde de doodsbenauwde Timorezen weer in vliegende vaart. Nu ontdekte hij, dat ze in haast Japanse vlaggen hadden uitgestoken. Crazy Billie grimde satanisch. .Wil len ze mij in het ootje nemen? Bakka tona banzae!..." Hij steeg in volle vaart, maakte een halve looping om dan steil om laag te duiken. De prauwen werden groter en groter... Nu verscheen er eén voor zijn vizierBanzae Dai Nieppong!" Een druk op de ,,gun but ton". De mitrailleurs schoten vuur en verderf, het hels geratel sprong weg naar ijle verten... Akelig dicht vloog hij boven de ont redderde schepelingen. Meende hij door het gebulder van zijn stermoto ren heen niet het snerpend gillen van een stervende te hebben gehoord? Een sadistische voldoening bekroop hem. De Timorezen sprongen in zee; enkelen bloedden hevig het zeewa ter kleurde zich rood en donkerpaars. De Japanse Samurai besloot de aan val net zo lang te herhalen totdat al le schepelingen dood of dodelijk ge wond waren. Zo speelde hij met de weerlozen als een bido-djali (Zuid Aziatische arend) met muizen die een grote rivier overzwemmen. De Timorezen brul den vergeefs om ge nade. De gewonden gilden het uit. Terwijl een gedeelte zich van de maaiende projec tielen trachtte te vrij waren, hoopten de ge wonden dat een kogel hen verlossen zou van de ondragelijke pijnen die het zilte water in hun gapende wonden veroorzaakte. Binnen een kwartier waren alle prauwen in brand geschoten. Crazy Billie loerde op de bloedige massa. Wie leefde er nog? Eeksau daar zwemt er nog éénterug duiken vuren Rata- tatata rrrrrèng Weg scheerde hij weer om in een boog op zijn vlucht terug te komen en het diabolische beulswerk te hervatten D,E wrede moord had ruim een half uur geduurd. Een lugubere, paars rode vlek met links en rechts over schotten van onschuldige eilandbewo ners. Dat was hetgeen Crazy Billie nog even aanschouwde voordat hem een alarmerend codesein bereikte... „Vier vijandelijke vliegtuigen Kitty Hawks vliegen uit het Zui den in de richting van onze basis te Kisar hun koers is Noord West... Crazy Billie werd plotseling erg kalm, koud-ernstig. Hij liet de bloe dige massa voor wat zij was en luis terde met aandacht naar het herhaal delijk seinen. Dan hoorde hij de op roep die hem gold. De basiscomman dant vroeg waar hij was. „Heb de prauwen vernietigd", seinde hij terug, „bezit nog volop munitie en genoeg benzine wat is de weergesteldheid boven Kisar?" „Bewolkt maar geen kans op on weer", luidde prompt het antwoord van de basis. „Ik zal de Kitty Hawks bevechten", riep Crazy Billie terug. „Ik stuur je drie Zero's ter assis tentie", beloofde de basiscomman dant. „Niet nodig", repliceerde Crazy Bil lie, „ik zal ze wel alleen neerschie ten!" „Banzae...", klonk de stem van de basiscommandant. Crazy Billie raadpleegde zijn kom pas en hoogtemeter. Dan zwenkte hij naar rechts, steeg constant in Ooste lijke richting. Inderdaad, daar was de lucht met cumuluswolken bezaaid. Verderop een dichte bui; van onwêer was echter geen sprake. Crazy Billie werd enthousiast: het was zijn element om te vechten. Hij vloog nu boven een onmetelijk tapijt Overste Fiedeldij aan zyn bureau aan de rand van de Australische woestijn. van flarden wolken, op drieduizend meter hoogte. Hij spiedde al plane rend omlaag, durfde de basis niet op te roepen uit vrees zich te verraden. En plotseling ontdekte hij tussen de openingen in het wolkendek de P.40 Kitty Hawks: zij hadden de Austra lische kleuren op de vleugels. Ver weg was Kisar te zien... Crazy Billie zag in, dat hij niet langer mocht talmen. In haast bad hij tot zijn keizer, riep zijn gestor ven voorvaderen aan, grijnsde en dook omlaag, watersnel als een alap- alap (Oost Aziatische sperwer). De eerste laag cumuluswolken perfore rend stuurde hij recht op de Kitty Hawks in. Juist wilden deze hun for matie afbreken of de Zero-mitrailleurs knetterden zender tussenpoosIn ijzingwekkende vaart passeerde Cra zy Billie de geallieerde jagers en ont dekte met onstuimige voldoening dat één brandend neerstortte. De formatie stoof uiteen. De Japan ner bleek geluk te hebben, want er was nog een tweede Kitty Hawk on klaar geschoten. De doorgewinterde vechtpiloot Cra zy Billie kende geen genade en viel de weerloze tegenstander aan, trof hem reeds op duizend meter afstand: de tweede Kitty Hawk bruiste bran dend omlaag... De twee andere vliegers ontstaken in een ziedende woede, maakten een grote bocht en namen hun positie tot het luchtgevecht in. Maar Crazy Billie's Zero klom snel ler en hoger, waardoor hij een gun stiger aanvalspositie kreeg. Hij tolde en wentelde om zijn as als een reus van een witte meeuw, keerde front naar een der stijgende Kitty Hawks: helgele vlammetjes schoten uit bei de vleugelranden... De Australische vlizger hoorde het daverend inslaan van venijnige projectielen in zijn cockpit... Splinters kerfden hem in het gelaat. Dan zaagde hem door de schouder een vreselijke pijn die zich voortplantte tot over al zijn ledema ten... Hij viel in zwijm en zakte met zijn toestel desolaat weg in de onpeil bare diepten. Crazy Billie moest het luchtgevecht afbreken. Zijn brandstofvoorraad was niet toereikend om de strijd ook maar vijf minuten vol te houden. Bovendien kreeg hij te kort aan munitie. Pla nerend met zijn wieken bij wijze van groet zwenkte hij de regen wolk in. De enig overgebleven Aus tralische vlieger, zinnend op wraak, gaf de achtervolging op... Juist naderde een andere formatie Kitty Hawks. „Hallo makker", riep de leider hem toe, „waar zijn de an deren?" Even stilte. Dan een afge beten: „Ze zijn dood geraakt door die vliegende hond van een Crazy Bil lie..." De nieuw aangekomenen hoorden dit ontsteld aan. Vier tegen één en toch heeft de Japanner kunnen zege vieren. Formidabel... Crazy Billie ben je werkelijk on- V verstaanbaar, of zelfs zoals de in heemsen het beweren onkwetsbaar We weten het nu wel beter. Ook deze Japanse luchtheld was een ster felijk wezen. In het volgend nummer zullen we er getuige van zijn hoe Crazy Billie door een vlucht Mitchells van het lie Squadron voor goed wordt afgestraft... Was deze Zero-vlieger werkelijk onverslaanbaar? Door KAREL C. SNIJTSHEUVEL ONZE LUCHTMACHT IN DE PAC1FIC-OORLOG (VI) IN HET vorige artikel vroegen wij ons af wie toch precies die be ruchte Crazy Billie was. Laten we eerst de nog bewaard ge bleven rapporten opslaan van de Timorees Hadja Weo, destijds geheim agent van het KNIL te Timor. „Het Japanse vliegveld van Timor Dillie", aldus luidt een fragment uit één der rapporten, „was voor onbe voegden op straffe van de geseldood verboden te betreden. Dank zij rela ties wist ik er een baantje te krijgen als grassnoeier. Zo kan ik vertellen wie feitelijk degene was die de Ne derlanders met de naam „Crazy Bil lie" aanduidden. Het was een Japanse kapitein-vlie ger, die even tyranniek in de lucht was als op de grond. Hij sloeg zijn monteurs bont en blauw als er iets niet in orde was met zijn witgeverfde Zero-jager. Hij droeg een dun snor retje, vergat nimmer zijn Samurai bij zich te steken en werd door zijn on dergeschikten en collega's, ja zelfs door zijn superieuren geëerd. Met eigen ogen zag ik hoe hij boven Ti- mor een Amerikaanse B-24 op z'n eentje aanviel en versloeg... Als ik het goed heb noemden zijn onderge schikten hem Ishida-Tai, de Indone siërs kenden hem als Anata Sang, verder niet..." Het rapport vermeldt voorts, dat Crazy Billie niet zo krankzinnig was als door de Nederlandse piloten werd verondersteld. Hij was kalm en be daard als het op vechten aankwam; zijn ranselpartijtjes sproten meer voort uit de mening, dat je als Ja panse Samurai je ondergeschikten on der de duim moest houden. Hij lach te zelden, deed hij dat, dan glansde er een gouden tand in zijn linker mondhoek, wat hem het aanzijn van een vlijmende sarcast gaf... Geen luchtalarm, of hij steeg op: dag en nacht was nij in de lucht. Tijdens een onderscheidingsceremo nie kwam Hadja Weo te weten, dat Crazy Billie werd gedecoreerd „we- ens het tot zinken brengen van een ozijn vijandelijke vaartuigen". Als wij Hadja Weo s rapporten als betrouwbaar aanvaarden, was die Crazy Billie een romantische persoon lijkheid. Wat hem echter onsterfelijk en legendarisch heeft gemaakt was het feit, dat hij naast ontzaglijk wreed ook uitzonderlijk moedig moest zyn, twee eigenschappen, die ik nim mer tevoren als een cominatie moge lijk heb geacht. Bij Crazy Billie bleek, dat toch wel zo te zijn, want merk waardig is, dat dit ook de opinie was der geallieerde piloten, die tegen Crazy Billie gevochten hebben. Wreed en moedig JT ET was acht uur in de prille och tend... Uit de gecamoufleerde seincentrale van de Japanse luchtba sis te Dillie rende een Japanse ser geant haastig naar de commandopost: „Juist ontvingen we bericht dat vier Timorese prauwen met Australiëvaar- ders, zes mijl bezuiden Dillie, van wal zijn gestoken..." De Japanse vliegofficieren grijns den vergenoegd. Prauwen: malse prooi. Eén hunner tikte zich met de duim op de borst: „Watashi jo" (Ik zal gaan). De piloot in kwestie was de man, die wij verder als Crazy Billie zullen blijven aanduiden Hij veerde uit de ruwhouten stoel. De ketting van zijn Samurai rinkelde sonoor. Een korte groet aan confraters en Crazy Billie spoedde zich naar zijn Zero- jager, die startklaar onder een dak bedekking van riet en bamboe op hem wachtte Zijn helpers en monteurs schoten toe. Even tuurde Crazy Billie de luch ten af, dan hees hij zich in zijn toe stel. grijnzend: de gouden hoektand blonk onder de stralen der ochtendzon. Even later had de beruchte Navy- O het luchtruim gekozen. De Japan ner keek op zijn kompas: Zuid-Oost- Oost. Met argusogen bespiedde hij de aarde, cirkelde op twee duizend me ter boven de zeespiegel. Dan gleed weer de grijns over zijn gelaat: in de ijle diepte ontwaarde hij vier don kere stipjes op het indigo-blauwe wa ter van de Indische Oceaan... Hij be^on in cirkelvlucht te dalen... Onderwijl fixeerde hij de steeds in omvang toenemende vlekken, die al lengs de vorm van vlerkprauwen be gonnen aan te nemen. Steeds lager ZONDAGSBLAD 12 JUNI 1954 5 ,Meid, me aarrepels „Geloof u me niet?" zegt de vrouw. Ze begint ronduit boos te worden. WIJKPREDIKANT. Uit de VOLKSWIJK ^karakterbeeld aan c~lOiUem de 'Zwijger NATIONAAL EPOS MET GENIALE GOLFLIJN Tj1 R is misschien over géén volks- lied meer geschreven dan over het onze. Hoe is het ontstaan; wie is de dich ter; in hoeverre heeft Willem de Zwijger er zelf iets van geweten, voor dat het ontstond en talloze vragen meer zijn er gerezen. Maar op de meeste is nog geen afdoend antwoord gevonden. Eén kant ervan is naar mijn we ten, nooit voldoende belicht, name lijk de merkwaardige karakterschets, die Willem de Zwijger er in geeft van zichzelf. Nimmer zou iemand de diepe afhankelijkheid van God beter kunnen beschrijven dan de Prins dit hier zelf doet, zij het dan ook door de mond van een ander. Hieruit is af te leiden dat de dichter iemand moet geweest zijn, die de Prins dóór en dóór kende en hem dagelijks in zijn strijd en worsteling moet hebben gadegeslagen. Er is in het gedicht een zo sterke op- en neergaande beweging, een zó grote tegenstelling tussen de zelfbe wuste edelman en de kleine, zich diep afhankelijk voelende mens, die als het ware voortdurend zich tot God wendt om vergiffenis te vragen voor de zonde van de hoogmoed, dat geen karakterbeschrijving dit ooit duide lijker zou kunnen maken. Voor zover mij bekend is, heeft nooit eerder iemand op deze scherpe tegenstelling gewezen en daarom wil ik een poging doen mijn mening door bewijzen te staven. Daarvoor is na tuurlijk nodig, dat ik alle 15 strofen naga. T N de eerste zïen we, hoe Willem 1 zich als het ware op de borst klopt en met groot zelfbehagen en zelfbewustzijn zich aan ons voorstelt: „Ik ben Willem van Nassau, getrouw aan het Vaderland tot in den dood, een onvervaarde Prins, die ondanks alle laster gerust kan zeggen dat hij steeds des Konings eerbiedige onder daan is gebleven. Ik ben altijd een godvrezend man geweest en dat is de reden, waarom ik als banneling moet rondzwerven. Maar God zal mij toch, niettegenstaande alle pogingen der vijanden om mij te vernietigen, als zijn werktuig blijven gebruiken en ik zal op mijn oude plaats als regent terugkeren." Welk een zelfgenoegzaamheid spreekt uit deze woorden! Maar dan komt de ommekeer. Men zou, indien hij op dezelfde wijze doorging, ver wachten dat hij tot zijn „Ondersa- ten" zou zeggen: „Grijpt dus de wa penen en sta mij bij in deze strijd." Dit is echter volstrekt niet het ge val. Hij predikt alleen maar berus ting: „Lijdt u mijn Ondersaten en bidt God nacht en dag dat hij mij de kracht moge verlenen u te helpen." Hier komt de diep-afhankelijke mens te voorschijn en van de zelfgenoeg zame, de kracht in zichzelf vindende Prins is niets meer over. Het is als het ware, een vereniging in één persoon van Hector en Achil les. „Beide karakters zijn heldhaftig, omdat zij beiden sterk zijn; maar de kracht van de een ligt in hem be sloten, en de kracht van de ander ligt in zijn geloof. Achilles is de held van de stoere, menselijke, zelfgenoeg zame geest, die ontkent noch betwij felt dat er een noodlot bestaat, maar aangezien hij er niets in ziet dan een koude, ijzeren wet, kracht tegen over kracht stelt en er tegen in gaat met een ongebroken, onbuigzame wil. De menselijke natuur is op haar best slechts een ellendig iets voor hem, dood en smart zijn haar onvermijde lijk lot. Als een dapper man zal hij zulke dingen niet vrezen, maar even min zal hij de schijn aannemen ze anders dan als verfoeilijk te be schouwen. Wanneer we ons tot Hector wenden, komen we uit de schaduw in het zon nelicht. Achilles is een en al zelf zucht, Hector denkt niet aan zichzelf; Achilles is een en al trots. Hector be scheidenheid. Het vertrouwen van Achilles is in zichzelf en in zijn eigen kracht; Hector weet dat er geen kracht is dan van omhoog. Gods wil, zegt hij heerst over allen; Hij doet de sterke man vrezen en geeft de overwinning aan de zwakken, als het Hem behaagt". Maar in de vierde strofe komt Wil- lem-Achilles weer te voorschijn. Hij heeft lijf en goed beschikbaar gesteld ten bate der Nederlanders. Ja zelfs, zijn broeders hebben hetzelfde gedaan en „Graef Adolf is gebleven in Vries- landt inden Slach". Doch dit is nog niet genoeg gezegd om zichzelf te verheffen. Hij is zelfs „van Keyserlicken Stam" en heeft steeds „Voor Godes Woort ghepree- sen als een Helt sonder vreesen zijn edel bloed gewaecht". Doch plotseling komt in strofe 6 Wil- lem-Hector weer op het toneel. „Mijn Schilt ende betrouwen sijt ghij, o Godt mijn Héér". Zijn zelfgenoegzaamheid en zelfvertrouwen zijn verdwenen. En hij is niet meer „de Helt sonder vree sen", doch vraagt nederig alleen maar vroorfi te mogen blijven en ,,U dienaer taller stondt". De Prins voelt zich plotseling weer diep-afhankelijk en hij weet dat hij al leen in God kracht be staat. Varf al zyn grote zelfgenoegzaamheid is niets over; hij vraagt slechts dat God hem zal „bewaren van al, die hem beswaren, op dat zij hem niet ver- rasschen in haren boo- sen moet". TJIER vinden we het 1 dieptepunt van ons volksflied. De Prins is de arme, bevreesde vluchteling, die reeds tevreden zal zijn, wan neer zijn vijanden „haer handen niet en wassen in zijn cnschul- dich bloet". Doch dan gedenkt hij plotseling Davids lot. Ook hij heeft moeten vluchten. „Maer Godt heeft hem verheven, verlost uit aider noot". Zo zal het ook Wil lem gaan. En ook hij zal een Coninckrijk ,,seer groot" terugkrijgen. Hij klautert om zo te zeggen weer omhoog uit de diepte, waarin hij was gevallen en hij ziet zichzelf weer strijdend. Hij vraagt niet meer alleen be scherming tegen zijn vijanden; van passief wordt hij weer actief en hij bidt: dat hij mach sterven met eeren in dat velt, een eeuwich Rijck verwerven als een ghetrouwe Helt". Zo ver van hem is thans nog zijn eerste gedachte aan eigen kracht en eigen voortreffelijkheid, dat hij zijn erbarmen uit voor „des Conincks Lan den goet en voor het door de Span- Prins Willem I als Vader des Volks. Uit: Johannes Lehrmann, Des Vater des Vaterlandes. jaarden gekrenkte Nederland. En niets doet hem méér erbarmen, zelfs niet zijn eigen wederspoed". Doch het is niet zo eenvoudig eigen persoonlijkheid weg te denken, eigen kracht en eigen voortreffelijkheid te negeren. Dit blijkt uit de elfde strofe. Want daar komt de trotse generaal weer naar voren: „Als een Prins op gheseten met mijner Heyres cracht, vanden Tyran vermeten heb ik den slach verwacht". Alva vreest hem en kruipt weg in zijn loopgraven, zo zelfs dat de rui- Vervolg op pag. 6.) Ze heeft de raam al opengeschoven en ze gilt naar buiten naar de overkant. „Afien", gilt ze, „Heb jij nou onderlaatst niet dat geld van de kerk gekregen Kom eens boven. D'r is hier zo'n man van de kerk en die zegt dat het niet waar is „Meid, me aarrepels" schreeuwt de vrouw terug. Ze is ineens uit haar buurpraatje los; ze holt gewoon spoorslags haar gangetje in. Ze doet dat zo osten tatief, dat de bezoeker er over in de lach schiet. „Zie je wel", zegt hij, „ze durft haar verhaal nog niet eens waar te maken als ik er by ben Die aardappels zullen heus niet aanbranden. Of dacht u van wèl?" „Ze heeft het me toch zélf ge zegd", houdt de vrouw aan. Ze kijkt een beetje onzeker. Het is ook wat lastig als een kroon getuige plotseling op de loop gaat. Alleen is het voor de bezoeker nu ook niet gemakkelijk om het ge sprek te vervolgen. Hij kent der gelijke wonderverhalen uit de wijk by bosjes. Meestal zit er iets anders achter. Een onverwacht buitenkansje waar de buurt niet mee nodig heeft. Een lekker lotje uit de loterij. Een erfenissie waar geen mens van weet. Soms, erger, nog, een kraakje, dat uitermate rendabel was. Hoe moet je het dan verklaren als je opeens van arme drommel in een kapitalisten tijdperk verzeilt en je dingen kunt permitteren waarvan anderen slechts durven dromen? Wel, dan is de oplossing: „Gekrégen ge kregen van de kerk 1" Dat klinkt vertrouwenwekkend. Dat klinkt solide. Daar zal niemand navraag naar gaan doen. Daar zal hoogstens een stelletje mensen om jaloers zijnJa, de bezoeker weet wel welk vlees hij in de kuip heeft. Enkel maar erg lastig om dat over te vertellen. „Nou ja", zegt hij dan sussend, ,JZe zal het wel van iemand gekregen hebben. Maar van óns niet. Dat merkt u nou zelf toch óók wel S>e trap (XXIX) DAl is dus de voorwaarde: zeven kinderen kun je dopen, mits a raison van reiskosten en een aantal pakkies. Zo duidelijk als iets: voor wat hoort watZonder één moment van aarzeling, zonder één tel benul dat ze toch wel iets erg onwaarschijnlijks vergt. Zo recht op de man af dat de be zoeker gemoedelijk zijn ellebogen op de tafel legt, zijn hoofd er op laat rusten en haar geïnteresseerd aankijkt: „Denkt u dat wij daar voor zorgen kunnen?" vorst hij. „Ja, natuurlijk" klinkt haar antwoord „Dat hebben jullie laatst toch ook gedaan En op z\jn verbaasde blik: „Hier schuin tegenover. Dat gezin met die elf kinderen. Ze hebben allemaal alles nieuw gekregen, en ze zei me zelf dat ze het van de kerk hadden; van voor te gaan dopenZe heb het zelf tegen me gezegd", herhaalt ze; afdoend antwoord op eventuele tegenspraak. „Elf kinderen allemaal nieuwe kleren de bezoeker kijkt nu beslist stom verbaasd. Zo'n massadoop zou hem heus niet on opgemerkt voorbij zijn gegaan en hij weet van niets. Hij kan er een eed op doen dat het verhaal van a tot z gelogen is. Eerstens omdat er nooit kleren voor elf kinderen zijn: wat er van her en der binnen komt wordt ijlings .verdeeld, voor zover het daartoe bruikbaar is. Voorts omdat doop en kleding nooit aaneen gekoppeld worden. Wijders omdat het grootste gezin, dat ooit tot de doop besloten heeft nog maar zes leden telde. Klets koek, het hele verhaal, maar wat mag daar nou weer achter zitten? „Dat is dan vast van een andere kerk geweest", besluit hij hardop zijn overwegingen. „Niks hoor", zegt de vrouw met iets van verontwaardiging in haar stem. ,Jk zal dat niet weten Ze heeft het me toch zelf verteld Het was van onze predikant, zei ze er nog by. Die is zelf bij hen aangeweest en die heeft een smak geld voor haar meegebracht en daar heb ze alles van kunnen kopen! Maar je zult altijd zien dat de een alles krijgt en de ander niksHet laatste schynt be rustend te klinken, zo op papier. In werkelijkheid klinkt het heel anders, verdachtmakerig, gemeen. „Haal die vrouw dan hier", zegt de bezoeker. Hij heeft een vierde reden gevonden weshalve het heie verhaal tot de afdeling fabelen dient verwezen te worden. Er wordt zeker wel eens geholpen Er zou zelfs honderdmaal meer geholpen moeten worden. Maar nooit en tenimmer met geld. Dan geef je elke controle uit handen. Dan gaat het als in dat andere gezin waar de kinders ineens met tientjes op school komen. De juf frouw en de meester snappen er geen bal van en spreken er de moeder over aan: „Hoe komen die ukken aan zoveel geld?" „Nou", zegt de moeder, ,JCinderebijslag, dat is toch zeker voor die schapen, „U geloof ik wel", zegt de be zoeker. „maar van het verhaal van die buurvrouw geloof ik geen halve cent. Laat ze hier komen en het nog eens vertellen, tvaar ik by benU zult zien, dat ze dat niet doet „Ze staat net an d'r deur", zegt de vrouw, „Wach, ik zal d'r effe roepen, dan kun u het zélf horen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 14