aatste wagon Voorwaarts! De vijand tegemoet! 4 ZONDAGSBLAD 22 MEI 1954 ONZE LUCHTMACHT IN DE PAC1F1C-OORLOG (111) Overste Fiedeldij trekt op naar liet front Door KAREL C. SNIJTSHEUVEL HET werelddeel Australië heeft een totale oppervlakte v^n 7.706.000 vierkante meter. De afstand tussen het Zuid-Oostelijk gelegen Canberra en het hoogtropische Port Darwin bedraagt circa 6000 km. Hiertussen liggen de reuzenstaten Nieuw Zuid Wales, Zuid Australië, Queensland en Noord Australië. De barre Australi sche woestijn, waar regen een onge kend wonder is, beslaat een groot deel van het territorium Noord Australië en heeft een middellijn van 2000 km. Een reis over dit merkwaardig areaal van onze aarde is imposant, vooral wanneer men zich als natuur liefhebber de tijd gunt om de mar kant-Australische fauna en flora te vooruitziende blik geannexeerd bij het Britse Rijk. Honderd jaar lang strafkolonie, daarna verzamelpunt van Engelse kolonisten en avontu riers. Twee eeuwen later een bolwerk tegen het gele gevaar. De spleetogen der Japanse gene raals richtten zich even verbeten als begerig op dat reusachtige land van acht miljoen blanken, die hun Kerst mis in midzomerse dagen vieren. Dat vervloekte Nederlands Indië ook! Dat heeft ons opgehouden. Maar nu zullen we het nogmaals proberen om Australië te nemen. De Japanse strategen hadden een les geleerd: Noord Australië was te taai. Maar het Westelijk deel was zwak verdedigd: hoorden zij juist van de Japanse inlichtingendienst. Dus welaan aanvallen! Leve de Keizer! Mitchels van het 18e Squadron vliegen naar het Noorden. observeren. Pittoreske eucaliptusbo- men spietzen zich in de lucht, links en rechts geflankeerd door zilver- bladige acacia's, terwijl de immor tellen stereotyp het eigen karakter van het Australische landschap com pleteren. De prairies zijn onafzien bare tapijten van venijnig stekelgras (spinifex). En wie geluk heeft ont waart de kudden kangoeroe's. gra cieus springend als zweven zij over het kruivend struikgewas. Dc oren omhooggespitst; bij de moeders spit zen zich ook iets lager kleine oor tjes, en loeren er kleine kraaloogjes rondom, als die van waakzame lucht- schutters van een Mitchel van het 18e Squadron: het zijn dc jonkjes in de buikzakken. Buidelratten wringen zich tussen het spinifex, of klauteren behendig in de bomen, wanneer slan gen waar Australië zo rijk aan is letterlijk de aanval blazen. Maar daar storen de papagaaien ongelooflijk is de verscheidenheid in pluimage zich geheel niet om, noch de paradijsvogels en zwarte zwanen. Bij tijd en wijle zien wc zonder linge wezens uit de ruisende zee het witte strand opkruipen, om zich be haaglijk in de zon te koesteren: longvissen. Des avonds klinken vreemde gelui den op. Vogelbekdieren, casuarissen, dingo's en wombats zenden hun roep over het schijnbaar slapend panora ma. De woestijn des daags een oven gelijk, geel-bruin stof en hete dampen uitwazemend is nu kil, koud, demonisch. En recht omhoog, in het diepblauw uitspansel, schit tert „De Vlieger", een reuzencrusi- fix van diamant: het Zuiderkruis, allegorie van de Commonwealth... AUSTRALIë „het Zuidland" door Spanjaarden, Nederlanders en Portugezen ontdekt, door de En gelse conquistadore James Cook met Te laat Het werelddeel tussen Indische Oceaan en Pacific was niet zwak meer. Het bleef een bolwerk, zy het dan mede dank zij een herboren Nederlands Indische gevechtseenheid: het 18e Mit chel Squadron. OP de gedenkwaardige dag van 22 November 1943 tuurde een hoofd officier van de Nederlands Indische luchtmacht naar het Noorden. Op zijn schouders prijkten twee sterren, de zomerse zon van Australië blonk en schitterde in de gouden balkjes. Het opbruisend geroezemoes ver stomde; het werd stil rondom. Zijn officieren volgden zijn blik, werden getroffen door de gloed in zijn ogen. Het was er een van strijdlust, van energie, van voldoening ook, het lang gekoesterd ideaal ging de ver vuiling tegemoet: revanche op de Ja panse luchtbarbaren, die nog steeds Noord Australië met een geregeld bezoek onveilig maakten. Hij liet zijn blik vervolgens dwa len over de schare ondergeschikten: een conglomeraat van rassen en vol ken, van zwart en negroid tot blank en vlasblond, en daar tussen bevonden zich alle huidskleurnuan- Maar geest en streven was homo geen: de Japanners moeten worden teruggedreven naar eigen contreien, en zo ze zich daar te veel tegen ver zetten, dan moeten ze worden uitge- De troep was onafzienbaar: 859 man aan grondpersoneel, 165 voertui gen o.w. 75 trucks, de rest bestond uit andere vehikels zoals jeeps, kraanwagens, benzinewagens, trac toren, ambulancebussen. 36 Mitchel- bommenwerpers wachtten op het sein te starten, met complete bemanning, operationeel terdege getraind en vol ledig bewapend. Op romp en vleugels prijkte de Driekleur. En toen hel sein kwam uit de mond van die kleine, bruinge- teinte hoofdofficier was het lot be paald van de Japanse luchteskaders, die Noord Australië teisterden: het 18e Squadron trok op naar het front. Die officier was Overste Fiedeldij, de spil waar de gigantische onderne ming om draaide In het jaar 1942 hebben Amerikaan se en Australische ingenieurs een lange weg aangelegd dwars over de Australische woestijn, teneinde het geïsoleerde Noord Australië een gere delijke landverbinding met het dich ter bevolkte Zuiden te verschaffen. Deze verbindingsweg was in de oor log van onschatbare betekenis, zulks in verband met de aan- en afvoer. Hiertegenover stond dat hij zcr kwetsbaar was. Bij een vijandelijke luchtaanval bood het land van zand en nogmaals zand weinig schuilgele- genheid. DE Japanners hadden nog steeds het luchtoverwicht boven Noord Australië. Zij bedienden zich van de springplanken Timor, Aroe- en Kei eilanden. Het gevaar gold des te meer een grote colonne als die van Overste Fiedeldij. Zij werd gevormd door het grondechelon (de z.g „main party") van het 18e Squadron. De verplaat sing had als doel Mac Donald, de eerste Nederlandse operatiebasis, 200 mijl ten Zuiden van Port Darwin. De lange tocht begon met een treinrit. De lezer stelle zich dit niet voor als een Hollandse Dieseltreinreis- je. De wagons waren alles behalve modern en comfortabel. Men had slechts goederenwagens, waarmede de meest denkbare materialen, zoals uitrustingen, levensmiddelen, bewa pening, bouwmaterialen, enz. werden vervoerd. Op en tussen de pakkisten en voertuigen zaten of stonden de Jongste foto van Commodore B. J. Fiedeldij, bouwer van de nieuwe Indische luchtmacht in Australië. mannen van het 18e Squadron N.E.I. Hier kwam nog bij, dat de ver schillende Australische staten ieder hun eigen spoorbreedte bezaten, er bestond dus geen rechtstreekse trein verbinding naar het hoge Noorden. Het minder plezierig gevolg hiervan was, dat niet minder dan vier maal moest worden overgegaan tot het uit en weer inladen der massa's goede ren, hetgeen niet slechts kostbare tijd doch ook zware arbeid vergde. En de mannen van het 18e Squadron moesten het zelf opknappen. De eerste etappe ging van Canber ra via Waga Waga naar Albury: 700 km.; het werd in een dag en een nacht afgelegd. Dan volgde het uren lange overladen van al het materi aal in een andere trein, want Albury ligt op de grens van Nieuw Zuid Wales en Victoria. Na 24 uur was dit werk achter de rug en de man nen konden weer in de trein stappen om de reis te vervolgen. Dat er gekankerd werd, natuur lijk. Soldaten en dan niet kankeren? Maar dit keer was het niet op de leiding: deze had al het mogelijke gedaan om de tocht zo dragelijk mo gelijk te maken. De troep mopperde ook niet over de woestijn en de uit gestrektheid van het land, hierdoor immers was Australië nog vrij ge bleven van Japanse bezetting. Juist die ellendige Japanners. Daar werd alles op verhaald. Wacht maar we zullen ze krijgen, opdat deze vermoeiende en eindeloos schij nende rit niet voor niets is geweest... Dus voorwaarts, hoe vlugger we de Japanners te grazen kunnen nemen, hoe beter. Dat was Ie geest van het geradbraakte personeel van het grond-echelon van het 18e Squadron: onbreekbaar... Mogelijk zat hier de bron van de felheid waarmede het Squadron wel dra de Japanners te lijf zou gaan... T"\ E Victoriatrein zette koers naar Horsham over een afstand van 960 km. (vier maal Maastricht-Leeu warden); daar moest alles weer wor den overgeladen op de South Austra- lian-trein. Handen uit de mouw! Wat? Loom heid? Vermoeienis? Willen jullie de Japanners nog verslaan of niet? Nou dan werken! En weer werd er bijna het onmogelijke aan arbeid verzet... Toen tufte de hap weer verder. Via Adelaide, Port Pierie, de Salt Lakes ging het naar Alice Springs, alles b:j elkaar 2400 km. (Amsterdam-Instan- boel). Behalve de afmattende arbeid, de verre van fortuinlijke zitgelegenheid en de primitieve wagons, waar je maar proberen moest je overver moeid lichaam ter ruste te leggen, had je daar nog de laaiende hitte... Het was November en dus zomer- tijd in de gematigde streken op het Zuidelijk halfrond. Maar er was geen pardon tijd is in dc oorlog even kostbaar als mensenlevens. Alice Springs... Verder liep er geen trein meer. Al de goederen werden overgeladen in de meegevoerde trucks. Uitgeput, geestelijk en lichamelijk zo'n beetje gemutilleerd, stonden de mannen van Overste Fiedeldij tegenover de woes tijn. Deze was bar, droog en mens vijandig. Geen trein geen dorpen geen water. Door de breking van het licht tekenden de opwarrelende stofwolken zich bizar af tegen de blauwe lucht, die akelig transparant was. Duizend paar ogen zochten rond: geen stipjes te zien? Geen naderende Mitsoebisji's, met luchtschutters, die even geel waren als onfeilbaar schoten? Hardvochtig schrijnde dc zon op de groengeverfde dakplaten der voertui gen en zengde zij de colonne in al haar tyrannieke hitte. De Nederlandse Driekleur flabberde op de carburatoren der trucks: fier uitdagend.... Waar heeft dit dundoek niet reeds gestaan? Waar is zij reeds over heen gedragen? Jungles bergen Met de goederenwagon door Centraal Australië. ZONDAGSBLAD 22 MEI 1954 5 L| Nieuwe roman met "TOEN voor twee jaar Nijenhuis' „Dossier 333" verscheen, hebben heel wat lezers van Kok's V.C.L.-serie hun nachtrust opgeofferd aan het lezen van deze boeiende roman, waarmee een nog jonge schrijver op gelukkige wijze debuteerde. Ik heb sindsdien meer dan eens een steekproef genomen bij vrienden en bekenden, die van het boek genoten hadden, ten einde te weten te komen of zij er in geslaagd waren de draad van het verhaal door alle verwikkelingen heen vast te houden. Het bleek dat zij het, evenals ik, in de loop van het verhaal maar hadden opgegeven, wat echter niet betekende, dat zij het boek niet met het grootste genoegen hadden uitge lezen. Dat de schrijver het te ingewikkeld gemaakt had, wees niettemin op een ernstige constructiefout, en dat de le zer desondanks geboeid bleef pleit te voor de originele schrijfwijze van de auteur, die bovendien gevoel voor humor bleek te bezitten. Het invoeren van het thriller-ele ment in de protestants-christelijke letteren was toch eigenlijk de voor naamste verrassing van „Dossier 333". Voor zover mij bekend heeft geen der protestants-christelijke schrijvers zich speciaal toegelegd op de thril ler. Dat dit genre voor de gelovige lezer geen taboe is, behoef ik hier niet nader toe te lichten. Ik herinner slechts aan Colijn. Ik heb mij ook laten vertellen dat het genre geliefd is bij onze predikanten, vooral op de Maandagmorgen, hun welverdiende vrije ochtend. Dit wat de lezers betreft. Dat ook het schrijven van detectives voor een gelovig auteur geen bezwaar behoeft te zijn bewees de Engelse ro mancière Agatha Christie met haar omvangrijk oeuvre. B. NI JEN HU IS Iaat menig lezer in een spiegeltje kijken MET gespannen aandacht hebben wij thans Nijenhuis' tweede roman ter hand genomen, waarvan de titel, blijkens een eerder verspreid pros pectus, op het laatste nippertje van: „En na dc nacht dc morgen ge lukkig is gewijzigd in „Laatste Wa gon". De eerste titel zou inder daad beter passen bij een of andere gerenommeerde damesroman. Wij gaan u het verhaal niet naver tellen. Bij een boek als dit, waarin de auteur alles op alles heeft gezet om de „clou" tot het laatst te verhul len, zou dat al heel onaardig zijn, zowel tegenover de schrijver als de toekomstige lezer. Iets mogen we er natuurlijk wel van vertellen. Welnu het gaat hier over de verlatenheid van een men senkind: Tampy Burgerheem, wees en dievegge. In zijn aankondiging zegt de uitgever er van: Wij kunnen deze roman een boek van verlaten heid en zelfontdekking noemen. Wan neer Tampy na haar misdrijf de vrouwengevangenis te Roermond weer verlaat, is er de kwellende angst dat men in haar nieuwe omge ving haar verleden te weten zal ko men. Ze ontvlucht Noordwijk om straks, in een andere stad, in haar pension verliefd te worden op een calvinistisch jongeling, luisterend naar de kloeke naam van Douwe Bimsma, die haar prompt in de steek zal laten als hij bemerkt met wie hij te doen heeft. Waarom heeft Tampy dat geld gestolen? Dat wordt eerst in de laatste blad zijden van het boek onthuld. Maar eer het zover is, gaat het verhaal in de derde versnelling. De lezer tui melt, met Tampy, in een „adembe nemende" reeks gebeurtenissen tot aan het zeker niet conventionele slot. 'Maar dan is er, zoals gezegd, heel wat gebeurd. Achtervolgingen, knok partijen bij e«n voetbalwedstrijd, Uitgave J. H. K»h te Kampen. angstdromen (heel knap verteld) en zelfs een spionnage-affaire worden erbij gehaald om, naar de opzet van de auteur, het thriller-element een grote rol te laten spelen in zijn ver haal. Hij houdt, zoals hij mij vertel de, van boeken waarin een psycho logische climax gepaard gaat met de climax van de handeling. Als hem dat lukt, ontstaat, voor zijn besef, een boeiende geschiedenis, boven het niveau van de stuiversroman. Dat Nijenhuis een bepaalde voor keur voor het werk van Greene heeft, laat zich verstaan. Naar zijn mening legt Greene echter teveel nadruk op de psychologie, ten koste van de han deling. Wij zouden Nijenhuis de raad willen geven niet in het tegendeel te vervallen. Teveel handeling schaadt zeker de psychologie. NIJENHUIS houdt niet van te gro te soberheid; dat wisten we al uit zijn Dossier 333. Ook in dit boek laat hij zich ongedwongen gaan in vaak gedurfde en geslaagde beeld spraak. De lezer, die zich in het begin steeds afvraagt: nou nou.... is dat er nu niet met de haren bijgesleept? en er de auteur reeds van beschuldigt dat hij alsmaar vreemde situaties heeft bedacht, wordt, wellicht tegen wil en dank, door de vaak meesle pende wijze van vertellen, door de schrijver ingekapseld in diens avon turen. De auteur is er dus in ge slaagd eèn eigen wereld voor ons op te roepen. Dat is ten slotte de kunst van het romanschrijven. En, een maal geboeid, accepteren we zelfs een vreemde snuiter als meneer Snuitjes met zijn 29.000 kevers en zijn zachtmoedige vrouw. Toen de auteur dit fragment in de boekenweek voorlas in een dichtbe- zette zaal in Den Haag „vonkte" het! HET religieuze element in dit boek is oprecht en wars van alle muf fe conventionaliteit. Men vindt hier christelijke deernis zonder sentimen taliteit. De schrijver heeft gelukkig gebroken met een manier van schrij ven waarbij de kool en de geit ge spaard worden. Hij noemt de dingen bij de naam. De manier, waarop hij bijvoorbeeld zo'n typisch zelfverze kerde jongeling Douwe Bimsma ty peert, is heel goed. Eenmaal danig in de knoop is er van Douwe's ver meende standvastigheid weinig meer over. Zonder te chargeren laat de auteur menig lezer in een spiegeltje De lezer, die gewend is aan een verhaal dat alleen maar de voor ieder waarneembare realiteit van het da gelijks leven reflecteert, zal met de lectuur van „Laatste Wagon" nog wel eens moeite hebben. Deze schrijver ruimt n.l. een opmerkelijke plaats in aan het onderbewuste le ven. LAATSTE W A G O N" is, com positorisch bezien, sterker dan „Dossier 333". Toch heeft de auteur de fouten die zijn eerste boek aan kleefden nog niet overwonnen. Ik denk hierbij allereerst aan de ontel bare flitsende dialoogjes. Al deze mensen praten even ad-rem. Dat komt, omdat zij nog tezeer door de spreekbuis van B. Nijenhuis praten. Aan een ieder van zijn figuren een eigen individualiteit geven, ook, ja vooral in de dialogen, zal voor de auteur een offer betekenen. Maar de literaire kwaliteit van zijn werk zal er bij winnen. En wat minder „spek takels" zou ook geen kwaad kunnen. Je moet de lezer tenslotte niet teveel van het goede geven. Het zal voor Nijenhuis de kunst zijn op bijkomstigheden te bezuinigen zonder daarbij schade te doen aan zijn eigen originele schrijftechniek. Vergeleken bij wat ons soms als meesterlijk wordt aangeprezen en in wezen vaak niet anders dan journalistiek flodderwerk blijkt te zijn is het werk van Nijenhuis een hoopvol teken voor wie uitziet naar een verantwoorde moderne pro testantse romanliteratuur. P. J. RISSEEUW. Slrijd tussen w etenschap en bijgeloof Wonderlijke ideeën over het ontstaan van dieren MEN nam vroeger algemeen aan, dat allerlei dieren, zoals muizen, ratten, mossels, bijen en wespen „vanzelf" of meer wetenschappelijk uitgedrukt langs de weg van de spontane genera tie uit allerlei rottende rommel of won derlijke mengsels konden ontstaan. Dit was werkelijk geen veronderstel ling van het gewone volk alleen: voor aanstaande mannen der wetenschap verkondigden soms de grootste nonsens hierover en we kunnen enerzijds moei lijk begrijpen, dat de wetenschap van die dagen, welke toch sterk onder de in vloed van de kerk stond en dus in het scheppingsverhaal een duidelijke aan wijzing kon vinden voor de oorsprong van het leven, zich zo traag en niet dan na heftige discussies van allerlei waandenkbeelden kon bevrijden. Nu lag het anderzijds niet in de aard der wetenschap van onderzoeken: schriften, zoais die van de Griekse geren Aristoteles en Gelanus, en kwam niet verder dan het geven van nadere toelichtingen hierop of het discussiëren over ondergeschikte punten. Bovendien vond men het helemaal geen houdbare opvatting, dat God ook nog na de eerste scheppingsdag le vende wezens uit het stof formeerde. Daarom zag men bijv. wel ratten uit vuilnishopen te voorschijn komen, maar men nam niet de moeite om ook eens te onderzoeken of ze er aan de andere kant ingekropen waren en dus heette het, dat ratten in vuilnishopen „vanzelf ontstonden. Dit werd bijv. geleerd door de Belgi sche dokter Jean Baptist van Helmond (Vervolg op pag. 6.) FDe trap (XXVI) J^ANGZAAMonwillig staat de vrouw tóch op. De bezoeker ziet duidelijk dat ze eigenlijk lie ver iets zou zeggen van „StiJc". Hij ziet eveneens haarscherp dat dit opstaan in feite geen toenade ring bewijst. Integendeel, het ware misschien maar beter geweest als hij desondanks maar rechtsom keert maakte. De radio breekt plotseling af, midden in het zoveelste couplet. Een radicale vrouw denkt de bezoeker nog óf een oorverdo vend kabaal, óf helemaal niets. Anderen zullen 'm mogelijk enkel maar wat zachter stellen, omdat ze deze geluidsachtergrond niet mis sen kunnen. „Waarfoor", zegt de vrouw dan meteen weer. Voel je wel: er is geen grein toenadering bijgeko men. Dit uitschakelen van de radio is geen inzet tot een gesprek; het is beslist iets anders men moet nog afwachten wat het precies is. De bezoeker probeert tekst en uitleg te geven. „Ach", zegt hij, „ik was hier juist op de trap en dan wil je graag weten wie er wonen. Het zou kunnen wezen dat U óók tot dc kerk behoort, hè?" Hij talmt eventjes. Hij laat alshet- ware de kans tot een weerwoord, waaruit dan misschien toch nog een gesprek groeien kan. „Nou?" vraagt de vrouw enkel maar, als het zo dus een enkel moment stil blijft. „Ja, nou, dat is alles" zegt de bezoeker vrij lammenadig. Hij weet best dat 't dit niet is, maar hij weet zo gauw niets anders te bedenken. Misschien naderden zo vroeger twee oorlogsbodems el kander op volle zee: ze droegen geen vlag in dc mast, het kon vriend èn vijand wezen; men was op alles voorbereid. „Waarfoor?'' vraagt de vrouw andermaal. Het is alsof ze het eerste antwoord nu nader bezien heeft en onvoldoende bevonden. Zo gooi je een dubieuze brief weg, en verzoekt om nadere inlichtin gen. En de vrouw heeft daar nog recht op óók! „We willen graag alle mensen leren kennen. We werken hier in Uit de VOLKSWIJK de wijk, en we moeten toch voor elkaar zorgen, is het niet?" Zo geeft de bezoeker zich even verder bloot en nu krijgt hij dan ook meteen de volle laag. „Zorgen, hè?" de vrouw zegt het honend en dan komt ze los. „Jawel, de kerk en zorgen, hè? In de hongerwinter zorgde die kerk óók zo goed, is het niet? Ja wel, je kon een uur in de kou staan voor het wijkgebouw en dan werd je op de koop toe afgebekt door die vuile dijakene. hè. Zorgen! Morgen brengen! Toen me man ziek werd, heb ik gevraagd of de dominee wilde komen omdat we geen eten meer in huis hadden en niks te stoken. Jawel, je moet niet denken dat die vent hier gekomen is! Zorgen! Het is goed dat jij die vent niet bent, want als ie het waagde om hier onder m'n ogen te komen, dandanMeneer komt vertellen dat de kerk wil zorgen! Meneer, ik heb een ouwe moeder in het graf en het is zonde dat ik het zeg, maar die dacht nog dat de kerk zou zorgen! Nou, ze heb het gemerkt hoor! Ze hebben haar Iaten stikken toen ze als we duwvrouw met zes kinderen over bleef. En ze hebben haar laten stikken toen ze niet verder kon. Ze hebben ons allemaal laten stik ken. En nou wou jy komen ver tellen dat de kerk zorgen wil.' Laat naar je kijken! Als je maar eens één keer in die hongerwin ter Het is niet fraai om het allemaal na te vertellen. Het is ook niet nodig ook. want it» de eerste mi nuten herhaalt ze keer op keer wat ik reeds neerschreef. Ze her haalt het enkel al scherper, al venijniger, al hatelijker, al geme ner. En de bezoeker beseft opeens dat ie toch niet voldoende scherp de verschillende gezinskaarten van dit pand op zich heeft laten in werken. Hij had dit immers kun nen voorzien. Hoe meer ze los brandt. hoe meer ze vertelt en uitweidt over haar trieste ervarin gen, hoe beter hij weet met wie hij te doen heeft. Dit is één van die allerslechtste gevallen uit de hele wijk. Een vrouw met een verle den zo zwart dat het met geen pen te beschrijven valt. Een vrouw, die vroeger keer op keer met mooie praatjes alles en iedereen bedro gen heeft. En die daarom tenslotte is afgeschreven en voor geen en kele vorm van hulp meer in aan merking komt. En daar heeft hij nu tegen zitten te praten over ..voor elkaar zorgen" hij heeft het wel heel erg verkeerd aange pakt! Ineens staat de bezoeker op van de stoel waarop hij eerst ongenood is neergevallen. „Niet driftig wor den". vermaant hij zichzelf, „niets terug zeggen". Je kunt er niet tegenin praten. Je kunt haar niet eens aan het verstand brengen dat zij zelf de schuld is dat nie mand meer naar haar omkijkt.. Maar hij voelt het bloed naar zijn hoofd stijgen: het bonkt in zijn oren; hy moet syn handen tot vuisten knijpen om maar te blij ven zwijgen. Maar als ze dan weer vertelt hetzelfde, enkel nóg sata- nischer, dun houdt hy het niet langer uit. Met één stap staat hij op het portaaltje en bedwingt zich nog weer net om de deur niet kei hard toe te slaan, maar gewoon. héél gewoon, te sluiten. Misschien is dat dan ook wel de laatste ma nier om voor deze vrouw nog te zorgenl W1JKPREDIKANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 14