Kapitein biedelclij zal de strijd voortzetten I Ds Otto Gerhard Heldring 4 ZONDAGSBLAD 15 MEI 1954 ONZE LUCHTMACHT IN DE PAC1FJC-OORLOG (II) r Ook al zullen zijn vliegers woestijnen moeten oversteken Door KAREL C. SNIJTSHEUVEL IN de Spiegel van 16, 23 en 30 Ja nuari 1954 troffen wij een reeks van drie artikelen aan over de strijd van onze luchtstrijdkrachten boven het Zuidelijk halfrond. Hoewel ze deskundig en boeiend ge schreven zijn, moeten wij constateren, dat het niet billijk is slechts terloops de kapitein Fiedeldij te noemen, waar juist deze vlieger one in staat stelde op ondubbelzinnige wijze re vanche op de Japanners te nemen. Hem immers gold de officiële op dracht om in Australië de Nederlands Indische luchtmacht te doen herrij zen. En die opdracht heeft hij meer dan naar behoren volvoerd. Juist voordat de nacht over ons Indië viel, vertrok hij met 10 Lock- head Lodestars naar het Vijfde Werelddeel. Zijn plan stond vast: hij wilde de strijd voortzetten. Het ver lies van zijn geboortegrond ging hem na aan het hart; de ondergang van de M.L., hoe roemrijk ook, vervulde hem met wrevel en riep in zijn strijd vaardig hart de drang tot ridderlijke vergelding wakker. Hij arriveerde te Canberra, waar na zijn loopbaan een grote vlucht be gon te nemen, een loopbaan, die zich kenmerkt door prestaties en unieke gebeurtenissen. Uit de gedenkschriften van de Commodore-vlieger-waarnemer B. J. Fiedeldij ontlenen wij voorts het feit, dat Australië tijdens de opmars der Japanners naar het Zuiden uitermate zwak was. Het grondpersoneel had aanvankelijk slechts houten geweren, de Australische vloot was hoogston- voldoende en de luchtmacht nietig in vergelijking met de Japanse luchtes kaders, die het firmament onder het Zuiderkruis afstroopten. Het was waarlijk niet door eigen kracht dat Australië zijn vrijheid be hield. En toch waren het juist de Austra liërs, die tijdens het conflict Neder landDjocja het uitkreten: ,,The Dutch didn't fight in the Pacific, they are all prisoners of war..." Het Vijfde Werelddeel bleef buiten schot mede om het feit, dat de Ja panse luchtbases te ver lagen om ook Zuid-Australië te kunnen bestrijken. Hiernevens maakten de Japanners twee kardinale fouten. De eerste was dat zijn invasielegers eerst Neder lands Indië aanvielen, waar zij welis waar niet verslagen werden, doch dermate opgehouden, dat een verder oprukken minder kans van slagen had. Dan kwam de tweede misrekening, namelijk om de hoofdaanval te rich ten op de Noordkust van Australië, instede van het zwak verdedigde Wes- Mitchel-bommenwerpers van het 18de squadron te Canberra. Snelle bevorderingen, handhaving van het Nederlandse karakter der luchtmacht, ondanks pogingen van Australische zijde tot vervreemding, het ontwikkelen van een consciëntieu ze doch spontane tucht in zijn hetero geen onderdeel: Nr 18 Squadron N.E. I., bemand door Menadonezen, Timo- rezen, Papoea's, Australiërs, Neder landers, Javanen, Ambonnezen en Chinezen. Dan was daar nog de prestatietocht over de woestijn in veertien dagen tijds: uniek in Australië's historie. Het uit de woestijngrond stampen van een kamp voor 1000 man. En daarna de come-back" van de „Driekleur met vleugels": de boeiende nacht vluchten van het 18e Squadron, het neerhalen van de ,,dare devil" Crazy Billie, een onverschrokken Japanse Zero-piloot. En ten slotte de herovering van Ne derlands Indië. Al met al een epos uit de Pacific-oorlog, een „best sel ler" waardig; het vond zijn oorsprong in het rotsvast adagium van de ka pitein Fiedeldij toen hij met een op dracht uit Indië vertrok: ,,Ik zal re vanche nemen..." Hy nèir. revanche en hóe heei Men is geneigd te menen, dat onze strijdkrachten in de Pacific-oorlog weinig hebben gepresteerd. Tijdens het conflict NederlandIndonesië en ook in de internationale politiek werd ons dat waandenkbeeld herhaaldelijk voor de voeten geschoven: „Neder land heeft in de oorlog zo goed als niet gevochten, maar heeft zijn bond genoten de kastanjes uit het vuur la ten halen." Groter onzin is niet denkbaar... Ten eerste vocht het KNIL op vele plaatsen zowat tot de laatste kogel. De door Nederlanders geleide on dergrondse bleef actief tot aan het eind van de oorlog (we mogen u in dit verband herinneren aan de door mij geschreven artikelen over de In dische Nederlander). En ten slotte maar niet het minst belangrijke was Jaar nog de door ka- aan wie het hoofdzakelijk Ie danken was. dat Japan de Noordkust van Australië niet bezetter, kon. telijke deel van Australië als doelwit te kiezen. Dat deed echter niets af aan het feit, dat de geallieerde leiding voor de val van Australië vreesde, het geen er toe bracht dat generaal Van Oyen, commandant van het Neder landse Indische Leger, de M.L.-vlieg- school (aanvankelijk te Adelaide ge vestigd). alsmede de gehele staf naar Amerika vertrokken. MAAR de kapitein Fiedeldij bleef in Australië achter, om er de eerste steen te leggen van een historisch bolwerk: een herboren Nederlands Indische luchtmacht, die de Japanners vernietigende slagen zou toebrengen. Door het eerdervermelde oponthoud waren niet bij machte het Zuiden van het werelddeel te bombarderen. En steeds door werkte de ondertus sen tot Majoor bevorderde Fiedeldij aan de verdere outillage en training van de nieuwe luchtmacht. Van het restant aan personeel der M.L. had hij een bommenwerper-eenheid ge vormd, het later zo befaamde 18e Squadron, dat onder zijn leiding te Canberra ge^echtsgereed werd ge maakt. Bij gebrek aan Nederlandse krachten moest het grondpersoneel ook uit Australiërs bestaan. Dit was de vrucht van de goede ver standhouding, die de majoor Fiedel dij had rr.et gouverneur-generaal Lord Gowrie en de voormalige premier van Australië Curtin. Het Australische personeel werd door de Australische regering zelf gekleed en bezoldigd, terwijl de Nederlanders door Amerika van kleding en uitrus ting werden voorzien. Een en ander strekte financieel wel zeer tot voor deel van het Nederlands Indisch gou vernement. De majoor vloog over en weer van Canberra naar Melbourne, in koorts achtige haast bereidde hij de rovan- che voor en confereerde druk met ge allieerde prominenten. Alles geschied de uiteraard min of meer geforceerd. Er moest gevochten worden; de Ja panners waren in het Noorden nog steeds de baas in de lucht. Binnen acht maanden zag hij zich bevorderd tot luitenant kolonel. Na het 18e richtte hij het 120e Squadron op, bestaande uit Kitty Hawks, en verder nog twee reserve squadrons, die hij in Bundaberg sta- tionneerde. Uit het personeel van het voormalige KNILM (burgers) for meerde hij een transport-squadron van Dacota's, want er moest aan het afvoeren var gewonden, vervoer van troepen en aan bevoorrading worden gedacht. Hij liet een complete am bulance het licht zien en droeg zorg voor een eigen volledig-geoutilleerde administratie-staf. Hoe sterk het nationaal bewustzijn van de organisator van onze nieuwe luchtmacht was, wordt bewezen door het volgend staaltje. De Australische regering was van mening, dat de Ne derlands Indische squadrons een in tegrerend deel van de Australische dienden te vormen, hetgeen wellicht een Brits onderdeel was geworden, voorzien van herkenningstekens en registratienummers van de R.A.F. Overste Fiedeldij voelde daar echter weinig voor en weigerde het rood- wit-blauw te verwisselen voor de Australische kleuren. Ook handhaafde hij de Nederlands Indische registratie nummers: zijn revanche op de Japan ners moest op specifiek Nederlandse wijze warden genomen, zowel in strijd-élan als in het behoud van het eigen karakter. Dank zij zijn stand vastigheid kreeg hij voor goed zijn Overste Fiedeldij tuurde naar h Noorden. Jk zal revanche nemen zin. Als typisch-Nederlandse gevechts eenheden hebben de bovengenoemde Nederlandse squadrons de geschiede nis van onze luchtmacht in de Pacific beschreven. DE vliegers van Overste Fiedeldij hadden het leeuwenaandeel in de voorbereiding tot de Nederlandse come-back" in de Pacific. Hen werd namelijk opgedragen om ter aanvul ling van het vliegtuig-materieel nieu we Mitchels en Dacota's uit Amerika naar Australië over te vliegen. Van deze gigantische taak hebben zij zich uitmuntend gekweten. Binnen enkele maanden werden 150 toestellen van Californië naar Z.-O.-Australië overgevlogen, waarbij de route Los Angelos Hawaii Fidji-eilanden Brisbane werd gevolgd, een af stand van 12.000 km. Tussenlandingen werden op koraalriffen verricht. De moeilijkheid zat hierin, dat -tin minder goede navigatie (welke zo goed als geheel astronomisch moest geschieden) een niet tijdig arriveren op de voor tussenlanding bestemde koraalrif met zich bracht. Daar de benzinevoorraad beperkt was en ten hoogste berekend voor de afstand tus sen twee tussenlandingen, moest zo iets tot een catastrofe leiden. Dank zij de fabelachtige navigatie- kunst der Indische waarnemers, ge beurden er echter geen ongelukken. Slechts één vliegtuig ging verloren, doch dit vond zijn oorzaak in sabo tage. Toen de luitenant-vlieger Van der Zee met een B.-25-bommenwerper van het vliegveld te Los Angelos was opgestegen en de kust van Californië als een vaag fond achter zich had ge laten, bleek ?e grote benzinetank het niet te doen. Terugvliegen bleek on mogelijk en een landing in zee, vlak bij een juist passerend schip, werd met noodlottig gevolg uitgevoerd. De twee vliegers, de waarnemer en de -adio-telegrafist kwamen om. Slechts de luentschutter wist het er levend af te brengen. Dit was het eni ge verlies tijdens het overvliegen van 150 Mitchels en Dacota's over de Stil le Oceaan, een prestatie, die bewon dering afdwingt. IN November van het jaar 1942 achtte de Overste het 18e Squa dron geoefend genoeg om de strijd tegen de Japanners weer aan te bin den. Hij had de beschikking over 850 man, wist er een spontane tucht onder te houden, waarbij niet te vergeten de trouw en gedisciplineerdheid der Indonesiërs. Zijn vliegers popelden van verlangen de strijd te beginnen. Maar Noord-Australië het front teas ver gelegen. Een gans wereld deel scheidde de opleidingskampen van de toekomstige gevechtsbasis Mac Donald. Dan teas daar nog de barre Australische woestijn, die overge stoken moest worden, want de zee was nog steeds onveilig vanwege vijandelijke onderzeeërs. En ook toen stond het besluit van Overste Fiedeldij rotsvast: „We gaan dwars over de woestijn Pas later, wanneer hij met zijn mannen op de plaats van bestemming is gearriveerd, na een odyssee over zand en nogmaals zand, door stof en hitte, pas dan zal hij vernemen dat zijn tocht een ongehoorde prestatie is geweest, een unicum in Australië's historie. Maar dit is stof voor het volgend artikel s piomeR vin het phiUntROPische chRistenöom in öe 19 öe eeuw hij wist be woestijn in een Bloeienöe aüRöe te heRschiPen OP de 17e Mei van het jaar 1804 thans dus juist 150 jaar geledm vond te Zevenaar in het gezin van dominee Otto Gerhard Heldring en zijn echtgenote Louise Geertruida Janssen een blijde gebeurtenis plaats: de geboorte van een zoon, die naar zijn vader Otto Gerhard werd ge noemd. De vader stamde uit Duitsland en in een nog verder verleden uit de Baltische Oostzeeprovinciën. Een van zijn voorzaten was in de zeventiende eeuw, terwille van het geloof naar Nederland uitgeweken en had zelfs als officier de koning-stadhouder Wil lem III naar Engeland vergezeld. De vader van de jonge Otto Gerhard was de eerste predikant uit dit geslacht. Hij bracht zijn leven te Zevenaar door, dat in het begin van de negen tiende eeuw herhaaldelijk nu eens tot Nederland, dan weer tot Duitsland behoorde. Zijn vrouw was de dochter van de predikant te Phalzdorf bij Kleef, waar Pfalzer kolonisten de uit gestrekte Gochse heide hadden ont gonnen. Toen Otto Gerhard Heldring in zijn latere jaren hij overleed op 11 Juli 1876 te Mariënbad in Bohemen op 72- jarige leeftijd zijn levensgeschie denis optekende, stond zijn jeugd hem nog levendig voor de geest. Het gelukkige tehuis, in de onvergetelijke Zevenaarse pastorie, waar, zoals hij schrijft ,,de tirannie der netheid" on bekend was en de kinderen vrij ter rein voor spelen hadden, de vroom heid van ouders en grootouders vorm den reeds vroeg het gemoed van het uiterst gevoelige en voor indrukken vatbare kind, terwijl een geregeld, soms langdurig verblijf in de pastorie te Phalzdorf zijn gezichtskring ver wijdde. Aldus veelzijdig voorbereid voor vruchtbare aanraking met natuur en mensen, meer dan voor theoretische studie, begaf de jonge man zich naar de Utrechtse hogeschool. Daar kon de rationalistische geest van die da gen hem niet bevredigen en toen hij in 1826 proponent en kort daarop pre dikant werd in het kleine Over-Betuw- se plaatsje Hemmen, was het nog niet Ds. O. G. HELDRING. met een verzekerd, blijmoedig ge moed. Wat ons in zijn levensbeschrij ving treft, is zijn oprechte omgang met zichzelf. Hij was zich volledig bewust van wat hem nog ontbrak, maar verviel niet tot een ziekelijke ontleding van zichzelf. Eerst na zes jaren trad hij in het huwelijk met Anna Elisabeth Deuf- fer-Wiel, met wie hij ruim veertig jaren gelukkig verenigd is geweest. Zij hebben hun groot gezin met God en met ere groot gebracht. Vijf zonen en twee dochters hebben allen een eervolle plaats in maatschappij en kerk ingenomen. De beide dochters trouwden in Duitsland, van de zonen kwamen er drie in hoge posities in de geldhandel de oudste was de bekende president van de Nederl. Handel Mij en twee werden even als hun vader predikant, waarvan de jongste te Amsterdam en in het voet spoor van zijn vader een vooraan staande plaats in het werk der in wendige zending innam. WANT de veclzydige werkzaamheid van Otto Gerhard Heldring vond haar eenheid in zijn karakter als Christen-philantroop. Van zijn levens werk geeft een lijst van zijn geschrif ten een overzicht; niet alsof schrij ven zijn doel was, maar achter elk zijner schrifturen ligt een stuk prac- tisch werk, waarvan het verhaalt of waarop het gericht is. In 1839 bracht een van zijn vele tochten hem op de Veluwse zand- en heidevlakten bij Beekbergen, hetgeen aanleiding gaf tot het graven van een put en het bouwen van een school te Hoenderloo. Het betekende de op komst voor de arme, nog schaarse bevolking en het betekende ook het begin van wat men de eerste Hel dringstichting zou kunnen noemen, thans gegroeid tot een complex ge bouwen, waar verwaarloosde knapen worden opgevoed. Daar is waarlijk de woestijn in een bloeiende gaarde her schapen. De leraar van het kleine Hemmen was reeds ruim veertig jaar, toen hij zijn vleugels wijder ging uitslaan en van het naburige Zetten een middel punt maakte van practische werk zaamheid. Hij was zich allengs be wust geworden van het verschil tus sen maatschappelijke weldadigheid en christelijke philantropie. Allerlei ontmoetingen, ook bij be zoeken aan gevangenen, hadden hem in aanraking gebracht met volkszon den en ellenden. Zo werkte hij voor de verbetering der armenzorg, zocht hij hulp voor degenen, die getroffen waren door de mislukking van de aardappeloogst. Zo kwamen ook ont slagen gevangenen zijn hulp vragen, die hem verhalen deden over de ver schrikkelijke toestand in de vrouwen gevangenis te Gouda. Ds. Heldring besloot zelf te gaan zien, wat er van die verhalen waar was en hij vond de toestand er nog erger dan hem was verteld. Jonge meisjes, door ongelukkige omstandig heden tot diefstal gekomen, kwamen hier in aanraking met vrouwen, die reeds al het mogelijke hadden door gemaakt. Bij zijn bezoek verzochten enkele meisjes hem, hen na haar ontslag uit de gevangenis te helpen. Ds. Hel dring trachtte goede gezinnen te vin den, maar daarbij bleek hem dat vrouwen en meisjes, die al veel had den ondervonden, niet in gezinnen konden worden ondergebracht. Daar om wilde hij voor dezen een tehuis openen. Gesteund door de kring van net Réveil, kon hij daartoe overgaan en in 1848 werd de eerste inrichting, het asyl Steenbeek, waarin aan boetvaar dige gevallen vrouwen de weg tot herstel werd geopend, in 1857 Tali- tha Kumi voor verwaarloosde meis jes; in 1862 "ethel om oudere meis jes, die geen kinderen meer waren, doch ook niet in Steenbeek thuis hoor den, te ontrukken aan een voor haar gevaarlijke omgeving en af te bren gen van gevaarlijke wegen; in 1864 de kweekschool voor christelijke on derwijzeressen, wier werkkring zich bij die der gestichten aansloot in zo ver daar krachten werden gekweekt die op de school, hetzij de christelij ke, hetzij de openbare, de bewaren de en opvoedende invloed van het evangelie zouden brengen. T N deze groeiende arbeid blonk He'- *- drings tact en gave van organi seren uit. Hij bouwde geen tuchtscho len, maar tehuizen, waar de kracht van het evangelie de harten moest doordringen. Gememoreerd mag wor den de uitnemende directrices, die Heldring voor zijn werk wist te vin den, waaronder mej. P. Voute, die zo lang aan het hoofd heeft gestaan van Steenbeek. Tot bestuurders vond hij medewerking van invloedrijke n.an nen en vrouwen, voor een deel uit de aanzienlijken van de Réveilkringen. Heldring ontving veel bezoek van heinde en ver hij bezocht Duitse Kir- chentage en conferenties, vanwaar hij allerlei meebracht, belangrijke impulsen, practische maatregelen, nieuwe betrekkingen. Hemmen-Zetten werd een middel punt, evenals het Rauhe Haus, Kai- serswerth en Bielefeld en Heldrings naam stond naast die van Wichern, Fliedner, Bodelschwing. Heldring behoorde tot de sprekend ste figuren van de „Christelijke Vrien den" te Amsterdam. Zijn orgaan ..de Vereeniging van Christelijke Stem men" vatte samen niet slechts wat (Vervolg op pag. 6.; ■c* S>e trap (XXV) Uit de VOLKSWIJK DEbezoeker is nu toch werke lijk opgestapt; hij staat weer eenzaam op het donkere over loop je; hij zoekt zich zijn verdere iveg omlaag, naar de eerste etage. Er kunnen hier niet zo heel veel gezinnen meer wonen, en het be nedenhuis, ach, dat moet maar tot een volgende keer wachten. Je kunt toch niet alles opeens doen. Je kunt zelfs niet in ontelbaar vele keren alles klaar krijgen. Je bent als een vogel in de kersen boomgaard: je kunt nóóit en nóóit gereedkomen. De trap af. Dan links om meteen weer een deur. De bezoeker klopt, wacht heel even, draait dan de kruk omlaag en treedt binnen. Wel een ander intérieur als by de bovenburen. Armelijker, rommeli ger en vooral lawaaieriger met die radio, die hier nu beslist veel te hard aanstaat. Zó hard, dat ie zijn stem moet uitzetten om boven het geblèr uit te komen en „Goeie middag" te zeggen tegen de vrouw, die bij het raam zit. Het is niet gemakkelijk om dat iemand toe te schreeuwen. Een groet wil zacht gezegd worden. Een groet moet een eerste signaal van belangstelling en vriendschap wezen. Reizigers in onbekende delen van de wereld temidden van koppensnellers en pygmeën, van Indianen en negers hebben ons geleerd dat de wijze van be groeting in feite de beslissing in houdt. Een verkeerd gebaar en je bent er geweestl Maar roep nu maar eens luidkeels en dwars door een verpozingsprogramma met dol geworden jazzmuziek heen zoiets als „Goeie middag" en bewaar dan nog dat juiste timbre van de stemProbeer het zelf maar eens. Het hoeft niet eens te ge beuren tegenover een vrouw, zo als hier er een opkijkt; een slor dige vrouw, die heel veel heeft moeten leren haten in haar leven, anders zou ze zeker niet met zo'n blik in haar ogen opzien. hij het verkéèrd heeft gezegd. Trouwens, het verkeerde heeft wellicht nog meer in zyn eigen oogopslag gezeten als in zyn stem. Mensen, die leerden haten zyn ontstellend scherpe psychologen geworden. Ze letten op elk ge baar, op klles. Zo heeft de vrouw ongetwijfeld meteen zijn blik ge zien en herkend: die ene flitsende rondblik over een vuil en ver waarloosd intérieur; die onbewuste taxatie-poging, die aanschouwde èn veroordeelde, eer nog een ge sprek tot stand kwam. En omdat ze dit deed, zal er nu ook geen gesprek meer tot stand komen. „Mottu?" zegt de „Mottu?" zegt de vroutv. O. zij komt best boven de radio uit! Zeker met deze vraag, die van oudsher een trapkreet is welke men langs de vele treden naar beneden slingert als een onbe kende heeft aangebeld. En dubbel zeker omdat ze het zó zegt dat het de bezoeker duidelijk moet wezen dat zij bij voorbaat be sloten heeft om hem niet vrien delijk te bejegenen: „Mottu?" ,Jk kom van de kerk!" zegt de bezoeker. Hij schreeuwt het opnieuw, alsof hij een overvaar- pontje begilt, dat aan de andere oever van een brede rivier ligt. Hij beseft dat het vrij dtoaas is om zich op deze wijze aan te die nen, maar h\j heeft wanhopige van deze situatie al geproefd?! Dan maar meteen er door heen. En alsof de radio hel erom doet, het verzoekprogramma schakelt van schlager over op The holy City, waarop volksstammen immers verzot zijn, zonder zich overigens tot de kerk te rekenen. Een man van de kerk èn een lied van de kerk dat ze elkaar zó in de haren kunnen vliegen! „Waarfoor?" zegt de vrouw. De bezoeker kent deze tactiek sinds jaren. Het is een methode waarbij hem vlug achter elkaar korte, venijnige, in wezen totaal onbelangstellende vragen worden gesteld. Er is niets wat hem snel ler de aftocht doet blazen dan deze manier van doen hetgeen er trouwens ook de bedoeling van is. Neem nu enkel deze vraag. Hoe kan een mens op zo'n vraag een stijlvol antwoord geven? Er be hoort rust toe, een stoel, een ver moorde radio en een aandachtig luisteraarster om deze vraag recht te doen. Maar dat alles wordt hem niet gegund. „Waarfoor" eist ant woord, concreet, scherp, één- woordig De bezoeker loopt er niet in. Hij gebaart enkel maar naar de krijsende radio waarin Engelse engelen nu zingend worden opge voerd. zonder dat het een engelen zang kan genoemd worden. Hij wijst vragend naar dat afschuwe lijke geluidsmonster: kan dat niet wat zachter? kan dat niet hele maal worden afgezet? Misschien, als dit nu vanmiddag zyn eerste bezoek was. zou hij dan brutaler optreden. Hij is heus teel in staat om eigenmachtig en radicaal alle knoppen tegelijk óm te draaien, op gevaar dat een eigenbouwsel al die knoppen averechts heeft zitten. Iets waar je dan ook duch tige Iast mee kunt krijgen. Maar dit is niet meer zyn eerste bezoek; dit is het zoveelste en de entree is al mislukt. Daarom maar die gebarentaal. En als de vrouw daar niet op in zal gaan, dan maar omkeren en tvèg wezen. Dan, langzaam, onwillig, staat de vrouw tóch op! WIJKPREDIJtANT.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 16