oUun öe soLö&At 'e man van 4 ZONDAGSBLAD 17 APRIL 1954 voor de jeugd! Politieman is hun grote, sterke beschermer DAGELIJKS suizen er tienduizen den auto's over de grote ver keerswegen en iedere dag hou den misschien nog een véél groter aantal grote en kleine mensen ang stig hun hart vast, wanneer zij zo'n weg over moeten steken. Want die auto's dendoren maar achter elkaar voorbij, de één na de ander en vormen voor de voetgan gers en fietsers een bijna ondoor dringbare massa, wanneer zij naar de overkant toe willen gaan. Natuurlijk kunnen wij die auto mobilisten niet verantwoordelijk stel len voor deze situatie, want zoals wij per fiets of te voet op ons doel afstevenen, doen zij het in hun wa gen. Maar dat verandert niets aan het feit, dat de meeste mensen steeds weer enigszins beangst om zich heen staan te gluren, wanneer zij over wil len steken op zo'n drukke verkeers weg. Hoe vaak gebeurt het niet, wanneer wij rechts gekeken hebben en daar niets meer aan zien komen, daarna links kijken en niets al te dichtbij zien naderen en nét den ken dat we veilig over kunnen, dat we plotseling weer iets ontdekken dat met razende snelheid van rechts nadert. Dan doen wé gauw weer een stap terug en blijven rustig wachten tot de gelegenheid wèl gunstig is, om veilig nöar de overkant te ko- NU zijn wij allang gewend aan dat snelverkeer en dus niet zo erg bang uitgevallen, maar voor kinde ren ligt het toch wel even anders. Wij weten welke gevaren er op de weg loeren, maar een kind denkt daar niet aan. Tenminste niet altijd, want het wordt ze tegenwoordig op school wel goed bijgebracht, maar tenslotte blijft een, kind speels. Zij gaan als dansende vlinders door het leven en meestal denken zij, wanneer ze zo in kleine groep jes met elkaar van school naar huis gaan en omgekeerd, helemaal niet aan gevaren, maar uitsluitend aan het pleizier dat zij al ravottend met elkaar hebben. Daarom is de hulp van de politie man bij het oversteken van drukke verkeerswegen door schoolkinderen van onschatbare waarde. In hém zien zij hun grote, sterke beschermer, die hen veilig naar de overkant loodst. Want wanneer hij zijn armen wijd- uitstrekt, moeten al die vliegende, razende auto's stoppen en kunnen de kinderen vrolijk hollend, achter el kaar, veilig de weg oversteken. Het is alleen zo jammer, dat er niet op veel méér punten nog van deze kinderbeschermers staan! Zo verwonderen wij ons wel eens, wanneer er mensen zijn, die zich niet verplicht voelen, om te stoppen voor de jeugd-verkeersbrigades of liever gezegd: ,,de jochies met het spie gelei", die ook het recht hebben orn voor hun schoolvriendjes en vrien dinnetjes ruim en veilig baan te ma ken op straat. Wij vinden dat een reuze uitvinding en stoppen graag voor die jongens, want wij erken nen hun recht om te weken over de veiligheid van hun medescholieren. Wij erkennen dat niet alleen, wij „Licht, lichter dan het middaglicht, lichter dan 't licht van zonnestralen, Gods licht. Geloof me, heer. zij stalen hem niet. Wij deden onze plicht. Wij hebben niets dan onze plicht gedaan". ,,'t Is goed. Ik zal betalen, wanneer gij zegt: Men kwam hem halen. Wij zijn voor overmacht gezwicht" Bij 't licht geklink der zilverlingen in zijn verweerde, bruine hand, hoorde hij nog: „De commandant heeft niets van doen met deze dingen". Terwijl zijn ogen Gods licht vingen, zocht hij het donker vaderland. ANTHONIE STOLK. hebben er grote sympathie voor, want op deze manier wordt aan de kinderen in 't algemeen „eerbied voor het leven" bijgebracht. Niet alleen omdat het hun eigen belang is, want hoeveel ouderen ma ken tevens een dankbaar gebruik van de mogelijkheid om veilig over de weg te kunnen komen, Boven: Van weerskanten denderen de auto's maar achter elkaar. Links: De politieman strekt de armen uit, het verkeer staat stil, de kinderen trekken de straat over. EERBIED voor hei leve. a.11 eer. mens is iets, dat wij onze moderne wereld héél erg goec kun nen gebruiken. En daarom het prachtig, dat dit de kinderen reeds jong geleerd wordt. Vanzelfsprekend zullen er altijd moeders zijn, die lie ver zélf de kinderen halen en b*-°«- gen naar school, omdat ze dat toe. maar de allerveiligste weg vinden. Daar staat tegenover, dat een kind, reeds jong gewend om zélf na te denken op straat, zich veel makke lijker en vrijer zal bewegen in het snelverkeer, dat in de toekomst ze ker nog drukker zal worden. Want angstige weifelaars op de straten zyn voor automobilisten, motorrijders en fietsers de gevaar lijkste obstakels op hun weg, die maar al te gemakkelijk ongelukken veroor zaken. Waar wij helemaal niet mee willen beweren, dat alle automobilisten, mo torrijders en bromfietsers „engelen" zijn, want er zijn er helaas genoeg, die op een alleronbehoorlijkste manier de minder snelle fietsers en voet gangers „snijden", zonder zich er om te bekommeren of ze daarmee een ander de dupe laten worden van hun onverschillige roekeloosheid. Daarom zijn we toch wel erg ver heugd over het feit; dat er bij het oversteken van verkeerswegen steeds meer aandacht wordt besteed aan de kinderen. F. EISELIN—HOON Oude Zweedse PaasfieDruiken TE Stockholm en in andere Zweedse steden zullen de kinderen op Paas- morgen zeer vroeg opstaan, zich uitdos sen als heksen en in groepen uitgaan met aan bezemstelen gebonden pannen om „Glad Pask" (Vrolijk Pasen) te zingen en geld en snoepgoed in te za melen. Sommigen van hen zullen bijna de hele nacht op mogen blijven om te dansen rond vreugdevuren op de toppen van heuvels aangestoken „om de hek sen af te schrikken", eieren te kleuren, te eten en te drinken. Hoe zijn de heksen met het Paasfeest in verband gebracht? Volgens Albert Eskerod, curator van het Noords Museum te Stockholm, die een studie heeft gemaakt van oud- Zweedse gebruiken en overleveringen, schijnen zij van de Duitse Walourgis- nacht (van 30 April op 1 Mei) naar vo ren to zijn geschoven. Andere groepen jonge mensen zullen een paasbruid en -bruidegom aankleden en deze vertonen om geld voor paaseie ren bijeen te brengen, precies zoals echt Zweedse bruidjes eens huwelijksgeschen ken plachten in te zamelen. In dorpen over het gehele land beoe fenen jong en oud de geliefde paassport van het „eierentikken' en „eieren rol len". De zakken uitpuilend van hardgekook te eieren komen de mensen op een cen traal punt in het dorp samen om el kaar uit te dagen om een eitje te tik ken. De verliezer hij wiens ei het eerst breekt moet zijn ei afstaan aan de winnaar en deze verzamelt zoveel eie ren als hij stuk kan slaan. Sommige be driegers maken gebruik van een stenen ei, maar als ze in de gaten lopen, moe ten ze maken dat ze wegkomen. In Westzweden spelden grappenma kers op Paaszondag caricaturen op de rug van niets vermoedende slachtoffers en in Skane, in Zuidzweden, laten kin deren eieren langs een steile heuvel rol len. Degene wiens ei niet breekt, wint het spel. De prijs kan een „titt agg" (een „kijkei") zijn, dat is een hol ei van suiker met een kijkgat aan het ein de, waardoorheen men een of ander ta fereeltje kan zien. In de laatste tijd noe men de Zweden deze eieren „televisie eieren", maar ze zijn in het land bekend sinds ze er eeuwen geleden door Duitse suikerwerkers z>jn ingevoerd. Andere wedstrijden in het eieTcn rol len worden gespeeld als een knikkerspel, waarbij een ei gerold wordt naar een rijtje andere, die als doel zijn opge steld De eerste tekenen van Pasen versche nen te Stockholm al vlak na Kerstmis, toen marktstalletjes op besneeuwde plei nen plotseling vol lagen met takken zon der bladeren, waaraan prachtig gekleur de veren waren gebonden. Tussen die als „paasbomen" en versierd met kui kentjes en vogels of als middenstuk op de tafels geplaatst bij paasdiners. Deze gevederde takken houden volgens curator Eskerod verband met het bijbel verhaal, volgens hetwelk Christus met roeden gegeseld werd In het begin sloe gen kinderen op het Paasfeest met een tak naar voorbijgangers. Toen begon ie mand prachtige veren aan de tak te bin. den en thans zijn kleurige „vederbloe- men", die in de nawinter de natuur lijke bloemen vervangei langrijke Zweedse inaui gestorven: vrouwen plachten de vasten In te gaan met zwart schort, waarop zij rode banen aanbrachten naarmate Pasen naderde, zodat zij op het Paas feest met prachtige rode schorten ter kerke gingen. Er zullen dit jaar met Pasen geen sjieke pantoffelparades worden gehou den, want de voorzichtige Zweedse vrou wen bewaren haar lentehoedjes en nieu we kleren voor 1 Mei, omdat zij dan op warmer weer mogen hopen. De meeste gezinnen in de steden vie ren Paaszondag door voor het eerst na de lange winter weer op te trekken naar hun „stugas", de bescheiden zomerhuis jes op het platte land of onder de rook van de stad, die de hartewens zijn van iedere Zweed. ZONDAGSBLAD 17 APRIL 1954 Leeföe 2000 j&&r qeLeöen in jutL&nö zijn qoeö bewaarö qeBLeven lijk BRACht qRoot opzien in wetenschappelijke kRinqcn Het gelaat van de „man van Tollund". Het gezicht tootit een overgave, rust en vastbesloten heid, die niet nalaten diepe indruk te maken. I-een afgelegen veengebied op het Deense schiereiland Jutland heeft men na de tweede wereldoorlog een aantal bijzonder goed bewaard ge bleven veenl ijken gevonden van Germanen, die in de Ijzertijd, dus ongeveer 2000 jaar geleden, hebben geleefd. Deze vondsten hebben in weten schappelijke kringen, en vooral onder hen die zich met de archaeologie bezig houden, groot opzien gebaard. Im mers, over de levensgewoonten van de Germanen in de voorhistorische tijden zijn de mededelingen van de geschiedschrijvers zeer beperkt. Het zijn in hoofdzaak de graven en de daarin gevonden cultuuroverblijfselen, waarop de vermoedens omtrent deze volksstam worden gebaseerd. Deze archaeologische gegevens ga ven tot enkele jaren geleden slechts een eenzijdig beeld. Het is natuurlijk niet zo, dat met de vondst van enkele gaaf gebleven voorhistorische lijken meteen het raadsel van de geheimen van de grond en van de levensgewoon ten van de Germanen in het bijzonder is opgelost. Doch de ontdekking van de 2000 jaar oude veenlijken hebben de archaeologen wèl in staat gesteld verschillende gevolgtrekkingen te ma ken omtrent de levensgewoonten van de mensen in de ijzertijd. nen en een vrouw ge vonden, bij Tollund een man en een vrouw en enkele weken gele den bij Grauballe een man. De „man van Tol lund" werd in 1950 bij het turfsteken in een afgelegen veengebied gevonden. In 1938 was nabij deze plaats reeds het verminkte lichaam van een vrouw' gevon den, die omstreeks Christus' geboorte moet hebben geleefd. Deze en andere ontdekkin gen kregen evenwel weinig bekendheid. De „man van Tol lund" is, sedert de ar chaeologen enige maan den geleden uitvoerige mededelingen hebben gedaan over de resul taten van het door hen ingestelde onderzoek, wereld beroemd geworden. Uit de gehele wereld komen de mensen der weten schap naar Denemarken om het lichaam te aanschouwen. Voor deze grote belangstelling bestaat trouwens ook alle aanleiding. Het lijk van de „man van Tollund" is niet alleen goed bewaard gebleven, doch het is voornamelijk de gaafheid van de trekken in 'smans gelaat, die velen heeft ontroerdHet gezicht toont een rust, een slaap, die zelfs na ruim tweeduizend jaar nog op een toekom stig 'ontwaken zou kunnen duiden. Bij het veenlijk werden aangetrof fen een om de kleren gebonden lede ren riem en een hoofdkapje, dat met een kinbandje was vastgebonden. De man werd in het veen van Tollund op een diepte van twee meter gevon den, liggend op de rechterzij, met op getrokken knieën en de handen voor de borst. Om de hals droeg hij een van leer gevlochten koord: hij was door ophanging om het leven ge bracht! Was hij dan een misdadiger? De Deense archaeologen zijn het er bijna allen over eens, dat zulks niet het geval is. Het is weliswaar juist, dat de Germanen de misdadigers, die tegen de wetten van de toenmalige gemeenschap hadden gezondigd, aan het verzwelgende moeras toevertrouw den, doch wanneer de zgn. dingsver- gadering het hogere rechtscollege van de Germanen een dergelijk von nis had geveld, werden bovendien de haren van de misdadiger uitgerukt, de kleren verscheurd en de schedel en het gelaat met een knots ingesla gen. Enkele andere in Jutland gevon den lijken vertonen naast de strop om de hals deze verminkingen. Men heeft hieruit geconcludeerd, dat onder de Germanen alleen het geloof in de zgn. „orgaanziel" zou hebben bestaan. Dat de „man van Tollund" deze mishandelingen niet heeft ondergaan, zou er volgens de geleerden op kunnen duiden, dat men te doen. heeft met een man van zeer hoge rang, die door de Germanen is geofferd. Volgens de Romeinse geschiedschrijvers werden door de Germaanse stammen in het verre Noorden mensenoffers, waar mee de goden gunstig gestemd moes ten worden, aan het moeras toever trouwd. Men koos daarvoor meestal één van zijn hoofdmannen. Dat de ,,man van Tollund" geen misdadiger is geweest, zou volgens de deskundi gen ook blijken uit de bijzetting van het lijk, die met grote plechtigheid moet zijn geschied. Een ploeg en met vrouwenharen omwonden wagenwie len ter ere van Moeder Aarde, zijn mee het graf ingegaan. Hart, longen en lever van de „man van Tollund" zijn intact gebleven. Röntgenfoto's hebben bovendien aan getoond, dat 's mans hersenen nog grotendeels gaaf zijn. De resten van zijn laatste maaltijd zijn in het darm kanaal aangetroffen. Het galgenmaal heeft vermoedelijk bestaan uit een soort brij. I voltooid, vroegen de archaeologen zich af of het wellicht mogelijk zou zijn de „man van Tollund" voor het nageslacht te bewaren. Het gevaar bestond, dat door uitdroging de fraaie gelaatstrekken zouden verdwijn< publiek toegankelijk museum te Sil- keborg wilde onderbrengen (het li chaam achtte men voor tentoonstel ling niet geschikt) werd van de romp verwijderd en aan een gecompliceerd, nieuw conserveringsproces onderwor pen. Dit proces heeft een jaar in be slag genomen. Het hoofd van de „man van Tollud" is sedert enkele maanden te bezich tigen te Silkeborg, een middelgrote gemeente in het centrum van Jutland. (Voor vervolg pag. S) Het hoofd, dat 1 1 voor het Op deze foto wordt de rechterhand van de „man van Tollund" aan een nauwgezet onderzoek onderworpen door een Deense archaeoloog. De hand bevindt zich nog in precies- dezelfde staat als op het moment van het intreden van de dood. Alleen de huidskleur is door hel verveningsproces veranderd en donkerbruin geworden. hebben. De bekende en kernachtige Romeinse resell iedschrij ver Tacitus (ongeveer 55118 na Chr.) heeft in zijn „Germania" wel veel gegevens opgetekend over de streken, waar de bewoners groot van gestalte waren en blonde haren hadden, maar deze waar nemingen hadden nagenoeg uitsluitend betrekking op het stroomgebied van de Rijn. Van de Noordelijker gelegen streken de Scandinavische landen is bijna niets bekend. Er ligt een sluier van geheimzinnigheid over de geschiedenis en vooral over de levens gewoonten in de voorhistorische tijd van de menselijke samenleving in die streken. En 'nauwkeurige studie van de grond, waarop deze mensen hebben geleefd, kan een belangrijke tip van deze sluier oplichten. Vandaar dat in de Scandinavische landen door de ar chaeologen veel speurwerk wordt ver richt naar overblijfselen uit de oud heid. De tot nu toe bereikte resulta ten doen vermoeden dat de bodem- rijkdom, waar het betreft archaeolo- gisch materiaal, ontzaglijk groot is. De veenlijken, die in Jutland wer den gevonden, vormen reeds een belangrijk aanknopingspunt. Zij zijn uniek in de wereldDe Egyptische mummies die ons tot nu toe veel oudheidkundige gegevens verschaften, vormen slechts een pover resultaat van menselijke bemoeienis wanneer men deze vergelijkt met de gestalten, die door conservering ruim twee duizend jaar onveranderd en onaan getast konden rusten in de 1 ran Jutland. Deze moerassen, die door de eeu wen heen in veen zijn veranderd, stél len thans de lieden van de wetenschap en ook ons in de gelegenheid de mens te zien, die vóór de geboorte van Christus onze streken bewoonde. •PDT nu toe zijn in de veenbodem van Jutland zeven intact gebleven lijken gevonden van mensen, die voor onze jaartelling hebben geleefd. In het Borremose-moeras werden drie i Zbe trap (XXI) [)E BEZOEKER heeft heel wat te verwerken gehad door die ene opmerking over een kerkgaande huisbaas, die geen verknappingen levert, en die zo waarschijnlijk totaal onwetend en in elk geval tegen wil en dank voor zijn huur ders de spontane kerkgang onmo gelijk maakt. Het is 't voordeel van onze reportage dat men de vragen, die hem bestormen bij zo'n ter loopse opmerking alle recht kan laten wedervaren. Het is 't nadeel van het bezoekwerk zelf dat men een of ander sprongetje moet zien te nemen om over zo'n dreigend dood punt héén te komen. Het ge makkelijkste zou zijn om die hele huisbaas zonder meer links te laten liggen, maar dat kan niet. Hij staat door dat enkele zinnetje meer dan levensgroot voor aller ogen. Hij staat er als een kwaje boebaas; als een moderne Shylock. Even ge makkelijk zou het wezen om de huurders vlug eventjes naar de mond te praten en te zeggen dat huisbazen inderdaad boebazen en Shylock's zijn, maar óók dat kan niet. En zo waagt de bezoeker het erop om tegeujk een stapje terug en een stapje vooruit te doen, en toch nog weer op dat dopen te recht te komen. „Hoor nou 'es", zegt hij, zacht moedig en voorzichtig, ,^Als je nou doopt gelijk met je huisbaas, hè, dat zou toch kunnenDe be zoeker bedoelt het zo goed. Theo retisch ralt de zaak misschien langs deze kant te benaderen. Als twee echtparen naast elkander staan bij de doop van hun kinderen en allebei weten ze bewust dat het in die doop om God gaat, dan moet daaruit toch een nieuwe ver standhouding kunnen groeien? Ja theoretisch zit dat prima in elkaar. Jammer dat het practisch niet Uit de VOLKSWIJK klopt, want de beide breken eendrachtig uit in een sma kelijk geschater: „O meneer, hou op. De huisbaas dopen! Hij is bij kant tachen tui jaar. Hij zal temee overgrootvader zijn!" Het is 'n kostelijke mop, en de bezoeker lacht wat schaapachtig mee, terwijl h\j zichzelf inwendig zit uit te schelden: „Stommeling, ezel, weet je nou nog niet dat je niet met theoretische verhandelin gen moet aankomen?.' Jij, die me daar even probeert om een zeer persoonlijke zaak zo'n beetje „al gemeen" te stellen. Die er wel eens een academisch kwestietje ran wilt maken, en vergeet dat er mil- lioenen mensen zijn, die nooit aan abstracties toekomen. Je hebt de zaak lekker in de soep gereden, sukkel dat je bent!" Hèhè we zijn uitgelachen, en daarmee is dc hele huisbaas in vreugdetranen opgegaan. Aan de ene kant is dat de beste oplossing: iets waarom je nog zo lachen kunt, heeft z'n donkere kanten verloren. Aan de andere kant is het gesprek zelf nog geen stap dichter bij de oplossing gekomen: het feit blijft er liggen dat wijkbewoners mis schien wel en bewust dopen, maar verder de kerk links laten liggen. Wacht eens, als de bezoeker het nog eens langs een heel nieuwe weg probeert. „Heb je nog wel eens gedacht over belijdenis doen?" vraagt hij aan de jonge vrouw. Hij weet dat ze bij de wijkpredikant op cate chisatie is geweest. Ze begrijpt dus wat hij met deze kerktechnische uitdrukking bedoelt. En ze mag dan in een heel ander stadsdeel wonen, ze heeft daar voor die doop toch kerkelijk contact gezocht. Jkke niet, hoor!" geeft ze echter enkel maar ten antwoord. Zo op papier klinkt dat al bar onvriendelijk, maar haar jonge 5 stem neemt alle stuursheid uit de woorden weg. Ze constateert slechts een feit, zonder er om heen te j* draaien. Wanneer ze niet in zo'n goede verstandhouding tot de be- zoeker stond, zou ze waarschijnlijk cru vaag, ontwijkend antwoord hebben gehad. Nn mag hij gerust weten hoe ze erover denkt. „Waarom niet?" vraagt de bezoeker opnieuw. „Waarom wel?" vraagt ze weerom. Neen, werkelijk niet bru- taal: eerder belangstellend omdat ;e niet vermag in te zien dat be- lijdenis doen ook maar ergens zin- vol voor zou kunnen wezen. „Om alles" zegt de ander vrij onduidelijk „omdat je er dan 'j; echt bijbehoorj en omdat je dan samen méé kunt werken om echt een gemeente op te bouwen 5 Ach, hij ziet al aan haar ogen dat ze zijn redenatie niet eens volgen kan Ze is immers overtuigd dat i> ze er eensdeels niet echter bij kan j behoren dan zc dat al doet. Ze :j. heeft de Heiland toch l~ren ken- nen in haar leven. Ze luistert zelfs wel naar radiopreken. Ze liet haar kindje dopen. Zij en haar man X ze hebben ergens in hun bestaan i> bepaalde besluiten genomen: als je 5 er dan nog niet bybehoort, dan ij- weet ze hit niet meer. Anderdeels: die kerkgemeenschap doet haar niets niemendal daar begeert ze heus geen nadere aansluiting ij. toe. Als er ergens op het werk ontaard gevloekt wordt, zal haar man zeggen: „Hou je smoel!" Als 5 hun kindje straks gaat praten, zal g zijzelf het bidden leren. Daar lopen voor deze jonge mensen de grenzen der kerk.' „En nu moet ik toch heus op- g stappen", zegt de bezoeker. „Kom i> u nou eens b\j ons thuis, als m'n man er ook is?" zegt het jonge moedertje. ..Hij wil nog zoveel weten en ik kan het niet allemaal goed vertellen WIJKPREDIKANT g

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 10