PALMPAASVIERING in deze tijd
Kaasboeren en boerenkaas
Sluipvoet
4
ZONDAGSBLAD 3 APRIL 1954
in 't mooie LenteUnöschè.p
woRöt een stRijö
op Leven en öooö qestReöen
öe schRik v&n öe öijk
I N het vlakke polderland heeft het
ieder jaar terugkerende wonder
zich weer voltrokken: kleine, tere ko
rensprietjes zijn door de harde klei-
bodem geboord en maken de vaal
grijze kleur van de aarde iedere dag
een tintje groener.
Aan de dijk, die dwars door de
landerijen loopt een deel van een
oud, sinds lange tijd niet meer in
gebruik zijnd verdedigingswerk met
aan beide kanten een brede sloot
pinken gele speenkruidsterretjes tus
sen het groene gras en zijn witte ma-
delievensnoetjes opgeheven naar de
koesterende zon.
In die dijk is het hol van Sluipvoet,
de wezel. Het zit weggestopt onder
de resten van de betonnen vloer van
wat vroeger in meer glorierijke
dagen vermoedelijk een kazemat
is geweest. Van een paar graszoden
zijn de halmen wat weggebogen. Dat
is de ingang, die zich vanzelf sloot
wanneer de wezel in of uit zijn wo
ning was gegaan.
Ja, Sluipvoets woning is even on
opvallend, als het dier zelf was. Als
het dag was geworden en de zon in
de blauwe lucht tussen gele wolken
door naar al dat frisse groen glans
de, was de wezel al in zijn hol terug
gekeerd, waar hij bleef tot de sche
mering van de avond zich geluidloos
over de vlakke velden vlijde.
Dan kwam hij naar buiten, want
hij deed zijn werk in de duisternis.
Voorzichtig duwde hij met zijn spit
se snuit de grashalmen voor het hol
vaneen en stak zijn neus in de lucht.
Zijn snorharen trilden en op de ach
terpoten zittend verkende hij de om
geving. Daarna ging hij op pad, slui
pend langs de kant van het smalle
weggetje langs de dijk, steeds even
stilstaand om te luisteren en te rui
ken. Hij snuffelde aan een molshoop
en bleef een ogenblik roerloos wach
ten of de mol misschien naar buiten
kwam.
Aan de andere kant ritselde iets,
dat langzaam naderde. Het roofdie
renlichaam spande zich. Met een
korte bocht maakte hij een feilloze
sprong. Kort klonk de snerpende gil
van een dier in doodsnood en het bij
na onhoorbare geklok, toen Sluipvoet
het bloed inzoog van de veldmuis, die
evenals hij, op zoek was om iets te
vinden waarmee hij zijn hongerige
maag kon vullen.
ZO ging het nacht op nacht en steeds
waagde de wezel zich verder van
het veilige nest, tot vlak bij de boer
derijen. Nu waren het niet alleen
meer de kreten van muizen of van
broedende vogels, die hij op het nest
overviel. Op de ene boerderij vond
men 's morgens de eieren van de kip
pen leeggeslurpt. Op de andere ver
dwenen in een nacht bijna alle kui
kens, die zwaar verminkt en ten dele
opgegeten over het erf verspreid wer
den teruggevonden. Achter het huis
van de arbeider stond een konijnen
hok en toen de kinderen voor zij
naar school gingen zoals gewoon
lijk nog even langs de ruiven liepen,
zagen zij daar geen bibberende ko
nijnensnoeten en krabbelende pootjes.
In de hokken lagen de grijze en wit-
zwart gevlekte donslijfjes, slap en
bloedloos. Slachtoffers van Sluipvoets
bloeddorst en moordlust.
Een late voorjaarsavond. De me
rel op de iakvorst van de boerderij
heeft zijn fluitconcert gegeven en
vliegt tjakkerend naar het nest in de
klimophaag. In het dorp gaan de lich
ten aan. Het is stil, zoals het bui
ten stil kan zijn. Niets wordt gehoord
dan het bassen van een hofhond in
de verte.
Geruisloos wijken de lange gras
halmen tussen de betonbrokken aan
de dijk vaneen en met een lenige
sprong is Sluipvoet buiten. Snuffelend
en steeds wachtend sluipt hij behoed
zaam door het gras. Onder een boom
blijft hij staan. Wat ruikt hij? Op de
grond liggen stukjes muizenvlees.
Schuw ziet hij omhoog. In de donkere
takken tekent zich een zwarte vlek
af. Het is het nest van een sperwer-
paar. Ritselen en kwetteren duidt er
op dat er jongen zijn. Maar Sluip
voet wijd' er verder geen aandacht
aan. Het is hem te hoog en veel te
gevaarlijk. Zijn instinct waarschuwt
hem voorzichtig te zijn, want de ou
de vogels hebben scherpe snavels en
lange nagels aan de poten. Boven
dien, waarom zou hij zich hier in
spannen? Voor hem ligt een ander
werkterrein te wachten op het erf van
de boerderij.
^[\AR deze nacht zit het hem te-
gen. Het konijnenhok is nog leeg.
Ook bij de kippenren heeft hij geen
succes. Hij kan geen doorgang in het
gaas ontdekken en als hij gaat gra
ven bemerkt hij dat de afrastering
tot dien in de grond doorloopt. Op
zijn buik schuifelt hij onder de deur
door de stal in, die leeg is. Als de
hemel zich in het oosten rood begint
te kleuren en de merel weer op het
dak van de schuur zit om de nieu-
1^1
Veldmuis door wezel overvallen.
Hij probeert te slapen, maar het
gelukt hem niet. Zijn maag doet pijn
van de honger. Voorzichtig schuifelt
hij naar de uitgang van het hol en
knipoogt egen de zonnestralen, die
hem in de ogen priemen. Nee, nu kan
hij liet op roof uitgaan. Dat is veel
te gevaarlijk. Weer keert hij terug,
maar het knagende hongergevoel
wordt heviger en heviger. Zou hij
dan toch maar....? Juist buiten zijn
schuilplaats luistert hij. Er is niets
te horen wat op gevaar lijkt. Uiterst
behoedzaam sluipt hij verder. De zon
glanst op zijn glimmende, bruine
vacht, als hij op een steen zittend de
omgeving verkent. Er is niets te
zien. Nergens. Alleen boven hem
vliegen de sperwers en dalen op het
nest in de bcom, waaronder hij van-
Hij herinnert zich de voedselresten
weer, die hij daar heeft versmaad.
Als hij nu erg voorzichtig is, kan hij
zonder het beschermende gras te
verlaten bij de boom komen. Met
een grote sprong is hij midden op
het pad en maakt zich gereed om in
het gras te verdwijnen. Dan hoort
hij iets achter zich. Een moment zit
hij stil, even maar. Hij ziet om en
ontwaart een hond die op hem af
komt. Plotseling beseft hij het ge
vaar en is verdwenen. Met aalach
tige sprongen schiet hij door het gras,
de ogen uitpuilend van angst. Hij
hoort een mensenstem: de boer die
de hond opjaagt. Het gegrom en ge
snuif klinkt al dichter achter hem.
De geopende bek is vlakbij.
Dan blijft hij ineens staan en keert
zich om. Terwijl de kaken van de
hond dichtslaan, vliegt hij krijsend
overeind en bijt in de grote bek. De
herder tracht hem van zich af te
schudden, maar de kleine, o zo ve
nijnige, naaldtandjes dringen hem
steeds dieper in de wang. Jankend
loopt hij een paar stappen achteruit.
Daarop heeft Sluipvoet gewacht. Plot
seling laat hij los en verdwijnt met
twee, drie sprongen in het hoge gras.
De hond zet de vervolging niet voort.
Met een bebloede bek keert hij terug
naar zijn baas, die het gevecht van
verre heeft gevolgd.
TRILLEND over zijn hele lichaam
ligt de wezel weggekropen onder
het overhangende riet aan de sloot
kant. Daar blijft hij een half uur, een
uur. Bij ieder geluid, dat de speelse
wind met de ruisende rietstengels
maakt, krimpt hij angstig ineen.
Maar er gebeurt niets. Er komen
geen honden meer en geen mensen.
Wel wordt zijn honger steeds erger.
Tot hij verder gaat.
Onder langs de slootkant kruipt hij
naar de boom en snuffelt op de plaats
waar hij vannacht was. Het gras en
de dorre bladeren ademen wel de
geur nog uit, maar er is niets meer.
Terwijl hij tegen de oude, knoestige
stam zit weggedrukt, hoort hij hoe
boven hem de sperwers af en aan
vliegen met voedsel voor de jonge vo
gels, die hen luid schreeuwend ont
vangen. Lij klimt wat hoger en ziet
de beide vogels wegvliegen. Weer
gaat hij iets omhoog, zich verschui
lend tussen de bladeren wanneer het
gekwetter van de jongen verraadt,
dat vader of moeder weer in aantocht
zijn. Nog verder klimt hij en klauwt
zich vast in een tak. Vlak bij het nest
is hij. Sluipvoet ruikt de lucht van
vers vlees en voelt hoe de honger met
pijnlijke scheuten door zijn lichaam
wroet. Door de bladeren zoekt hij de
blauwe lucht af. De oude vogels zijn
nergens te zien. Dan een grote sprong
en de wezel zit op de rand van het
takkenbouwsel. De jonge dieren ho
ren hem en keren zich naar hem toe.
Maar in plaats van een der sperwers
te zien, kijken zij in een paar ijskoude
ogen. De onbeveerde koppen sidderen
terug, onbeholpen, waggelend op de
dunne nekken.
Nog een sprong en Sluipvoet zit
midden tussen de sperwerjongen. Hij
zet zijn tanden in het weke vlees,
waarvan hij brokken wegrukt, tot hij
het warme bloed in zijn bek proeft.
Met gesloten ogen geniet hij, niet
meer denkend aan gevaar. Uit pure
moordzucht rijt hij met zijn klauwen
de zachte lichamen verder open. De
tweede vogel volgt, de derde, tot het
hele nest niet meer bevat dan een
chaos van slap over elkaar liggende,
uiteengetrokken vogellijven, waardoor
nu en dan nog een lichte stuiptrek
king het wegtrekkende leven ver
raadt.
P LOTS is er een schaduw boven
hem. Mrchtige vleugels slaan
klepperend tegen de bladeren van de
boom. Sluipvoet siddert en duikt in
een. Omkijkend ziet hij de twee sper
wers, neerschietend op het nest. Hij
tracht naar de rand te kruipen om te
ontkomen, maar een van de vogels
staat al naast hem. Dan naar de an
dere kant. Een felle snavelhauw op
zijn kop doet hem even de positieven
verliezen. Hij voelt zich vallen, en
kan nog juist de voorpoten uitslaan
om zich aan de buitenste takkenrand
van het nest vast te houden. Zijn lijf
kromt zich, als de achterpoten steun
trachten te vinden aan de Lk, waar
op het nest rust. Weer krijgt hij een
snavelhauw ir zijn kop. Een der vo
gels fladdert achter hem en zet de
scherpe klauwen in zijn rug. Het is
een gewirwar van hakkende bekken,
krabbende klauwen en slaande vleu
gels.
De takken beginnen los te raken en
wijken vaneen. Door de openingen
ploffen de lijken van de jonge vogels
naar beneden. Dan priemt een der
roofvogelsnavels hem diep in zijn
oog. Gillend van de pijn laat hij los
en tuimelt neer, achtervolgd door het
als een verenkluwen fladderende sper-
werpaar. Met een klap komt hij on
der de boom neer en blijft liggen.
Daar koelen de woedende vogels hun
wraak op de moordenaar van hun
kroost.
ngs
dier loopt vlak voor zijn baas en blijft
onder de boom grommend staan. De
man loopt hem na en ziet op het
bloedbespatte gras tussen de licha
men van vier verminkte, jonge sper
wers dt dode wezel, met openge
scheurde borst en uitgestoken ogen...
FREEK van DER MEER
Oud heidens gebruik, dat gekerstend werd
O/ER enige tijd, zo tegen
Palmzondag, dat is de
Zondag vóór Pasen, zullen
wij weer troepjes jongens en
meisjes met hun mooie ver
sierde palmpaas trots zien
rondlopen.
vrienden en kennis;
rond. Zij zeggci.
simpel liedje op en krijgen
daarvoor als beloning een of
ander lekkernij, dat aan hun
fialmstok wordt bevestigd en
ater op de dag opgepeuzeld.
Hieronder laten wij twee van
die liedjes volgen:
Palm, Palmpasen,
Eikoerei, eikoerei!
't Duurt nog ene Zondag,
Dan krijgen we een ei.
Een ei is geen ei,
Twee ei is 'n half el,
Drie ei is een palm Paasei!
Het eikoerei is een verbas
tering van het Griekse Kyrie
eleison, hetgeen „Heer, erbarm
U onzer" betekent.
In Zutphen zingt men:
Haantje op 'n stökske
stukske brood
Anders gaat mijn
haantje dood.
dreigde uitgezonderd
Drenthe, Overijssel en Gel
derland geheel in onbruik
te geraken. Gelukkig kreeg
de folklore langzamerhand
weer meer belangstelling,
hetgeen blijkt uit het steeds
toenemend aantal bezoeken
aan het Nederlands Open
lucht Museum te Arnhem.
de bekende folklorist D. J.
van der Ven, bijgestaan door
vele anderen, vooral uit de
onderwijswereld, dat de
palmpaasviering weer nieuw
leven werd ingeblazen.
Over de palmpaasviering
is veel geschreven. Het is
niet te verwonderen, dat de
onderzoekers over de oor
sprong en betekenis van dit
wel zeer oude feest het niet
in alle opzichten met elkaar
eens zijn. Wij zullen de ver
schillende theorieën niet ver
melden, hoe interessant die
ook op zichzelf mogen zijn.
Wie zich in deze materie
wenst te verdiepen, neme
het Folkloristisch Woorden
boek voor Nederland en Bel
gië ter hand. Het boek werd
door K. ter Laan samenge-
üfer-
Horizontale Palmpaaskrans.
steld. Hierin vindt men alle
bronnen vermeld.
Het staat intussen wel
vast, dat wij in de palm
paasviering een lente-ge
bruik moeten zien.
De vorm van de palmpaas
en de attributen, die bij de
vervaardiging worden aan
gewend, verschillen in de
onderscheidene gewesten
van ons land sterk. Het is
daarom niet mogelijk in
kort bestek er een volledige
omschrijving van te geven.
Bijgaande schetsjes n
U evenwel een idee
van geven.
De meeste onderzoekers
zien in de palmstokkcn een
miniatuur Meiboompje, sym
bool van een jong lente
leven. Het groen, dat ter
versiering wordt aangewend,
is bij voorkeur van de
buksboom, de buxus sem-
pervirens. Doch ook dennc-
groen, hulsttakjes en ligus
tertwijgjes worden wal aan
gewend, het hangt er maar
van af, wat ter plaatse
voorhanden is.
Onze verre voorouders,
die zoveel dichter bij de
natuur stonden dan wij en
daar ook veel meer van af
hankelijk waren, verheug
den zich in het stijgen van
de zon, die de lange don
kere en koude winter ver
dreef; in het uitbotten van
het groen en de tekenen
van nieuw leven, die zij om
zich heen bespeurden.
De broodkranren in
sommige streken krakeling
genoemd ook wel kran
sen van groen, zijn een na
bootsing van het wentelen
de zonnerad. Dat rad werd
in de lente rondgedragen
Verticale Palmpaaskrans.
om de zon bij haar herrijze
nis op gang te helpen. In
het haantje nu meestal
van brood moeten wij
een symbool van vrucht
baarheid zien. Mogelijk
werd het eertijds aan de
geesten van de vruchtbaar
heid geofferd. Het is ook de
haan, die bij het krieken
van de dag de zon met
zijn verklinkend gekraai be-
De palmpaasviering be
stond reeds vóór de kerste
ning van deze lage landen.
Later werd er de herinne
ring aan verbonden aan de
intocht van Christus in Je
ruzalem en Zijn opstanding.
Christus het licht der we
reld overwint alles, wat
donker en duister is!
ZONDAGSBLAD 3 APRIL 1954
5
Ruim 4600 bedrijven houden zich nog bezig
met de bereiding van dit beroemde product
Vorig jaar 18 millioen kg. boerenkaas!
HET is nog niet zo heel lang ge
leden, dat alle kaas „boerenkaas"
was. Er waren nog geen zuivelfabrie
ken, waar men de melk tot kaas ver
werken liet en het kaasmaken vond
plaats op de boerderij zelf.
Dat kaasmaken of zoals men in
Zuidholland zegt: wringen is niet
ieders werk. Men had goede kaas
makers en men had minder goede
met als gevolg resp. goede kaas en
kazen van minder gehalte.
Beroemd om hun kazen waren
vooral de weidegebieden in Zuidhol
land en Utrecht en die in Westfries
land, terwijl de streken der gemeng
de en kleine bedrijven blij waren
wanneer zij in hun eigen onderhoud
konden voorzien en zo nu en dan eens
een kluitje boter konden verkopen.
De grote producenten vond men dus
in de streek tussen Gouda en Leiden
en in de Zuidhollandse en Utrechtse
waarden, terwijl in het Noorden de
kaasmakerij zich concentreerde om
Alkmaar en Hoorn heen.
Men moet niet te min denken over
dat kaasmaken op de boerderij. Hoe
wel menig huisman de helpende hand
gedurende zijn huwelijk heeft uitge
stoken, rustte de verantwoordelijk
heid van het kaasmaken toch wel in
hoofdzaak op de schouders
eerste klas kaas te maken. Zij voelde
hoe het hele bedrijf door haar mis
lukkingen in zijn ontwikkeling ge
remd werd. Zij probeerde van alles,
maar het gelukte niet.
ke men tegenwoordig spoedig onder
de knie zou hebben, doch waartegen
men toentertijd niets wist uit te rich-
JA, er kwam heel wat bij kijken
en het leven van een zelfkazende
boerin, zoals dat heette, ging niet
over rozen. Haar werkdag was hard
en lang en zwaar.
En dat is dan ook wel degelijk één
der redenen, waarom de zuivelfabrie
ken, zowel speculatieve alsmede par
ticuliere, overal gesticht werden en
het werk van de boerin gingen over
nemen. Vele boerendochters hadden
er geen lust in om een koe-boer te
trouwen, tenzij de melk naar de fa
briek zou gaan. Welnu...
Toch is het gelukkig niet zóver ge
komen, dat alle melk naar de fabrie
ken gaat en alle kaas fabriekmatig
wordt bereid. Gelukkig niet en wel om
dat de fijnproever, de werkelijke
kaaswaardeerder, node zijn „typi
sche" boerenkaas zou moeten mis
sen. Hoe goed de fabriekskaas ook
moge zijn, volgens onze mening is
boerenkaas „anders" en is zij tussen
de vele Nederlandse kazen een „deli
catesse", waarmede eigenlijk alles
gezegd is.
Wanneer de melkprijzen voor con
sumptiedoeleinden niet te veel ver
schillen en het zelfkazen dus blijft lo
nen, ziet het er wel naar uit, dat wij
voorlopig nog menig zelfkazend boe
renbedrijf zullen overhouden.
Ge zult u afvragen of onder de
huidige omstandigheden dan nog boe-
Boerin aan het werk in de kaaskamer.
rinnen gevonden worden, die zich
willen afsloven bij het kaasmaken.
Begrijpelijk die vraag, maar weet
dan, dat de techniek ook de zelfka
zende boer heeft laten profiteren van
hetgeen zij heeft weten voort te bren
gen.
Op die wijze is de arbeid der boe
rinnen veel vereenvoudigd geworden,
waarnaast zij de zo zeer gewaardeer
de steun ondervindt van de rijkszui-
velconsulenten en de uitgebreide vak
literatuur.
Ja, er is wel iets veranderd. Ten
gunste van de boerin, maar ook van
haar gezin.
Wat niet veranderde is de kwali
teit van de boerenkaas, haar smaak,
haar voedingswaarde.
VORIG jaar werd er nog ruim
18.000 ton boerenkaas geproduceerd
of 18 millioen kg. Zuidholland neemt
hiervan het leeuwendeel op zich.
Ruim 4600 bedrijven houden zich met
deze kaasmakerij nog bezig en wij
dienen haar in ere te houden, wanf
de roep, welke in het buitenland van
onze kaas uitgaat, is te danken voor
al aan de Goudse boerenkazen.
Ook de z.g. Edammers die vrij
wel nooit uit Edam komen de be
kende rolronde en voor export rood
geschilderde kaasjes waren vroeger
ook een product van de boerderij.
Dat is thans afgelopen, want de fa
brieken hebben die taak overgeno
men, zodat niet meer van verschil
tussen Edammer fabrieks- en Edam
mer boerenkaas kan gesproken wor-
De boeren houden nog als vanouds
vast aan het zelf ter markt brengen
van hun producten en zo zijn voor
Zuidholland de aangewezen markt
plaatsen: Gouda, Bodegraven, Woer
den, Leiden, Groot-Ammers en Meer
kerk, terwijl die van Utrecht kun
nen markten te Utrecht zelf, Uithoorn
Meerkerk, Oudewater en Breukelen.
In belangrijkheid staat de markt te
Woerden bovenaan, waarop dan die
te Bodegraven volgt en als derde
eerst de oude befaamde markt te
Gouda.
De oude nijverheid van het kaas
maken is dus gelukkig nog niet uit
gestorven en het is ook nog lang
geen armzalig bestaan. Maar wél
wordt vereist werkelijke liefde voor
dit werk, nauwgezetheid, kennis van
zaken en c
Elke morgen en elke middag komt
toch zonder pardon, óók des Zondags,
de plas vette melk de kaaskamer
binnen in de helder geschuurde melk
bussen en dan is de boerin degene,
die tussen haar huishoudelijke bezig
heden en om haar heen scharrelende
kinderschaar moet zorgen, dat uit die
melk goede, degelijke en smakelijke
boerenkazen gevormd worden, kazen,
want van dat kaasgeld moet het be
drijf draaien. Slechte kazen, slechte
prijzen, wat dikwijls armoede bete-
HET was dan ook van doorslagge
vende betekenis of de jonge boer
een toekomstige boerin trouwde, die
het kaasmaken als de beste verstond
of dat het haar niet te best afging!
Wel degelijk werd daar rekening me
de gehouden, want tenslotte stond of
viel daarmede het hele veehouders-
bedrijf.
En zo stonden sommige boerinnen
wijd en zijd in de omtrek bekend als
maaksters van extra goede kaas, en
de kooplui kwamen de brik met goud
gele kazen reeds op weg naar de
markt tegemoet, zo goed waren ze.
Zulk een boerin getrouwd te heb
ben was eens boeren trots. Tragisch
daarentegen was het gesteld met de
goedwillende boerin, die de techni
sche gang van het kaasmaken wel
degelijk onder de knie had, maar
wie het maar niet gelukte ooit eens
EDe trap (XIX)
lK moet eigenlijk weer eens
verder....", zegt de bezoeker,
nadat hij een poosje met de beide
vrouwen heeft zitten te praten.
Dat „eigenlijk" verraadt dat hij
het tegelijk meent en niet meent.
Enerzijds voelt hij zich verplicht
om nu ook de resterende gezinnen
in dit pand te bezoeken: de tijd
schiet op en 's avonds heeft hij
wel wat anders te doen als dit
kleine onderdeel van zijn arbeid
Anderzijds wil hij nog zo heel
graag wat blijven hangen. Hij
voelt zich hier helemaal thuis.
Hier hoeft hij niet tv oord voor
woord angstig af te wegen: of het
wel begrijpelijk is; of het geen
misverstanden zal scheppen
Zijn gastvrouwen merken zijn
weifeling en ze zeggen: „Nou al
weer wèg? Geen sprake van! We
zien mekaar zowat nooit en dan
kun je niet meteen er vandoor
gaan! Niks hoor. Eerst nóg een
kopje thee
Goed dan. Het is niet moeilijk
om iemand over te halen als hij
i zijn hart niets liever wil. Maar
wat dat „elkaar-nooit-eens-zien"
betreft, dat is toch feitelijk ook
hun eigen schuld. Dat zou toch
gemakkelijk genoeg te verhelpen
wezen! Als ze nou enkel eens be
gonnen met naar de kerk te gaan?
De bezoeker zegt het vragender
wijs. Vroeger deed hij dat anders.
In het begin van zijn werk zei hij
het meer op de toon van een bevel.
Toen placht het hem te ergeren
als stadsmensen zich beklaagden
dat ze te weinig van de kerk merk
ten: die konden toch op hun vin
gers natellen dat alleen een trouwe
kerkgang daarin wijziging zou
kunnen brengen. Maar in de volks
wijk heeft hij zeer vlug verleerd
om bevelen uit te delen. Bij die
toon breekt elk gesprek af en na
derhand hoor je dan nog van de
buitenwacht dat de bezoeker „zo
nijdig wier dat ie sting te vloeken!"
Zodoende is hij na verloop van
t\jd van commandotoon overge
schakeld op hartelijke nodiging in
Uit de
VOLKSWIJK
de trant van „Toe, u bent hartelijk
welkom, kom toch ook eens!" Maar
ook deze methode heeft hij allengs
weer losgelaten. Wie vruchteloos
enkele honderden gezinnen zoetjes
trachtte te paaien, begint zichzelf
halfzacht te voelen. Wat later
heeft hij het daarom in het sar
castische gezocht: „U had eens naar
de kerk kunnen komen...!" Maar
sarcasme bleek totaal onvrucht
baar, precies zoals het dat pleegt
te zijn in een kleuterklas. Het
verwekt enkel een gevoel van on
behagen dat je dan vervolgens
maar weer moet zien weg te wer
ken. Vandaar dat de bezoeker, zo
hij ergens nog over kerkgang rept
dit doet in de vorm van een blanke,
onschuldige vraag.
Zo'n vraag heeft het voordeel
dat er tenminste antwoord op
komt. Ook in dit gezin gebeurt dat.
„Ach nee", zegt de moeder, „ach
nee, dat doen we maar liever niet.
Daar passen wij nietEn de
dochter knikt instemmend: „Al die
vreemde mensen
„Dat wordt anders elke keer
beter", weet de bezoeker. „Hoe
vaker je gaat, hoe meer mensen
je leert kennen. Je hebt per slot
ran rekening toch ook wel erheen
durven gaon om te dopen, is het
niet? Nou dan!" Hij formuleert het
opzettelijk zo, omdat hij hier voor
een van zijn talloze vraagstukken
staat. Er is een kleine groep, die
nog wel de kinderen laat dopen.
Men doet dat volkomen bewust:
er is geen sprake van „gewoonte"
of „bijgelovigheid" in. Men heeft
er ronduit iets voor over, want de
reacties op een dergelijke doop zijn
in de buurt lang niet altijd vrien
delijk. Er wordt honend over ge
lachen. Er wordt geïnsinueerd dat
de ouders deze beslissing namen
om er béter van te worden. Er
wordt mogelijk gescholden. Maar
dat aanvaarden de doopouders met
blijdschap. Ze kómen evenwel geen
stap verder tot kerkgang. Wat mag
daar achter steken? De vraag van
de bezoeker bedoelt hierover meer
te weten te komen. Zo ergens, dan
bestaat er hier de kans toe.
„Dat is toch heel wat anders",
antwoordt de jonge vrouw, „de
doop dat heeft met God te ma
ken, en de kerk nou dat zijn
toch enkel maar mensen! En van
de mensen heb je toch niets te
verwachten
Maar het zijn daar toch allemaal
mensen, die het óók van God ver
wachten' houdt de bezoeker aan.
Als ze het zó maar eens konden
bekijken, denkt hij. Als de kerk
gangers elkaar maar eens au sérieu
namen! Maar dat zal voorlopig nog
wel een vrome wens blijven.
„Daar merk je anders niet veel
van", zegt de moeder. Ze zegt het
wat bitter, en als de bezoeker haar
vragend aankijkt, geeft ze tekst en
uitleg: „Neem nou de huisbaas van
dit pand, die gaat strijk en zet
's Zondags naar de kerk. We wo
nen hier nou tien jaar, maar je
moet niet denken, dat ie ooit voor
wat verknapping gezorgd heeft. De
huur ophalen en als het even mag
de huur opslaan dat kén ie. Het
kan wezen dat het hem ook om
God te doen is, hoor, daar blijf ik
af. Maar gemerkt hebben we dat
nooitZe kijkt een beetje
alsof ze een onhoudbaar doelpunt
scoort, deze moeder. Is het dat
werkelijk
WIJKPREDIKANT