PALMPAASVIERING in deze tijd Kaasboeren en boerenkaas Sluipvoet 4 ZONDAGSBLAD 3 APRIL 1954 in 't mooie LenteUnöschè.p woRöt een stRijö op Leven en öooö qestReöen öe schRik v&n öe öijk I N het vlakke polderland heeft het ieder jaar terugkerende wonder zich weer voltrokken: kleine, tere ko rensprietjes zijn door de harde klei- bodem geboord en maken de vaal grijze kleur van de aarde iedere dag een tintje groener. Aan de dijk, die dwars door de landerijen loopt een deel van een oud, sinds lange tijd niet meer in gebruik zijnd verdedigingswerk met aan beide kanten een brede sloot pinken gele speenkruidsterretjes tus sen het groene gras en zijn witte ma- delievensnoetjes opgeheven naar de koesterende zon. In die dijk is het hol van Sluipvoet, de wezel. Het zit weggestopt onder de resten van de betonnen vloer van wat vroeger in meer glorierijke dagen vermoedelijk een kazemat is geweest. Van een paar graszoden zijn de halmen wat weggebogen. Dat is de ingang, die zich vanzelf sloot wanneer de wezel in of uit zijn wo ning was gegaan. Ja, Sluipvoets woning is even on opvallend, als het dier zelf was. Als het dag was geworden en de zon in de blauwe lucht tussen gele wolken door naar al dat frisse groen glans de, was de wezel al in zijn hol terug gekeerd, waar hij bleef tot de sche mering van de avond zich geluidloos over de vlakke velden vlijde. Dan kwam hij naar buiten, want hij deed zijn werk in de duisternis. Voorzichtig duwde hij met zijn spit se snuit de grashalmen voor het hol vaneen en stak zijn neus in de lucht. Zijn snorharen trilden en op de ach terpoten zittend verkende hij de om geving. Daarna ging hij op pad, slui pend langs de kant van het smalle weggetje langs de dijk, steeds even stilstaand om te luisteren en te rui ken. Hij snuffelde aan een molshoop en bleef een ogenblik roerloos wach ten of de mol misschien naar buiten kwam. Aan de andere kant ritselde iets, dat langzaam naderde. Het roofdie renlichaam spande zich. Met een korte bocht maakte hij een feilloze sprong. Kort klonk de snerpende gil van een dier in doodsnood en het bij na onhoorbare geklok, toen Sluipvoet het bloed inzoog van de veldmuis, die evenals hij, op zoek was om iets te vinden waarmee hij zijn hongerige maag kon vullen. ZO ging het nacht op nacht en steeds waagde de wezel zich verder van het veilige nest, tot vlak bij de boer derijen. Nu waren het niet alleen meer de kreten van muizen of van broedende vogels, die hij op het nest overviel. Op de ene boerderij vond men 's morgens de eieren van de kip pen leeggeslurpt. Op de andere ver dwenen in een nacht bijna alle kui kens, die zwaar verminkt en ten dele opgegeten over het erf verspreid wer den teruggevonden. Achter het huis van de arbeider stond een konijnen hok en toen de kinderen voor zij naar school gingen zoals gewoon lijk nog even langs de ruiven liepen, zagen zij daar geen bibberende ko nijnensnoeten en krabbelende pootjes. In de hokken lagen de grijze en wit- zwart gevlekte donslijfjes, slap en bloedloos. Slachtoffers van Sluipvoets bloeddorst en moordlust. Een late voorjaarsavond. De me rel op de iakvorst van de boerderij heeft zijn fluitconcert gegeven en vliegt tjakkerend naar het nest in de klimophaag. In het dorp gaan de lich ten aan. Het is stil, zoals het bui ten stil kan zijn. Niets wordt gehoord dan het bassen van een hofhond in de verte. Geruisloos wijken de lange gras halmen tussen de betonbrokken aan de dijk vaneen en met een lenige sprong is Sluipvoet buiten. Snuffelend en steeds wachtend sluipt hij behoed zaam door het gras. Onder een boom blijft hij staan. Wat ruikt hij? Op de grond liggen stukjes muizenvlees. Schuw ziet hij omhoog. In de donkere takken tekent zich een zwarte vlek af. Het is het nest van een sperwer- paar. Ritselen en kwetteren duidt er op dat er jongen zijn. Maar Sluip voet wijd' er verder geen aandacht aan. Het is hem te hoog en veel te gevaarlijk. Zijn instinct waarschuwt hem voorzichtig te zijn, want de ou de vogels hebben scherpe snavels en lange nagels aan de poten. Boven dien, waarom zou hij zich hier in spannen? Voor hem ligt een ander werkterrein te wachten op het erf van de boerderij. ^[\AR deze nacht zit het hem te- gen. Het konijnenhok is nog leeg. Ook bij de kippenren heeft hij geen succes. Hij kan geen doorgang in het gaas ontdekken en als hij gaat gra ven bemerkt hij dat de afrastering tot dien in de grond doorloopt. Op zijn buik schuifelt hij onder de deur door de stal in, die leeg is. Als de hemel zich in het oosten rood begint te kleuren en de merel weer op het dak van de schuur zit om de nieu- 1^1 Veldmuis door wezel overvallen. Hij probeert te slapen, maar het gelukt hem niet. Zijn maag doet pijn van de honger. Voorzichtig schuifelt hij naar de uitgang van het hol en knipoogt egen de zonnestralen, die hem in de ogen priemen. Nee, nu kan hij liet op roof uitgaan. Dat is veel te gevaarlijk. Weer keert hij terug, maar het knagende hongergevoel wordt heviger en heviger. Zou hij dan toch maar....? Juist buiten zijn schuilplaats luistert hij. Er is niets te horen wat op gevaar lijkt. Uiterst behoedzaam sluipt hij verder. De zon glanst op zijn glimmende, bruine vacht, als hij op een steen zittend de omgeving verkent. Er is niets te zien. Nergens. Alleen boven hem vliegen de sperwers en dalen op het nest in de bcom, waaronder hij van- Hij herinnert zich de voedselresten weer, die hij daar heeft versmaad. Als hij nu erg voorzichtig is, kan hij zonder het beschermende gras te verlaten bij de boom komen. Met een grote sprong is hij midden op het pad en maakt zich gereed om in het gras te verdwijnen. Dan hoort hij iets achter zich. Een moment zit hij stil, even maar. Hij ziet om en ontwaart een hond die op hem af komt. Plotseling beseft hij het ge vaar en is verdwenen. Met aalach tige sprongen schiet hij door het gras, de ogen uitpuilend van angst. Hij hoort een mensenstem: de boer die de hond opjaagt. Het gegrom en ge snuif klinkt al dichter achter hem. De geopende bek is vlakbij. Dan blijft hij ineens staan en keert zich om. Terwijl de kaken van de hond dichtslaan, vliegt hij krijsend overeind en bijt in de grote bek. De herder tracht hem van zich af te schudden, maar de kleine, o zo ve nijnige, naaldtandjes dringen hem steeds dieper in de wang. Jankend loopt hij een paar stappen achteruit. Daarop heeft Sluipvoet gewacht. Plot seling laat hij los en verdwijnt met twee, drie sprongen in het hoge gras. De hond zet de vervolging niet voort. Met een bebloede bek keert hij terug naar zijn baas, die het gevecht van verre heeft gevolgd. TRILLEND over zijn hele lichaam ligt de wezel weggekropen onder het overhangende riet aan de sloot kant. Daar blijft hij een half uur, een uur. Bij ieder geluid, dat de speelse wind met de ruisende rietstengels maakt, krimpt hij angstig ineen. Maar er gebeurt niets. Er komen geen honden meer en geen mensen. Wel wordt zijn honger steeds erger. Tot hij verder gaat. Onder langs de slootkant kruipt hij naar de boom en snuffelt op de plaats waar hij vannacht was. Het gras en de dorre bladeren ademen wel de geur nog uit, maar er is niets meer. Terwijl hij tegen de oude, knoestige stam zit weggedrukt, hoort hij hoe boven hem de sperwers af en aan vliegen met voedsel voor de jonge vo gels, die hen luid schreeuwend ont vangen. Lij klimt wat hoger en ziet de beide vogels wegvliegen. Weer gaat hij iets omhoog, zich verschui lend tussen de bladeren wanneer het gekwetter van de jongen verraadt, dat vader of moeder weer in aantocht zijn. Nog verder klimt hij en klauwt zich vast in een tak. Vlak bij het nest is hij. Sluipvoet ruikt de lucht van vers vlees en voelt hoe de honger met pijnlijke scheuten door zijn lichaam wroet. Door de bladeren zoekt hij de blauwe lucht af. De oude vogels zijn nergens te zien. Dan een grote sprong en de wezel zit op de rand van het takkenbouwsel. De jonge dieren ho ren hem en keren zich naar hem toe. Maar in plaats van een der sperwers te zien, kijken zij in een paar ijskoude ogen. De onbeveerde koppen sidderen terug, onbeholpen, waggelend op de dunne nekken. Nog een sprong en Sluipvoet zit midden tussen de sperwerjongen. Hij zet zijn tanden in het weke vlees, waarvan hij brokken wegrukt, tot hij het warme bloed in zijn bek proeft. Met gesloten ogen geniet hij, niet meer denkend aan gevaar. Uit pure moordzucht rijt hij met zijn klauwen de zachte lichamen verder open. De tweede vogel volgt, de derde, tot het hele nest niet meer bevat dan een chaos van slap over elkaar liggende, uiteengetrokken vogellijven, waardoor nu en dan nog een lichte stuiptrek king het wegtrekkende leven ver raadt. P LOTS is er een schaduw boven hem. Mrchtige vleugels slaan klepperend tegen de bladeren van de boom. Sluipvoet siddert en duikt in een. Omkijkend ziet hij de twee sper wers, neerschietend op het nest. Hij tracht naar de rand te kruipen om te ontkomen, maar een van de vogels staat al naast hem. Dan naar de an dere kant. Een felle snavelhauw op zijn kop doet hem even de positieven verliezen. Hij voelt zich vallen, en kan nog juist de voorpoten uitslaan om zich aan de buitenste takkenrand van het nest vast te houden. Zijn lijf kromt zich, als de achterpoten steun trachten te vinden aan de Lk, waar op het nest rust. Weer krijgt hij een snavelhauw ir zijn kop. Een der vo gels fladdert achter hem en zet de scherpe klauwen in zijn rug. Het is een gewirwar van hakkende bekken, krabbende klauwen en slaande vleu gels. De takken beginnen los te raken en wijken vaneen. Door de openingen ploffen de lijken van de jonge vogels naar beneden. Dan priemt een der roofvogelsnavels hem diep in zijn oog. Gillend van de pijn laat hij los en tuimelt neer, achtervolgd door het als een verenkluwen fladderende sper- werpaar. Met een klap komt hij on der de boom neer en blijft liggen. Daar koelen de woedende vogels hun wraak op de moordenaar van hun kroost. ngs dier loopt vlak voor zijn baas en blijft onder de boom grommend staan. De man loopt hem na en ziet op het bloedbespatte gras tussen de licha men van vier verminkte, jonge sper wers dt dode wezel, met openge scheurde borst en uitgestoken ogen... FREEK van DER MEER Oud heidens gebruik, dat gekerstend werd O/ER enige tijd, zo tegen Palmzondag, dat is de Zondag vóór Pasen, zullen wij weer troepjes jongens en meisjes met hun mooie ver sierde palmpaas trots zien rondlopen. vrienden en kennis; rond. Zij zeggci. simpel liedje op en krijgen daarvoor als beloning een of ander lekkernij, dat aan hun fialmstok wordt bevestigd en ater op de dag opgepeuzeld. Hieronder laten wij twee van die liedjes volgen: Palm, Palmpasen, Eikoerei, eikoerei! 't Duurt nog ene Zondag, Dan krijgen we een ei. Een ei is geen ei, Twee ei is 'n half el, Drie ei is een palm Paasei! Het eikoerei is een verbas tering van het Griekse Kyrie eleison, hetgeen „Heer, erbarm U onzer" betekent. In Zutphen zingt men: Haantje op 'n stökske stukske brood Anders gaat mijn haantje dood. dreigde uitgezonderd Drenthe, Overijssel en Gel derland geheel in onbruik te geraken. Gelukkig kreeg de folklore langzamerhand weer meer belangstelling, hetgeen blijkt uit het steeds toenemend aantal bezoeken aan het Nederlands Open lucht Museum te Arnhem. de bekende folklorist D. J. van der Ven, bijgestaan door vele anderen, vooral uit de onderwijswereld, dat de palmpaasviering weer nieuw leven werd ingeblazen. Over de palmpaasviering is veel geschreven. Het is niet te verwonderen, dat de onderzoekers over de oor sprong en betekenis van dit wel zeer oude feest het niet in alle opzichten met elkaar eens zijn. Wij zullen de ver schillende theorieën niet ver melden, hoe interessant die ook op zichzelf mogen zijn. Wie zich in deze materie wenst te verdiepen, neme het Folkloristisch Woorden boek voor Nederland en Bel gië ter hand. Het boek werd door K. ter Laan samenge- üfer- Horizontale Palmpaaskrans. steld. Hierin vindt men alle bronnen vermeld. Het staat intussen wel vast, dat wij in de palm paasviering een lente-ge bruik moeten zien. De vorm van de palmpaas en de attributen, die bij de vervaardiging worden aan gewend, verschillen in de onderscheidene gewesten van ons land sterk. Het is daarom niet mogelijk in kort bestek er een volledige omschrijving van te geven. Bijgaande schetsjes n U evenwel een idee van geven. De meeste onderzoekers zien in de palmstokkcn een miniatuur Meiboompje, sym bool van een jong lente leven. Het groen, dat ter versiering wordt aangewend, is bij voorkeur van de buksboom, de buxus sem- pervirens. Doch ook dennc- groen, hulsttakjes en ligus tertwijgjes worden wal aan gewend, het hangt er maar van af, wat ter plaatse voorhanden is. Onze verre voorouders, die zoveel dichter bij de natuur stonden dan wij en daar ook veel meer van af hankelijk waren, verheug den zich in het stijgen van de zon, die de lange don kere en koude winter ver dreef; in het uitbotten van het groen en de tekenen van nieuw leven, die zij om zich heen bespeurden. De broodkranren in sommige streken krakeling genoemd ook wel kran sen van groen, zijn een na bootsing van het wentelen de zonnerad. Dat rad werd in de lente rondgedragen Verticale Palmpaaskrans. om de zon bij haar herrijze nis op gang te helpen. In het haantje nu meestal van brood moeten wij een symbool van vrucht baarheid zien. Mogelijk werd het eertijds aan de geesten van de vruchtbaar heid geofferd. Het is ook de haan, die bij het krieken van de dag de zon met zijn verklinkend gekraai be- De palmpaasviering be stond reeds vóór de kerste ning van deze lage landen. Later werd er de herinne ring aan verbonden aan de intocht van Christus in Je ruzalem en Zijn opstanding. Christus het licht der we reld overwint alles, wat donker en duister is! ZONDAGSBLAD 3 APRIL 1954 5 Ruim 4600 bedrijven houden zich nog bezig met de bereiding van dit beroemde product Vorig jaar 18 millioen kg. boerenkaas! HET is nog niet zo heel lang ge leden, dat alle kaas „boerenkaas" was. Er waren nog geen zuivelfabrie ken, waar men de melk tot kaas ver werken liet en het kaasmaken vond plaats op de boerderij zelf. Dat kaasmaken of zoals men in Zuidholland zegt: wringen is niet ieders werk. Men had goede kaas makers en men had minder goede met als gevolg resp. goede kaas en kazen van minder gehalte. Beroemd om hun kazen waren vooral de weidegebieden in Zuidhol land en Utrecht en die in Westfries land, terwijl de streken der gemeng de en kleine bedrijven blij waren wanneer zij in hun eigen onderhoud konden voorzien en zo nu en dan eens een kluitje boter konden verkopen. De grote producenten vond men dus in de streek tussen Gouda en Leiden en in de Zuidhollandse en Utrechtse waarden, terwijl in het Noorden de kaasmakerij zich concentreerde om Alkmaar en Hoorn heen. Men moet niet te min denken over dat kaasmaken op de boerderij. Hoe wel menig huisman de helpende hand gedurende zijn huwelijk heeft uitge stoken, rustte de verantwoordelijk heid van het kaasmaken toch wel in hoofdzaak op de schouders eerste klas kaas te maken. Zij voelde hoe het hele bedrijf door haar mis lukkingen in zijn ontwikkeling ge remd werd. Zij probeerde van alles, maar het gelukte niet. ke men tegenwoordig spoedig onder de knie zou hebben, doch waartegen men toentertijd niets wist uit te rich- JA, er kwam heel wat bij kijken en het leven van een zelfkazende boerin, zoals dat heette, ging niet over rozen. Haar werkdag was hard en lang en zwaar. En dat is dan ook wel degelijk één der redenen, waarom de zuivelfabrie ken, zowel speculatieve alsmede par ticuliere, overal gesticht werden en het werk van de boerin gingen over nemen. Vele boerendochters hadden er geen lust in om een koe-boer te trouwen, tenzij de melk naar de fa briek zou gaan. Welnu... Toch is het gelukkig niet zóver ge komen, dat alle melk naar de fabrie ken gaat en alle kaas fabriekmatig wordt bereid. Gelukkig niet en wel om dat de fijnproever, de werkelijke kaaswaardeerder, node zijn „typi sche" boerenkaas zou moeten mis sen. Hoe goed de fabriekskaas ook moge zijn, volgens onze mening is boerenkaas „anders" en is zij tussen de vele Nederlandse kazen een „deli catesse", waarmede eigenlijk alles gezegd is. Wanneer de melkprijzen voor con sumptiedoeleinden niet te veel ver schillen en het zelfkazen dus blijft lo nen, ziet het er wel naar uit, dat wij voorlopig nog menig zelfkazend boe renbedrijf zullen overhouden. Ge zult u afvragen of onder de huidige omstandigheden dan nog boe- Boerin aan het werk in de kaaskamer. rinnen gevonden worden, die zich willen afsloven bij het kaasmaken. Begrijpelijk die vraag, maar weet dan, dat de techniek ook de zelfka zende boer heeft laten profiteren van hetgeen zij heeft weten voort te bren gen. Op die wijze is de arbeid der boe rinnen veel vereenvoudigd geworden, waarnaast zij de zo zeer gewaardeer de steun ondervindt van de rijkszui- velconsulenten en de uitgebreide vak literatuur. Ja, er is wel iets veranderd. Ten gunste van de boerin, maar ook van haar gezin. Wat niet veranderde is de kwali teit van de boerenkaas, haar smaak, haar voedingswaarde. VORIG jaar werd er nog ruim 18.000 ton boerenkaas geproduceerd of 18 millioen kg. Zuidholland neemt hiervan het leeuwendeel op zich. Ruim 4600 bedrijven houden zich met deze kaasmakerij nog bezig en wij dienen haar in ere te houden, wanf de roep, welke in het buitenland van onze kaas uitgaat, is te danken voor al aan de Goudse boerenkazen. Ook de z.g. Edammers die vrij wel nooit uit Edam komen de be kende rolronde en voor export rood geschilderde kaasjes waren vroeger ook een product van de boerderij. Dat is thans afgelopen, want de fa brieken hebben die taak overgeno men, zodat niet meer van verschil tussen Edammer fabrieks- en Edam mer boerenkaas kan gesproken wor- De boeren houden nog als vanouds vast aan het zelf ter markt brengen van hun producten en zo zijn voor Zuidholland de aangewezen markt plaatsen: Gouda, Bodegraven, Woer den, Leiden, Groot-Ammers en Meer kerk, terwijl die van Utrecht kun nen markten te Utrecht zelf, Uithoorn Meerkerk, Oudewater en Breukelen. In belangrijkheid staat de markt te Woerden bovenaan, waarop dan die te Bodegraven volgt en als derde eerst de oude befaamde markt te Gouda. De oude nijverheid van het kaas maken is dus gelukkig nog niet uit gestorven en het is ook nog lang geen armzalig bestaan. Maar wél wordt vereist werkelijke liefde voor dit werk, nauwgezetheid, kennis van zaken en c Elke morgen en elke middag komt toch zonder pardon, óók des Zondags, de plas vette melk de kaaskamer binnen in de helder geschuurde melk bussen en dan is de boerin degene, die tussen haar huishoudelijke bezig heden en om haar heen scharrelende kinderschaar moet zorgen, dat uit die melk goede, degelijke en smakelijke boerenkazen gevormd worden, kazen, want van dat kaasgeld moet het be drijf draaien. Slechte kazen, slechte prijzen, wat dikwijls armoede bete- HET was dan ook van doorslagge vende betekenis of de jonge boer een toekomstige boerin trouwde, die het kaasmaken als de beste verstond of dat het haar niet te best afging! Wel degelijk werd daar rekening me de gehouden, want tenslotte stond of viel daarmede het hele veehouders- bedrijf. En zo stonden sommige boerinnen wijd en zijd in de omtrek bekend als maaksters van extra goede kaas, en de kooplui kwamen de brik met goud gele kazen reeds op weg naar de markt tegemoet, zo goed waren ze. Zulk een boerin getrouwd te heb ben was eens boeren trots. Tragisch daarentegen was het gesteld met de goedwillende boerin, die de techni sche gang van het kaasmaken wel degelijk onder de knie had, maar wie het maar niet gelukte ooit eens EDe trap (XIX) lK moet eigenlijk weer eens verder....", zegt de bezoeker, nadat hij een poosje met de beide vrouwen heeft zitten te praten. Dat „eigenlijk" verraadt dat hij het tegelijk meent en niet meent. Enerzijds voelt hij zich verplicht om nu ook de resterende gezinnen in dit pand te bezoeken: de tijd schiet op en 's avonds heeft hij wel wat anders te doen als dit kleine onderdeel van zijn arbeid Anderzijds wil hij nog zo heel graag wat blijven hangen. Hij voelt zich hier helemaal thuis. Hier hoeft hij niet tv oord voor woord angstig af te wegen: of het wel begrijpelijk is; of het geen misverstanden zal scheppen Zijn gastvrouwen merken zijn weifeling en ze zeggen: „Nou al weer wèg? Geen sprake van! We zien mekaar zowat nooit en dan kun je niet meteen er vandoor gaan! Niks hoor. Eerst nóg een kopje thee Goed dan. Het is niet moeilijk om iemand over te halen als hij i zijn hart niets liever wil. Maar wat dat „elkaar-nooit-eens-zien" betreft, dat is toch feitelijk ook hun eigen schuld. Dat zou toch gemakkelijk genoeg te verhelpen wezen! Als ze nou enkel eens be gonnen met naar de kerk te gaan? De bezoeker zegt het vragender wijs. Vroeger deed hij dat anders. In het begin van zijn werk zei hij het meer op de toon van een bevel. Toen placht het hem te ergeren als stadsmensen zich beklaagden dat ze te weinig van de kerk merk ten: die konden toch op hun vin gers natellen dat alleen een trouwe kerkgang daarin wijziging zou kunnen brengen. Maar in de volks wijk heeft hij zeer vlug verleerd om bevelen uit te delen. Bij die toon breekt elk gesprek af en na derhand hoor je dan nog van de buitenwacht dat de bezoeker „zo nijdig wier dat ie sting te vloeken!" Zodoende is hij na verloop van t\jd van commandotoon overge schakeld op hartelijke nodiging in Uit de VOLKSWIJK de trant van „Toe, u bent hartelijk welkom, kom toch ook eens!" Maar ook deze methode heeft hij allengs weer losgelaten. Wie vruchteloos enkele honderden gezinnen zoetjes trachtte te paaien, begint zichzelf halfzacht te voelen. Wat later heeft hij het daarom in het sar castische gezocht: „U had eens naar de kerk kunnen komen...!" Maar sarcasme bleek totaal onvrucht baar, precies zoals het dat pleegt te zijn in een kleuterklas. Het verwekt enkel een gevoel van on behagen dat je dan vervolgens maar weer moet zien weg te wer ken. Vandaar dat de bezoeker, zo hij ergens nog over kerkgang rept dit doet in de vorm van een blanke, onschuldige vraag. Zo'n vraag heeft het voordeel dat er tenminste antwoord op komt. Ook in dit gezin gebeurt dat. „Ach nee", zegt de moeder, „ach nee, dat doen we maar liever niet. Daar passen wij nietEn de dochter knikt instemmend: „Al die vreemde mensen „Dat wordt anders elke keer beter", weet de bezoeker. „Hoe vaker je gaat, hoe meer mensen je leert kennen. Je hebt per slot ran rekening toch ook wel erheen durven gaon om te dopen, is het niet? Nou dan!" Hij formuleert het opzettelijk zo, omdat hij hier voor een van zijn talloze vraagstukken staat. Er is een kleine groep, die nog wel de kinderen laat dopen. Men doet dat volkomen bewust: er is geen sprake van „gewoonte" of „bijgelovigheid" in. Men heeft er ronduit iets voor over, want de reacties op een dergelijke doop zijn in de buurt lang niet altijd vrien delijk. Er wordt honend over ge lachen. Er wordt geïnsinueerd dat de ouders deze beslissing namen om er béter van te worden. Er wordt mogelijk gescholden. Maar dat aanvaarden de doopouders met blijdschap. Ze kómen evenwel geen stap verder tot kerkgang. Wat mag daar achter steken? De vraag van de bezoeker bedoelt hierover meer te weten te komen. Zo ergens, dan bestaat er hier de kans toe. „Dat is toch heel wat anders", antwoordt de jonge vrouw, „de doop dat heeft met God te ma ken, en de kerk nou dat zijn toch enkel maar mensen! En van de mensen heb je toch niets te verwachten Maar het zijn daar toch allemaal mensen, die het óók van God ver wachten' houdt de bezoeker aan. Als ze het zó maar eens konden bekijken, denkt hij. Als de kerk gangers elkaar maar eens au sérieu namen! Maar dat zal voorlopig nog wel een vrome wens blijven. „Daar merk je anders niet veel van", zegt de moeder. Ze zegt het wat bitter, en als de bezoeker haar vragend aankijkt, geeft ze tekst en uitleg: „Neem nou de huisbaas van dit pand, die gaat strijk en zet 's Zondags naar de kerk. We wo nen hier nou tien jaar, maar je moet niet denken, dat ie ooit voor wat verknapping gezorgd heeft. De huur ophalen en als het even mag de huur opslaan dat kén ie. Het kan wezen dat het hem ook om God te doen is, hoor, daar blijf ik af. Maar gemerkt hebben we dat nooitZe kijkt een beetje alsof ze een onhoudbaar doelpunt scoort, deze moeder. Is het dat werkelijk WIJKPREDIKANT

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 10