Week-end in de Archipel, Nog leeshonger, roman favoriet Boekenwurm verdwijnend verschijnsel nieuwe roman van Risseeuw „GOED GEBOEKT', GEVARIEERD GESCHENK IN DE BOEKENWEEK VRIJDAG 26 MAART door Diet. Kramer is voor mij een bijzonder genoegen deze laatste zo juist verschenen roman van Ris- seeutv*te mogen bespreken. In zó veel opzichten uerd dit boek mij tot een ware verrassing. Wij weten allen, dat Risseeuw in de laatste jaren groot werk verzette, waar het betrof de romans over de Christen-emigratie naar Ame rika (De verschillende delen van „Landverhuizers"Boeken, waar voor je respect kunt hebben om dat ze historisch juist geschreven zijn, in een krachtig zij het soms dan wat omslachtig Ne derlands; die je ook ontzag in boezemen, omdat je beseft hoe groot de studie is, die er aan vooraf ging. Maar velen, die zo lang geen moderne, d.w.z. „he dendaagse" roman van Risseeuw onder de ogen kregen, dachten: „Dit is dus zijn speciale terrein geworden. W ie zich zó laat boeien door een bepaald gedeelte der historie, komt van dat alles nog maar moeilijk los!" Zoals de streek-roman-schrijver moei lijk loskomt van zijn streek en de schrijver van de psychologische roman van zijn psychologisch relaas. En zie daar (cn d i t werd voor mij persoon lijk een zeer grote verrassing!) Ris seeuw, die toch langzamerhand niet meer behoort tot de jongeren onder de Protestantse auteurs. Risseeuw zag wèl kans zich los te maken. En schreef met veel pen-vaardigheid en kennelijk genoegen een „hedendaagse roman". Deze omzwaai, deze literaire lenig heid, dwingt minstens evenveel respect af als het respect voor bovengenoemde, historische romans! 7 IJN verhaal is wei-doordacht en goed-opgezet. In de oorlogsjaren duikt Gerben, een nog zeer jonge man, onder bij zijn vroegere kantoorcollega Maud Lankamp. (In de Delistraat... de bekende Haagse Archipel-wijk.) In datzelfde huis „duikt" nog een andere jongeman, een zekere Pier. Beide jonge mannen komen slechts bij uitzondering op straat. Hun bestaan is zeer gebonden zonder veel afleiding, maar wel met angst, honger en verveling. Allebei ken ze verliefd op Maud. Dit ligt v de hand. De abnormale omstandigheden werken ertoe mede. En noch Gerben, noch Pier ziet Maud precies zoals ze is. Ze hebben geen vergelijkingsmate riaal. Ze bewonderen haar... en ze ij ontegenzeggelijk dapper, doortastend er ferm... maar ook eerzuchtig en heers zuchtig. Gerbens genegenheid gaat 't diepst. En... laat z'n sporen na. Niet voor niets is hij de jongen van orthodo xe huize. Na de bevrijding vraagt hij Maud ten huwelijk. Ze wijst hem af, zoals ze ook Pier afwijst. Terecht... want geestelijk behoort ze bij hen niet thuis. Enkele jaren later beseft Gerben heel duidelijk, dat hij slechits tot een gelukkig huwelijk kan komen met de vrouw, die zijn geloofs- en levensover tuiging deelt. Hij trouwt met Ruth. Er wordt een dochtertje geboren... Ansje. Voor 't oog der wereld een uitstekend huwelijk. Maar Gerben kan nog het wer kelijke geluk niet bereiken. Nog achter volgen hem de ogenblikken, waarin hij samen was met Maud en haar meende hef te hebben. Het wordt een schuldge voel, dat hij als een last meedraagt. En dan is er de droom, die zich tel kens herhaalt: „hij heeft een gesprek met Maud, blijkbaar van ernstige aard, en maakt zich tegelijkertijd zorgen over de toekomst van Ruth. En dan verschijnt altijd Pie'r op 't toneel Pier op wien hij eens jaloers was! en slaai beschermend de arm om Maud heen!" Echter... ook de jonge Pier eigen weg gegaan, is getrouwd, heeft kinderen en nog maar een zeer terloops contact met Maud. Maud zal jaren later trouwen met Stikkelorum, de directeur van het kan toor, dat eens ook Gerbens kantoor Een wei-doordacht huwelijk! Maar dit komt Gerben eerst te ten aan het eind van zijn „Archipel week-end''. Gerben voelt, dat deze wij ze van voortleven niet juist is. Hij wenst een beter en inniger contact met zijn vrouw, maar tevens wenst hij te we ten hoe het met Maud is gegaan... of ze gelukkig is of ongelukkig, of zijn lief desbetuigingen toch sporen hebben nage laten. Hij wenst „er door te gaan", al les uit de weg te ruimen, schoon schip te maken, te praten. En wanneer, ge durende een Pinkster week-end zijn vrouw en kind naar een zieke Oma gaan, accepteert hij gretig een uitnodiging voor een feest in de Archipel-wijk. Hj reist van Amsterdam daarheen, eigenlijk be zeten van die éne gedachte: „laat ei een eind komen aan deze kwelling, laat ik afrekenen met het verleden, mijn jcugdfoutcn, als het kan met Maud". Hoewel hij heimelijk zeer wel het gevaar beseft. De mogelijkheid bestaat immers, dat Maud hem nóg boeit en hem nog begerenswaard voorkomt. Maar hij weet, dat hij zélfs dit te riske ren heeft. Couperus bij uitnemendheid. Deze buurt hoe merkwaardig ook, gezien haar in kantoren veranderde kapitale woningen en in étalages verdeelde kasten-van-huizen deze buurt, die ook haar winkel straten met van ouds bekende win kels en tevens haar smalle achter straatjes kent zal altijd een typische bekoring houden voor degenen, die er lang woonden Ik spreek uit ervaring. Slechts enkele jaren bracht ik doorzo héél dicht bij die klok in het nette plantsoentje op het Bankaplein en toch zoek ik de wijk nog vaak en met genoegen op, bezoek er tie oude winkels, geniet van de brede herenhuizen waarin eens een Eline Vere, een Henry en Constance, een Karei en Cato woondenin de fantasie van een onzer grootste romankunstenaars. Wat zijn schema betreft, brengt Risseeuw het er kranig af. De herinneringen zijn levendig beschreven: het bomen- hakken, het „duiken", het inslaan van de V 2 in de Riouwstraat en zoveel andere dingen. Maar ook het heden is zeer levendig ge houden, speciaal door twee feesten die Gerben meemaakt gedurende zijn week-end. Feesten, waar zoveel vroegere vrien den, buren, kennissen elkander ontmoe ten en ontdekken hoe ze elkander ont- HET Bankaplein in de Haagse Archipelwijk in het begin van deze eeuw. in de tijd toen de tram daar nog reed. T1 ENSLOTTE voert het verhaal met A onontkoombare zekerheid naar dat moment, waarop het schip inderdaad zal worden schoongemaakt. Dat gebeurt :n van de strandhuisjes te Scheve- ningen, waar Maud en Gerben, na lange, tweede Pinksterdag, te za achterblijven tijdens een storm. Even moet ik de aandacht vestigen op de in al le opzichten zo juiste beschrijving van een tweede Pinksterdag te Schevenin- gen. De drukte, het gemêleerde publiek, de flarden gesprek, de brandende zon en plotselinge afkoelingen... het poot je-baden en ezeltje-rijden het is alle- Het lerbens vroegere kantoor, collega Siliakus zijn veertig jarig jubileum viert, is zeer goed uitge beeld met de toespraken, met al die ko mische en aandoenlijke momenten, die zulke feesten kenmerken. Siliakus, de kleine burgerman, de „precieze Calvi nist", de psalme-nzinger... ook in de nacht, die zijn feesten zo goed en j dioos beleeft met een Soli Deo G1 waarvan het jongere personeel de be tekenis niet begrijpt. En dan het andere feest... dat tante Trees, die vijftig jaar in de Ar chipel-wijk woonde en toen moest cuëren naar Leeuwarden, maar di. rugkeert om een koninklijke, tachtigste verjaardag te vieren in het oude huis. Tussen dit alles door de gesprekken en gebeurtenissen; de benauwende, ellendi ge uit de oorlog de nuchterder, reëler van het heden. Er zijn enkele uitzonder lijk goede beschrijvingen b.v. van de Scheveningse bosjes: de geheimzin nige paardenpaden waarlangs we beu kennootjes zochten en dan opeens wer den opgeschrikt als er ruiters en ama zones langs -galoppeerden. En de denne- bosjes achter de Bataaf, waar we spelle tjes deden. Rook het èrgens ter wereld zo verrukkelijk in de zomer?" Er zijn ook hier en daar te lange zinnen, die je tweemaal lezen moet. Ze zijn zeldzaam; een overblijfsel van de vroegere historische boeken? En ook heeft de auteur z'n tijd nodig om er in te komen: werkelijk boeiend wordt het verhaal eerst na de eerste hoofdstuk ken. Doch dit zijn onbelangrijke dingen in het kader van het geheel. maal zo kostelijk naar de werkelijkhed geschreven. In het laatste gesprek met Maud zet Gerben hardnekkig door. Hij legt haar alles uit... hij spreekt over zijn schuld gevoel, zijn droom, zijn angst dat hij tegenover haar zeer verkeerd gehandeld heeft, zijn moeite om een volkomen hu welijksgeluk te bereiken. Hij vraagt haar naar haar eigen ervaringen en toe komst. Nergens pleit hij zich vrij; hij slikt de ironie die in haar toon zo vaak de overhand voert; hij slikt ook de bit tere erkenning, dat deze vrouw toch wel geheel anders was dan hij eens vermoed heeft. En Maud is als vroeger eer lijk en flink genoeg om hem de juiste antwoorden te geven en zijn plaats te wijzen. Dit is geen happy end in de gebruikelijke betekenis. Het is de waar achtige bevrijding van een nog jonge man, die jarenlang vocht met zijn ge loof, zijn geweten... een man die zich. hoe dan ook. een ruim en fris pad wil veroveren met nieuwe en betere moge lijkheden. En dat doet met zelfkritiek en mildheid... nimmer bitter, nimmer Samen met de anderen keren ze te rug naar ae Archipelwijk en: „Luister, zei Maud, mevrouw De Bruyère speelt... de Engelse suite van Bach". Ja zo was het vroeger ook geweest dit klare, koele spel. dat klonk over de achtertuinen. Dit was de Delistraat, met de silhouetten der bomen op het kerkhof tegen de lichte avondhemel. Ik kreeg te kampen met een onweerstaan baar gevoel van weemoed. Maar tege lijkertijd zonk er een gevoel van die pe rust in mijn hart. Mijn hart stroomde vol dankbaarheid, nu ik er iets van begon te zien... hoe rijk ik was en waarom alles was gegaan zoals het gegaan was". T K moet er aan toevoegen, dat ik, evenals zoveel anderen, de boeken haat waar de christelijkheid dik is op gesmeerd. In dit bock echter bestaat slechts „een geloof", dat krachtig en op recht is. Men voelt het meer dan dat men het leest. En zó moet het. Een geloof dat mildheid en eerlijkheid kent en vooral een steeds terugkerende zelf kritiek Een zeker heimwee overviel me na UITGEVER'S MENING P. J. RISSEEUW de lezing. Ik dacht aan het boek Ellul „Staan in de wereld van waarin zo nadrukkelijk geschreven staat: „Het is duidelijk, dat het de plicht van elke christen is. weer „r te" te worden". Hoe waar is dit woord en hoe dik wijls heb ik er aan gedacht tijdens de lezing van „Week-end in de Archipel". Als ik één ding hoop, dan is het dat dit boek bewaard mag blijven voor het ellendige etiketje: „christelijke litera tuur" (hetgeen voor zo ontzettend veel Nederlanders, intellectuelen en niet-in- tellectuelen betekent: „waardeloze lite- Ik hoop van ganser harte, dat velen wat dit betreft een dom vooroordeel mo gen overwinnen. Want er is zo'n ont zettende behoefte aan het eenvoudige, goed-geschreven, warme verhaal, dat ons mensen terugbrengt tot de realiteit En hiermee bedoel ik: tot een innig contact met God, met de natuur, met de andere mens... de naaste, ja vooral ook met die naaste! Keuning N.V., Het gedicht helaas nog altijd in verdrukking (Van onze redacteur) ER is niet veel moed toe nodig om als journalist, na een deugdelijke afspraak, bij een uitgever binnen te stappen en hem, in zijn prive- kantoor, zo vertrouwelijk-weg te vragen: „Hoe denkt u over Ach nee, het is geen kunst, zó een uitgever tot een welgemeend gesprek te brengen. Kunst wordt het pas, wanneer een afgezwoegde auteur, het al-een-beetje-frommelig-geworden manuscript onder de arm, na wat verstrooid gestamel het dan inderdaad zover heeft ge bracht dat hij op de drempel van genoemd privékantoor is verzeild geraakt En dan dat gesprek Zo van: „Meneer, ik hebeh ziet u, ik zou ehvan de be- scheidene tot het „Meneer!! Hier breng ik dan dé roman! U zult versteld staan.van de zelfverzekerde. En alle toonaarden, welke daartussen liggen.... maar een auteur vergeeft men meer, dan een journalist Misschien praat een uitgever daarom toch liever, in alle toonaarden, met een auteur „Nee, gebrek aan roman-ma- ven ook... maar helaas is het dan nnscripten heb ik nooit," zegt deze uitgever met een fijne glimlach, „wel een teveel...." Zo zitten we ineens midden in het gesprek. Want: „wat biedt men u zoal aan?", is natuurlijk een van de belangrijkste vragen. „Een heleboel", zegt hij dan voorzichtig, „kijk, als iemand een paar onderhoudende boeken heeft gelezen en hij heeft pen en papier bij de hand, dan lijkt het zo ge makkelijk, zelf óók een boek te schrijven. Dan wordt er een ver haal verzonnen en o ja, geschre- WEE dagen en drie nachten hebben wij gezocht naar de „boekemvurm"De man, die, staande op een hoge trap voor de bibliotheek zijns heren, een foliant tussen de spitse knieën geklemd, een lexicon onder de linker- en een naslagwerk onder de rechterarm, bladert in „Incredi ble taleby Gerald IF. Johnson „The Odyssey of the Average American in the last half century (Harper and Brothers Established 1817). Twee dagen en drlie nachten, waarin wij alle openbare leeszalen, de Ko ninklijke Bibliotheek en het Museum Meermanno Westreenianum doorkro pen. Maar géén boekenwurm. Wél veel lezende mannen en vrouwen overal. Een oud heertje zat te lezen in „Geschiede nis van graaf W.illem van Holland, Roomsch koning". Alle vier de delen met de codex, stammend uit het jaar 1797 lagen naast hem. Maar alleen dat werk had zijn aandacht. Niets anders. Men zou hem dus hoogstens een boeken- rups kunnen noemen, snoepend van «én blad. In een andere bibliotheek deden wij zelf of wij de boekenwurm waren, in de hoop, dat er anderen, soortgenoten, op ons af zouden komen. In het handboek „Bekende persoonlijk heden uit het Koninkrijk der Nederlan den" lazen wij alles omtrent C. P. H. Groenendaal, algemeen procuratiehou der der N.V. Amsterdamse Bank. over ir. Arie Groeneveld, J. P. Horchner, Ri. ka Hopper en dr. Herman de Jong, ze nuwarts. Maar met dat handboek vóór ons en alle Who is who's ter wereld achter en rondom ons, waren wij de enige boe kenwurm. Tegenover ons zat een mooi, jong meisje in een boek over Etruski- sche kunst te bladeren en er citaten uit over te schrijven. Zij boeide ons méér, dan de levensbeschrijving van de direc teur der Koninklijke Vloerzeilfabriek Vogel en Van Calcar, maar ze was verdiept in de gestalten van een sarco- phaag uit Cervctcri. Hoewel we meen- De verdiepte. den dicht in de buurt te zijn, waagden we het toch niet in hèar een boeken- wurme te herkennen. Daarom zijn we toen bij de directeur van het weten schappelijk boekhuis in kwestie binnen gestapt en hebben hém gevraagd naar de stand der boekenwurmerij in Neder- Deze weledelzeergeleerde heer ver haalde ons van het dynamische karak ter, dat het bibliotheekwezen, na de oor log vooral, kreeg. De boekenwurm leeft teruggetrokken in de steden en op het land. Als hij de kans krijgt komt hij nog wel zoeken naar boeken, maar hij behoeft niet meer op trappen te klimmen en hele boeken rekken overhoop te halen om te zoeken, wat zijn leeshonger kan stillen. Heeft hij de tijd, dan raadpleegt hij. voorge licht door de ambtenaren van de boe kerij, de Centrale catalogus van de HFT weekend nu is zo boetend) geschreven, dat geen enkele lezer aan de bekoring van deze roman zal kunnen ontkomen. Risseeuw vond een typische oplossing voor 't weer geven van „heden" en „verleden". Het heden, het week-end op zich zelf, is geschreven in de eerste persoon verleden tijd; het „verleden" echter in de tegenwoordige tijd derde per soon. In dit geval een zeer juiste et aannemelijke oplossing. En zo gaan we meeweek-enden in de Archi pel, „de wjjk van de zeven standen", waar vroeger zowel ministers all achterbuurtklantjes hun home had den. De wijk van de Haagse auteur F)E Boekenweek zou de eigen allure niet hebben, wanneer de Vereniging ter bevordering van de belangen des boekhandels haar ouderwetse naam geen eer had aangedaan met het uitgeven van een modern „Geschenk". Nu de traditie van de novelle en de daaraan verbonden prijs vraag schipbreuk heeft geleden en ook dit jaar niet weer op te vissen was, behelst dit „geschenk" (dat zich kan veroveren door in de Boekenweek een zeker bedrag bij een boekhandel te besteden) weer een kleine verzameling. Goéd geboekt" luidt de opti mistische titel en wij zijn wel geneigd, die te onderschrijven. Waren het verleden jaar tien ver halen, dit jaar krijgt men meer variatie voorgezet. „Een verzameling van schetsen korte verhalen en tekeningen", bijeengebracht door Jaques den Haan, Adriaan Morriën en Char les Boost, leert ons de titelpagina. met hier en daar een wel opvallende verder met sterk van con structie noch van inhoud. Waardevoller, misschien door de scherpe ironie, is de bijdrage van Jac ques Gans, „Boeken in gevangenschap". Annie M. G Schmidt verrast de lezer met een vrij serieuze beschouwing over „Wat vrouwen lezen", geschreven in de Het zijn alle bekende namen, welke wij in dit Geschenk tegenkomen. Mis schien stellen wij daarom hoge eisen. „In de marge van het boek" bewegen vers. proza en tekening zich, met hier wat humor, daar wat spot en ginds vol le ernst. Kleur genoeg, dus! Oppervlakkig beschouwd een pittige kleine verzameling, aardig om te lezen, nergens groots, en alles gerugsteund Maar wie critischer leest, zal onge twijfeld niet volkomen bevredigd zijn. De entree, het schetsje „We schrijven een boek!" door Jac. van der Ster, is gelukkig. Pretentieloos bedoeld, haar zo eigen quasi-gemakkelijke doch ii feite zeer knappe stijl, 'maar nu eens niet alleen tintelend van spot en badina ge. Ik heb een belezen vrouw zien blozen bij het lezen van deze bijdrage en dat bewijst wel, dat Annie Schmidt in de heeft geschoten met haar mening dit onderwerp. Vermomd, in dwaasheid TOTAAL anders, vermomd in dwaas heid en spitsvondigheden, is daar- de mededeling van Jacques Haan over „Wat mannen lezen". Den Haan weigert, dit onderwerp serieus bekijken, en juist misschien daardoor zijn schetsje zo gevat en ontwapenend waar geworden. Tot de minder gelukkige bijdragen moeten wij ook Clare Lennart's „Naar aanleiding van een manuscript" en .Hulp aan Erasmus" van Gabriël Smit rekenen. Van beide auteurs hadden wij meer verwacht... is het misschien de humor, welke hen niet zo bijster ligt? Er is voort.' een zwaarmoedige kleine novelle van Hella Haasse: „Incom pleet". met zorg en ontroering geschre ven, een wélgeslaagd grapje van D. van der Stoep's .August en Alida", onder de titel „Missie", een satyre op het „Geef een boek", en een popu- lair-psychologisch schetsje van Jaap Ro- mijn „Corrie en de kaboutertjes". Adriaan Morriën schrijft ietwat wijs gerig maar met grote kennis van zaken over de „gevaren van het lezen", wel ke, hij zelf heeft kunnen weerstaan A. Marja doet een verhaal over zichzelf en vertelt de lezer, die dit mocht inte^ resseren, hoe hij kort na de oorlog een onverwacht buitenkansje liever aan boe ken dan aan groenten besteedde. Kelk „Eenmaal 's jaars boetelingen dag", waarin hij voorstelt de Kopper maandag te maken tot het tijdstip, waar op iedereen zijn boekenkast eens na snuffelt en dan geleende en vergeten exemplaren, die zich dus wederrechte lijk daarin bevinden, terug tc brengen. Iedere boekenliefhebber zal Kelk dankbaar zijn voor zulk een tip ...al het alleen maar in de hoop, dat lezers van dit voorstel zich de van hem geleende (en vergeten) boeken plotse ling herinneren! Godfried Bomans tenslotte schreef voor dit Geschenk twee dwaasheidjes: „Is het waar?" en „25.000 boeken", maar hij heeft wel eens heel wat beter geschreven. De dichtkunst is veel minder rijk tegenwoordigd. Met genoegen begroeten wij het reeds voor het voetlicht ge brachte vers van Annie M. G. Schmidt „De trilogie", dat uitstekend op zijn plaats is in dit Geschenk. Bertus Aat jes beperkt zich tot een kleine beschou wing over „verzen schrijven" en „dich ten", en in dit proza roept hij uit: „Als men heden ten dage uitgaat om lezer te zoeken, komt men met tien thuis". Misschien hadden velen liever een goed vers van hem in deze bundel gezien. Bij de tekeningen van Ch. Boost, B. van de Born, H. Focke, Catrinus N. Tas, Bertram Weihs en Fiep Westen dorp zijn enkele zeer geestige vondsten. Zij zorgen wel voor aardige afwisse ling. Charles Boost stak „Goed ge boekt" in een vrolijk geel-wit-grijs slag en verzorgde de typographic. s het helaas ook pretentieloos gebleven, Opmerkelijk is de bijdrage i i C. J. Voor de jeugd DE Muze zet haar vriendelijke tocht onder de jongeren voort. Ter gelegenheid van de Boeken week zal de opgroeiende jeugd tegen een kleine prijs ditmaal „De Muze en de dieren", een nieuwe bloemlezing van verzen, kunnen kopen. De dichteres M. Vasalis (me vrouw M. Droogleever Fortuyn- Leenmans) heeft deze bonte bundel samengesteld en bij haar „jacht op dierenverzen" is zij tot de ontstellende conclusie ge komen, dat de dieren niet zo vaak als men zou denken met liefde en aandacht om hunnent wille zijn bezongen. Tot haar verbazing „kwam zij bijna geen katten en slechts een enkele hond tegen", maar, zo zegt zij in haar voorwoord, vogels bleken wel bij uitstek de „totemdieren" van de dichter te zijn". Omdat zij de Muze haar zin liet doen, begint deze bundel dus met „veel vogels". Het is een mooi bezit, dit bundeltje, en heus niet alleen voor jeugdige le zers. Al bladerende komt ge een bonte rij namen tegen, van Homerus af modernen toe. Van Alphen met zijn „Hoe dankbaar is mijn kleine hond" staat dicht bij Lucebert (hoe zou hij zich bij het lezen van de „experimen telen" de ogen uitwrijven, de goede Hieronymus!) en Vondel's „Rei Noach" is wélgeschikt tussen ..De wil de zwier" van Vestdijk en Annie Schmidt's allerliefste „Stekelvarkentje" Zo vinden wij hier Perk en Verwey, Van Eeden en Boutens saamgebundeld met Aafjes en Achterberg, maar ook met naamloze oud-Nederlandse dichters. En dat is goed. Want hoe de zang mag luiden, dromerig of fel, breed of puntig, het is al tezamen de ontmoeting van de dichter met het dier. Het is van groot belang, te bestuderen, hoe deze dichters, ieder voor zich. deze ontmoe ting beleefden. En wat maakt de stu die schoner dan de klank van het vers? Tekeningen en omslag, zeer mooi ver zorgd. zijn van Th. Kurpershoek. Voor de kleinen is er als Boekenweek verrassing dan nog een nachtmerrie achtige „foutenplaat". waarop lezende dieren van allerlei soort de koppen heb ben verwisseld. Met oplossing cn kleuren kunnen kinderen tot 14 jaar dan een boekenbon winnen. W. K. tenschappelijke bibliotheken in het land. Twee millioen fiches staan hem ten ckenste. Hij heeft slechts één bepaald register open te trekken en dit machtige geeft elk gewenst geluid! is ook een Centraal register voor periodieken met honderdduizend fiches. Elk gewenst tijdschrift-artikel kan dus )k zo gevonden worden. Deze service van de zijde der weten schappelijke bibliotheken heeft tot ge volg gehad, dat het gebruik van de boe kerijen zéér gestegen is. Vooral na de oorlog was het aantal schriftelijke aan vragen, dat uit het hele land tot cen trale boekerijen gericht werd, zonder meer: angstwekkend. Negentigduizend per jaar of 300 per dag kwamen er bin- l Dat betrof dus aanvragen van i die over het hele land verspreid ïen en die alle geïnteresseerd w een bepaald gebied der geesteswe tenschappen. In hun woonplaats konden zij een zeker boek niet vinden en, introduceerd door de burgemeester hun stad, of een ander notabel ingeze tene, richtten zij zich tot een Centrale bibliotheek. Als die het werk zelf nieti had, schakelde zij een der Universiteits bibliotheken in en zo kreeg de aanvrager het gewenste exemplaar toch. De prac- tische waarde van dit systeem is, dat iemand, die bij een bibliotheek geïnte resseerd is. èlle boeken in èlle weten schappelijke boekerijen van Nederland j de hand heeft! De boekenwurm, actief in de biblio theek van zijn meester, zoals wij hem verschillende afbeeldingen kennen, trouwens ook weinig emplooy meer hebben. Hoogleraren, wier boekerijen vroeger beroemd waren, zijn gestorven, hun boekbezit is geveild of aan universi teitsbibliotheken vermaakt en hun op volgers doen het met een kleine selecte hand" bibliotheek. De rest halen zij, /aar de voorgangers de boeken brach ten- De boeken, vooral de wetenschap pelijke werken, zijn ook zo kostbaar ge worden. dat niemand zich meer derge lijke uitgaven veroorloven kan. En waar om zou men het doen, als de bibliothe ken boeken over alle gebieden van het leven, werken en denken bevatten. Nederland, dat altijd een sterk gevoel heeft gehad voor hetgeen van buiten kwam, heeft het grootste aantal boek- aanvragen voor buitenlandse werken. en tachtig tot negentig procent de inhoud der bibliotheken en ook de aanvragen, betreft literatuur van vreemde herkomst. Nederland kent niet het sys teem van de verplichte afleve ring van elk boek, dat verschijnt, aan de nationale De toegewijde. bibliotheek. Dat is maar goed ook. De zolders zouden barsten en men zou nimmer uit het tóch al nijpende ruimtetekort komen. Oude en nieuwe werken worden bij gekocht, elk jaar maar weer. Heel het rijk ge schakeerde leven staat langs de wanden van onze bibliotheken opgetast. Er is alles over scha ken, alles over Jeanne d'Arc, over Spinoza en Dante, over emailleerkunst en kinderbe scherming. Er zijn handschriften en wiegedrukken, facsimile's en voortbrengselen van de moderne literatuur. Een schat te groot voor véle mensenlevens. Ter beschikking van allen! meestal geen „boek". Waarmee ik maar zeggen wil, dat er nog altijd 90 pet. van het bij de uitgever aangebodene met een bedankbrief je teruggestuurd moet worden...." „Wat dat betreft is er dus, vergeleken bij vóór de oorlog, niet veel veranderd?' „Neen... of het moest zijn, dat er nog meer mensen menen, te kunnen schrij- V£Toch zou een uitgever geen vakman zijn. wanneer hij niet leder manuscript, dat hem wordt aangeboden, zorgvuldig bestudeerde. Men kan immers nooit we ten, of de bescheidene, de zelfverzeker de de weifelende of de doortastende schrijver (ster!) waarlijk een auteur blijkt te zijn? Ook, al zijn deze verrassingen zeld zaam. „Natuurlijk kan er een verrassend debuut bij zijn. maar over 't geheel staan er niet veel nieuwe auteurs op. In feite moeten wij het toch hebben van de bekenden, die ons met een nieuw manuscript verrassen", zegt deze uitge- „Veel mensen hebben in de oorlog le zen geleerd. Toen er niets anders was om ontspanning te brengen in spannen de tijden... en daarvan is toch een ver grote leeslust overgebleven. Nu ja, de wilde tijd van '45 en '46. toen men al les wat leesbaar was, kon verkopen, is voorbij. Het lezend publiek toont weer smaak en voorkeur, maar er doet zich toch een bepaalde ontwikkeling voor. De roman, het echte „verhaal", blijft bij het grote publiek nog altijd favo riet, maar er komt steeds meer be langstelling voor de biographie en het reisverhaal. Vooral de roman over het leven van grote historische figuren is in trek. Dan: het populair-wetenschap- pelijke boek op medisch, biologisch en chemisch terrein en vooral ook de na tuurwetenschappelijke voorlichting. Daar grijpt men meer dan vóór de oorlog Ook deze uitgever looft de goed kope uitgaven en -heruitgaven. Voor al de heruitgaven van voormali ge „bestsellers" gaan er goed in. En geen wonder, want op deze wij ze kan men oudere werken op- In verdrukking Natuurlijk horen wij ook hier zorge lijke woorden ten aanzien van het ge dicht. De dichtbundel is nog altijd in verdrukking. Daar moet, helaas, altijd geld bij. Daarom selecteert de uitge ver tot het uiterste, eer hij een bundel gedichten doet verschijnen. Dikwijls moet hij dan ook kiezen tus sen het vers in traditionele vorm cn de nieuwe uitingskunst der jonge experi mentelen. „Toch moeten de experimentelen hun kans hebben, al zal deze voorlopig in feite in de literaire tijdschriften liggen. Kijk, het is zo gemakkelijk, over onbe grepen versvormen te spotten en te la chen en ik geloof, dat de spot in deze nauw verwant is aan miskenning. Deze jongeren, die in de oorlogstijd zoveel hebben meegemaakt en door grote ver schrikkingen zijn gegaan, hebben behoef te, zich op andere wijze dan in het zoet-vloeiende te uiten. Wij kunnen de tijd niet keren... wij zullen dus deze vormgeving moeten bestuderen en haar niet dadelijk met „dwaas" bestempe len. Houden wij in het oog, dat deze nieuwe versvormen „experimenteel" worden genoemd, dan mogen wij ze zien als een kenmerk van deze verwar de tijd en zo zullen zij ook hun waarde krijgen." De uitgever noemt enkele na men van jonge protestantse dich ters, die o.m. In „Ontmoeting" wel aandacht trekken. „Maar het zorgelijke is, dat er nauwelijks een jongere en jongste dichtergeneratie bestaat In onze kring. Slechts bij sommigen is wel een ritseling van leven waar tc ne men. Maar we wachten af.. met belangstelling." Vervlakking? Minder hoopvol ziet de toekomst van het theologische boek er uit. „Er is een opmerkelijke achteruit gang waar te nemen in de verkoop van het theologische boek in de boekhandel. O zeker, de predikanten willen ze nog wel schrijven, maar behoorlijk verkocht worden ze niet meer en dan wordt de uitgave te kostbaar." „Waaraan schrijft u dat toe?" „Ik vrees, dat we hier met alge mene vervlakking hebben te maken. Het fototUdschrift, de radio, de film... er komt zo veel op gemakke lijke wijze onder de aandacht van het publiek. En het theologische boek moet nog altijd „veroverd" worden. Het vergt inspanning, dat te lezen. En in deze harde, zorg volle tijd heeft men niet meer de ware lust en kracht tot inspanning." Het valt niet te ontkennen, dat d» aankoop van een boek tegenwoordig een handvol guldens kost. „En toch is het boek niet duur in verhouding tot wat men krijgt voor zijn geld en in verhouding tot andere za ken," zegt de uitgever, „het papier is duur, op druk- en bindlonen rusten zwa re sociale lasten. Ook in de uitgeverij zijn de lonen verhoogd... dit zal nog een kleine weerslag vinden in de prij zen. Maar niettemin is het boek niet duur..."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 11