ook Spitó kw&m in 't wè,t€R om j onze j€uqó-p&qin& f En toch kreeg de zieke heerlijk warm eten I "51 lUvnNvi nr. avrasnvoMoz TOEN Spits als een geelbruin beer tje- van amper zes weken oud zijn intrede deed op het erf van „De Terwcakker" was hij een dik, mol lig diertje. Zijn flaporen bungelden slungelig om z'n spitse snoet tot bijna over z'n guitige ogen en als hij blij keffend naar je toe kwam, waagde hij de malste sprongen op zijn dikke, korte poten en roffelde z'n staart driftig heen en weer. In die tija heette hij nog geen Spits, maar werd hij genoemd bij alle naampjes, die z'n kleine baasje voor hem kon bedenken en hem in zijn gebroken kindertaaltje toefluis terde Eigenlijk was Spits' jonge honden leven cén met dat van de kleine dreu mes, die in z'n blauwe overall op het erf van de grote hofstede rondschar relde. Zo verliepen Spits' dagen. Overdag speelden hij en zijn kleine baas een van hun woeste spelletjes, 's Avonds als de boer ging afstallen, verhuisde de hond van zijn plaats op de mat voor de kast naar zijn warme plekje in de stal wanneer het winter was of naar het hok onder de kastanje boom in de zomermaanden. De kleine baas werd groter, maar als vader hem meenam om hem met een schop in een stuk land te laten prutsen, was de hond bij hem en holden zij samen naar huis om te Die twee hoorden bij elkaar en de boer en de boerin van „De Terwe- akker" behoefden niet bang te zijn. dal hun zoontje iets zou overkomen, wanneer de hond in de buurt was. OP een zomermorgen wachtte Spits vergeefs voor de deur tot zijn kleinp baas naar buiten zou komen om met hem te ravotten en te wan delen Hij krabbelde aan de keuken deur en liet door een ingehouden ge grom merken, dat hij de aandacht vroeg De boer had de deur opengemaakt en hem zacht mee naar boven geno men. Daar in een klein kamertje vond hij z'n baasje in een bed. Een witte hand kwam van onder de dekens en streelde de ruige honden kop Spits was tevreden. Het dier wist nu waar zijn baasje was en vlij de zich rustig op de mat in het slaap kamertje, verwonderd waarom hij niet uit zijn bed stapte om met hem te speicn en zelfs niets tot hem zei. De volgende dag mocht Spits weer boven op de mat liggen en daarna nog een dag en nog een en nog een. Tot die zomerdag, waarop de baas vergat hem los te maken en een vreemde hem in zijn hok een bord met eten bracht Zacht jankend, z'n kop op de voor poten. z'n bruine ogen gericht op de groene deur naast de bloeiende rode klimroos, lag hij daar. Maar niemand zag naar hem om, dan alleen de gro te baas, die hem gedachteloos over de kop aaide en met een treurige stem dingen zei, waarvan hij niets begreep Drie dagen later was het heel druk op het erf, maar hoeveel mensen er ook in- en uit liepen, niemand schonk aandacht aan Spits, hoe vriendelijk kwispelend hij ook rondliep. Tegen de middag werd hij aan de ketting gelegd en hij zag dat een stoet zwarte wagens, bespannen met zwarte paarden door de oprijlaan reed en heel langzaam verdween langs de kromming van de weg naar do dijk. waar je heel in de verte de hoge bomen van de oude begraaf plaats hoog zag oprijzen tegen de blauwe lucht waarin grote gele wol ken langzaam over de zomerse pol der zweefden. Spits begreep het niet. Hij kon niet verstaan dat zijn jonge baas zijn laatste tocht maakte over de weg, waar zij samen zo vaak hadden ge speeld en dat hij hem niet meer zou 's Avonds kwam de baas naar zijn hok en maakte hem los. Het was alsof Spits voelde, dat hij rustig moest zijn. Stil sjokte nij achter de brede rug van de boer naar de kamer, waar de vrouw niets zeggend voor zich uitstaarde. Even stond hij stil, zoe kend naar z'n baasje, dat hij niet vond en stak zijn natte snuit in de hand. die de vrouw naar hem toe stak. Van toen af mocht hij iedere avond weer naar binnen om zijn plaatsje in te nemen op de mat voor de kast. Maar de deur naar boven, waar hij zijn kleine baas vermoedde, bleef dicht. DE zomer ging. Het werd herfst en hij verwisselde zijn plaats in het hok onder de kastanjeboom voor het^ warme plekje in de stal. Er verliep een jaar en nog een. Spits was van een jong, dartel beest een prachtige hond geworden. Ieder die op net erf kwam, sprak over hem. Ook df jonge boer, die zijn baas steeds meer bezoeken bracht en al les bekeek en alles van het be drijf wilde weten. Hij vroeg of Spits goed waakte, dan wilde hij hem wel overnemen en kon hij op de boerde rij blijven Toen gebeurde er weer veel, dat Spits niet begreep. Er kwam bezoek en de meeste, vertrouwde dingen uit de kamers van de boerenwoning wer den in kisten gepakt en in een auto geladen. Tot de baas en de vrouw hem voor het laatst aanhaalden en hem zoveel lekkere dingen gaven, dat hij niet eens alles op kon. Dat was het laatste, wat hij van hen zag. 's Avonds vertrokken ze om een nieuw bestaan te gaan zoeken in een land, ver over zee, waarvan Spits' hondenverstand geen begrip had. De volgende morgen kwam de nieu we baas naar zijn hok. Kwispelstaar tend verwelkomde het dier hem Maar de man zag het niet. Hij smeet een homp droog brood in de richting van de hond. Het viel buiten zijn bereik en hijgend door de strakgespannen ketting, trachtte hij het te grijpen. Toen gaf de boer het brood een schop. Nu rolde het aan de andere kant zo ver, Jat Spits er helemaal niet meer bij ken. Doen de nieuwe baas bekommerde er zich niet om. Die had het veel te druk met zijn tractor en zijn machi nes. Bovendien, een kettinghond vroeg toch niet meer dan een paar maal per dag een stuk oud brood, een prak overgeschoten eten en een plens water? Van zo'n beest kon je geen winst tellen. Zolang hij vreemd volk van het erf hield, nu ja dan kon ie hem niet laten verhongeren. Je bleef tenslotte mens, maar ver- Spits kwam niet meer binnen. En toen het winter werd en hij rillend in het koude hok dacht aan de war me kachel, werd er geen plaatsje bij het hooi in de stal voor hem inge- Met de kop tussen de poten jankte hij zacht en staarde naar het eind van de landweg, waarover eens zijn kleine baas was weggebracht en waar langs 'ater de vrouw en de grote baas het land uittrokken. Achier die weg lag de dijk en nog verder, zelfs voorbij de hoge bomen van het kerkhof, was de zee. Spits wist net, want hij was er op zomer zondagavonden wel eens geweest, wanneer de vrouw en de baas met zijn kleine baas gingen wandelen en hij uitgelaten langs de berm rende, happend naar de dansende muggen of jagend achter de spreeuwen, die hij toch niet kon vangen omdat ze hem sieeds te vlug af waren. Zo verliep dag na dag, week na week en de enige gebeurtenis, die nog iets afwisseling in zijn saaie honden- bestaan bracht was het bakje eten of wat daarvoor moest doorgaan en dat hem met een snauw werd toege schoven. Tot die winternacht kwam... DE r.ele dag had de storm al over de polder gegierd. Uit grote grij ze wolken, die door de lage lucht werden voortgezwiept, sloeg de regen kletterend neer. Af en toe brak een tak - van de kreunende kastanjeboom boven Spits' hok en viel krakend omlaag. Angstig was hij in een ver hoekje weggekro pen „Tegen de avond wordt het wel minder", had de boer tegen de ar beiders gezegd. Maar het werd niet minder. Integendeel. Toen de duis ternis begon te vallen, wakkerde de storm nog meer aan. Het werd een orkaan, die over de kale velden loei de en door de takken gierde. Klet terend waaiden de pannen van het dak. WE VAN KORT VERHAAL FREEK VAN DER MEER EER j Spits beefde en kreunde. Hij was niet alleen bang voor de storm en het lawaai, nee, het was alsof er een vreemde onrust in zijn lichaam trilde, iets dat hij zelf niet begreep. Nu eens sprong hij op. Dan ging hij weer lig gen om plotseling naar buiten te ren nen. Woest trok hij aan de ketting. Zijn pannetje met drinkwater rolde om en werd door de wind meegenomen tot het tegen de hooiberg bleef lig gen. En boven het geluid van de storm klonk het janken van de hond, steeds langer aangehouden en steeds luider. De boer was wakker geworden en kwam mopperend naar buiten. „Houd je bek, beest. Vort, in je hok, laat ik je niet meer horen." Een schop met de klomp onderstreepte de woorden. Door de kieren in zijn hok zag het dier noe hij de buitendeur achter zich sloot. Nu was hij weer alleen, alleen met die vreselijke, ontembare angst om dat vreemde, dat erge, dat zou gebeuren. Weer rende de hond naar buiten en huilde opnieuw, nog erger dan zo-even. Het klonk als het gillen van een kind in doodsnood, steeds feller. Gierend rukte het dier aan de ket ting om de mensen te laten weten, dat er iets zou gebeuren en om be scherming te zoeken. Opnieuw ging de keukendeur open en de wind rukte hem uit de handen, van de boer. Met een klap sloeg de deur tegen de muur. Glasscherven rinkelden en een vloek weerklonk toen de boer zich bukte om een klomp te grijpen om daarmee die hond z'n malle fratsen af te leren. Maar opeens stond hij rechtop. Wat was dat? Boven het gebulder van de wind en het gehuil van de hond klonk een ander geluid, een on heilspellend gegrom, dat donderend aanzwol om alles te overstemmen. Het water kwam! De boer snelde naar binnen. Spits hoorde het aanslaan van een motor en zag 'de staldeuren open zwaaien. Zou de baas...? Maar nee, met een vertrokken, wit gezicht reed hij het hok voorbij en zwenkte met zijn tractor achter de boerderij de weg op. De hond, die zijn leven had gered, was hem niet eens een blik waard fEER begon het dier zijn angstge huil. Hij wist, dat het onheil na derde, al besefte het nog niet wat het was. Koeien renden langs en paar den op kletterende hoeven, de oren in de" nek, de ogen vreemd wit en met snuivende neusgaten. Ook hon den gingen over de weg. En Spits rukte aan de ketting, zon der deze ook maar iets losser te krij gen. Alleen sneed de halsband steeds diepei in het vlees. Zijn poten klauw den in de grond. Toen kwam het water. Proestend en rillend voelde hij de golven over zich slaan. In doodsangst trachtte hij nog weg te zwemmen, maar tever geefs, door de ketting. Hij zette er knarsend zijn sterke tanden in. Ook dat hielp niet. Toen sprong hij boven op het hok, tuimelde er af en probeer de het weer. Zich angstig in evenwicht houdend voelde hij hoe het losser kwam te staan naarmate het water steeg en dan op de stroom meedreef. Bij de hoek van de stal kreeg de storm het te pakken. Het hok sloeg om en Spits worstelde wild om zich drijvend te houden. Maar de ketting werd, al zwaarder en zwaarder. Nog éénmaal kwam de spitse kop boven. Een hese kreet weerklonk. Toen zonk hij weg in het bruisende water... IN Canada luisterden Spits' baas en zijn vrouw naar de droeve berichten uit Holland, ook over de polder, waar zij eens woonden en waar zij zoveel hadden achtergelaten. En aan het eind van de weg, vlak bij de hoge bomen van het kerkhof, waar de dijk begint, kwam tussen wrakhout en meubelresten als een dwaas dobberend miniatuurhuis een hondenhok aandrijven, de ene kant half onder water gehouden door een zware ijzeren ketting. Toen het tegen de dijk botste bleef het liggen, tot de kolkende binnenzee haar prooi prijsgaf. Aan het andere eind van de ketting was een hond, een grote, geel bruine hond met flaporen en een spit se snuit Morgen is t een jaar geleden. dat Nederland geteisterd werd door een overstroming, waardoor bijna 1800 land genoten het leven verloren. Niei te beschreven is het leed. waarin honderden gezinnen door deze ramp werden gedompeld. Mevr. T. Eiselin-Hoon trachtte aan haar gevoelens uitdrunking te geven in het schildcry „Zyn laatste bezit", waarvan wij hier een reproductie geven. t gaan sneeuwen. Het had de hele morgen door- gesneeuwd en het sneeuwde 's middags nog... Grote dikke vlokken dwarrelden langzaam naar beneden... Steeds méér vielen er en steeds vlugger kwamen ze naar beneden glijden... De kinderen in de klas van meester Hoekman keken soms even naar bui ten. Boven het matglas van de onder ste ruiten konden ze een stukje van de grijze lucht zien. Telkens kwamen er vlokken heel dicht langs het raam dan sen en dan was het alsof ze vroegen: „Komen jullie niet met ons spelen?" Dat was erg leuk! Joop en Hans zaten te popelen in hun bank. Was het dan nóg geen 4 uur? O, ze wilden zo dolgraag naar buiten... Ze wilden achter in de tuinen een groot sneeuwfort gaan bouwen... Het leek wel, of de middag veel, véél langer duurde dan andersEindelijk... bing... bing, bing... de bel! Joop en Hans waren bij na het eerste van alle kinderen buiten cn holden zo vlug mogelijk naar huis. Even staken ze hun hoofd om de hoek van de keukendeur om Moeder goeden dag te zeggen en toen gingen ze gauw een schop uit het schuurtje halen. Even later waren ze met gloeiende gezichten aan het werk. 't Moest een héél groot fort worden en... ook héél sterk. OPEENS klonk het: ..Joop en Hans!!" Dat was Moeder. Wat vervelend dat Moeder juist nu riep. Met een spijtig gezicht gooiden de jongens de schoppen neer en liepen vlug naar de keuken deur, waar moeder op hen stond te wachten. „Jongens, nu Nelly ziek is en niet naar juffrouw De Groot kan gaan, moe ten jullie het pannetje met eten maar even gaan brengen." Maar... het fort dan? Vooral Joop vond het erg vervelend. Dat hij, een jongen, nu met een pan netje over de straat moest gaan lo pen bah, wat akelig was dat. „Moeten wij dat doen, moeder? We zijn juist zo fijn... ik bedoel... kan dat nu... is dat niet gek?" „Het is helemaal niet gek, Joop, om iemand die ziek is iets te brengen". „Ja, maar., moeder., het fort moet af: straks komen..." En zo gingen de jongens op stap. Hans droeg het pannetje 1 gaan? Het kanaal is vast dichtgevro ren en dat is veel korter!" Hans keek bedenkelijk. Vader en Moe der wilden dat niet hebben, maar... ze konden toch voorzichtig zijn! Het ijs was vast wel sterk genoeg. Ja, en dan konden ze gauw weer verder gaan met het fort...! En zo kwamen Joop en Hans by 't kanaal. Daar zetten ze het pannetje op de grond in de sneeuw en heel voorzichtig probeerden ze, of ze aan de kant op het ijs konden staan... 't Ging! Joop deed nog een pas en nog een... En ook Hans ging voetje voor voetje steeds verder... en opeens liep hij met een paar grote sprongen naar de overkant. Hoerar Hij was de eerste die het had gedurfd. Triomfantelijk keek hij naar Joop. 't IJs kraakte wel een beetje, maar dat deed ijs immers altijd? 't Was een spannend spel. „Ik durf het best bij de bocht daar ginds", riep Joop. Daar was het ka- naai iets breder en hij wilde zijn broer tje laten zien, dat hij tóch nog méér durfde. Aan het pannetje dachten de Jongens niet meer.. Ze dachten alleen aan wat ze durfden. lUfAAR er was niemand in de buurt, die A wél aan het pannetje dacht. Dat was Herta, de hond van de smid. Herta had al een paar keer zijn neus in de lucht {estoken cn rondgesnuffeldWaar wam die lekkere geur toch vandaan? En steeds dichter kwam hij bij het plek je waar het eten voor juffrouw De Groot stond; steeds dichterbijsteeds dichter bij... Herta had een goede neus en 't duur de niet lang of hij had het pannetje ge vonden. Eerst liep hij er eens een paar keer omheen. Wat een raar ding stond daar toch op dc grond. Toen., tilde hij voorzichtig een voorpoot op en krabdo eens over de handdoek heen... hé, wat wilde hij graag bij dat lekkere komen... Steeds harder sloeg hij met zijn poot en duwde ongeduldig met zijn kop to gen het pannetje Opeens rolde het om. De handdoek schoot los, het deksel er af enmet een paar grote happen liet Herta alles In zijn maag verdwijnen... Hij likte al les goed schoon, zelfs de handdoek, die nu vies en vuil was, kreeg een beurt. Dat had heerlijk gesmaakt! Voldaan keek hij nog eens rond... maar... wat was d*t? Wie schreeuwden daar zo? Daar kwamen twee Jongens aanren nen, die wild met hun armen zwaaiden en hard gilden: „Kssss... kssss... ga wég... ksssss!" Herta maakte dat hij uit de buurt kwam! Met grote sprongen was hij in een ogenblik verdwenen. Verbouwereerd stonden Hans en Joop bij het pannetje. Ze waren te laat ge komen, Herta had alles opgegeten Wat schrokken ze. Wat moesten zo nu doen? Herta had niet veel overgelaten; alleen een lceggelikt pannetje, een dek sel en een vieze handdoek Nu konden ze niet naar Juffrouw Do Groot, nu kreeg juffrouw De Groot géén eten en... dat was hun schuld. Wat hadden de jongens een spijt. Er zat niet anders op, dan naar huis te gaan en alles te vertellen. Langzaam raapte Joop het pannetje en het deksel op en pakte Hans voorzichtig de vuile handdoek beet. En toen liepen ze achter elkaar terug naar huis... Ze zeiden niets... ze liepen maar stil letjes door. Het ergste was, dat juf frouw De Groot nu door hun schuld geen eten kreeg. Wat zou moeder er verdrietig om zijn... Konden ze juffrouw De Groot tóch maar eten brengen... Op eens bleef Joop staan. Hans botste bij na tegen hem op cn net wilde hij zeg gen: „Suffert, kijk..." toen Joop zei: „Ik weet wat!" Hoopvol keek Hans zijn broertje aan: „Wat dan?" „We gaan naar het Cafetaria van „Ome Tinus" cn kopen daar een portie boerenkool met worst. Dan brengen we dat naar juffrouw De Groot. Dan krijgt ze tóch eten". „Maar we hebben toch geen geld?" „Nee, maar dat geeft niet jóh! Ome Tinus kent ons wel en dan zeggen we wel dat we het morgen komen betalen. Moeder vindt het vast goed dat we daar voor geld uit onze spaarpot halen". Wat waren de jongens blij dat ze een oplossing gevonden hadden. Als Ome Tinus nu nog maar iets had? T N het Cafetaria brandde het licht A volop. Voorzichtig stapten de jon gens naar binnen. Joop met het pan netje en het deksel en Hans... met de vieze handdoek in zijn handen. Ze von den het toch wel een beetje griezelig. Er zaten verschillende mensen te eten cn die keken allemaal op, toen ze bin nenkwamen. Waar moesten ze nu naar toe lopen? Zo maar naar die grote toonbank daar achterin? Ja, daar stond „Ome Tinus" ook... (Zo werd hy door alle mensen genoemd), 't Was een gemoedelijke man die al tijd grapjes maakte. Toen hij de jon gens zag staan, riep hij: „Zo mensen eters, kom maar wat dichterbij cn ver tel me maar eens wat er van je dienst „Baas, mogen we een portie boeren kool? 't Moet in dit pannetje". Meteen zette Joop het pannetje neer voor de neus van Ome Tinus. Verbaasd keek Ome Tinus er naar.. „Moet mijn kostbare boerenkool in dat vieze pannetje? Dan zal Je Moeder je wel niet hebben gestuurd. Vertel me eerst maar eens wat er mee gaat ge beuren ,,'t Is voor juffrouw De Groot!" „Voor juffrouw De Groot???" Toen vertelden de jongens alles wat er die middag was gebeurd. Ome Tinus schaterde het uit. „Nee maar, jullie zijn me een paar knapen zeg!! Ha-ha-ha! Nou vooruit... maar 't lijkt me wel zo fris om dat pannetje eerst even schoon te maken..." En al lachende liep hy met het pan netje weg en liet Joop en Hans alleen voor dc toonbank staan. Gelukkig duur de het niet lang. Ome Tinus kwam al gauw terug met het pannetje dat nu glom als een spiegel en schepte het vol met heerlijke boerenkool. Bovenop kwam een lekker stuk worst te liggen... Hé, wat rook dat lekker. Joop en'Hans Vinden jullie dit geen leuke puzzle? Je moet alle hokjes, waar een slip in staat, zwart maken en den moet je maar eens kijken, tirfe er r* voorschijn komt. 't Is erg griezelig, dat kan ik wel verklappen kregen er honger van. Wat waren de jongens blij dat ze nu met een vol p. i- netje naar juffrouw De Groot konden Aan het fort dachten ze niet meer G. G. BEKENDAM. onze BRievenBus HM'n beste kinderen, Het is niet meege- vallen om uit al die stukjes een keurige, ronde bal te maken hé? Veel nnhten en B neven schrijven mij tenminste, da* zy heel lang hebben zit ten passen en mtlen. En daarom heb ik deze week een puz.le gekozen, die toat ge- makkelijker is Ik .ben benieuwd wat jullie er van terecht brengen. Al was de andere puzzle moeilijk: niettemin hebben heel wat kinderen een keurig verzorgde oplossing ingezonden. Zo ook Jannie Oosterom, die deze week de hoofdprijs krijgt. De troostprijzen gaan naar Chris je Hulst, Marian van der Schee en Hans Vogelaar. Zo en nu onze brievenbus, Harry Ver mond schreef een mooi gedichtje voor me op en tekende er een leuk plaatje bij. Erg aardig gedaan. Harry. De moeder van Willi Ovcrvllct is jarig geweest en het is een erg gezellige dag geworden. Nog mijn gelukwensen, hoor. Hier nog al een versje en dat komt van Sonja van Buuren. Sonja maakte het zelf Lcnl Brobbel heeft orgelles. Maar flink oefenen zeg, dan speel je pauw een paar mooie liederen. Dus jij hebt het heel erg naar je zin, op de huishoudschool Riet van Beek. Mooi zo, bak jc voor mij ook eens borstplaat? Er was dit keer ook een brief van Nlro de Jager bij. Leuk geschreven heb jij. joh. Het vriendinnetje van Ida Boer gaat mij ook een brief schrijven. Vertel haar maar, dat ik dat gezellig vind, Ida. Jouw teke ning was zeker mooi Martha Boele, de kleuren vond ik goed gekozen. Dus bin nenkort gaat Bram ook naar school. Bep Maan. Komt hij bij jou achter op de fiets te zitten? Nou, of het koud is, Maartjc Makke sleept. Jouw tekening was aardig. Binnenkort komt er een doolhof, hoor Jannie Ilakkesteegt, nog even geduld en zeg maar tegen je zus je Rla, dat ik niet verklap, wanneer ik jarig ben. Lenie Koen woont in de buurt van een voetbalveld, dus voor haar was het niet moeilijk dc bal in el kaar te zetten, he Lenie? De „heren" Grootendorst zijn natuurlijk ook weer van de partij. Dus jullie gaan zo graag laat naar bed en dan natuurlijk dc vol gende morgen op school zitten slapen, 't is me wat met jullie. Is Anneke den Outer al weer wat opgeknapt? Dan krijg ik volgende week zeker een lange brief van jou. Nog wel gefeliciteerd met je verjaardag. Arle Stam. Nog een paar dagen, dan is Rietje jarig he?. Dus jul lie wisten helemaal niets te vertellen, Hennie on Maggie Vlaacher, geeft niets hoor, volgende keer beter. Nog al een jarige, cn dat is Ad van der Steen. Deze week kreeg ik een brief, die helemaal uit Canada kwam. Sinds anderhalf jaar woont daar Ena de Vries met haar familie. Zij om vangt ook elke week onze krant, maar zij kan niet meedoen aan het oplossen van de prijsvragenwanf haar brief komt natuurlijk te laat. En daarom heeft Ena zo maar eens voor de gezelligheid een briefje aan ons geschreven. Zy deed er nog een foto by ook. Leuk hè? Ena. Je har telijke groeten van alle nichten en neven cn natuurlijk ook van my, dag, Tante Jos. Voor Jou natuurlijk ook mijn geluk wensen. Hans van Neugtegem vraagt om een rebus. Ik weet zeker, dat je deze puzzle ook aardig zult vinden. Er zat inderdaad een foutje in, Tcus- je Boer, niet zo vreselijk erg hoor, t was ook een beetje moeilijk. Fijn. dat je weer naar school kunt gaan. Geert-. Jc Stelwagen, 't is niets gedaan hè n op bed te moeten blijven Arlc Kolf schreef een leuk opstel. Jij krijgt op school zeker wel mooie cijfers voor Dij stellen denk ik zo. Nee maar Saar.jc Legerstee, stond er Maartje? In dit ge val wa» het zo erg niet he. want er s toch een Maartje bij jullie thuis. Coirrc Verschoor verraste my ook al mei r versje. Het gaat over de morgen. Leny Segaar maakte een schilderijtje van .e oplossing met een gedichtje erbij, ik word maar verwend deze week. Tom c Clere (en verder kon ik de naam n et lezen, omdat onze Tom niet zo vrese lijk duidelijk had geschreven) is on- langs in Driebergen geweest. Daar is het heel mooi, hé Tom? En Bep Za .- vliet, nog steeds ln bed? Ik hoop. dat het wat beter gaat met Jou. Wat zal jouw broertje nu heerlijk met zijn trein kunnen spelen, Afke Bergsma. Al die pa len en rails Rietje van den Bos hou it erg veel van lezen, nou ik ook hoor. O. was het Monnikendom. Leen dc Zeeuw, ik had toen even weinig tijd als jij nu Jammer vind ik. dat ik hier weet n brief heb van een nicht of neet, ie vergat haar of zijn naam op tc schrij ven. Het gaat over een paraplu, wie was er zo vergeetachtig? Wat had jij een pech, Nel van der Starre, ,e brief is gelukkig toch nog op lijd ge komen zo je ziet Dus oma had gezoent en jou niet gevonden. Corrle Bokhorst. Gelukkig dat opa haar heeft geholpen. Ik zou nu wel even een poosje jullie poes willen zijn. Joke Jurjaanr. .in mocht ik ook steeds voor de kachel zit ten. Ik hoop. dat Je zult slagen. Truus Wuldckkcr. leuk. dat vader mij eens schreef, maar zeg... ik had dat hand schrift al meer gezien Koelie Ambachts heer vindt schrijven maar een moe luk werkje, dat kun Je zo zien, maar toch is hij altijd trouw present. Fijn vind ik dat. Roclie. Jullie zullen een gezellig uurtje hebben gehad bij die beschuit met muisjes, Sljke van der Boom ie hebt zeker nu nl weer op de schaat sen gestaan. Kinderen, als van ouds besluiten wij weer met de nieuwelingen. Het zijn dit keer Henk van Hoorn. Suusjes Pomp, Nellcke van tie Bijl. Ma- rius de Kuypcr, Willie Schoneveld, An- dré Horlings en Jan HollesUile. Ten slotte wens Ik jullie allemaal een goede Zondag toe. TANTE JOS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1954 | | pagina 10