<~£>er bromlietó naar TEXEL <2)e kondenzlektz^ Oranje en Nederland! De trieste historie van Bar-Tudeluut (II) «O' AUUUÜTV9 J300 Trieste vacantietocht, verteld door Leo J. Leeuwis VJ SINDS het wispelturige geluk mij een zogenaamde bromfiets onder het zitvlak heeft gereden, ben ik een ander mens geworden. Een ongelukkig mens. Ik wilde er nooit aan. en weerstond al een jaar de hartstochtelijke aandrang van mijn vrouw en buurman, die in brommen het hoogste geluk hebben ge- Van de buurman kan ik dat begrij pen. Hij doet in verzekeringen en zodra de brommer was uitgevonden snorde hij weg. zittend als een kikker op een kluitje, om alle bromfietsberijders in de omgeving te verzekeren dat ze zon der zijn polis van de ongevallenverze kering geen rustig ogenblik meer zou den hebben. Het gaat hem nu goed. Zijn brommer spint als het ware van welbehagen. Bij mijn vrouw was het een gevoels kwestie. Zij had nooit gebromd, maar beschouwde het als haar hoogste ideaal om nog eens in die belachelijk stijve houding en met een half verlegen, half triomphantelijke glimlach om de lippen over 's Heren wegen te snellen. Zij droomde er van en zolang het bij dro men bleef had ik weinig last. Ik had nooit aan die wedstrijd mee moeten doen. Toen ik op zekere dag thuiskwam lag het formulier klaar en mijn vrouw zat al gereed met een kleur van opwinding op haar wangen. Er diende een loflied geschreven te wor den op een tandpasta; een vierregelig rijm, waarin de frisheid van het groen dezer crème en een parelwit gebit be dongen moesten worden. Eerste prijs Ik zong, in hemdsmouwen, kluivend a'n penhouder en zie. na zes weken an de pasta- Het was een groene, ter voortdurende herinnering aan de tandpasta, waarvan mijn vrouw uit pure dankbaarheid vijfentwintig tu bes heeft ingeslagen. Ik poets nu drie keer per dag en als zij des nachts wak ker wordt sluipt zij uit bed om boven de wasbak een dankoffer te plegen. Ik kan geen groen meer zien. ]")E bromfiets! Ik weet nu dat er rol- loperd en kcttinggangcrs zijn; men heeft mij uitgelegd wat een bougie is en hoe handig men die zelf schoon kan maken. Mijn vrouw reed een proof- rondje, de buurman zei dat de sproeier niet deugde. Hij zette er een andere in, reed weg, kwam terug en begon polissen. Het was angstaanjagend. Er was een steenrijke boer in het Noor den. Hij kocht een bromfiets even ge makkelijk als een ijsje van tien. Hij snorde weg, reed een notaris dood, werd wettelijk aansprakelijk gesteld en moest tachtigduizend gulden betalen benevens een jaarlijkse uitkering voor de wedu we. Hij werkt nu bij de DUW. zei mijn buurman met een gezicht, verwrongen van ontzetting. Ik tekende de polis, betaalde elf gul den twintig en reed met mijn groene muskiet naar de polder, waar ik me in het gras neervlijde. Een ongelukkig mens. Dat had niemand mij verteld, ik bedoel, de geestelijke kwellingen die men op dit vervoermiddel moet onder- Toen ik hem kreeg was die wét er nog niet. Ik verzoende mij met het ge knetter, met de gekke houding en de grijns die niet van mijn gezicht wil, zo lang de ploffende slaaf mij voorttrekt. Het is een ervaring die ligt tussen ver legenheid en kleine trots, de bromfiets kramp van de middenstand. Daar went men aan. Maar ik ben te teer voor de kwellingen, waaraan de ziel van de bromfietsers wordt blootgesteld. De tocht naar Texel was een ver schrikking. Ik heb daar een huisje ge huurd voor mijn vrouw en in de week enden ga ik haar gezelschap houden. „Kom brommen" schreef zij mij „dan kunnen we daar ook nog es..." Ik zuchtte en besteeg mijn ros. Op de fietspaden was het druk, dus waag de ik mij, niet vrij van een zekere schroom, op de rijksweg. Het was een zeer vreemde ervaring. Ik hield mijn ogen gtrak gevestigd op de betonnen band, die ik met de wielen tot op en kele millimeters naderde. Ik wilde niet onbescheiden zijn en was mij bewust van de verachtelijke blikken der automobilisten. Ja zelfs een domme lende boer op een wagen met melkbus sen snoof hoogmoedig en mikte zijn pruim pardoes voor mijn voorwiel. De motorrijders brulden rakelings langs mij heen, kaarsrecht zittend op hun za dels en er was een duo-engel, die mij op vernederende wijze haar tong liet en op lompe wijze dansend de weg op drijft. Ik ben van mening dat er bromfiets psychologen moeten komen, wil ons volk straks niet bezocht worden door een bromcomplex. Zowel de berijders als een groot aantal toeschouwers moe ten hoognodig onder hun behandeling gesteld worden. schrik uitgeweken was, besloot ik mij onder mijn medeburgers op het fiets pad te wagen. Hun vijandschap achtte ik minder sterk en gevaarlijk dan die der hogere klasse. Ach, daarin vergiste ik mij. Zodra ik het tegelpad opzwenkte, zag ik verbit terde gezichten. Het was zeer druk en ik merkte veel medebrommers op, ge- oefenden waarschijnlijk, die zich met levensgevaarlijke snelheid tussen de fietsers doorslingerden, belden of toe- als slangenmensen kronkelden terdei i'icht te blijvi i bitt Voor mij bleef het inhalen taak. Telkens wanneer ik mijn naar links stak om het pad te verken nen, naderden er tegenliggers, die mij kwaadaardig tot kalmte aanmaanden. Soms werd mijn bescheiden gcbel zon der meer genegeerd, vooral wanneer het vaders en moeders met kinderen betrof, die met zes of zeven personen in het zweet huns aanschijns twee fietsen bereden. Er was een heel dikke mijnheer, die grommend naar mij omzag en vroeg of ik wat wilde. Natuurlijk wilde ik wat, en moed vattend wierp ik mij achter een snelbrommer, die mij rakelings passeerde en wist in zijn kielzog de verbolgen fietser te passeren. Zoals de hemel soms plotseling op klaar!. was het rijwielpad voor een ogenblik vrij van fietsende wolken. Ik demarreerde, zoals dat in rennerstaai schijnt te heten, doch het >rde zwoegend achterop en bleven soms even op gelijke hoogte. De chauffeurs, groot en onverzettelijk in hun machtige cabi nes, krulden dan de lippen, stootten hun metgezellen aan en lachten. Eén was er zelfs, die mij een kwartier lang gezel schap hield en huzarenstukjes uithaal de, zoals het draaien van een sigaret met één hand en loshandje sturen. Bij wijze van finale drukte hij op een ge weldige claxon, stak een richtingwijzer uit die mij tegen de oorlel sloeg en drukte mij speels terzijde, zodat ik in de berm welhaast over de kop sloeg. Dit alles was zeer onderhoudend, maar spande mijn zenuwen tot het ui terste En dan heb ik nog niets verteld van de wijze waarop de wielrijders mij hun afgunst en misnoegen toonden. Zij ontzagen zich niet ik moet erbij ver tellen dat het knapen waren) een luid gejoel aan te heffen, wanneer ik hen voorbij snorde of mij met kersenpitten te bekogelen. Ik ontdekte dat het geknetter van de bromfiets een bijzondere uitwerking heeft op mensen die op hun twee benen staan. Zij die wandelen en zich dus ook - zij het langzaam - voortbewegen, vol staan met een trots omdraaien van het hoofd, een gesnuif alsof zij giftige gas sen ruiken en soms een afkeurend ge- Maar op stilstaande personen, bij voorbeeld mensen bij een bushalte, ba liekluivers en zij die ijs eten bij een tentje, werkte mijn verschijning bijzon der prikkelend. Sommigen springen spottend in de houding, anderen ont zien zich niet „boeh!" of „hout 'm" te roepen en bij de meest gexrriteerden ontstaat er een merkwaardige huppel drift. die hen. zwaaiend met de armen schetst mijn verbazing toen ik, schuw achterom kijkend, een lange sliert jongelui bespeurde, die als een staart aan een vlieger aan mijn muskiet kleef den Het was minstens een complete jongelingsvereniging. Zij wierpen zich op het stuur, klemden de tanden op elkaar en schenen vastbesloten te zijn mij tot Texel op de hielen te blijven. Het was een belachelijke en ergerlijke vertoning, waaraan plotseling een einde kwam toen ik, vol gas gevend, het ge voel kreeg of een reuzenhand mij met een ontzaglijke ruk achteruit trok. Tus sen mijn voeten ontwaarde ik rook en vonken, hevige explosies deden mij sid deren in het zadel, een snik, een stil gereutel en daarna was het gedaan. Ik had mijn benen in de lucht geworpen en kwam leunend tegen een boom tot stilstand. De schare jongelingen reed mij teleurgesteld voorbij. „Een vette bougie", zei er een schou derophalend, „wc wachten hem wel op". Voor vervolg pag. 6) ook voor Anö€R€ honöen Z€€R QCVAARLljk ER ho Dit alles was zeer pijnlijk en opwin dend. Ik voelde hoe belachelijk de broekspijpen mij om de enkels klapper den, hoe dwaas de benen verstard wa ren in een trapbeweging. Telkens wan neer ik mij vermande, de ogen opsloeg en wat naar links uitkeek, was er een autobestuurder die lafhartig met zijn geruisloze limousine naderbij sloop, po sitie koos en pal achter mijn rug op de claxon drukte, zodat het verschrikke lijke geloei mij als een windvlaag ter zijde drukte. Met bonzend hart volhardde ik, mijn gashandle (door sommige kenners ma- nette genaamd) tot het uiterste span nend. zodat ik voor mijn gevoel een niet onaardige snelheid verkreeg. Ik pro beerde te fluiten, doch dat mislukte jammerlijk. Zware trailers reden mij de kringen van hondenliefhebbers geen gev reesder ziekte, dan de hondenziekte. Wanneer er zo'n gezellige kleine pup over de vloer loopt, die ieders hart heeft gestolen, dan staat er toch altijd op de achtergrond het grimmi ge spook. Het is de ge vaarlijkste en meest ver breide vijand van de hond en zijn eigenaar. Natuurlijk heeft men de strijd tegen deze vijand aan gebonden en de resultaten, die tot op heden goboekt werden, kunnen werkelijk bevredigend genoemd wor den. De schade en het ver driet door deze ziekte ver oorzaakt zijn heden ten dage tot een minimum beperkt, dank zij de onvermoeibare strijd, die mannen als de Franse dierenarts Carré cn anderen hiertegen hebben gevoerd. De hondenziekte is een zeer besmettelijke ziekte, welke door een virus wordt veroorzaakt en zelfs door luchtinfectie kan worden overgebracht. Wanneer door deze ziekte het weerstands vermogen van de hond sterk is verminderd en het dier daardoor vatbaarder is ge worden voor andere ziekten, treden dikwijls bijkomstige infecties op. welke door bacteriën worden veroor zaakt en die dan dikwijls de genadeslag betekenen. T N veel gevallen heeft de A verkeerde opvatting post gevat. dat alleen jonge honden door de hondenziekte kunnen worden aangetast. Dit is een abuis, ook oudere honden kunnen hondenziekte krijgen. Dat de ziekte meer bij de jonge honden voor komt is verklaarbaar uit het feit, dat deze jonge dieren nog niet voldoende weer stand tegen infectie hebben, die bij de oudere dieren meestal wel aanwezig is. Heeft een hond eenmaal de hondenziekte <»öed doorstaan, dan is het dier er verder on vatbaar voor. aangezien het lichaam zoveel antismetstof fen produceert, dat het aan iedere aanval het hoofd kan bicden. Het incubatie-stadium dat is de tijd welke ligt tus sen het moment van be smetting en het zich open baren van de ziekte be draagt meestal 3 dagen tot De bekendste verschijnse len zijn: geen eetlust, han gerigheid, braken, dunne ontlasting waaraan men een typische lucht ruikt en een gelige afscheiding in de oog hoeken. Bovendien zal dit alles gepaard gaan met een snel stijgende koorts, welke tot 40 graden Celsius zal oplopen. Na een dag of twee daalt de koorts, waar na zij weer langzaam gaat stijgen. De hond is dan kennelijk ernstig ziek en men doet er het beste aan reeds bij de eerste verschijnselen dadelijk een dierenarts te raadplegen. Dikwijls is met behulp van een serum de ziekte te be strijden. De duur van de ziekte is sterk .variërend. Zij kan drie dagen, maar ook drie weken duren, hetgeen voor een groot deel afhangt van de ernst der infectie, de weerstand van de hond en het moment waarop de dierenarts kan ingrijpen. Hieruit volgt reeds, dat er twee dingen zijn, die wij voor onze vriend kunnen doen om hem voor het erg ste te behoeden, namelijk eeef hem een zo groot moge lijke weerstand, door hem reeds van jongs af goed te voeden cn ten tweede: haal bij de eerste verschijnselen zonder uitstel de dierenarts. In verband met het grote gevaar van besmetting, rust cr op iedere honderliefhebber ook nog een grote sociale plicht. Hij dient een hond, die aan de ziekte lijdt, vol komen te isoleren om de besmettingskans voor andere honden zo klein mogelijk maken. Alle maatregelen ng hi genomen \7 OLG in alles stipt de adviezen van de dieren arts op en wijk hier niet van af. Het gevaar is na melijk niet zo gauw gewe ken, want wanneer de patiënt aan de beterende hand is, kunnen er zich nog verschillende complicaties voordoen. De aan honden ziekte lijdende hond dient ook met de grootste zorgen ngd. Jk voel me vandaag niks lekker deze ellen de voorkomen? Ten eerste kan een pup op de leeftijd van ongeveer 3 maanden tegen de hondenziekte wor den ingespoten. Hiervoor raadplege men tijdig een dierenarts. De inspuiting is niet goedkoop, maar men voorkomt erger voor de hond en voor u zelf, terwijl men er bovendien aan medewerkt ook andere honden niet in gevaar te brengen door be smetting door uw zieke hond. Voorts van jongs af goede voeding en... het betrachten van hygiëne. Laat uw hond niet snuffelen aan plasjes en ontlasting van andere hpn- den, want dit zijn de infec tiehaarden bij uitnemendheid. De strijd met alle middelen tegen deze gevreesde ziekte is voor alle hondenliefheb bers een dure plicht. ZONDAGSBLAD 29 AUGUSTUS 1953 5 TROUW AAN Menadonezen waren geboren soldaten en toegewijde strijdmakkers DE artikelen van generaal Schol ten, handelende over de Ambone zen, vinden bij ons, oud-maréchaus- sée-officieren van Atjeh, de meeste belangstelling. Hoe kan het oók anders? Hebben wij niet al die mooie jaren daar in Atjeh samengewerkt met deze pracht soldaten? Leefden wij, als jong lui tenant, niet op afgelegen posten te midden van een dikwijls vijandige bevolking, alleen met onze Ambone- se, Menadonese en Javaanse maré- chaussée? We trokken de rimboe in met een brigade ter sterkte van ongeveer 20 man en kwamen soms na een maand patrouilleren pas thuis; gedurende die tijd levende van rijst en zoute vis, sliepen we in zelfgebouwde, vlot opgezette, marsbivakjes van rimboe materiaal. We deelden alle gevaren Hoe leerden wij al die rassen ken nen, in het bijzonder hun adat be grijpen bij het kampvuur tijdens ge sprekken. Ik wil gaarne trachten bij de le zers belangstelling te wekken voor al die groepen Ind. militairen, die dien den bij het Kon. Ned. Ind. Leger. Dan zou ik eerst de aandacht wil len vragen voor de Menadonezen, genoemd naar Menadp, de hoofd plaats der Minahasa (N. Celebes) Evenals de Ambonees is de Mena- donees Christen. Hierdoor voelt hij zich nauw verwant met het Westen. De samenwerking met ons Hollan ders, gedurende enige eeuwen, heeft een band gevormd, die onverbreek baar is. Ook bij hen zat de liefde voor Oranje en het Vorstenhuis, diep in het hart. Toen iemand hier in Nederland aan een Menadonees het verzoek richtte zijn volkslied op de piano te spelen, klonk spontaan ons geliefd Wilhelmus. Toen het gezelschap ver wonderd keek, zei hij: „Dit is ons volkslied." We horen tegenwoordig weinig van de Menadonezen. Ongetwijfeld zijn zij blij met hun verkregen vrijheid, maar vóór dat de dankbare herin nering aan en de genegenheid voor ons Nederlanders bij hen (zo ooit!) zal verdwijnen, zullen heel veel ja ren moeten voorbij gaan. De Menadonezen zijn evenals hun strijdmakkers, de Ambonezen, gebo ren soldaten. Kalm en bezadigd in het gewone leven, zijn zij dapper in het gevecht. In de annalen van het K.N.I.L. zijn vele bladzijden gewijd aan hun moed, beleid en trouw. Doch ook gedurende de Japanse bezetting hebben zij daarvan menigmaal blijk gegeven. Hiervan moge ik u thans een en ander meedelen. Op een der eilanden in de Pacific waren in 1944 door de Japanners 200 Menadonezen, onder commando van een Menadonese sergt-majoor, van Java naar dit eiland vervoerd om als krijgsgevangenen aan de Japanse versterkingen aldaar te werken Hun lot was verschrikkelijk; door de Jap pen er op gericht hen allen uit te Uit krijgsgevangenschap Menadonese militai: jyE kransleidster wist dus ver telde ik verleden keer dank 2ij het Bureau Bevolking wat ze aan Juffrouw Tudeluut had. Of liever: ze wist dat nu minder dan ooit want het is een grootscheepse misvatting dat naakte feiten ons nader brengen tot de kennis van een medemens. Om maar iets te noemen: besefte juffr'ouw Tudeluut dat ze de gemeenschap bedroog door zich als weduwe voor te doen of besefte zij zulks niet? Al verder: wist ze werkelijk wel wanneer ze jarig was of raakte ze -de tel van uren, dagen, maanden, jaren zo maar zonder meer kwijt? Men moet niet al te rap zijn met 'n antwoord op dergelijke vragen: zoals de waard is vertrouwt ie nog immer zijn gasten dat brenge ons tot voorzichtigheid! En als een mens eens aan het fantaseren slaat over ivat was cn wat had kunnen zijn wie ontwart dan nog de draden van wens en werkelijkheid! Hoe dan ook, het staat vast dat drie maanden later juffrouw Dron- kers-Tudeluut de leidster kwum aanzeggen dat ze nou toch heus de volgende week jarig zou wezen. U vraagt zich misschien af of ze zich niet herinnerde dat ze zelf be weerd had hoe ze dan dus vier maanden voorheen die feestdag had gevierd. Maar bij zulk, een vraag vergeet U alleen maar één beslis sende factor: die van het geheugen. Als klein kind konden wijzelf geen van allen de maanden uit elkaar houden; men moet begrijpen dat ontelbare mensen nooit volwassen worden. De leidster evenwel nam deze nieuwe mededeling niet. Ze sprak: ,.Nee juffrouw" en liet daarbij de juiste naam buiten beschouwing „Nee, juffrouw, dat is niet waar. Uw verjaardag duurt nog bijna een half jaar. Ik weet het precies hoor. U bent jarig in Augustus; 28 Augustus en geen dag eerder!" Waarop juffrouw Tudeluut zedig en onderdanig antwoordde dat het wel zo wezen zou als de leidster zei en dat die 't natuurlijk beter wist dan zij, maar dat er in Augus tus helemaal geen krans gehoude7i placht te worden en dat een arm mens ook wel eens een verzetje wil hebben. Kijk en daar kon die leidster nu weer geen speld tussen krijgen en dus hebben ze toen sa men en bij acclamatie de verjaar dag vastgesteld op 1 April, hetgeen in dit verband een symbolische datum mocht heten. Trouwens, zijn er in de wereld zelfs geen vor stinnen die hun verjaardag vieren op een dag. die aan volk en konin gin beter uit komt dan de offi- Het verjaarsfeest op de eerste April is een succes geworden. De krans is niet haatdragend en hij kon deze gang van zaken aan vaarden. Temeer omdat juffrouw Tudeluut zich evenmin kennen liet, en voor een machtige tractatie zorg droeg. Maar wat niemand had voorzien of kunnen vermoe den was dat ze op 1 Mei met een nieuw dankoffer kwam aanzetten. Die dag huppelde ze gewoon de kranszaal binnen met een voor haar doen schallende opgewekt heid en ze juichte reeds van verre: „Juffrouw, juffrouw, nou moet u 'ns horen. Nou ben ik gelukkig echt weduwe, hoor... Hij is nou eindelijk dood Dat klinkt misschien tbat sinister, maar men moet zoiets recht ver staan. Het betekent enkel maar dat deze gescheiden juffrouw zich toch al die jaren op een of andere onnaspeurlijke wijze verbonden was blijven voelen aan de weg gelopen man. Wij mogen zelfs opperen dat in deze moorddadig- klinkende uitspraak een rest school aan trouw en toewijding. Of zijn we nu weer te optimist en was het enkel maar het feit dat ze thans althans volledig aanspraak meende te mogen maken op de naam „Weduwe Dronkers"? Dat een voorafgaande scheiding zulk een titel waarschijnlijk juridisch zeer aanvechtbaar maakte, dat was haar toch te geleerd. Ze was met Dronkers gehuwd geweest, zij het een blauwe maandag vol leed en gekijf. En Dronkers was nu dood. Gevolg: je bent voortaan de weduwe Dronkers. De zaak sluit als een busVoor zoiets ben je dankbaar, en als je dankbaar bent tracteer jè en geeft een uersie op. Maar de leidster heeft dat laatste maar niet laten doorgaan omdat in haar bundel dankliederen voor verkregen weduwschap ontbraken. Het is ondertussen niet goed dat een mens alleen is. Wel zolang een weggewandelde echtgenoot nog tegenstribbelend maar gedwongen - trouw opbrengt voor zijn eerste liefde, maar niet als er zelfs geen pensioentje meer rest. Dan ga je de eenzaamheid voelen als een zware last. En zo kon het gebeuren dat Juffrouw Tudeluut voor een derde kranstractatie zorgde want medio September was ze op een maal plotseling in ondertrouw. Ze kwam het zelf vertellen, maar ze kon dat woordeloos doen want in de deuropening stond de bruigom reeds achter haar. En meer nog dan het feit schokte de krans die mannelijke tegenwoordigheid, want dat hóórt zo niet. Op kransen neem je geen mannen mee. Op kransen ben je meisjes onder mekaar. Uitzonderingen daarge laten en u vóelt zo langzamerhand dat juffrouw Tudeluut een uit zondering tuas WIJKPREDIKANT. er vielen bij de Jappen doden en gewonden. De krijgsgevangenen, waaronder de Menadonese sold. O. werd gelast bloed te geven voor transfusie. Hij weiger de dit, zeggende: „Een Menadonees geeft geen Oranjebloed aan een Jap." Hierop kreeg hij een pak slaag. In woede ontstoken gaf hij de Jap een klap terug, waarop hij gegrepen werd en voor de Japanse comman dant werd gebracht. Een uur lang werd hij met een riem geranseld, waarna hij tot 's avonds half zes in de gloeiende zon moest staan. Daarop ontving de commandant der Menadonese krijgsgevangenen de op dracht om met al zijn mensen ge tuige te zijn van de zware straf, die O. zou worden opgelegd, omdat hij een soldaat van het keizerlijk Japanse leger had durven slaan. Het detachement stond aangetreden, O moest gebonden worden. Er was geen twijfel aan of de straf zou zijn ont hoofding of doorsteken met de bajo net. O. weigerde tot tweemaal toe de rechterhand uit te steken om ge boeid te worden. Bij het derde bevel trok hij een mes, dat hij onder zijn hemd verborgen had en stak de Jap in de buik. De overige Jappen gingen op de vlucht! O. begreep dat hierdoor zijn zaak niet beter was geworden. Nadat hij zijn hemd had uitgetrokken en tegen zijn kameraden had geroepen: „Zorg goed voor mijn gezin, hoera, hoera, hoera, Leve de Koningin!", stak hij zich met hetzelfde mes driemaal in de linker borst, zonk neer en gaf een paar minuten later de geest. Zo stierf een Menadonees met zijn laatste bede voor zijn Koningin. Op hetzelfde eiland, waar deze men sen slavenarbeid moesten verrichten van Mei 1943 tot September 1945, na dat zij reeds in December 1941 krijgs gevangen waren gemaakt en zij in al die tijd geen enkel bericht van hun gezinnen hadden gehad, werd in December 1944 Kerstmis gevierd. Die viering bestond uit in het ge heim bij elkaar komen in een barak, waar aan een klein boompje enkele lichtjes brandden. Heel zachtjes klon ken de Kerstliederen „Ere zij God" en „Stille Nacht"; zij allen dachten aan hun dierbaren ver weg. Toen kwam de Oudejaarsavond 1944 en weer zaten zij stilletjes bijeen. Hun commandant, de Menadonese sergt- majoor, sprak hen toe en stak hen een hart onder de riem. De aanvallen der Amerikanen namen toe; lang zou de oorlog niet meer duren. Hij drukte hen op het hart vertrouwen in hun bondgenoten te houden; spoedig zou de overwinning komen, die de alge hele vrijheid zou bewerkstelligen. Dan zouden zij weer onder de geliefde driekleur de strijd tegen de Jappen kunnen voortzetten. Een minuut voor twaalf verzocht hij hun op te staan teneinde de kameraden en bondgenoten te her denken, die in de afgelopen drie jaar waren gevallen. Om 12 uur riep hij: „Leve de Koningin!", waarop na een driewerf hoera het Wilhelmus werd gezongen. Eerst daarna wenste men elkaar geluk, een spoedige overwin ning voor de geallieerden, en hereni ging met hun gezin. Is het niet aandoenlijk, deze liefde voor hun Koningin, dat zij aan Haar in de eerste plaats de eer gaven en eerst daarna hun eigen dierbaren herdachten! Ik geloof niet, dat er hier in Ne derland velen zullen zijn, die op de Oudejaarsavond allereerst aan de Koningin denken,- hoe groot hun liefde voor Hare Majesteit ook moge zijn. Dat de Menadonezen het wèl deden en onder die omstandigheden, bewijst hoe groot hun trouw en liefde voor ons Vorstenhuis en voor Ne derland was.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1953 | | pagina 14