<~£>er bromlietó naar TEXEL
<2)e kondenzlektz^
Oranje en Nederland!
De trieste historie van Bar-Tudeluut (II)
«O' AUUUÜTV9 J300
Trieste vacantietocht, verteld door Leo J. Leeuwis
VJ
SINDS het wispelturige geluk mij een
zogenaamde bromfiets onder het
zitvlak heeft gereden, ben ik een ander
mens geworden. Een ongelukkig mens.
Ik wilde er nooit aan. en weerstond
al een jaar de hartstochtelijke aandrang
van mijn vrouw en buurman, die in
brommen het hoogste geluk hebben ge-
Van de buurman kan ik dat begrij
pen. Hij doet in verzekeringen en zodra
de brommer was uitgevonden snorde
hij weg. zittend als een kikker op een
kluitje, om alle bromfietsberijders in
de omgeving te verzekeren dat ze zon
der zijn polis van de ongevallenverze
kering geen rustig ogenblik meer zou
den hebben. Het gaat hem nu goed.
Zijn brommer spint als het ware van
welbehagen.
Bij mijn vrouw was het een gevoels
kwestie. Zij had nooit gebromd, maar
beschouwde het als haar hoogste ideaal
om nog eens in die belachelijk stijve
houding en met een half verlegen, half
triomphantelijke glimlach om de lippen
over 's Heren wegen te snellen. Zij
droomde er van en zolang het bij dro
men bleef had ik weinig last.
Ik had nooit aan die wedstrijd mee
moeten doen. Toen ik op zekere dag
thuiskwam lag het formulier klaar en
mijn vrouw zat al gereed met een
kleur van opwinding op haar wangen.
Er diende een loflied geschreven te wor
den op een tandpasta; een vierregelig
rijm, waarin de frisheid van het groen
dezer crème en een parelwit gebit be
dongen moesten worden. Eerste prijs
Ik
zong, in hemdsmouwen, kluivend
a'n penhouder en zie. na zes weken
an de pasta-
Het was een
groene, ter voortdurende herinnering
aan de tandpasta, waarvan mijn vrouw
uit pure dankbaarheid vijfentwintig tu
bes heeft ingeslagen. Ik poets nu drie
keer per dag en als zij des nachts wak
ker wordt sluipt zij uit bed om boven
de wasbak een dankoffer te plegen.
Ik kan geen groen meer zien.
]")E bromfiets! Ik weet nu dat er rol-
loperd en kcttinggangcrs zijn; men
heeft mij uitgelegd wat een bougie is
en hoe handig men die zelf schoon kan
maken. Mijn vrouw reed een proof-
rondje, de buurman zei dat de sproeier
niet deugde. Hij zette er een andere in,
reed weg, kwam terug en begon
polissen. Het was angstaanjagend. Er
was een steenrijke boer in het Noor
den. Hij kocht een bromfiets even ge
makkelijk als een ijsje van tien. Hij
snorde weg, reed een notaris dood, werd
wettelijk aansprakelijk gesteld en moest
tachtigduizend gulden betalen benevens
een jaarlijkse uitkering voor de wedu
we. Hij werkt nu bij de DUW. zei mijn
buurman met een gezicht, verwrongen
van ontzetting.
Ik tekende de polis, betaalde elf gul
den twintig en reed met mijn groene
muskiet naar de polder, waar ik me in
het gras neervlijde. Een ongelukkig
mens. Dat had niemand mij verteld, ik
bedoel, de geestelijke kwellingen die
men op dit vervoermiddel moet onder-
Toen ik hem kreeg was die wét er
nog niet. Ik verzoende mij met het ge
knetter, met de gekke houding en de
grijns die niet van mijn gezicht wil, zo
lang de ploffende slaaf mij voorttrekt.
Het is een ervaring die ligt tussen ver
legenheid en kleine trots, de bromfiets
kramp van de middenstand. Daar
went men aan. Maar ik ben te teer
voor de kwellingen, waaraan de ziel van
de bromfietsers wordt blootgesteld.
De tocht naar Texel was een ver
schrikking. Ik heb daar een huisje ge
huurd voor mijn vrouw en in de week
enden ga ik haar gezelschap houden.
„Kom brommen" schreef zij mij
„dan kunnen we daar ook nog es..."
Ik zuchtte en besteeg mijn ros. Op
de fietspaden was het druk, dus waag
de ik mij, niet vrij van een zekere
schroom, op de rijksweg. Het was een
zeer vreemde ervaring. Ik hield mijn
ogen gtrak gevestigd op de betonnen
band, die ik met de wielen tot op en
kele millimeters naderde.
Ik wilde niet onbescheiden zijn en was
mij bewust van de verachtelijke blikken
der automobilisten. Ja zelfs een domme
lende boer op een wagen met melkbus
sen snoof hoogmoedig en mikte zijn
pruim pardoes voor mijn voorwiel. De
motorrijders brulden rakelings langs
mij heen, kaarsrecht zittend op hun za
dels en er was een duo-engel, die mij
op vernederende wijze haar tong liet
en op lompe wijze dansend de weg op
drijft.
Ik ben van mening dat er bromfiets
psychologen moeten komen, wil ons
volk straks niet bezocht worden door
een bromcomplex. Zowel de berijders
als een groot aantal toeschouwers moe
ten hoognodig onder hun behandeling
gesteld worden.
schrik uitgeweken was, besloot ik mij
onder mijn medeburgers op het fiets
pad te wagen. Hun vijandschap achtte
ik minder sterk en gevaarlijk dan die
der hogere klasse.
Ach, daarin vergiste ik mij. Zodra ik
het tegelpad opzwenkte, zag ik verbit
terde gezichten. Het was zeer druk en
ik merkte veel medebrommers op, ge-
oefenden waarschijnlijk, die zich met
levensgevaarlijke snelheid tussen de
fietsers doorslingerden, belden of toe-
als slangenmensen kronkelden
terdei
i'icht te blijvi
i bitt
Voor mij bleef het inhalen
taak. Telkens wanneer ik mijn
naar links stak om het pad te verken
nen, naderden er tegenliggers, die mij
kwaadaardig tot kalmte aanmaanden.
Soms werd mijn bescheiden gcbel zon
der meer genegeerd, vooral wanneer
het vaders en moeders met kinderen
betrof, die met zes of zeven personen in
het zweet huns aanschijns twee fietsen
bereden.
Er was een heel dikke mijnheer, die
grommend naar mij omzag en vroeg of
ik wat wilde. Natuurlijk wilde ik wat,
en moed vattend wierp ik mij achter
een snelbrommer, die mij rakelings
passeerde en wist in zijn kielzog de
verbolgen fietser te passeren.
Zoals de hemel soms plotseling op
klaar!. was het rijwielpad voor een
ogenblik vrij van fietsende wolken. Ik
demarreerde, zoals dat in rennerstaai
schijnt te heten, doch het
>rde
zwoegend achterop en bleven soms even
op gelijke hoogte. De chauffeurs, groot
en onverzettelijk in hun machtige cabi
nes, krulden dan de lippen, stootten hun
metgezellen aan en lachten. Eén was er
zelfs, die mij een kwartier lang gezel
schap hield en huzarenstukjes uithaal
de, zoals het draaien van een sigaret
met één hand en loshandje sturen. Bij
wijze van finale drukte hij op een ge
weldige claxon, stak een richtingwijzer
uit die mij tegen de oorlel sloeg en
drukte mij speels terzijde, zodat ik in
de berm welhaast over de kop sloeg.
Dit alles was zeer onderhoudend,
maar spande mijn zenuwen tot het ui
terste En dan heb ik nog niets verteld
van de wijze waarop de wielrijders mij
hun afgunst en misnoegen toonden. Zij
ontzagen zich niet ik moet erbij ver
tellen dat het knapen waren) een luid
gejoel aan te heffen, wanneer ik hen
voorbij snorde of mij met kersenpitten
te bekogelen.
Ik ontdekte dat het geknetter van de
bromfiets een bijzondere uitwerking
heeft op mensen die op hun twee benen
staan. Zij die wandelen en zich dus ook
- zij het langzaam - voortbewegen, vol
staan met een trots omdraaien van het
hoofd, een gesnuif alsof zij giftige gas
sen ruiken en soms een afkeurend ge-
Maar op stilstaande personen, bij
voorbeeld mensen bij een bushalte, ba
liekluivers en zij die ijs eten bij een
tentje, werkte mijn verschijning bijzon
der prikkelend. Sommigen springen
spottend in de houding, anderen ont
zien zich niet „boeh!" of „hout 'm"
te roepen en bij de meest gexrriteerden
ontstaat er een merkwaardige huppel
drift. die hen. zwaaiend met de armen
schetst mijn verbazing toen ik,
schuw achterom kijkend, een lange sliert
jongelui bespeurde, die als een staart
aan een vlieger aan mijn muskiet kleef
den Het was minstens een complete
jongelingsvereniging. Zij wierpen zich op
het stuur, klemden de tanden op elkaar
en schenen vastbesloten te zijn mij tot
Texel op de hielen te blijven.
Het was een belachelijke en ergerlijke
vertoning, waaraan plotseling een einde
kwam toen ik, vol gas gevend, het ge
voel kreeg of een reuzenhand mij met
een ontzaglijke ruk achteruit trok. Tus
sen mijn voeten ontwaarde ik rook en
vonken, hevige explosies deden mij sid
deren in het zadel, een snik, een stil
gereutel en daarna was het gedaan. Ik
had mijn benen in de lucht geworpen
en kwam leunend tegen een boom tot
stilstand. De schare jongelingen reed
mij teleurgesteld voorbij.
„Een vette bougie", zei er een schou
derophalend, „wc wachten hem wel op".
Voor vervolg pag. 6)
ook voor Anö€R€ honöen
Z€€R QCVAARLljk
ER
ho
Dit alles was zeer pijnlijk en opwin
dend. Ik voelde hoe belachelijk de
broekspijpen mij om de enkels klapper
den, hoe dwaas de benen verstard wa
ren in een trapbeweging. Telkens wan
neer ik mij vermande, de ogen opsloeg
en wat naar links uitkeek, was er een
autobestuurder die lafhartig met zijn
geruisloze limousine naderbij sloop, po
sitie koos en pal achter mijn rug op de
claxon drukte, zodat het verschrikke
lijke geloei mij als een windvlaag ter
zijde drukte.
Met bonzend hart volhardde ik, mijn
gashandle (door sommige kenners ma-
nette genaamd) tot het uiterste span
nend. zodat ik voor mijn gevoel een niet
onaardige snelheid verkreeg. Ik pro
beerde te fluiten, doch dat mislukte
jammerlijk. Zware trailers reden mij
de kringen van
hondenliefhebbers geen
gev reesder ziekte, dan de
hondenziekte. Wanneer er
zo'n gezellige kleine pup
over de vloer loopt, die
ieders hart heeft gestolen,
dan staat er toch altijd op
de achtergrond het grimmi
ge spook. Het is de ge
vaarlijkste en meest ver
breide vijand van de hond
en zijn eigenaar.
Natuurlijk heeft men de
strijd tegen deze vijand aan
gebonden en de resultaten,
die tot op heden goboekt
werden, kunnen werkelijk
bevredigend genoemd wor
den. De schade en het ver
driet door deze ziekte ver
oorzaakt zijn heden ten dage
tot een minimum beperkt,
dank zij de onvermoeibare
strijd, die mannen als de
Franse dierenarts Carré cn
anderen hiertegen hebben
gevoerd.
De hondenziekte is een
zeer besmettelijke ziekte,
welke door een virus wordt
veroorzaakt en zelfs door
luchtinfectie kan worden
overgebracht. Wanneer door
deze ziekte het weerstands
vermogen van de hond sterk
is verminderd en het dier
daardoor vatbaarder is ge
worden voor andere ziekten,
treden dikwijls bijkomstige
infecties op. welke door
bacteriën worden veroor
zaakt en die dan dikwijls de
genadeslag betekenen.
T N veel gevallen heeft de
A verkeerde opvatting post
gevat. dat alleen jonge
honden door de hondenziekte
kunnen worden aangetast.
Dit is een abuis, ook oudere
honden kunnen hondenziekte
krijgen. Dat de ziekte meer
bij de jonge honden voor
komt is verklaarbaar uit het
feit, dat deze jonge dieren
nog niet voldoende weer
stand tegen infectie hebben,
die bij de oudere dieren
meestal wel aanwezig is.
Heeft een hond eenmaal de
hondenziekte <»öed doorstaan,
dan is het dier er verder on
vatbaar voor. aangezien het
lichaam zoveel antismetstof
fen produceert, dat het aan
iedere aanval het hoofd kan
bicden.
Het incubatie-stadium
dat is de tijd welke ligt tus
sen het moment van be
smetting en het zich open
baren van de ziekte be
draagt meestal 3 dagen tot
De bekendste verschijnse
len zijn: geen eetlust, han
gerigheid, braken, dunne
ontlasting waaraan men een
typische lucht ruikt en een
gelige afscheiding in de oog
hoeken. Bovendien zal dit
alles gepaard gaan met een
snel stijgende koorts, welke
tot 40 graden Celsius
zal oplopen. Na een dag of
twee daalt de koorts, waar
na zij weer langzaam gaat
stijgen.
De hond is dan kennelijk
ernstig ziek en men doet er
het beste aan reeds bij de
eerste verschijnselen dadelijk
een dierenarts te raadplegen.
Dikwijls is met behulp van
een serum de ziekte te be
strijden. De duur van de
ziekte is sterk .variërend. Zij
kan drie dagen, maar ook
drie weken duren, hetgeen
voor een groot deel afhangt
van de ernst der infectie,
de weerstand van de hond
en het moment waarop de
dierenarts kan ingrijpen.
Hieruit volgt reeds, dat er
twee dingen zijn, die wij
voor onze vriend kunnen
doen om hem voor het erg
ste te behoeden, namelijk
eeef hem een zo groot moge
lijke weerstand, door hem
reeds van jongs af goed te
voeden cn ten tweede: haal
bij de eerste verschijnselen
zonder uitstel de dierenarts.
In verband met het grote
gevaar van besmetting, rust
cr op iedere honderliefhebber
ook nog een grote sociale
plicht. Hij dient een hond,
die aan de ziekte lijdt, vol
komen te isoleren om de
besmettingskans voor andere
honden zo klein mogelijk
maken. Alle maatregelen
ng
hi
genomen
\7 OLG in alles stipt de
adviezen van de dieren
arts op en wijk hier niet
van af. Het gevaar is na
melijk niet zo gauw gewe
ken, want wanneer de
patiënt aan de beterende
hand is, kunnen er zich nog
verschillende complicaties
voordoen. De aan honden
ziekte lijdende hond dient
ook met de grootste zorgen
ngd.
Jk voel me vandaag niks lekker
deze ellen
de voorkomen? Ten eerste
kan een pup op de leeftijd
van ongeveer 3 maanden
tegen de hondenziekte wor
den ingespoten. Hiervoor
raadplege men tijdig een
dierenarts. De inspuiting is
niet goedkoop, maar men
voorkomt erger voor de hond
en voor u zelf, terwijl men
er bovendien aan medewerkt
ook andere honden niet in
gevaar te brengen door be
smetting door uw zieke hond.
Voorts van jongs af goede
voeding en... het betrachten
van hygiëne. Laat uw hond
niet snuffelen aan plasjes en
ontlasting van andere hpn-
den, want dit zijn de infec
tiehaarden bij uitnemendheid.
De strijd met alle middelen
tegen deze gevreesde ziekte
is voor alle hondenliefheb
bers een dure plicht.
ZONDAGSBLAD 29 AUGUSTUS 1953
5
TROUW AAN
Menadonezen waren geboren soldaten
en toegewijde strijdmakkers
DE artikelen van generaal Schol
ten, handelende over de Ambone
zen, vinden bij ons, oud-maréchaus-
sée-officieren van Atjeh, de meeste
belangstelling.
Hoe kan het oók anders? Hebben
wij niet al die mooie jaren daar in
Atjeh samengewerkt met deze pracht
soldaten? Leefden wij, als jong lui
tenant, niet op afgelegen posten te
midden van een dikwijls vijandige
bevolking, alleen met onze Ambone-
se, Menadonese en Javaanse maré-
chaussée?
We trokken de rimboe in met een
brigade ter sterkte van ongeveer 20
man en kwamen soms na een maand
patrouilleren pas thuis; gedurende
die tijd levende van rijst en zoute
vis, sliepen we in zelfgebouwde, vlot
opgezette, marsbivakjes van rimboe
materiaal. We deelden alle gevaren
Hoe leerden wij al die rassen ken
nen, in het bijzonder hun adat be
grijpen bij het kampvuur tijdens ge
sprekken.
Ik wil gaarne trachten bij de le
zers belangstelling te wekken voor al
die groepen Ind. militairen, die dien
den bij het Kon. Ned. Ind. Leger.
Dan zou ik eerst de aandacht wil
len vragen voor de Menadonezen,
genoemd naar Menadp, de hoofd
plaats der Minahasa (N. Celebes)
Evenals de Ambonees is de Mena-
donees Christen. Hierdoor voelt hij
zich nauw verwant met het Westen.
De samenwerking met ons Hollan
ders, gedurende enige eeuwen, heeft
een band gevormd, die onverbreek
baar is. Ook bij hen zat de liefde
voor Oranje en het Vorstenhuis, diep
in het hart.
Toen iemand hier in Nederland
aan een Menadonees het verzoek
richtte zijn volkslied op de piano te
spelen, klonk spontaan ons geliefd
Wilhelmus. Toen het gezelschap ver
wonderd keek, zei hij: „Dit is ons
volkslied."
We horen tegenwoordig weinig van
de Menadonezen. Ongetwijfeld zijn
zij blij met hun verkregen vrijheid,
maar vóór dat de dankbare herin
nering aan en de genegenheid voor
ons Nederlanders bij hen (zo ooit!)
zal verdwijnen, zullen heel veel ja
ren moeten voorbij gaan.
De Menadonezen zijn evenals hun
strijdmakkers, de Ambonezen, gebo
ren soldaten. Kalm en bezadigd in
het gewone leven, zijn zij dapper in
het gevecht. In de annalen van het
K.N.I.L. zijn vele bladzijden gewijd
aan hun moed, beleid en trouw. Doch
ook gedurende de Japanse bezetting
hebben zij daarvan menigmaal blijk
gegeven. Hiervan moge ik u thans
een en ander meedelen.
Op een der eilanden in de Pacific
waren in 1944 door de Japanners 200
Menadonezen, onder commando van
een Menadonese sergt-majoor, van
Java naar dit eiland vervoerd om als
krijgsgevangenen aan de Japanse
versterkingen aldaar te werken Hun
lot was verschrikkelijk; door de Jap
pen er op gericht hen allen uit te
Uit krijgsgevangenschap
Menadonese militai:
jyE kransleidster wist dus ver
telde ik verleden keer dank
2ij het Bureau Bevolking wat ze
aan Juffrouw Tudeluut had. Of
liever: ze wist dat nu minder dan
ooit want het is een grootscheepse
misvatting dat naakte feiten ons
nader brengen tot de kennis van
een medemens. Om maar iets te
noemen: besefte juffr'ouw Tudeluut
dat ze de gemeenschap bedroog
door zich als weduwe voor te doen
of besefte zij zulks niet? Al verder:
wist ze werkelijk wel wanneer ze
jarig was of raakte ze -de tel van
uren, dagen, maanden, jaren zo
maar zonder meer kwijt? Men moet
niet al te rap zijn met 'n antwoord
op dergelijke vragen: zoals de
waard is vertrouwt ie nog immer
zijn gasten dat brenge ons tot
voorzichtigheid! En als een mens
eens aan het fantaseren slaat over
ivat was cn wat had kunnen zijn
wie ontwart dan nog de draden
van wens en werkelijkheid!
Hoe dan ook, het staat vast dat
drie maanden later juffrouw Dron-
kers-Tudeluut de leidster kwum
aanzeggen dat ze nou toch heus de
volgende week jarig zou wezen. U
vraagt zich misschien af of ze zich
niet herinnerde dat ze zelf be
weerd had hoe ze dan dus vier
maanden voorheen die feestdag had
gevierd. Maar bij zulk, een vraag
vergeet U alleen maar één beslis
sende factor: die van het geheugen.
Als klein kind konden wijzelf geen
van allen de maanden uit elkaar
houden; men moet begrijpen dat
ontelbare mensen nooit volwassen
worden.
De leidster evenwel nam deze
nieuwe mededeling niet. Ze sprak:
,.Nee juffrouw" en liet daarbij
de juiste naam buiten beschouwing
„Nee, juffrouw, dat is niet waar.
Uw verjaardag duurt nog bijna een
half jaar. Ik weet het precies hoor.
U bent jarig in Augustus; 28
Augustus en geen dag eerder!"
Waarop juffrouw Tudeluut zedig
en onderdanig antwoordde dat het
wel zo wezen zou als de leidster
zei en dat die 't natuurlijk beter
wist dan zij, maar dat er in Augus
tus helemaal geen krans gehoude7i
placht te worden en dat een arm
mens ook wel eens een verzetje
wil hebben. Kijk en daar kon die
leidster nu weer geen speld tussen
krijgen en dus hebben ze toen sa
men en bij acclamatie de verjaar
dag vastgesteld op 1 April, hetgeen
in dit verband een symbolische
datum mocht heten. Trouwens, zijn
er in de wereld zelfs geen vor
stinnen die hun verjaardag vieren
op een dag. die aan volk en konin
gin beter uit komt dan de offi-
Het verjaarsfeest op de eerste
April is een succes geworden. De
krans is niet haatdragend en hij
kon deze gang van zaken aan
vaarden. Temeer omdat juffrouw
Tudeluut zich evenmin kennen liet,
en voor een machtige tractatie
zorg droeg. Maar wat niemand
had voorzien of kunnen vermoe
den was dat ze op 1 Mei met een
nieuw dankoffer kwam aanzetten.
Die dag huppelde ze gewoon de
kranszaal binnen met een voor
haar doen schallende opgewekt
heid en ze juichte reeds van verre:
„Juffrouw, juffrouw, nou moet u
'ns horen. Nou ben ik gelukkig
echt weduwe, hoor... Hij is nou
eindelijk dood
Dat klinkt misschien tbat sinister,
maar men moet zoiets recht ver
staan. Het betekent enkel maar
dat deze gescheiden juffrouw zich
toch al die jaren op een of andere
onnaspeurlijke wijze verbonden
was blijven voelen aan de weg
gelopen man. Wij mogen zelfs
opperen dat in deze moorddadig-
klinkende uitspraak een rest school
aan trouw en toewijding. Of zijn
we nu weer te optimist en was
het enkel maar het feit dat ze
thans althans volledig aanspraak
meende te mogen maken op de
naam „Weduwe Dronkers"? Dat
een voorafgaande scheiding zulk
een titel waarschijnlijk juridisch
zeer aanvechtbaar maakte, dat
was haar toch te geleerd. Ze was
met Dronkers gehuwd geweest, zij
het een blauwe maandag vol leed
en gekijf. En Dronkers was nu
dood. Gevolg: je bent voortaan de
weduwe Dronkers. De zaak sluit
als een busVoor zoiets ben je
dankbaar, en als je dankbaar bent
tracteer jè en geeft een uersie op.
Maar de leidster heeft dat laatste
maar niet laten doorgaan omdat
in haar bundel dankliederen voor
verkregen weduwschap ontbraken.
Het is ondertussen niet goed dat
een mens alleen is. Wel zolang een
weggewandelde echtgenoot nog
tegenstribbelend maar gedwongen
- trouw opbrengt voor zijn eerste
liefde, maar niet als er zelfs geen
pensioentje meer rest. Dan ga je
de eenzaamheid voelen als een
zware last. En zo kon het gebeuren
dat Juffrouw Tudeluut voor een
derde kranstractatie zorgde want
medio September was ze op een
maal plotseling in ondertrouw. Ze
kwam het zelf vertellen, maar ze
kon dat woordeloos doen want in
de deuropening stond de bruigom
reeds achter haar. En meer nog
dan het feit schokte de krans die
mannelijke tegenwoordigheid, want
dat hóórt zo niet. Op kransen
neem je geen mannen mee. Op
kransen ben je meisjes onder
mekaar. Uitzonderingen daarge
laten en u vóelt zo langzamerhand
dat juffrouw Tudeluut een uit
zondering tuas
WIJKPREDIKANT.
er vielen bij de Jappen doden en
gewonden.
De krijgsgevangenen, waaronder de
Menadonese sold. O. werd gelast bloed
te geven voor transfusie. Hij weiger
de dit, zeggende: „Een Menadonees
geeft geen Oranjebloed aan een Jap."
Hierop kreeg hij een pak slaag.
In woede ontstoken gaf hij de Jap
een klap terug, waarop hij gegrepen
werd en voor de Japanse comman
dant werd gebracht. Een uur lang
werd hij met een riem geranseld,
waarna hij tot 's avonds half zes in
de gloeiende zon moest staan.
Daarop ontving de commandant der
Menadonese krijgsgevangenen de op
dracht om met al zijn mensen ge
tuige te zijn van de zware straf,
die O. zou worden opgelegd, omdat
hij een soldaat van het keizerlijk
Japanse leger had durven slaan. Het
detachement stond aangetreden, O
moest gebonden worden. Er was geen
twijfel aan of de straf zou zijn ont
hoofding of doorsteken met de bajo
net.
O. weigerde tot tweemaal toe de
rechterhand uit te steken om ge
boeid te worden. Bij het derde bevel
trok hij een mes, dat hij onder zijn
hemd verborgen had en stak de Jap
in de buik. De overige Jappen gingen
op de vlucht!
O. begreep dat hierdoor zijn zaak
niet beter was geworden. Nadat hij
zijn hemd had uitgetrokken en tegen
zijn kameraden had geroepen: „Zorg
goed voor mijn gezin, hoera, hoera,
hoera, Leve de Koningin!", stak hij
zich met hetzelfde mes driemaal in
de linker borst, zonk neer en gaf een
paar minuten later de geest. Zo
stierf een Menadonees met zijn
laatste bede voor zijn Koningin.
Op hetzelfde eiland, waar deze men
sen slavenarbeid moesten verrichten
van Mei 1943 tot September 1945, na
dat zij reeds in December 1941 krijgs
gevangen waren gemaakt en zij in
al die tijd geen enkel bericht van
hun gezinnen hadden gehad, werd in
December 1944 Kerstmis gevierd.
Die viering bestond uit in het ge
heim bij elkaar komen in een barak,
waar aan een klein boompje enkele
lichtjes brandden. Heel zachtjes klon
ken de Kerstliederen „Ere zij God"
en „Stille Nacht"; zij allen dachten
aan hun dierbaren ver weg.
Toen kwam de Oudejaarsavond 1944
en weer zaten zij stilletjes bijeen. Hun
commandant, de Menadonese sergt-
majoor, sprak hen toe en stak hen
een hart onder de riem. De aanvallen
der Amerikanen namen toe; lang zou
de oorlog niet meer duren. Hij drukte
hen op het hart vertrouwen in hun
bondgenoten te houden; spoedig zou
de overwinning komen, die de alge
hele vrijheid zou bewerkstelligen. Dan
zouden zij weer onder de geliefde
driekleur de strijd tegen de Jappen
kunnen voortzetten.
Een minuut voor twaalf verzocht
hij hun op te staan teneinde de
kameraden en bondgenoten te her
denken, die in de afgelopen drie jaar
waren gevallen. Om 12 uur riep hij:
„Leve de Koningin!", waarop na een
driewerf hoera het Wilhelmus werd
gezongen. Eerst daarna wenste men
elkaar geluk, een spoedige overwin
ning voor de geallieerden, en hereni
ging met hun gezin.
Is het niet aandoenlijk, deze liefde
voor hun Koningin, dat zij aan Haar
in de eerste plaats de eer gaven en
eerst daarna hun eigen dierbaren
herdachten!
Ik geloof niet, dat er hier in Ne
derland velen zullen zijn, die op de
Oudejaarsavond allereerst aan de
Koningin denken,- hoe groot hun
liefde voor Hare Majesteit ook moge
zijn. Dat de Menadonezen het wèl
deden en onder die omstandigheden,
bewijst hoe groot hun trouw en liefde
voor ons Vorstenhuis en voor Ne
derland was.